U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 12-11-2024. Geldend van 01-07-2023 t/m 31-12-2023
Burgerlijk Wetboek Boek 10, Internationaal Privaatrecht
De in dit Boek en andere wettelijke regelingen vervatte regels van internationaal privaatrecht laten de werking van voor Nederland bindende internationale en communautaire regelingen onverlet.
De regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht worden ambtshalve toegepast.
Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is het Nederlandse recht van toepassing.
Indien de vraag welke rechtsgevolgen aan een feit toekomen bij wijze van voorvraag in verband met een andere, aan vreemd recht onderworpen vraag moet worden beantwoord, wordt de voorvraag beschouwd als een zelfstandige vraag.
Onder de toepassing van het recht van een staat wordt verstaan de toepassing van de rechtsregels die in die staat gelden met uitzondering van het internationaal privaatrecht.
Vreemd recht wordt niet toegepast, voor zover de toepassing ervan kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
1 Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een staat zo veel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen, zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moeten worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overigens van toepassing is.
2 De toepassing van het recht waarnaar een verwijzingsregel verwijst, blijft achterwege, voor zover in het gegeven geval bepalingen van Nederlands bijzonder dwingend recht toepasselijk zijn.
3 Bij de toepassing van het recht waarnaar een verwijzingsregel verwijst, kan gevolg worden toegekend aan bepalingen van bijzonder dwingend recht van een vreemde staat waarmee het geval nauw is verbonden. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en strekking alsmede met de gevolgen die uit het toepassen of het niet toepassen van deze bepalingen zouden voortvloeien.
1 Het recht dat is aangewezen door een wettelijke regel die berust op een veronderstelde nauwe band met dat recht, blijft bij uitzondering buiten toepassing, indien, gelet op alle omstandigheden van het geval, kennelijk de in die regel veronderstelde nauwe band slechts in zeer geringe mate bestaat, en met een ander recht een veel nauwere band bestaat. In dat geval wordt dat andere recht toegepast.
2 Lid 1 is niet van toepassing in geval van een geldige rechtskeuze van partijen.
Aan een feit waaraan rechtsgevolgen toekomen naar het recht dat toepasselijk is volgens het internationaal privaatrecht van een betrokken vreemde staat, kunnen, ook in afwijking van het naar Nederlands internationaal privaatrecht toepasselijke recht, in Nederland dezelfde rechtsgevolgen worden toegekend voor zover de niet-toekenning van zodanige gevolgen een onaanvaardbare schending zou zijn van het bij partijen levende gerechtvaardigde vertrouwen of van de rechtszekerheid.
Voor zover een rechtskeuze is toegelaten, dient deze uitdrukkelijk te zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk te blijken.
1 Of een natuurlijke persoon minderjarig is en in hoeverre hij bekwaam is rechtshandelingen te verrichten, wordt bepaald door zijn nationale recht. Indien de betrokken persoon de nationaliteit van meer dan een staat bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats heeft, geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft hij zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze staten, dan geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van zijn nationaliteit, waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen het nauwst verbonden is.
2 Ten aanzien van een meerzijdige rechtshandeling die valt buiten het toepassingsgebied van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PbEU L 177) is artikel 13 van die Verordening van overeenkomstige toepassing op het beroep op handelingsonbekwaamheid of handelingsonbevoegdheid van een natuurlijk persoon die partij is bij die rechtshandeling.
1 Een rechtshandeling is wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling zelf van toepassing is, of van het recht van de staat waar de rechtshandeling is verricht.
2 Een rechtshandeling die is verricht tussen personen die zich in verschillende staten bevinden, is wat de vorm betreft geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de rechtshandeling zelf van toepassing is, of van het recht van een van die staten, of van het recht van de staat waar een van die personen zijn gewone verblijfplaats heeft.
3 Indien de rechtshandeling is verricht door een vertegenwoordiger, wordt onder een staat als bedoeld in de leden 1 en 2, verstaan de staat waar de vertegenwoordiger zich ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling bevindt, of waar deze op dat tijdstip zijn gewone verblijfplaats heeft.
Het recht dat een rechtsverhouding of rechtsfeit beheerst, is tevens van toepassing voor zover het ten aanzien van die rechtsverhouding of dat rechtsfeit wettelijke vermoedens vestigt of regels over de verdeling van de bewijslast bevat.
Of een recht of rechtsvordering is verjaard of vervallen, wordt bepaald door het recht dat van toepassing is op de rechtsverhouding waaruit dat recht of die rechtsvordering is ontstaan.
1 Indien het nationale recht van een natuurlijke persoon van toepassing is en de staat van de nationaliteit van de betrokken persoon twee of meer rechtsstelsels kent die van toepassing zijn op verschillende categorieën personen of in verschillende gebiedsdelen, bepalen de in die staat ter zake geldende regels welk van die rechtsstelsels van toepassing is.
2 Indien het recht van de gewone verblijfplaats van een natuurlijke persoon van toepassing is en de staat van de gewone verblijfplaats van de betrokken persoon twee of meer rechtsstelsels kent die van toepassing zijn op verschillende categorieën personen, bepalen de in die staat ter zake geldende regels welk van die rechtsstelsels van toepassing is.
3 Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde regels in een staat ontbreken of in de gegeven omstandigheden niet tot aanwijzing van een toepasselijk rechtsstelsel leiden, wordt het rechtsstelsel van die staat toegepast waarmee de betrokken persoon alle omstandigheden in aanmerking genomen het nauwst verbonden is.
1 Indien het nationale recht van een natuurlijke persoon van toepassing is en de betrokken persoon staatloos is of zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld, geldt als zijn nationale recht het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.
2 De rechten welke deze persoon vroeger heeft verkregen en welke uit de persoonlijke staat voortvloeien, in het bijzonder de rechten voortvloeiende uit het huwelijk, worden geëerbiedigd.
1 De persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, van een vreemdeling aan wie een verblijfsdocument is afgegeven waarop een aantekening als bedoeld in artikel 45c van die wet is geplaatst, alsmede van een vreemdeling die een overeenkomstige verblijfsstatus in het buitenland heeft verkregen, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats.
2 De rechten welke deze vreemdeling vroeger heeft verkregen en welke uit de persoonlijke staat voortvloeien, in het bijzonder de rechten voortvloeiende uit het huwelijk, worden geëerbiedigd.
Deze titel geeft mede uitvoering aan de op 5 september 1980 te München tot stand gekomen Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen (Trb. 1981, 72).
1 De geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling worden bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Onder recht zijn mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht. Uitsluitend voor de vaststelling van de geslachtsnaam en de voornaam worden de omstandigheden waarvan deze afhangen beoordeeld naar dat recht.
2 Indien de vreemdeling de nationaliteit van meer dan een staat bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats heeft, geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft de betrokken persoon zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze staten, dan geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van zijn nationaliteit waarmee hij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden.
De geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, worden, ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Dit geldt ook indien vreemd recht van toepassing is op de familierechtelijke betrekkingen waarvan het ontstaan of het tenietgaan gevolg kan hebben voor de geslachtsnaam.
