Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer

Geraadpleegd op 24-12-2025.
Geldend van 28-06-2025 t/m heden.

Besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de daartoe te verrichten aanpassingen (Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 juni 2010, DWJZ-3009435, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2010, nummer W.13. 10. 0269/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 maart 2011, DWJZ-3050799, uitgebracht mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. wet: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

  • c. beheerder: een natuurlijke of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de inrichting en het gebruik van een halte of station dat dient voor het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer, daaronder begrepen in een gebouw te onderscheiden ruimten;

  • d. concessiegebied: een gebied waar openbaar vervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 25 van de Wet personenvervoer 2000;

  • e. exploitant van reisinformatie: degene die verzoekt om reisinformatie ten behoeve van het voeden en actualiseren van een reisinformatiesysteem als bedoeld in artikel 10 van het Besluit personenvervoer 2000;

  • f. concessieverlener: een overheid als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

  • g. halte: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor bus of tram;

  • h. hulpmiddel: een persoonlijk middel dat in het bijzonder is bestemd voor het zichzelf voortbewegen of door een ander doen voortbewegen van personen met een functiebeperking en de afmetingen van een rolstoel als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG niet overschrijdt;

  • i. station: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor metro of trein;

  • j. perron: onderdeel van een halte of station dat als platform dient voor het betreden en verlaten van een trein, metro, bus of tram;

  • k. richtlijn 2001/85/EG: Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn 97/27/EG (PbEG 2002, L 42/1);

  • l. voertuig: een bus, tram, metro of trein of een langs een geleidesysteem voortbewogen voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van een auto;

  • m. vervoerder: degene die openbaar vervoer verricht als bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de wet.

Artikel 2

  • 1 De aanpassingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet zijn gericht op het toegankelijk maken van de in artikel 7 van de wet genoemde voorzieningen van openbaar vervoer tot het niveau van onbelemmerd gebruik van openbaar vervoer dat minimaal nodig is voor personen met een functiebeperking die zich in de samenleving, al dan niet met een hulpmiddel of persoonlijke begeleiding, zelfstandig kunnen bewegen en kenbaar maken.

  • 2 Onder aanpassingen, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het geheel van maatregelen of voorzieningen met betrekking tot het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het organiseren van het gebruik van dat vervoer, ten behoeve van personen met een functiebeperking.

Hoofdstuk 2. Voertuigen

Artikel 4

  • 1 Een toegankelijk voertuig beschikt ten minste over:

    • a. een in- en uitgang die zodanig op de halte of het perron aansluit dat een onbelemmerde toegang mogelijk is tussen de halte of het perron en het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge;

    • b. de mogelijkheid de buitendeuren langer open te laten indien een persoon met een functiebeperking het voertuig betreedt of verlaat;

    • c. bedieningsfaciliteiten voor de reiziger die toegerust zijn op een praktisch en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking in zittende en staande houding;

    • d. voldoende bereikbare opstelplaatsen voor hulpmiddelen en zitplaatsen voor personen met een functiebeperking per voertuig of voertuigdeel;

    • e. doorgangsruimte met toereikende afmetingen voor het met een hulpmiddel betreden, verlaten en manoeuvreren in een voertuig of voertuigdeel;

    • f. zittingen, leuningen en handgrepen die toegerust zijn op een veilig gebruik van het voertuig door personen met een functiebeperking in een voertuig of voertuigdeel.

  • 2 Indien een trein beschikt over voorzieningen voor sanitair, is ten minste één voorziening toegerust op een praktisch en veilig gebruik door personen met een functiebeperking en traceerbaar door middel van grafische bewegwijzering en rolstoelpaden.

Hoofdstuk 3. Haltes en stations

Artikel 5

  • 1 Een halte of station voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de aansluiting tussen het perron en een voertuig maakt een onbelemmerde toegang mogelijk tot het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge,

    • b. het perron heeft een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding en een onbelemmerde doorgang voor personen met een hulpmiddel of een visuele functiebeperking naar een voertuig.

  • 2 De in- of uitgang en het perron van een halte of station en, indien aanwezig in een halte of station voor metro of trein, voorzieningen voor de verkoop en het geldig maken van vervoerbewijzen, reis- en stationsinformatie, serviceverlening, verblijf en sanitair, zijn in ieder geval onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele beperking door aanwezigheid van tenminste een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding.

