Op grond van artikel 2q, vierde lid, WTU-BES heeft de vervoerder de verplichting om een vreemdeling die hij naar de openbare lichamen
heeft vervoerd en aan wie de toegang is geweigerd, terug te vervoeren naar een plaats,
het land of derde staat van waar zij die persoon heeft vervoerd. Zie hiervoor ook
artikel 2n WTU-BES.
De terugvoerplicht is van toepassing op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd,
ongeacht de weigeringsgronden als beschreven in artikel 2r, eerste, tweede en derde lid, WTU-BES. Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, moeten – ongeacht of zij wel of
niet een verzoek tot bescherming indienen – voor terugname worden geclaimd bij de
vervoerder.
Voor vreemdelingen die geen verzoek tot bescherming indienen, moet het vertrek worden
geëffectueerd met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats
waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zodra plaatsing aan boord van een
luchtvaartuig van de betreffende maatschappij mogelijk is.
Bij het terugvervoeren, als bedoeld in artikel 2q, vierde lid, WTU-BES, worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie MBES19 CTU-BES en MBES20 CTU-BES). Om het terugvoeren naar een plaats buiten de openbare
lichamen door de vervoerder te faciliteren, wordt indien nodig door de ambtenaar belast
met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde
attesten. Deze attesten zijn bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste
autoriteiten in het land van bestemming (Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9,
Verdrag van Chicago).
Als de luchtvervoerder, reder of gezagvoerder het nalaat de vreemdeling uit de openbare
lichamen te vervoeren of doen vervoeren, zullen zowel de kosten aan de uitzetting
als alle andere noodzakelijke kosten, op grond van artikel 22, tweede lid WTU-BES, op de luchtvervoerder worden verhaald.
Vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug
te brengen naar een plaats buiten de openbare lichamen tot aan het moment dat de vreemdeling
door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten de openbare lichamen
wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit houdt in
dat:
-
• de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van de vreemdeling, wanneer deze bijvoorbeeld
in de openbare lichamen verblijft in afwachting van zijn vertrek;
-
• alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk)
verblijf van de vreemdeling in de openbare lichamen ten laste kunnen komen van de
vervoerder (zie paragraaf 5.1.6 van dit hoofdstuk).
Indien nodig, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast
met het toezicht op personen aan de vreemdeling, die zal worden teruggevoerd, een
vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd.
Verstekelingen
In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling ligt de verantwoordelijkheid
voor de verstekeling bij de vervoerder. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar
belast met de grensbewaking echter besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te
halen en de vrijheidsontnemende maatregel artikel 2o WTU-BES op te leggen (zie MBES16 CTU-BES). De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel mogelijk te
laten vertrekken van het grondgebied van de openbare lichamen. De vervoerder wordt
tijdig geïnformeerd over de plaatsing van de verstekeling aan boord ter uitvoering
van zijn verplichting.
In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van
de vervoerder:
-
a. op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan;
-
b. worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee
de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven; of
-
c. een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd.
Deze wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is.
Hiervoor moet de verstekeling in principe over voldoende documenten beschikken. Als
dit niet het geval is, moet de identiteit en/ of nationaliteit vastgesteld worden
en moet de diplomatieke/ consulaire vertegenwoordiging van het land van bestemming
een vervangend reisdocument verstrekken aan de verstekeling. De vaststelling van de
nationaliteit en identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten moet plaatsvinden
voordat het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De
uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag echter niet ten koste gaan
van een unieke verwijdermogelijkheid.
Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als
bedoeld artikel 22 WTU-BES, door een beroep te doen artikel 471 Wetboek van Koophandel BES. In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling
bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’
moet hier namelijk worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid. Dit wil
zeggen dat het van boord zetten van een vreemdeling slechts mag plaatsvinden na verkregen
toestemming van de bevoegde autoriteiten.
Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling
aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de
beveiliging van mensenlevens op zee. In het geval dat de kapitein zich op dit voorschrift
beroept, moeten de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast
met de grensbewaking worden beoordeeld en afgewogen tegen het belang van terugplaatsing
van de verstekeling aan boord.
Vreemdelingen met een vluchtrelaas
Als de vervoerder bij een controle in het kader van de zorgplicht (zie paragraaf 5.1.1) constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet de juiste of geen
documenten heeft, moet hij deze in principe niet vervoeren. Als de vreemdeling stelt
dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar
is, kan de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging sturen
om daar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘bescherming’ in te dienen. Als de
vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, moet de vervoerder
contact opnemen met de IND unit Caribisch Nederland. Deze unit bepaalt dan of de vreemdeling
naar de openbare lichamen mag worden gebracht. Als een vervoerder een vreemdeling
die niet de juiste of geen documenten heeft naar het grondgebied van de openbare lichamen
heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de IND unit Caribisch Nederland,
geldt voor de vervoerder geen terugvoerplicht. Ook wordt geen proces-verbaal opgemaakt
ten aanzien van vermoedelijke overtreding van artikel 2q WTU-BES. Wel moet de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd,
deugdelijk schriftelijk vastleggen.