Een persoon die de nationaliteit van meer dan een staat bezit, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand verzoeken op zijn geboorteakte een latere vermelding te plaatsen van de naam die hij voert in overeenstemming met het niet toegepaste recht van een van die Staten.
1 In geval van verandering van nationaliteit is het recht van de staat van de nieuwe nationaliteit van toepassing, daaronder begrepen de regels van dat recht betreffende de gevolgen van de nationaliteitsverandering voor de naam.
2 De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door een vreemdeling brengt geen wijziging in diens geslachtsnaam en voornamen, behoudens artikel 25, onder b, van dit Boek en de artikelen 6 lid 5 en 12 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
1 Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand bij het opstellen van een akte waarin de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling moeten worden opgenomen het Nederlandse recht toepast omdat hij de inhoud van het recht dat op de vaststelling van die namen toepasselijk is niet kan vaststellen, deelt hij zijn beslissing onverwijld mede aan de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de akte in de registers van de burgerlijke stand is opgenomen.
2 De aldus opgemaakte akte kan met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van Boek 1 op verzoek van iedere belanghebbende of op vordering van het openbaar ministerie worden verbeterd. Het verzoek van een belanghebbende wordt met toepassing van de Wet op de rechtsbijstand van rechtswege kosteloos behandeld.
1 Indien de geslachtsnaam of de voornamen van een persoon ter gelegenheid van de geboorte buiten Nederland zijn vastgelegd of als gevolg van een buiten Nederland tot stand gekomen wijziging in de persoonlijke staat zijn gewijzigd en zijn neergelegd in een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte, worden de aldus vastgelegde of gewijzigde geslachtsnaam of voornamen in Nederland erkend. De erkenning kan niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van deze wet zou zijn gevolgd.
2 Lid 1 laat onverlet de toepassing van artikel 25 van dit Boek.
1 Ter zake van de toepassing van artikel 5 van Boek 1 geldt het volgende:
a. Indien een kind buiten Nederland rechtsgeldig is erkend of gewettigd, door deze erkenning of wettiging in familierechtelijke betrekkingen tot de erkenner is komen te staan en daarbij het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 2 van Boek 1, kunnen de moeder en de erkenner gezamenlijk alsnog, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging, verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip van de erkenning of de wettiging de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan kan het, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging, zelf alsnog verklaren van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben.
b. Indien een kind dat tijdens zijn minderjarigheid door een Nederlander is erkend of zonder erkenning door wettiging het kind van een Nederlander is geworden, door optie het Nederlanderschap verkrijgt en op het tijdstip van de optie tot zijn beide ouders in familierechtelijke betrekkingen staat, kunnen de ouders ter gelegenheid van de optie gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip van de optie de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan verklaart het zelf of het de geslachtsnaam van de vader of moeder zal hebben.
c. Indien een kind als gevolg van een buiten Nederland uitgesproken adoptie het Nederlanderschap heeft verkregen en indien de geslachtsnaam van dat kind na de adoptie niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 3 van Boek 1, kunnen de ouders alsnog, tot twee jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip waarop de uitspraak in kracht van gewijsde gaat de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan kan het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog verklaren of het de geslachtsnaam van de vader of de moeder zal hebben.
d. De in artikel 5 lid 4 van Boek 1 bedoelde verklaring houdende naamskeuze kan voor de geboorte van het kind worden afgelegd indien ten minste een van de ouders op het tijdstip van de verklaring het Nederlanderschap bezit.
e. Indien een buiten Nederland geboren kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot de beide ouders staat en het Nederlanderschap bezit, en indien de geslachtsnaam van dat kind in de geboorteakte niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 4 van Boek 1, kunnen de ouders gezamenlijk alsnog, tot twee jaar na de geboorte, verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben.
f. Indien het ouderschap van een kind buiten Nederland rechtsgeldig is vastgesteld en dat kind daardoor het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind na de vaststelling van het ouderschap niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de moeder en de persoon wiens ouderschap gerechtelijk is vastgesteld alsnog, tot twee jaar na het tijdstip waarop de gerechtelijke beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde gaat, gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip waarop de beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde gaat, de leeftijd van zestien jaar bereikt, dan kan het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog verklaren van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben.
g. Voor de in dit lid onder a – f bedoelde mogelijkheden tot naamskeuze is het onverschillig of het kind naast de Nederlandse nog een andere nationaliteit bezit.
2 In het geval onder b wordt de verklaring houdende naamskeuze afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de optie voor het Nederlanderschap in ontvangst wordt genomen. In de overige gevallen kan de verklaring houdende naamskeuze worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand.
De vermelding van de geslachtsnamen en de voornamen in akten van de burgerlijke stand die vóór 1 januari 1990 in de registers zijn opgenomen, wordt op verzoek van een belanghebbende in overeenstemming met de bepalingen van deze titel gewijzigd. Heeft het verzoek betrekking op een vreemdeling, dan moet de wijziging blijken uit een door een bevoegde autoriteit van het land waarvan hij de nationaliteit bezit opgemaakt stuk. De wijzigingen worden aangebracht door de plaatsing van een latere vermelding.
Deze afdeling geeft uitvoering aan het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Trb. 1987, 137). Zij is van toepassing op de huwelijksvoltrekking in Nederland indien, in verband met de nationaliteit of de woonplaats van de aanstaande echtgenoten, met betrekking tot de vraag welk recht de vereisten tot het aangaan van het huwelijk beheerst een keuze moet worden gedaan, alsmede op de erkenning in Nederland van in het buitenland voltrokken huwelijken. Zij is niet van toepassing op de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Het huwelijk wordt voltrokken indien ieder der aanstaande echtgenoten voldoet aan de vereisten tot het aangaan van een huwelijk van het Nederlandse recht.
[Vervallen per 05-12-2015]
Wat de vorm betreft kan een huwelijk in Nederland slechts worden voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht, behoudens de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren om, in overeenstemming met de voorschriften van het recht van de door hen vertegenwoordigde staat, aan de voltrekking van huwelijken mede te werken indien geen der partijen uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit.
1 Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.
2 Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk dat voldoet aan de vereisten van het recht van de staat die die ambtenaar vertegenwoordigt, wordt als rechtsgeldig erkend tenzij die voltrekking in de staat waar zij plaatsvond niet was toegestaan.
3 Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder recht mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht.
4 Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk:
a. reeds gehuwd was of een geregistreerd partnerschap had gesloten met een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezat of zelf de Nederlandse nationaliteit bezat of in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, tenzij het eerder gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap is ontbonden of nietig verklaard;
b. aan de andere echtgenoot in rechte lijn verwant was of de broer of zuster van die echtgenoot was, hetzij door bloedverwantschap, hetzij door adoptie, tenzij deze familierechtelijke betrekking later is verbroken vanwege het ontbreken van biologische verwantschap of herroeping van de adoptie;
c. niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;
d. geestelijk niet in staat was zijn toestemming te geven, tenzij deze daartoe wel in staat is op het moment dat de erkenning van het huwelijk gevraagd wordt en uitdrukkelijk met de erkenning van het huwelijk instemt; of
e. niet vrijelijk zijn toestemming tot het huwelijk had gegeven, tenzij deze uitdrukkelijk met de erkenning van het huwelijk instemt.