  • 3 Haltes en stations zijn vanaf de openbare weg onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel.

  • 4 Beheerders kunnen met betrekking tot haltes of stations voor bus en tram om redenen van ruimtelijke of bouwkundige belemmeringen afwijken van het eerste en tweede lid tot ten hoogste de door die belemmeringen bepaalde breedte of hoogte.

Artikel 6

  • 1 Indien een halte of station beschikt over voorzieningen voor de verkoop of het geldig maken van vervoerbewijzen, reisinformatie, halte- of stationsinformatie of serviceverlening zijn deze voorzieningen wat betreft opstelling, geluidsweergave, beeldweergave en bedieningsgemak in ieder geval bruikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele of auditieve beperking.

  • 2 Indien een halte of station beschikt over balies, deuren, zittingen, leuningen en handgrepen zijn deze toegerust op een comfortabel en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking.

  • 3 Indien een halte of station beschikt over bewegwijzering naar de in artikel 5, tweede lid, bedoelde voorzieningen en het aansluitende openbaar vervoer en taxivervoer, is deze op grafische en tactiele wijze beschikbaar.

  • 4 Een halte of station voor trein beschikt over personele assistentieverlening voor personen met een motorische functiebeperking bij het in- en uitstappen in een voertuig, indien niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 7

  • 1 Een treinstation of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 5, 6 en 9 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties.

  • 2 Een trein of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 4 en 10 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties.

Hoofdstuk 4. Reisinformatie

Artikel 8

  • 1 Reisinformatie als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de wet is voorafgaand aan de reis ten minste via internet in beeld en geluid en desgevraagd op schrift en per telefoon beschikbaar en bruikbaar voor personen met een functiebeperking.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op informatie over de toegankelijkheid van openbaar vervoer voorzieningen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10.

Artikel 9

Op haltes of stations voor metro of trein is reisinformatie over ten minste vertrektijd, opstaplocatie en eindbestemming, voor zover die afwijken van de geldende dienstregelingen voor trein, metro of tram, tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Artikel 10

In voertuigen is reisinformatie over de aankomst bij tussengelegen haltes of stations van het voertuig tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Hoofdstuk 4a. Toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten conform richtlijn 2019/882

Artikel 10a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • consument: natuurlijke persoon die het desbetreffende product koopt of de desbetreffende dienst afneemt voor andere doeleinden dan zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;

  • dienst: dienst als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEG 2006, L 376/36);

  • diensten voor personenvervoer per bus: onder artikel 2, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 181/2011 vallende diensten;

  • diensten voor personenvervoer per trein: alle diensten voor treinreizigers als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1371/2007, met uitzondering van de in artikel 2, tweede lid, van die verordening bedoelde diensten;

  • dienstverlener: natuurlijke of rechtspersoon die een dienst voor personenvervoer per bus of per trein verleent op de Nederlandse markt of aanbiedt consumenten in Nederland een dergelijke dienst te verlenen;

  • elektronische ticketingdiensten: systeem waarmee tickets voor personenvervoer worden aangekocht, ook online, door middel van een apparaat met interactieve computerfuncties, en dat die tickets in elektronische vorm aan de koper ter beschikking stelt, zodat deze op papier kunnen worden afgedrukt of tijdens de reis op een mobiel apparaat met interactieve computerfuncties kunnen worden getoond;

  • elektronische tickets: systeem waarmee een vervoersbewijs in de vorm van één of meerdere reistickets, een abonnement of reissaldo elektronisch wordt opgeladen op een fysiek vervoersbewijs of ander hulpmiddel, in plaats van op een papieren ticket te worden afgedrukt;

  • geharmoniseerde norm: geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1025/2012;

  • interactieve computerfuncties: functionaliteiten ter ondersteuning van de interactie tussen mens en apparaat, die de verwerking en transmissie van gegevens, stem of video of iedere combinatie daarvan mogelijk maken;

  • micro-onderneming: onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van ten hoogste € 2.000.000;

  • personen met een handicap: personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die in hun interactie te kampen hebben met diverse drempels die hen kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen in de samenleving te participeren;

  • realtimetekst: vorm van schriftelijke conversatie tussen twee punten of in meerpuntenconferenties, waarbij de ingevoerde tekst op zodanige wijze wordt verzonden dat het bericht door de gebruiker wordt ervaren als doorlopend en letter voor letter tot stand komend;

