Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-07-2022]
Corruptie is een fenomeen met vele verschijningsvormen. Corruptie vormt een ernstige
aantasting van de integriteit van de overheid, met grote morele en politieke gevolgen.
Bovendien leidt corruptie in het zakenleven tot grote economische schade en valse
concurrentie. Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om
zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden. In november 2005 is in de Nota
corruptiepreventie van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken langs vijf
lijnen geschetst op welke wijze het toenmalige kabinet de bestrijding van ambtelijke
corruptie vorm wilde geven. Deze nota is in het huidige beleid nog steeds actueel.
Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding
van corruptie. In deze Aanwijzing worden factoren beschreven die bij de opsporing
en vervolging van ambtelijke corruptie relevant zijn.
In het Wetboek van Strafrecht is in de artikelen 177, 177a en 178 het omkopen van ambtenaren en rechters strafbaar gesteld (actieve omkoping). De artikelen 362, 363 en 364 Sr stellen de ambtenaar of de rechter die zich heeft laten omkopen strafbaar (passieve
omkoping).
Het strafrechtelijk instrumentarium heeft een ruim werkingsgebied. Een ieder die een
ambtenaar een gift, belofte of dienst aanbiedt met het doel hem te bewegen tot enig
ambtelijk handelen of nalaten en elke ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanvaardt,
terwijl hij weet of moet vermoeden dat van hem een tegenprestatie wordt verwacht,
kan onder de werking van de strafwet vallen. De wet geeft namelijk geen onderscheidend criterium voor strafwaardige en niet-strafwaardige
giften. De wetgever heeft het stellen van grenzen overgelaten aan het openbaar ministerie,
dat zelf door toepassing van het opportuniteitsbeginsel en/of ‘door het afkondigen
van richtlijnen, welke eenvoudiger dan de wet zijn aan te passen aan de maatschappelijke,
steeds veranderende, werkelijkheid’sturend kan optreden. In dit verband heeft de minister van justitie ook nog overwogen
dat een wettelijk onderscheid inzake strafwaardige en niet-strafwaardige giften het
onwenselijke effect zou kunnen hebben dat situaties waarbij sprake is van relatief
geringe voordelen voor ambtshandelingen die zeker als onwenselijk moeten worden beschouwd,
per definitie buiten het bereik van de strafbepalingen zouden komen te vallen.