De artikelen 31 en 32 van dit Boek zijn van toepassing ongeacht of over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een huwelijk als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.
1 Deze afdeling is niet van toepassing op de erkenning van de geldigheid van huwelijken die zijn voltrokken voor 1 januari 1990.
2 Huwelijken die na 1 januari 1990 en voor 15 januari 1999 ten overstaan van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren in overeenstemming met het recht van de door hen vertegenwoordigde staat zijn voltrokken worden, onverminderd artikel 6 van dit Boek, als geldig aangemerkt indien de ene partij uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit en de andere partij uitsluitend of mede de nationaliteit van de door de diplomatieke of consulaire ambtenaar vertegenwoordigde staat.
3 Artikel 30 van dit Boek is van toepassing op huwelijken die na 15 januari 1999 ten overstaan van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren zijn voltrokken.
In deze afdeling wordt onder «de Verordening (EU) nr. 2016/1103» verstaan: de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (PbEU 2016, L 183).
1 De persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling die niet worden begrepen onder de Verordening (EU) nr. 2016/1103, worden beheerst door het recht dat de echtgenoten voor of tijdens het huwelijk, al dan niet met wijziging van een eerdere aanwijzing, hebben aangewezen.
2 De echtgenoten kunnen slechts een van de volgende rechtsstelsels aanwijzen:
a. het recht van de staat van een gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, of
b. het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben.
3 Een aanwijzing als bedoeld in dit artikel is, wat de vorm betreft, geldig indien de vormvoorschriften voor de aanwijzing van het recht dat toepasselijk is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten in acht zijn genomen.
Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoten onderling die niet worden begrepen onder de Verordening (EU) nr. 2016/1103 beheerst:
a. door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, of bij gebreke daarvan
b. door het recht van de staat waar zij elk hun gewone verblijfplaats hebben, of bij gebreke daarvan
c. door het recht van de staat waarmee zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst zijn verbonden.
Indien de echtgenoten een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van artikel 36 van dit Boek als hun gemeenschappelijke nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 35 van dit Boek of een wijziging in de in artikel 36 van dit Boek genoemde omstandigheden leidt tot toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing of wijziging.
[Vervallen per 29-01-2019]
1 In deze afdeling wordt onder de Verordening (EU) nr. 2016/1103 verstaan: de Verordening (EU) nr. 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
2 In aanvulling op de Verordening (EU) nr. 2016/1103 zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing.
Een echtgenoot wiens huwelijksvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een notariële akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door dat recht.
Heeft een der echtgenoten door de toepassing op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht een voordeel genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het op grond van de Verordening (EU) nr. 2016/1103 aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan de andere echtgenoot daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de beëindiging of wijziging van het huwelijksvermogensregime plaatsvindende afrekening.
[Vervallen per 01-01-2012]
1 Of een echtgenoot bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, behoudens artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2 Het voorgaande lid is van toepassing op de verevening van pensioenrechten van echtgenoten die na 1 maart 2001 van tafel en bed zijn gescheiden of wier huwelijk na 1 maart 2001 is ontbonden.
Een aanwijzing door de echtgenoten van het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht, of de wijziging van een zodanige aanwijzing, welke is geschied voor 1 september 1992, kan niet als ongeldig worden beschouwd op de enkele grond dat de wet een zodanige aanwijzing toen niet regelde. Dit geldt niet voor de gevallen dat op het huwelijksvermogensregime de bepalingen van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenoten in hun persoonlijke betrekkingen en ten opzichte van hun goederen (Stb. 1912, 285) toepasselijk waren en de aanwijzing geschiedde voor 23 augustus 1977.
Deze afdeling geeft mede uitvoering aan:
a. het op 1 juni 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed (Trb. 1979, 131); en
b. het op 8 september 1967 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband (Trb. 1979, 130).
Ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed kunnen in Nederland uitsluitend worden uitgesproken door de Nederlandse rechter.
1 Of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden uitgesproken en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse recht.
2 In afwijking van lid 1 wordt het recht van de staat van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten toegepast indien in het geding:
a. door de echtgenoten gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of een dergelijke keuze van een van de echtgenoten onweersproken is gebleven; of
b. door een van de echtgenoten een keuze voor dit recht is gedaan en beide echtgenoten een werkelijke maatschappelijke band met het land van die gemeenschappelijke nationaliteit hebben.
3 Een rechtskeuze als bedoeld in het vorige lid moet uitdrukkelijk zijn gedaan of anderszins voldoende duidelijk blijken uit de in het verzoekschrift of het verweerschrift gebruikte bewoordingen.
1 Een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed wordt in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit en indien aan die rechter of andere autoriteit daartoe rechtsmacht toekwam.
2 Een in het buitenland verkregen ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed die niet voldoet aan één of meer van de in lid 1 gestelde voorwaarden wordt nochtans in Nederland erkend, indien duidelijk blijkt dat de wederpartij hetzij tijdens de buitenlandse procedure uitdrukkelijk of stilzwijgend met die ontbinding of scheiding van tafel en bed heeft ingestemd, dan wel na afloop van de procedure in de uitspraak heeft berust.
Een ontbinding van het huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van een der echtgenoten is tot stand gekomen, wordt erkend indien:
a. de ontbinding in deze vorm overeenstemt met een nationaal recht van de echtgenoot, die het huwelijk eenzijdig heeft ontbonden;
b. de ontbinding in de staat waar zij geschiedde rechtsgevolg heeft; en
c. duidelijk blijkt dat de andere echtgenoot uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding heeft ingestemd dan wel daarin heeft berust.
Ongeacht de artikelen 57 en 58 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
1 Het aangaan van een geregistreerd partnerschap in Nederland is onderworpen aan de bepalingen van artikel 80a van Boek 1.
2 De bevoegdheid van elk van de partners om in Nederland een geregistreerd partnerschap aan te gaan wordt beheerst door het Nederlandse recht.
3 Wat de vorm betreft kan een geregistreerd partnerschap in Nederland slechts rechtsgeldig worden aangegaan ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht, behoudens de bevoegdheid van buitenlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren om, in overeenstemming met de voorschriften van het recht van de door hen vertegenwoordigde staat, aan het aangaan van geregistreerde partnerschappen mede te werken indien geen der partijen uitsluitend of mede de Nederlandse nationaliteit bezit.
1 Een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap dat ingevolge het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.
2 Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of consulaire ambtenaar aangegaan geregistreerd partnerschap dat voldoet aan de vereisten van het recht van de staat die die ambtenaar vertegenwoordigt, wordt als rechtsgeldig erkend tenzij het aangaan in de staat waar dit plaatsvond niet was toegestaan.