  • regionale vervoersdiensten: regionale vervoersdiensten als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L343/32) voor vervoer per trein, bus, touringcar, metro, tram of trolleybus;

  • richtlijn 2008/57: Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEG 2008, L 191);

  • richtlijn 2019/882: Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PbEU 2019, L 151);

  • stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten: stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten als bedoeld in artikel 3, van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad voor vervoer per trein, bus, touringcar, metro, tram of trolleybus;

  • technische specificatie: technische specificatie als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1025/2012, ter nakoming van de op een product of dienst van toepassing zijnde toegankelijkheidsvoorschriften;

  • verordening (EG) nr. 1371/2007: Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PbEG 2007, L 315);

  • verordening (EU) nr. 181/2011: Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2011, L 55);

  • verordening (EU) nr. 1025/2012: Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 316/12).

Artikel 10b

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op diensten voor personenvervoer per bus of trein met betrekking tot de volgende elementen:

    • a. websites;

    • b. op basis van mobiele apparaten, onder meer via mobiele applicaties geleverde diensten;

    • c. elektronische tickets en elektronische ticketingdiensten;

    • d. het verstrekken van informatie over vervoersdiensten, waaronder informatie in de vorm van realtimetekst of, als het informatieschermen betreft, op interactieve schermen op Nederlands grondgebied; en

    • e. interactieve zelfbedieningsterminals op het grondgebied van Nederland, uitgezonderd terminals die als geïntegreerde onderdelen zijn geïnstalleerd in voertuigen of rollend materieel die voor het aanbieden van een of meer onderdelen van deze diensten voor personenvervoer worden gebruikt.

  • 2 Dit hoofdstuk is ook van toepassing op stedelijke en voorstedelijke vervoersdiensten en regionale vervoersdiensten, maar uitsluitend met betrekking tot de elementen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel e.

  • 3 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de volgende inhoud van websites en mobiele toepassingen:

    • a. vooraf opgenomen, op tijd gebaseerde media die gepubliceerd zijn vóór 28 juni 2025;

    • b. kantoorbestandformats die gepubliceerd zijn vóór 28 juni 2025;

    • c. onlinekaarten en -karteringsdiensten, indien essentiële informatie op een toegankelijke, digitale wijze wordt verstrekt in het geval van voor navigatie bestemde kaarten;

    • d. van derden afkomstige inhoud die niet door de betrokken dienstverlener wordt gefinancierd of ontwikkeld en waarover deze geen zeggenschap heeft;

    • e. inhoud van websites en toepassingen op basis van mobiele apparaten die kunnen worden aangemerkt als archieven, wat betekent dat zij enkel inhoud bevatten die niet wordt bijgewerkt of aangepast na 28 juni 2025.

Artikel 10c

  • 3 Micro-ondernemingen zijn vrijgesteld van de verplichtingen vermeld in het eerste lid en van elke verplichting in verband met de naleving van die voorschriften.

Artikel 10d

Voor zover de diensten, bedoeld in artikel 10b, eerste en tweede lid, voldoen aan de voorschriften voor de verstrekking van toegankelijke informatie en van informatie over toegankelijkheid in de zin van de verordeningen (EG) nr. 1371/2007 en (EU) nr. 181/2011, alsmede van de desbetreffende handelingen die zijn vastgesteld op basis van richtlijn 2008/57, voldoen ze daarmee ook aan de overeenkomstige voorschriften van richtlijn 2019/882.

Artikel 10e

  • 2 Dienstverleners stellen overeenkomstig bijlage V bij richtlijn 2019/882 de vereiste informatie op en lichten toe op welke manier de diensten aan de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften voldoen. De informatie wordt aan het publiek schriftelijk en mondeling ter beschikking gesteld, mede op een manier die toegankelijk is voor personen met een handicap. Dienstverleners bewaren die informatie zolang de dienst in werking is.

  • 3 Dienstverleners zorgen ervoor dat er procedures worden toegepast die garanderen dat de dienstverlening in overeenstemming met de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften blijft. Dienstverleners houden op gepaste wijze rekening met veranderingen in de dienstverlening, veranderingen in de toepasselijke toegankelijkheidsvoorschriften, veranderingen in de geharmoniseerde normen of in technische specificaties op basis waarvan wordt verklaard dat een dienst aan de toegankelijkheidsvoorschriften voldoet.

