Circulaire Ontslag of terugkeerrecht rijksambtenaren na een periode lidmaatschap Tweede Kamer of Europees Parlement

[Regeling vervallen per 01-01-2020.]
Geraadpleegd op 11-10-2024.
Geldend van 01-09-2010 t/m 31-12-2019

Circulaire Ontslag of terugkeerrecht rijksambtenaren na een periode lidmaatschap Tweede Kamer of Europees Parlement

In de afgelopen jaren is bij de verschillende verkiezingen herhaaldelijk gebleken dat er onduidelijkheid is over de rechtspositie van (rijks)ambtenaren die zijn verkozen in een publiekrechtelijk college. In deze circulaire staat een korte uitleg van de relevante wet- en regelgeving over de rechtspositie van (rijks)ambtenaren bij verkiezing of benoeming in een politieke functie.

Bovendien is in deze circulaire een beleidslijn opgenomen voor toepassing van artikel 3, zesde lid, Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement. Dit artikellid bepaalt dat in het geval de rijksambtenaar lid wordt van de Tweede Kamer of het Europees Parlement hem eervol ontslag wordt verleend, dan wel hij – op zijn verzoek – wordt ontheven van de waarneming van zijn ambt. Met deze beleidslijn wordt op eenduidige wijze voor het gehele Rijk invulling gegeven aan het ontslag en de ontheffing uit de functie.

Huidige wet- en regelgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement (hierna: de wet) is van toepassing op de situatie dat een rijksambtenaar wordt benoemd tot lid van de Staten-Generaal of het Europees Parlement. Voor andere politieke functies dan het lidmaatschap van de Staten-Generaal of het Europees Parlement geldt artikel 125c van de Ambtenarenwet en artikel 96c van het Algemeen Rijksambtenaren (ARAR).

In artikel 1 respectievelijk artikel 2 van de wet is bepaald dat het ambt van ambtenaar bij een ministerie niet gelijktijdig kan worden uitgeoefend met het lidmaatschap van de Staten-Generaal respectievelijk het Europees Parlement. Vervolgens geldt op grond van artikel 3, zesde lid, van de wet dat een rijksambtenaar die wordt verkozen in de Tweede Kamer of het Europees Parlement, eervol ontslag wordt verleend dan wel dat hij – op zijn verzoek – wordt ontheven van de waarneming van zijn ambt.

Op grond van artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt de ambtenaar in het geval hij een lokale fulltime politieke functie gaat bekleden, zoals wethouder of gedeputeerde, ontheven van de waarneming van zijn ambt, tenzij het dienstbelang zich tegen een ontheffing verzet. Bij een deeltijd politieke functie op lokaal niveau, zoals gemeenteraadslid of wethouder van een kleine gemeente, krijgt de ambtenaar voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van colleges en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden buitengewoon verlof, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op grond van artikel 125c, tweede lid, van de Ambtenarenwet. De Ambtenarenwet kent in tegenstelling tot de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement niet de mogelijkheid van ontslag bij het vervullen van een politieke functie.

Indien een ambtenaar tijdelijk wordt ontheven uit de waarneming van zijn ambt, bestaat er mogelijk een aanspraak op een non-activiteitswedde op grond van artikel 16 Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) of artikel 33 Reglement Dienst Buitenlandse zaken (RDBZ). De non-activiteitswedde wordt toegekend voor het gedeelte dat het ambtelijk inkomen hoger is dan het inkomen uit de politieke functie.

De rijksambtenaar, die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt, wordt ontslagen met ingang van de dag van die aanvaarding (artikel 96 ARAR).

Beleidslijn artikel 3, zesde lid, Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

De huidige redactie van artikel 3, zesde lid, van de wet, met zowel de mogelijkheid van eervol ontslag als tijdelijke ontheffing uit de functie, is sinds 1998 in de wet opgenomen (Stb. 1998, 507 en 508). Daarvoor was sprake van een tijdelijke ontheffing van de waarneming van de functie. Zoals deze nog wel geldt voor lokale fulltime politieke functies.

Ofschoon de redactie van de wet de keuze tussen ontslag of ontheffing uit de functie lijkt te laten aan de ambtenaar, is in de nota van wijziging juist aangegeven dat voor een tijdelijke ontheffing een verzoek van de betreffende ambtenaar alleen niet voldoende is en dat dan wel degelijk een afweging dient plaats te vinden van het dienstbelang en andere hierbij betrokken factoren (Kamerstuk 24 701, nr. 7).

Over het verzoek van de ambtenaar om een tijdelijke ontheffing uit de functie dient een afweging tussen het dienstbelang en andere factoren te worden gemaakt. Het belang van de ambtenaar is terugkeer naar zijn organisatie na beëindiging van zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer of het Europees Parlement. Het lidmaatschap van een parlement kan door wisselende politieke verhoudingen ongewis zijn. Om deze reden ligt een direct ontslag niet voor de hand.

Ontheffing uit de functie voor langere duur, bijvoorbeeld over meerdere zittingstermijnen, brengt echter met zich mee dat de ambtenaar een verminderde binding krijgt met de eigen organisatie. Een herplaatsing van de ambtenaar op grond van artikel 96b ARAR of 101 RDBZ is dan niet of zeer moeizaam te realiseren, hetgeen niet in het belang van de dienst is. Gelet op de taakstellingen zijn ontheffingen van onbeperkte duur ook niet in het belang van de dienst. Door de taakstelling zijn de mogelijkheden voor herplaatsing beperkt. De ontheffing van de waarneming van het ambt betekent ook dat een formatieplaats formeel bezet blijft.

Het is derhalve evenwichtig dat indien de ambtenaar daarom verzoekt hem voor (maximaal) één zittingstermijn tijdelijk te ontheffen van de waarneming van zijn ambt. Na afloop van deze (eerste) zittingstermijn vindt bij een voortzetting van het lidmaatschap van de Tweede Kamer of het Europees Parlement niet opnieuw ontheffing plaats, maar wordt de ambtenaar eervol ontslag verleend. In het geval de eerste zittingstermijn of zittingstermijnen minder dan twee jaar heeft of hebben geduurd, wordt de ambtenaar voor nog een zittingstermijn ontheven van de waarneming van zijn ambt. Op deze wijze kan de ambtenaar na afloop van een zittingstermijn van het parlement de keuze maken zijn politieke- of zijn ambtelijke loopbaan voort te zetten.

Uiteraard dient u bij de afweging over een verzoek van een ambtenaar voor de ontheffing van de waarneming van het ambt altijd de individuele omstandigheden te laten meewegen in uw besluit. Bij besluitvorming conform deze beleidslijn verdient het de aanbeveling bij het besluit tot ontheffing van de waarneming van het ambt voor een eerste zittingstermijn de ambtenaar op dat moment ook te informeren dat na deze eerste termijn, indien deze langer gaat duren dan twee jaar, voor een volgende termijn geen ontheffing meer wordt verleend, maar eervol ontslag zal worden verleend. Tevens dienen de ambtenaren, die op dit moment zitting hebben in Tweede Kamer of Europees Parlement, over de beleidslijn in deze circulaire te worden geïnformeerd. In het geval er geen specifieke afspraken met ambtenaren zijn gemaakt, die moeten worden geëerbiedigd, dan wel er geen beleid of handelswijze is over dit onderwerp, dan gaat deze beleidslijn bij een volgende zittingstermijn ook gelden voor de ambtenaren die nu reeds zitting hebben in de Tweede Kamer of Europees Parlement.

Ik verzoek u uitvoering te geven aan deze circulaire.

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:
De

directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk,

J.J.M. Uijlenbroek