4 Een geregistreerd partnerschap wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een verklaring omtrent het geregistreerd partnerschap is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
5 Ongeacht de leden 1 en 2 kan een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap slechts als zodanig worden erkend indien het een wettelijk geregelde samenlevingsvorm betreft van twee personen die een nauwe persoonlijke betrekking onderhouden, welke samenlevingsvorm ten minste:
a. door een ter plaatse van het aangaan bevoegde autoriteit is geregistreerd;
b. het bestaan van een huwelijk of andere wettelijk geregelde samenlevingsvorm met een derde uitsluit; en
c. verplichtingen tussen de partners in het leven roept die in hoofdzaak overeenstemmen met die welke verbonden zijn aan het huwelijk.
Ongeacht artikel 61 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De artikelen 61 en 62 van dit Boek zijn van toepassing, ongeacht of over de erkenning van de rechtsgeldigheid van een geregistreerd partnerschap als hoofdvraag, dan wel als voorvraag in verband met een andere vraag wordt beslist.
In deze afdeling wordt onder «de Verordening (EU) nr. 2016/1104» verstaan de Verordening (EU) nr. 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
1 De persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen de partners onderling die niet worden begrepen onder de Verordening (EU) nr. 2016/1104, worden beheerst door het recht dat de partners voor of tijdens het geregistreerd partnerschap, al dan niet met wijziging van een eerdere aanwijzing, hebben aangewezen.
2 De partners kunnen slechts een rechtsstelsel aanwijzen dat het instituut van het geregistreerd partnerschap kent.
3 Een aanwijzing als bedoeld in dit artikel is, wat de vorm betreft, geldig indien de vormvoorschriften voor de aanwijzing van het recht dat toepasselijk is op het vermogensregime van de partners, in acht zijn genomen.
Bij gebreke van een aanwijzing van het toepasselijke recht worden de persoonlijke rechtsbetrekkingen die niet worden begrepen onder de Verordening (EU) nr. 2016/1104 tussen partners die in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, beheerst door het Nederlandse recht. Zijn de partners buiten Nederland een geregistreerd partnerschap aangegaan, dan worden deze persoonlijke rechtsbetrekkingen tussen hen beheerst door het recht, met inbegrip van het internationaal privaatrecht, van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan.
Indien een aanwijzing als bedoeld in artikel 64 leidt tot toepasselijkheid van een ander recht dan het voorheen toepasselijke, is dat andere recht toepasselijk vanaf het tijdstip van die aanwijzing.
1 In deze afdeling wordt onder de Verordening (EU) nr. 2016/1104 verstaan: de Verordening (EU) nr. 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
2 In aanvulling op de Verordening (EU) nr. 2016/1104 zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing.
Een partner wiens partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door vreemd recht, kan in het in artikel 116 van Boek 1 bedoelde register een notariële akte doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat het partnerschapsvermogensregime wordt beheerst door dat recht.
Heeft een der partners, door de toepassing op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht, ten opzichte van de andere partner een voordeel genoten dat hem niet zou zijn toegekomen indien het op grond van de Verordening (EU) nr. 2016/1104 aangewezen recht zou zijn toegepast, dan kan die andere partner daarvan verrekening of vergoeding vorderen bij de in verband met de beëindiging of wijziging van het partnerschapsvermogensregime tussen de partners plaatsvindende afrekening.
Of een partner bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding recht heeft op een gedeelte van de door de andere partner opgebouwde pensioenrechten, wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het partnerschapsvermogensregime van de partners, behoudens het bepaalde in artikel 1 lid 7 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Of een in Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap in Nederland kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden of door ontbinding en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse recht.
1 Of een buiten Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap in Nederland kan worden beëindigd met wederzijds goedvinden of door ontbinding en op welke gronden, wordt bepaald door het Nederlandse recht.
2 In afwijking van lid 1 is het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan toepasselijk indien in de door partners gesloten overeenkomst omtrent de beëindiging met wederzijds goedvinden van het geregistreerd partnerschap gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan.
3 In afwijking van lid 1 is ten aanzien van de beëindiging door ontbinding het recht van de staat waar het geregistreerd partnerschap is aangegaan toepasselijk indien in het geding:
a. door de partners gezamenlijk een keuze voor dit recht is gedaan of een dergelijke keuze door een van de partners onweersproken is gebleven; of
b. door een van beide partners een keuze voor dit recht is gedaan en beide partners een werkelijke maatschappelijke band met die staat hebben.
4 Het Nederlandse recht bepaalt de wijze waarop de beëindiging met wederzijds goedvinden of de ontbinding van het buiten Nederland aangegane geregistreerd partnerschap geschiedt.
1 Een buiten Nederland tot stand gekomen beëindiging met wederzijds goedvinden van het geregistreerd partnerschap wordt erkend indien zij aldaar rechtsgeldig tot stand is gebracht.
2 Een buiten Nederland na een behoorlijke rechtspleging verkregen beëindiging door ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt in Nederland erkend indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit aan wie daartoe rechtsmacht toekwam.
3 Een buiten Nederland verkregen beëindiging door ontbinding van het geregistreerd partnerschap, die niet voldoet aan een of meer van de in het vorige lid gestelde voorwaarden, wordt nochtans in Nederland erkend indien duidelijk blijkt dat de wederpartij in de buitenlandse procedure uitdrukkelijk of stilzwijgend hetzij tijdens die procedure heeft ingestemd met, hetzij zich na die procedure heeft neergelegd bij de ontbinding.
Ongeacht artikel 88 van dit Boek wordt aan een in het buitenland tot stand gekomen beëindiging van het geregistreerd partnerschap erkenning onthouden indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
Het recht dat van toepassing is op verplichtingen tot levensonderhoud gedurende het geregistreerd partnerschap en na beëindiging daarvan wordt bepaald door
a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17), of
b. het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86).
1 Deze titel is niet van toepassing op geregistreerde partnerschappen die voor 1 januari 2005 zijn aangegaan.
2 In afwijking van lid 1 is artikel 85 van dit Boek van toepassing op de verevening van pensioenrechten ingeval het geregistreerde partnerschap na 1 januari 2005 is beëindigd.
1 Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon of de persoon met wie zij door een geregistreerd partnerschap is verbonden of verbonden is geweest, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2 Wanneer de persoon, genoemd in lid 1, en de vrouw een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van lid 1 als hun nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden dan wel een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de echtgenoten of geregistreerde partners meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
3 Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind, dan wel indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ouders voordien is ontbonden, dat van de ontbinding.
1 Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 92 van dit Boek in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
2 Is volgens het in lid 1 bedoelde recht ontkenning niet of niet meer mogelijk, dan kan de rechter, indien zulks in het belang is van het kind en de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 92 van dit Boek genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
3 Ongeacht het ingevolge lid 1 of lid 2 toepasselijke recht is in de daar bedoelde gerechtelijke procedure artikel 212 van Boek 1 van toepassing.
4 Of familierechtelijke betrekkingen tussen een kind en de met zijn moeder gehuwd of gehuwd geweest zijnde persoon of de persoon met wie zijn moeder door een geregistreerd partnerschap is verbonden of verbonden is geweest door een verklaring houdende ontkenning door de moeder ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge artikel 92 van dit Boek op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is. Onverminderd de leden 1 en 2 kan een zodanige verklaring slechts worden afgelegd indien de met de moeder gehuwde of gehuwd geweest zijnde nog levende persoon respectievelijk de persoon met wie de moeder door een geregistreerd partnerschap is verbonden of de nog in levende zijn persoon met wie zij door een partnerschap verbonden is geweest erin toestemt en indien tegelijkertijd familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en een andere persoon ontstaan of worden gevestigd.
1 Of tussen een vrouw en het buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap uit haar geboren kind door geboorte familierechtelijke betrekkingen ontstaan, wordt bepaald door het recht van de staat van de nationaliteit van de vrouw. Bezit de vrouw de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk zodanige betrekkingen ontstaan. In elk geval ontstaan zodanige betrekkingen indien de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2 Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de geboorte.
3 De leden 1 en 2 laten onverlet de op 12 september 1962 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de vaststelling van betrekkingen tussen het onwettige kind en zijn moeder (Trb. 1963, 93).
1 Of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit de persoon, genoemd in de eerste volzin, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de persoon, genoemd in de eerste volzin.
2 De akte van erkenning en de latere vermelding van de erkenning vermelden het recht dat ingevolge lid 1 is toegepast.
3 Ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, is op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit. Bezit de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is toepasselijk het nationale recht volgens hetwelk toestemming is vereist. Bezit de moeder, onderscheidenlijk het kind, de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing, zulks ongeacht of de moeder, onderscheidenlijk het kind naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit. Indien het toepasselijke recht de erkenning niet kent, is toepasselijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder, onderscheidenlijk het kind. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
4 Voor de toepassing van de voorgaande leden is bepalend het tijdstip van de erkenning en de toestemming.
Of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wordt, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge artikel 95 lid 1 van dit Boek toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 95 lid 3 van dit Boek toepasselijk is.
1 Of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2 Wanneer de persoon, genoemd in lid 1, en de moeder een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van lid 1 als hun gemeenschappelijke nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten zij meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
3 Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek. Is de persoon, genoemd in lid 1, of de moeder op dat tijdstip overleden, dan is, bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip van zijn overlijden, toepasselijk het recht van de staat waar die persoon en de moeder op dat tijdstip elk hun gewone verblijfplaats hadden of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek.
1 Of een kind door het huwelijk van een van zijn ouders, dan wel door een nadien genomen beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit, wordt gewettigd, wordt bepaald door de op 10 december 1970 te Rome tot stand gekomen Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk (Trb. 1972, 61).
2 Indien toepassing van lid 1 niet leidt tot de wettiging, kunnen familierechtelijke betrekkingen door wettiging worden gevestigd volgens het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
3 De leden 1 en 2 gelden niet indien een van de ouders de Nederlandse nationaliteit bezit en het huwelijk niet geldig is voltrokken in overeenstemming met de artikelen 30 en 31 van dit Boek.
4 Voor de toepassing van de voorgaande leden is bepalend het tijdstip van het huwelijk van de ouders, dan wel, bij de totstandkoming van de familierechtelijke betrekkingen door de beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit, het tijdstip van de indiening van het verzoek of de vordering.
1 Onverminderd hetgeen ten aanzien van bijzondere onderwerpen is bepaald, wordt de inhoud van de familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kind bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de ouders of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de ouders elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
2 Bestaan alleen familierechtelijke betrekkingen tussen de moeder en het kind, dan wordt de inhoud van deze familierechtelijke betrekkingen bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en het kind. Bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit wordt zij bepaald door het recht van de gewone verblijfplaats van het kind.
3 Wanneer de ouders, onderscheidenlijk de moeder en het kind een nationaliteit gemeenschappelijk hebben, geldt voor de toepassing van lid 1, onderscheidenlijk lid 2 als hun nationale recht het recht van die nationaliteit, ongeacht of zij beiden of een hunner nog een andere nationaliteit bezitten. Bezitten de ouders, onderscheidenlijk de moeder en het kind meer dan een gemeenschappelijke nationaliteit, dan worden zij geacht geen gemeenschappelijke nationaliteit te bezitten.
1 Een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, wordt in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
2 De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd.
3 De beslissing is niet vatbaar voor erkenning indien zij onverenigbaar is met een onherroepelijk geworden beslissing van de Nederlandse rechter inzake de vaststelling of wijziging van dezelfde familierechtelijke betrekkingen.
4 De voorgaande leden laten de toepassing van de in artikel 98lid 1 van dit Boek bedoelde overeenkomst onverlet.
1 Artikel 100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
2 De weigeringsgrond, bedoeld in artikel 100 lid 1, onderdeel c, van dit Boek doet zich met betrekking tot de erkenning in elk geval voor
a. indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
b. indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 95 lid 3, van dit Boek toepasselijk is, of
c. indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
3 De voorgaande leden laten de toepassing van de in artikel 98 lid 1, van dit Boek genoemde Overeenkomst onverlet.
Deze afdeling is van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd alsmede op de erkenning van na 1 januari 2003 buitenslands vastgestelde of gewijzigde rechtsbetrekkingen.
Voor de toepassing van deze titel wordt onder het Haags Adoptieverdrag 1993 verstaan: het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 97).
Onverminderd het Haags Adoptieverdrag 1993, de Wet van 14 mei 1998 tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de inderlandelijke adoptie (Stb. 1998, 302) en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, wordt in deze titel onder adoptie verstaan de beslissing van een bevoegde autoriteit waarbij familierechtelijke betrekkingen tussen een minderjarig kind en twee personen tezamen of een persoon alleen tot stand worden gebracht.
1 Op een in Nederland uit te spreken adoptie is, behoudens lid 2, het Nederlandse recht van toepassing.
2 Op de toestemming dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind of van andere personen of instellingen is toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is toepasselijk het recht volgens hetwelk toestemming dan wel raadpleging of voorlichting vereist is. Bezit het kind de Nederlandse nationaliteit, dan is het Nederlandse recht van toepassing, ongeacht of het kind naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit.
3 Indien het ingevolge lid 2 op de toestemming dan wel raadpleging of voorlichting toepasselijke recht de adoptie niet kent, is het Nederlandse recht van toepassing. Het ingevolge dit lid toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
4 Op de herroeping van een in Nederland uitgesproken adoptie is het Nederlandse recht van toepassing.
Een in Nederland uitgesproken adoptie heeft, wat betreft het ontstaan en de verbreking van familierechtelijke betrekkingen, de rechtsgevolgen die daaraan worden toegekend door het Nederlandse recht.
Deze afdeling heeft betrekking op adopties waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.
1 Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door:
a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
2 Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden indien:
a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
3 Op de in lid 2, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
4 De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.
1 Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:
a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen,
b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en
c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3 van dit Boek, zou worden onthouden.
2 Een adoptie als bedoeld in lid 1 wordt slechts erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26 van Boek 1 .
3 De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25 lid 6, 25c lid 3 en 25g lid 2 van Boek 1 zijn van overeenkomstige toepassing.
1 De erkenning, bedoeld in de artikelen 108 en 109 van dit Boek, houdt tevens in de erkenning van:
a. de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn adoptiefouders en, in voorkomend geval, de bloedverwanten van zijn adoptiefouders;
b. het gezag van de adoptiefouders over het kind;
c. de verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn moeder en vader, onderscheidenlijk de bloedverwanten van zijn moeder en vader, indien de adoptie dit gevolg heeft in de staat waar zij plaatsvond.
2 Ingeval de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, mist de adoptie ook in Nederland dat gevolg.
In het in artikel 110 lid 2 van dit Boek bedoelde geval kan, indien het kind in Nederland gewone verblijfplaats heeft en daar voor permanent verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten, een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend. Artikel 11 lid 2 van de Wet tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 105 lid 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de toestemming van de ouders wier toestemming tot de adoptie vereist was.
Deze titel is van toepassing op verzoeken tot adoptie die vanaf 1 januari 2004 in Nederland zijn ingediend en op de erkenning van adopties die vanaf 1 januari 2004 buitenslands tot stand zijn gekomen.
Op de bescherming van kinderen zijn van toepassing:
a. het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299),
b. de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178), en
c. de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.
Op internationale ontvoering van kinderen zijn van toepassing:
a. het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen (Trb. 1980, 134),
b. het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139),
c. de in artikel 113, onder b, van dit Boek genoemde verordening, en
d. de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 1990, 202).
(gereserveerd)
Het recht dat toepasselijk is op verplichtingen tot levensonderhoud wordt bepaald door:
a. het op 23 november 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PbEU L 331/17),
b. het op 2 oktober 1973 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Trb. 1974, 86), of
c. het op 24 oktober 1956 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag nopens de wet welke op alimentatieverplichtingen jegens kinderen toepasselijk is (Trb. 1956, 144).
In deze titel wordt verstaan onder
a. corporatie: een vennootschap, vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, stichting en ieder ander als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam en samenwerkingsverband;
b. functionaris: hij die, zonder orgaan te zijn, krachtens het op de corporatie toepasselijke recht en haar statuten of samenwerkingsovereenkomst bevoegd is deze te vertegenwoordigen.
Een corporatie die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de staat naar welks recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht van die staat.
Het op een corporatie toepasselijke recht beheerst naast de oprichting in het bijzonder de volgende onderwerpen:
a. het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in rechte op te treden;
b. het inwendig bestel van de corporatie en alle daarmee verband houdende onderwerpen;
c. de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om haar te vertegenwoordigen;
d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere functionarissen als zodanig jegens de corporatie;
e. de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen waardoor de corporatie wordt verbonden, aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid, bestuurder, commissaris of andere functionaris van de corporatie;
f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.
Indien een rechtspersoonlijkheid bezittende corporatie haar statutaire zetel verplaatst naar een ander land en het recht van de staat van de oorspronkelijke zetel en dat van de staat van de nieuwe zetel op het tijdstip van de zetelverplaatsing het voortbestaan van de corporatie als rechtspersoon erkennen, wordt haar voortbestaan als rechtspersoon ook naar Nederlands recht erkend. Vanaf de zetelverplaatsing beheerst het recht van de staat van de nieuwe zetel de in artikel 119 van dit Boek bedoelde onderwerpen, behoudens indien ingevolge dat recht daarop het recht van de staat van de oorspronkelijke zetel van toepassing blijft.
1 In afwijking van de artikelen 118 en 119 van dit Boek zijn de artikelen 138 en 149 van Boek 2 van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van een ingevolge artikel 118 of artikel 120 van dit Boek door buitenlands recht beheerste corporatie die in Nederland aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen is, indien de corporatie in Nederland failliet wordt verklaard. Als bestuurders zijn eveneens aansprakelijk degenen die met de leiding van de in Nederland verrichte werkzaamheden zijn belast.
2 De rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken is bevoegd tot de kennisneming van alle vorderingen uit hoofde van lid 1.
1 Het openbaar ministerie kan de rechtbank Midden-Nederland verzoeken voor recht te verklaren dat het doel of de werkzaamheid van een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 20 van Boek 2.
2 De verklaring werkt voor en tegen een ieder met ingang van de eerste dag na de dag van de uitspraak. De verklaring wordt door de zorg van de griffier geplaatst in de Staatscourant. Is de corporatie in het handelsregister ingeschreven, dan wordt de verklaring aldaar eveneens ingeschreven.
3 Artikel 20, leden 2, 3, 5 en 6 en artikel 20a van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
4 De rechter kan de in Nederland gelegen goederen van de corporatie desverlangd onder bewind stellen. Artikel 22 van Boek 2 is van overeenkomstige toepassing.
5 De in Nederland gelegen goederen van een corporatie ten aanzien waarvan de rechter een verklaring voor recht als bedoeld in lid 1 heeft gegeven, worden vereffend door een of meer door hem te benoemen vereffenaars. De artikelen 23 tot en met 24 van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
Een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon en is vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2 lid 3 van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen terrorisme, of in Bijlage 1 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 139) tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qau’ída-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban in Afghanistan, of is vermeld en met een ster aangemerkt in de Bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt nr. 2001/931 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, is van rechtswege verboden en niet bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.
Deze titel laat onverlet hetgeen bepaald is bij de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen.
1 Het recht dat toepasselijk is op vertegenwoordiging wordt bepaald door het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging (Trb. 1978, 138).
2 Het verdrag is voor Nederland niet van toepassing op vertegenwoordiging inzake verzekeringen.
1 Deze titel laat onverlet het op 1 juli 1985 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141), alsmede titel 11 van dit Boek. Onverminderd hetgeen voortvloeit uit dat verdrag en die titel, is een rechtshandeling die strekt tot een door Nederlands recht beheerste overdracht aan de trustee van een trust als bedoeld in artikel 142 van dit Boek welke wordt beheerst door buitenlands recht, niet een ongeldige titel op de enkele grond dat die rechtshandeling tot doel heeft dat goed over te dragen tot zekerheid of de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen.
2 Deze titel laat onverlet Richtlijn 2014/60/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PbEU 2014, L 159) alsmede de bepalingen ter implementatie van deze richtlijn in het Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet tot behoud van cultuurbezit.
1 Behoudens voor zover in de leden 2 en 3 anders is bepaald, wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt.
2 Behoudens artikel 160 van dit Boek wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot teboekstaande schepen beheerst door het recht van de staat waar het schip teboekstaat.
3 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot teboekstaande luchtvaartuigen en luchtvaartuigen die uitsluitend staan ingeschreven in een nationaliteitsregister als bedoeld in artikel 17 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Stb. 1947, H 165, wordt beheerst door het recht van de staat waar het luchtvaartuig teboekstaat of in het nationaliteitsregister is ingeschreven.
4 Het in de vorige leden bedoelde recht bepaalt in het bijzonder:
a. of een zaak roerend of onroerend is;
b. wat een bestanddeel van een zaak is;
c. of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom ervan of vestiging van een recht erop;
d. welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;
e. welke rechten op een zaak kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van deze rechten zijn;
f. op welke wijze die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is.
5 Voor de toepassing van het vorige lid is, wat betreft de verkrijging, de vestiging, de overgang, de wijziging of het tenietgaan van rechten op een zaak, bepalend het tijdstip waarop de daarvoor noodzakelijke rechtsfeiten geschieden.
6 De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing in het geval van overdracht en van vestiging van rechten op zakelijke rechten.
1 De goederenrechtelijke gevolgen van een eigendomsvoorbehoud worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich op het tijdstip van levering bevindt. Zulks laat onverlet de verbintenissen die volgens het op het beding van eigendomsvoorbehoud toepasselijke recht, daaruit kunnen voortvloeien.
2 In afwijking van de eerste zin van lid 1 kunnen partijen overeenkomen dat de goederenrechtelijke gevolgen van een eigendomsvoorbehoud van een voor uitvoer bestemde zaak worden beheerst door het recht van de staat van bestemming indien op grond van dat recht het eigendomsrecht niet zijn werking verliest totdat de prijs volledig is betaald. De aldus overeengekomen aanwijzing heeft slechts gevolg indien de zaak daadwerkelijk in de aangewezen staat van bestemming wordt ingevoerd.
3 De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op de goederenrechtelijke gevolgen van leasing van zaken die bestemd zijn voor gebruik in het buitenland.
Onverminderd artikel 163, aanhef en onder a, van dit Boek worden het ontstaan en de inhoud van een recht van retentie bepaald door het recht dat de daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding beheerst. Een recht van retentie kan slechts geldend worden gemaakt voor zover het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt, zulks toelaat.
Rechten op een zaak die overeenkomstig het ingevolge deze titel toepasselijke recht zijn verkregen of gevestigd, blijven daarop rusten, ook indien die zaak wordt overgebracht naar een andere staat. Deze rechten kunnen niet worden uitgeoefend op een wijze die onverenigbaar is met het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die uitoefening bevindt.
De rechtsgevolgen van de verkrijging van een zaak van een beschikkingsonbevoegde worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die verkrijging bevond.
1 Indien het bezit van een zaak onvrijwillig is verloren en na dit verlies onbekend is in welke staat de zaak zich bevindt, worden de rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechtshandelingen, door de eigenaar of zijn rechtsopvolger verricht, beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich voor het bezitsverlies bevond.
2 Is in het in het vorige lid bedoelde geval het verlies door een verzekering gedekt, dan bepaalt het recht dat de verzekeringsovereenkomst beheerst, of en op welke wijze de eigendom op de verzekeraar overgaat.
1 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een zaak die krachtens een overeenkomst van internationaal vervoer wordt vervoerd, wordt beheerst door het recht van de staat van bestemming.
2 Indien het in lid 1 bedoelde vervoer plaatsvindt ter uitvoering van een koopovereenkomst of een andere overeenkomst die verplicht tot overdracht van de vervoerde zaak, of ter uitvoering van een tot vestiging van rechten op die zaak verplichtende overeenkomst, wordt, in afwijking van lid 1 een aanwijzing van het op de bedoelde overeenkomst toepasselijke recht, opgenomen in die overeenkomst, geacht mede betrekking te hebben op het goederenrechtelijke regime met betrekking tot de vervoerde zaak.
Indien een vordering belichaamd is in een stuk, bepaalt het recht van de staat op welks grondgebied het stuk zich bevindt, of de vordering een vordering op naam dan wel een vordering aan toonder is.
1 De vatbaarheid van een vordering op naam voor overdracht dan wel voor vestiging daarop van rechten wordt beheerst door het recht dat op de vordering van toepassing is.
2 Voor het overige wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een vordering op naam beheerst door het recht dat op de tot overdracht of vestiging van rechten verplichtende overeenkomst toepasselijk is. Dat recht bepaalt in het bijzonder:
a. welke vereisten aan een overdracht of vestiging worden gesteld;
b. wie gerechtigd is tot uitoefening van de in de vordering besloten rechten;
c. welke rechten op de vordering kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van deze rechten zijn;
d. op welke wijze die rechten zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is.
3 De betrekkingen tussen de cessionaris, onderscheidenlijk de gerechtigde, en de schuldenaar, de voorwaarden waaronder de overdracht van een vordering op naam dan wel de vestiging daarop van een recht aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen, alsmede de vraag of de schuldenaar door betaling is bevrijd, worden beheerst door het recht dat op de vordering van toepassing is.
1 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een vordering aan toonder wordt beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied het toonderstuk zich bevindt. Artikel 135 leden 1 en 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de vraag welke onderwerpen door dat recht worden beheerst.
2 De betrekkingen tussen de verkrijger en de schuldenaar, de voorwaarden waaronder de overdracht van de vordering dan wel de vestiging daarop van een recht aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen, alsmede de vraag of de schuldenaar door betaling is bevrijd, worden beheerst door het recht dat op de vordering van toepassing is.
3 De artikelen 130 en 131 van dit Boek zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen aan toonder.
Indien een stuk een aandeelbewijs is volgens het recht dat van toepassing is op de in dat stuk vermelde uitgevende vennootschap, bepaalt het recht van de staat op welks grondgebied het aandeelbewijs zich bevindt, of het een aandeel op naam dan wel een aandeel aan toonder is.
1 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een aandeel op naam wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de vennootschap die het aandeel uitgeeft dan wel heeft uitgegeven. Artikel 135 leden 1 en 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de vraag welke onderwerpen door dat recht worden beheerst.
2 In afwijking van lid 1 kan met betrekking tot aandelen op naam in een Nederlandse naamloze vennootschap waaraan, ter bevordering van de verhandelbaarheid aan een gereglementeerde buitenlandse effectenbeurs een in de staat van vestiging van de beurs gebruikelijke vorm is gegeven, door de uitgevende vennootschap worden bepaald dat het goederenrechtelijke regime wordt beheerst door het recht van de staat van vestiging van de betrokken beurs dan wel het recht van de staat waarin met instemming van de betrokken beurs leveringen en andere goederenrechtelijke rechtshandelingen betreffende de aandelen kunnen of moeten worden verricht.
3 Een aanwijzing van het toepasselijke recht als in lid 2 bedoeld dient uitdrukkelijk, op voor belanghebbenden kenbare wijze, te worden gedaan. Tevens dient deze aanwijzing te worden bekendgemaakt in twee landelijk verspreide Nederlandse dagbladen.
4 De betrekkingen tussen de aandeelhouder, onderscheidenlijk de gerechtigde, en de vennootschap, alsmede de voorwaarden waaronder de overdracht dan wel de vestiging van een recht aan de vennootschap kan worden tegengeworpen, worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de vennootschap die het aandeel heeft uitgegeven.
1 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een aandeel aan toonder wordt beheerst door het recht van de staat waar het toonderstuk zich bevindt. Artikel 135 leden 1 en 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de vraag welke onderwerpen door dat recht worden beheerst.
2 De betrekkingen tussen de aandeelhouder, onderscheidenlijk de gerechtigde, en de vennootschap, alsmede de voorwaarden waaronder de overdracht dan wel de vestiging van een recht aan de vennootschap kan worden tegengeworpen, worden beheerst door het recht dat van toepassing is op de vennootschap.
3 De artikelen 130 en 131 van dit Boek zijn van overeenkomstige toepassing op aandelen aan toonder.
Indien een aandeel behoort tot een verzameling van effecten die giraal overdraagbaar zijn, is op het goederenrechtelijke regime met betrekking tot dat aandeel afdeling 4 niet van toepassing voor zover de bepalingen daarvan afwijken van artikel 141 van dit Boek.
1 Het goederenrechtelijke regime met betrekking tot giraal overdraagbare effecten wordt beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de rekening waarin de effecten worden geadministreerd, wordt gehouden.
2 Het in het vorige lid bedoelde recht bepaalt in het bijzonder:
a. welke rechten op de effecten kunnen rusten en welke de aard en de inhoud van deze rechten zijn;
b. welke vereisten aan de overdracht of de vestiging van de onder a bedoelde rechten worden gesteld;
c. wie gerechtigd is tot de uitoefening van de in de effecten besloten rechten;
d. op welke wijze de onder a bedoelde rechten zich wijzigen, overgaan en tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is;
e. de executie.
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
a. het Haags Trustverdrag 1985: het op 1 juli 1985 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985 141);
b. trust: een trust als omschreven in artikel 2 van het Haags Trustverdrag 1985, die door een wilsuiting in het leven is geroepen en waarvan blijkt uit een geschrift.
Met betrekking tot een goed ter zake waarvan inschrijvingen kunnen plaatsvinden in een ingevolge de wet gehouden register en dat behoort tot de trustgoederen die een afgescheiden vermogen vormen, kan de trustee verlangen dat een inschrijving geschiedt op zijn naam en in zijn hoedanigheid van trustee, of op een zodanige andere wijze dat van het bestaan van de trust blijkt.
Bepalingen van Nederlands recht inzake eigendomsoverdracht, zekerheidsrecht of de bescherming van schuldeisers in geval van insolventie laten de in artikel 11 van het Haags Trustverdrag 1985 omschreven rechtsgevolgen van de erkenning van een trust onverlet.
1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder de verordening erfrecht: de verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PbEU 2012, L 201).
2 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder het Haags Erfrechtverdrag 1989: het op 1 augustus 1989 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging (Trb. 1994, 49).
[Vervallen per 17-08-2015]
1 Indien een der gerechtigden in een te vereffenen nalatenschap ten opzichte van een andere gerechtigde wordt benadeeld door de toepassing op een buitenslands gelegen vermogensbestanddeel van een krachtens het internationaal privaatrecht van het land van ligging aangewezen recht, worden de goederen, aldus overeenkomstig dat recht door die andere gerechtigde of door derden verkregen, als geldig verkregen erkend.
2 De benadeelde gerechtigde kan echter vorderen dat ter gelegenheid van de vereffening van de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde gerechtigde een verrekening plaatsvindt tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Verrekening is uitsluitend mogelijk met betrekking tot goederen van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last.
3 In de voorgaande leden wordt onder gerechtigde verstaan een erfgenaam, een legataris of een lastbevoordeelde.
De herroeping door de erflater van alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen wordt vermoed mede te omvatten een eerder door hem gedane aanwijzing van het recht dat de vererving van zijn nalatenschap beheerst.
1 De vereffening van de nalatenschap wordt door het Nederlandse recht beheerst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. In het bijzonder zijn van toepassing de Nederlandse voorschriften inzake de gehoudenheid van de door het volgens het Haags Erfrechtverdrag 1989 toepasselijke recht aangewezen erfgenamen voor de schulden van de erflater en de voorwaarden waaronder zij hun gehoudenheid kunnen uitsluiten of beperken.
2 De wijze waarop de verdeling van de nalatenschap tot stand wordt gebracht, wordt door het Nederlandse recht beheerst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, tenzij de deelgenoten gezamenlijk het recht van een ander land aanwijzen. Met de eisen van het goederenrecht van de plaats van ligging der activa wordt rekening gehouden.
1 De taak en de bevoegdheden van een door de erflater aangewezen vereffenaar worden door het Nederlandse recht beheerst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had.
2 De rechter kan op verlangen van een belanghebbende voorzieningen treffen om te waarborgen dat met betrekking tot de vererving van de in Nederland gelegen bestanddelen van de nalatenschap het volgens het Haags Erfrechtverdrag 1989 toepasselijke recht wordt in acht genomen. Hij kan bevelen dat in verband daarmee zekerheden worden gesteld.
1 De verordening erfrecht laat onverlet het op 5 oktober 1961 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen (Trb. 1980, 50). Het recht dat van toepassing is op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen wordt bepaald door dit verdrag.
2 Een mondelinge testamentaire beschikking welke, behoudens in buitengewone omstandigheden, is gemaakt door een Nederlander die niet tevens een andere nationaliteit bezit, wordt in Nederland niet erkend.
1 De artikelen 147 en 148 zijn van toepassing op de erfopvolging van personen wier overlijden na 1 oktober 1996 heeft plaatsgevonden. Op de erfopvolging van personen wier overlijden op of na 17 augustus 2015 heeft plaatsgevonden is artikel 147 alleen van toepassing als het vermogensbestanddeel waarop de verrekening betrekking heeft, ligt in een staat die niet gebonden is door de verordening erfrecht.
2 Indien de erflater voor 1 oktober 1996 het op zijn erfopvolging toepasselijke recht heeft aangewezen, wordt die aanwijzing als geldig beschouwd indien zij voldoet aan de vereisten van artikel 5 van het Haags Erfrechtverdrag 1989.
3 Indien de partijen bij een overeenkomst inzake erfopvolging voor 1 oktober 1996 het op die overeenkomst toepasselijke recht hebben aangewezen, wordt die aanwijzing als geldig beschouwd indien zij voldoet aan de vereisten van artikel 11 van het Haags Erfrechtverdrag 1989.
4 Onverminderd de voorgaande leden kan een aanwijzing door de erflater van het op de vererving van zijn nalatenschap toepasselijke recht of de wijziging van een zodanige aanwijzing, welke is geschied voor 1 oktober 1996, niet als ongeldig worden beschouwd op de enkele grond dat de wet een zodanige aanwijzing toen niet regelde.
5 De artikelen 149 en 150 zijn uitsluitend van toepassing op de erfopvolging van personen wier overlijden na 1 oktober 1996 en vóór 17 augustus 2015 heeft plaatsgevonden.