  • 4 Dienstverleners treffen onmiddellijk corrigerende maatregelen indien de aangeboden dienst niet in overeenstemming is met het eerste tot en met het derde lid. Zij brengen Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarvan onmiddellijk op de hoogte, waarbij de dienstverleners in het bijzonder de aard van de non-conformiteit en alle getroffen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

Artikel 10f

  • 1 De toegankelijkheidsvoorschriften, bedoeld in artikel 10c, eerste en tweede lid, zijn uitsluitend van toepassing voor zover de naleving ervan:

    • a. geen ingrijpende wijziging van een dienst vereist, resulterend in een fundamentele wijziging van de wezenlijke aard ervan, en

    • b. geen onevenredige last voor de betrokken dienstverlener oplevert.

  • 2 Dienstverleners voeren een beoordeling uit om te kunnen bepalen of het naleven van de in artikel 10c bedoelde toegankelijkheidsvoorschriften tot een fundamentele wijziging leidt of, overeenkomstig de desbetreffende criteria in bijlage VI bij richtlijn 2019/882, een onevenredige last als bedoeld in het eerste lid van dit artikel oplevert.

  • 3 Dienstverleners documenteren de in het tweede lid genoemde beoordeling. Dienstverleners bewaren alle relevante resultaten gedurende een periode van vijf jaar nadat de dienst voor het laatst op de Nederlandse markt is verleend of aan consumenten in Nederland is aangeboden een dergelijke dienst te verlenen. Dienstverleners verstrekken op verzoek aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, een exemplaar van de in het tweede lid genoemde beoordeling.

  • 4 Dienstverleners die een beroep doen op het eerste lid, onderdeel b, vernieuwen voor elke categorie of soort dienst hun beoordeling van de onevenredige last:

    • a. naar aanleiding van wijziging van de aangeboden dienst;

    • b. op verzoek van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat; of

    • c. in ieder geval, om de vijf jaar.

  • 5 Dienstverleners die uit andere bronnen dan eigen middelen financiering ontvangen ter verbetering van de toegankelijkheid, ongeacht of het om publieke of particuliere financiering gaat, kunnen geen beroep doen op het eerste lid, onderdeel b.

  • 6 Dienstverleners, met uitzondering van micro-ondernemingen, die voor een specifieke dienst een beroep doen op het eerste lid, verstrekken informatie daartoe aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 10g

  • 1 Diensten die voldoen aan geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden vermoed in overeenstemming te zijn met de toegankelijkheidsvoorschriften, bedoeld in artikel 10c, eerste en tweede lid, voor zover deze normen of delen daarvan die voorschriften bestrijken.

  • 2 Diensten die in overeenstemming zijn met op grond van artikel 15, derde lid, van richtlijn 2019/882 vastgestelde technische specificaties of delen daarvan, worden vermoed in overeenstemming te zijn met de toegankelijkheidsvoorschriften, bedoeld in artikel 10c, eerste en tweede lid.

  • 3 Diensten waarvan de kenmerken, onderdelen en functies aan de overeenkomstig afdeling VI van bijlage I bij richtlijn 2019/882 vastgestelde toegankelijkheidsvoorschriften voldoen, worden voor zover het deze kenmerken, onderdelen en functies betreft, vermoed te voldoen aan de desbetreffende verplichtingen inzake toegankelijkheid krachtens andere Uniehandelingen dan de richtlijn, tenzij in die andere Uniehandelingen anders wordt bepaald.

  • 4 Diensten die in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde normen en specificaties, of delen daarvan, die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 15 van richtlijn 2019/882, leiden tot een vermoeden van overeenstemming met het derde lid van dit artikel, voor zover deze normen en technische specificaties of delen daarvan aan de toegankelijkheidsvoorschriften van die richtlijn voldoen.

Artikel 10h

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 juni 2023 ingediende voorstel van wet Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten (Kamerstukken 36 380) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, berust dit hoofdstuk mede op artikel 5c van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.

Hoofdstuk 5. Algemene bepalingen

Artikel 11

Van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10 of 16 kan door vervoerders en beheerders tijdelijk worden afgeweken bij onvoorziene omstandigheden of omstandigheden waarin een ander maatschappelijk belang prevaleert ten opzichte van het belang van toegankelijk openbaar vervoer, en de beschikbare toegankelijkheid van dat vervoer als gevolg van die omstandigheden redelijkerwijs niet in stand kan blijven.

Artikel 12

  • 1 De vervoerder houdt in de wijze waarop hij openbaar vervoer aanbiedt en verricht rekening met het gebruik daarvan door personen met een functiebeperking.

  • 2 De vervoerder of beheerder verleent aan een persoon met een functiebeperking naar gelang de behoefte en voor zover de werkzaamheden het toelaten tijdelijke bijstand bij het gebruik van openbaar vervoer.

Hoofdstuk 6. De vervoervoorwaarden

Artikel 13

  • 1 De vervoervoorwaarden van een vervoerder zijn zodanig opgesteld dat daaruit duidelijk en onderscheidenlijk van overige gegevens blijkt welke voorzieningen voor personen, onderscheiden naar hun functiebeperking, beschikbaar zijn inzake het betreden, gebruiken en verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het voorbereiden op het gebruik van dat vervoer.

  • 2 De vervoervoorwaarden bevatten in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de mogelijkheden voor personen met een functiebeperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer;

    • b. de wijze waarop informatie kan worden verkregen over de mogelijkheden als bedoeld in onderdeel a, naar datum, tijdstip en traject van reizen;

    • c. de wijze waarop klachten voor personen met een functiebeperking worden afgehandeld.

  • 3 De vervoervoorwaarden zijn via internet en op verzoek in braille of geluidsweergave waarneembaar voor personen met een visuele beperking.

Hoofdstuk 7. Bestuurlijke afstemming

Artikel 14

De volgende rechtspersonen verstrekken desgevraagd aan Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegevens betreffende de mate waarin is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10, 12, eerste lid, 13 of 16:

  • a. de concessieverleners;

  • b. de vervoerders;

  • c. de beheerders;

  • d. de exploitanten van reisinformatie.

Artikel 15

  • 1 Concessieverleners, vervoerders, beheerders en exploitanten van reisinformatie zorgen voor de coördinatie en afstemming van de in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10 bedoelde aanpassingen op zodanige wijze dat desbetreffende voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zoveel mogelijk op aansluitende lijnen en geharmoniseerd toegankelijk zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen of hun representatieve organisaties voeren ten minste jaarlijks overleg over de in dat lid bedoelde coördinatie en afstemming.

Hoofdstuk 8. Invoering

Artikel 16

  • 1 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu regels stellen over:

    • a. de mate of de aard van aanpassingen van voertuigen, haltes, stations, reisinformatie, bijstand en vervoervoorwaarden, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 13, en het aandeel aangepaste voertuigen, haltes, stations of reisinformatievoorzieningen;

    • b. hetgeen moet worden verstaan onder nieuwe, vernieuwde of verbeterde voertuigen, stations, haltes of reisinformatie, bedoeld in artikel 17, eerste lid;

    • c. de uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een Volkenrechtelijke organisatie;

    • d. overige aanpassingen die noodzakelijk zijn om voorzieningen in het openbaar vervoer toegankelijk te maken voor personen met een functiebeperking en de informatieverstrekking over de toegankelijkheid van die voorzieningen afkomstig van rechtspersonen, bedoeld in artikel 14.

  • 2 De in het eerste lid, onder a, c en d bedoelde regels kunnen per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station of concessiegebied verschillend zijn.

Artikel 17

  • 1 Nieuwe, vernieuwde en verbeterde voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zijn toegankelijk overeenkomstig de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10.

  • 2 Onverminderd het eerste lid en artikel 16, zijn voertuigen, haltes, stations en reisinformatiesystemen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik zijn, ingevolge de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10, aangepast:

    • a. met ingang van 1 juli 2011, voor zover het betreft bussen en metro’s;

    • b. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft trams;

    • c. met ingang van 1 januari 2030, voor zover het betreft treinen;

    • d. met ingang van 1 januari 2016, voor zover het betreft haltes of stations voor bus;

    • e. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft haltes of stations voor metro;

    • f. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor tram;

    • g. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor trein;

    • h. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft reisinformatie.

  • 3 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu nadere regels stellen waarbij is bepaald dat de in het tweede lid bedoelde aanpassingen voor een deel op eerdere data dan in dat lid genoemd zijn ingevoerd, waarbij de data per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station, reisinformatiesysteem of concessiegebied verschillend kunnen zijn.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 18

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 maart 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de negentiende mei 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten