Hoofdstuk I. Over de vereischten waaraan aanvragers en houders van vergunning tot opsporing moeten voldoen.
2 Zoolang door een aanvrager de bescheiden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, nog niet zijn terugontvangen, kan door hem bij de indiening van andere verzoeken worden volstaan met eene mededeeling bij welke verzoek die bescheiden zijn gevoegd.
Vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste lid van art. 5 der Mijnwet BES – ook tijdelijk vervangende en waarnemende – moeten bij authentieke akte zijn aangesteld.
Ingeval van overlijden van den wettigen houder eener vergunning zijn diens rechtverkrijgenden, voor zoover zij reeds dadelijk dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis, voldoen aan de in art. 5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, verplicht zulks door bescheiden aan te toonen en tevens het bewijs van bedoeld overlijden tijdig aan Onze Minister in te dienen.
1 Bij overlijden van den wettigen houder eener vergunning moeten zijne in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtsverkrijgenden, als er twee of meer zijn, binnen een bekwamen termijn bij authentieke akte een gemeenschappelijken vertegenwoordiger aanstellen.
2 Wanneer er een of meer niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtverkrijgenden van een overleden houder eener vergunning zijn, die verplicht zijn in voldoening aan art.5 der Mijnwet BES een vertegenwoordiger aan te stellen, moet, als er tevens een of meer in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtverkrijgende zijn, diezelfde vertegenwoordiger ook door deze rechtverkrijgenden tot hun vertegenwoordiger worden aangesteld; in dit geval moet de aanstelling in verband met het bepaalde bij het derde lid van art.5 der Mijnwet BES geschieden binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis.
1 Wanneer rechtverkrijgenden van een overleden wettigen houder eener vergunning, die niet voldoen aan de in art. 5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, ingevolge het derde lid van dat artikel hunne uit de vergunning voorvloeiende rechten en verplichtingen wenschen over te dragen, moet bij het verzoek om toestemming tot die overdracht, behalve de overigens gevorderde stukken ook worden overlegd het bewijs van overlijden van den wettigen houder en tevens door bescheiden worden aangetoond, dat de verkrijger aan de gestelde vereischten voldoet; het bepaalde bij het tweede lid van art.6 is ten deze toepasselijk.
Het verzoek om toestemming tot elke andere overdracht van eene vergunning dan bedoeld in art.11 moet eveneens, behalve van de overige gevorderde stukken, vergezeld gaan van bescheiden, aantoonende dat de verkrijger voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten; het bepaalde bij het tweede lid van art.6 is ten deze toepasselijk.
1 Van elke verandering in het bestuur – commissarissen daaronder begrepen – van naamlooze vennootschappen en besloten vennootschappen welke houders zijn van vergunningen of welke andere naamlooze vennootschappen, houders van vergunningen, besturen, moet door dat bestuur, binnen één maand nadat de verandering heeft plaats gehad, worden kennis gegeven aan Onze Minister.
3 Onze Minister is bevoegd om te allen tijde te vorderen, dat binnen een voor elk geval door hem te stellen termijn, bescheiden worden overgelegd, aantoonende de juistheid van de bij het tweede lid van dit artikel voorgeschreven opgaven. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen, éénmaal worden verlengd.
1 Van elk optreden van een nieuwen vertegenwoordiger, als bedoeld in het eerste lid van art.5 der Mijnwet BES, moet binnen één maand nadat dit optreden heeft plaats gehad, door den houder der vergunning worden kennis gegeven aan Onze Minister, onder overlegging van de authentieke akte of van een volledig afschrift daarvan, waarbij de nieuwe vertegenwoordiger is aangesteld.
1 Bij de behandeling van een verzoek om vergunning en een verzoek om toestemming tot overdracht eener vergunning, overeenkomstig de artt. 33 en 34, wordt indien overigens tegen het verzoek geen bezwaren bestaan, nagegaan of de aanvrager dan wel de verkrijger voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
3 In de gevallen genoemd in de artt.13 en 14 wordt nagegaan of in verband met het optreden van een nieuwen bestuurder of commissaris, een nieuwen beheerenden vennoot dan wel een nieuwen vertegenwoordiger, de houder der vergunning nog voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
1 In elk geval dat een persoon of een vennootschap, welke in verband met het verkrijgen van eene vergunning tot opsporing aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten moet voldoen, naar het oordeel van Onze Minister daaraan niet voldoet, wordt dit aan den belanghebbende of de belanghebbenden bij eene, bij deurwaardersexploit beteekende akte wordt geteekend.
2 Bij die beschikking wordt tegelijkertijd het verzoek om vergunning of het verzoek om toestemming tot overdracht eener vergunning afgewezen, dan wel aangeteekend dat de uit de vergunning voortvloeiende rechten en verplichtingen niet op de rechtverkrijgenden van den overleden wettigen houder zijn overgegaan, omdat zij niet voldoen aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
1 In elk geval dat de houder eener vergunning naar het oordeel van Onze Minister heeft opgehouden aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten te voldoen, wordt dit aan den belanghebbende te kennen gegeven bij eene met redenen omkleede beschikking welke ten spoedigste aan den belanghebbende bij eene, bij deurwaardersexploit beteekende akte wordt medegedeeld.
Hoofdstuk II. Over de vereischten waaraan de houders van het recht op concessie en van concessiën tot ontginning moeten voldoen
1 Behoudens het bepaalde bij het derde lid van dit artikel moet het verzoekschrift waarbij aanspraken op eene concessie worden geldend gemaakt, behalve van de overigens gevorderde stukken, vergezeld gaan van bescheiden, aantoonende dat de verzoeker voldoet aan de in art. 5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
2 Bij het kiezen van domicilie in het verzoekschrift, moet uitdrukkelijk worden verklaard, dat dit geschiedt voor den duur der concessie en voor al wat daarop betrekking heeft. Het gekozen domicilie gaat bij overdracht van het recht op concessie, dan wel van de concessie en bij overlijden van den wettigen houder van het recht op concessie dan wel van de concessie over op den verkrijger.
3 Zoolang door een aanvrager de bescheiden, genoemd in het eerste lid van dit artikel, nog niet zijn terugontvangen, kan door hem bij de indiening van andere verzoeken worden volstaan met de overlegging van afschriften dier bescheiden onder mededeeling bij welk verzoek de origineele stukken zijn gevoegd.
1 In geval van overlijden van den wettigen houder van het recht op eene concessie zijn diens rechtverkrijgenden, voor zover zij reeds dadelijk dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis, voldoen aan de in art. 5 der Mijnwet BES gestelde vereischten verplicht zulks door bescheiden aan te toonen en tevens het bewijs van bedoeld overlijden tijdig aan Onze Minister in te dienen.
2 Wanneer rechtverkrijgenden van een overledenen wettigen houder van het recht op eene concessie, die niet voldoen aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, hun recht wenschen over te dragen, moeten bij het verzoek tot goedkeuring van die overdracht, behalve de overigens gevorderde stukken ook worden overgelegd het bewijs van overlijden van den wettigen houder en tevens door bescheiden worden aangetoond, dat de verkrijger aan de gestelde vereischten voldoet. Het verzoek tot goedkeuring van deze overdracht moet door de beide bij de overdracht betrokken partijen worden gedaan. Het bepaalde bij het derde lid van art.18 is ten deze toepasselijk.
Het bepaalde bij art.19 geldt eveneens in geval van overlijden van den wettigen houder van eene concessie voor diens rechtverkrijgenden, voor zoover zij reeds dadelijk dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis voldoen aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, zoomede voor rechtverkrijgenden van een overleden wettigen houder eener concessie, die niet voldoen aan de gestelde vereischten en hunne uit de concessie voortvloeiende rechten en verplichtingen wenschen over te dragen.
Afgescheiden van het bepaalde bij de artt. 19 en 20 is bij elke andere overdracht van het recht op concessie of van eene concessie de verkrijger verplicht Onze Minister door bescheiden aan te toonen, dat hij voldoet aan de art.5 van de Mijnwet BES gestelde vereischten; het bepaalde bij het derde lid van art.18 is ten deze toepasselijk.
Het bepaalde bij art.8 geldt eveneens voor de aanstelling van vertegenwoordigers – ook tijdelijk vervangende en waarnemende – van niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde houders van het recht op concessie en van concessiën.
1 Bij overlijden van den wettigen houder van het recht op eene concessie of van eene concessie moeten zijne in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtverkrijgende, als er twee of meer zijn, binnen een voor elk geval door Onze Minister te stellen bekwamen termijn bij authentieke akte een gemeenschappelijken vertegenwoordiger aanstellen.
2 Wanneer er een of meer niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtverkrijgenden van een overleden houder van het recht op eene concessie of van eene concessie zijn, die verplicht zijn in voldoening aan art.5 der Mijnwet BES een vertegenwoordiger aan te stellen, moet, als er tevens een of meer in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde rechtverkrijgenden zijn, diezelfde vertegenwoordiger ook door deze rechtverkrijgenden tot hun vertegenwoordiger worden aangesteld; in dit geval moet de aanstelling in verband met het bepaalde bij het derde lid van art.5 der Mijnwet BES geschieden binnen de tijd van één jaar na het openvallen der erfenis.
1 Van elke verandering in het bestuur – commissarissen daaronder begrepen – van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen welke houders zijn van het recht op concessie of van concessies of welke andere naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen, houders van het recht op concessie of van concessiën besturen, moet door dat bestuur, binnen één maand nadat de verandering heeft plaats gehad, worden kennis gegeven aan Onze Minister.
3 Onze Minister is bevoegd om te alle tijden te vorderen, dat binnen een voor elk geval door hem te stellen termijn, bewijzen worden overgelegd, aantoonende de juistheid van de bij het tweede lid van dit artikel voorgeschreven opgaven. De gestelde termijn kan in bijzondere gevallen éénmaal worden verlengd.
4 Het bovenstaande geldt eveneens voor veranderingen in het beheer van vennootschappen onder eene firma of bij wijze van geldschieting, die houders zijn van het recht op concessie of van concessiën dan wel die bestuurders zijn van naamlooze vennootschappen en besloten vennootschappen welke houders van het recht op concessie of van concessiën zijn.
1 Van elk optreden van een nieuwen vertegenwoordiger, als bedoeld in het eerste lid van art. 5 der Mijnwet BES, moet binnen ééne maand nadat dit optreden heeft plaats gehad, door den houder van het recht op concessie of van eene of meer concessiën, worden kennis gegeven aan Onze Minister, onder overlegging van de authentieke akte of van een volledig afschrift daarvan, waarbij de nieuwe vertegenwoordiger is aangesteld.
1 Bij de behandeling van een aanvrage om concessie en van een verzoek om goedkeuring tot overdracht van het recht op concessie of van eene concessie wordt, indien overigens tegen het verleenen van de concessie of de goedkeuring, voor zoover die wordt vereischt, geen bezwaren bestaan, nagegaan of de aanvrager dan wel de verkrijger voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
3 In de gevallen genoemd in artt. 24 en 25 wordt nagegaan of in verband met het optreden van een nieuwen bestuurder of commissaris, een nieuwen beheerenden vennoot dan wel een nieuwen vertegenwoordiger, de houder van het recht op concessie of van eene concessie nog voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten.
5 In de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel, wordt aan belanghebbenden, indien zij naar het oordeel van Onze Minister aan de gestelde vereischten voldoen, daarvan mededeeling gedaan.
1 In elk geval dat een persoon of een vennootschap, welke in verband met het verkrijgen van het recht op concessie of van eene concessie aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten moet voldoen, naar het oordeel van Onze Minister daaraan niet voldoet, zoomede in elk geval dat de houder van het recht op eene concessie of van eene concessie naar het oordeel van Onze Minister heeft opgehouden aan die gestelde vereischten te voldoen, wordt dit aan den belanghebbende te kennen gegeven bij met redenen omkleede beschikking.
Hoofdstuk III. Over de vergunningen tot opsporing.
2 Zoolang een volmacht, welke is overlegd bij een verzoekschrift om vergunning, nog niet door de gemachtigde is terugontvangen, kan door dezen bij de indiening van andere verzoeken voor denzelfden aanvrager worden volstaan met de overlegging van een afschrift der volmacht onder mededeeling bij welk verzoek de origineele akte is overlegd.
3 Machtiging tot het aanvragen van vergunningen kan door een niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigden aanvrager ook worden verleend bij de in art.8 bedoelde authentieke akte, waarbij door hem een vertegenwoordiger is aangesteld.
2 In het verzoekschrift moeten de naam, voornamen, leeftijd, en woonplaats zoomede het beroep van den aanvrager worden vermeld.
2 De hoekpunten van een aangevraagd terrein moeten in het algemeen zoo worden gekozen dat ten minste één daarvan òf zelf een gemakkelijk op het terrein te vinden, uit zijn aard niet aan verandering of verplaatsing onderhevig vast punt is òf ten opzichte van een dergelijk zich in de nabijheid bevindend vast punt op eenvoudige wijze bepaald is.
3 De verbindingslijnen der hoekpunten moeten bestaan uit rechte lijnen of goed waarneembare natuurlijke grenzen dan wel uit grenzen tusschen districten en plantages, voor zoover die grenzen officieel zijn vastgesteld. Meridianen en parallellen, zoomede lijnen die daarmede een aangegeven hoek vormen, mogen alleen als grenzen worden gebezigd indien zij zijn bepaald door in de nabijheid gelegen vaste punten.
Verzoeken om vergunning welke niet dadelijk bij de indiening geheel aan alle gestelde vereischten voldoen, worden op dien grond afgewezen en mogen niet aan de aanvragers ter verbetering, wijziging of aanvulling worden teruggezonden; kleine fouten of onduidelijkheden van ondergeschikt belang, welke in de verzoeken mochten voorkomen en zonder terugzending aan de aanvragers ambtshalve kunnen worden verbeterd, leveren op zich zelf geen bezwaar op tegen het verleenen van vergunning.
4 Wanneer een aanvrage welke ingevolge het bepaalde bij dit artikel de voorkeur heeft, om de een of andere reden wordt afgewezen, geniet de voorkeur de aanvrage welke bij de loting het volgend nummer heeft getrokken.
5 Bij gunstige beschikking op een aanvrage welke de voorkeur heeft, worden alle andere aanvragen welke volgens dit artikel moeten worden geacht voor één en hetzelfde terrein te zijn gedaan, afgewezen ook al is door die beschikking een gedeelte van het terrein waarvoor de andere aanvragen zijn gedaan, beschikbaar gebleven. Voor dat beschikbaar gebleven gedeelte kan slechts vergunning worden verleend nadat daarvoor een nieuwe aanvrage is ingediend.
Nadat Onze Minister een verzoek om vergunning met de daarop betrekkelijke stukken heeft ontvangen en nadat overeenkomstig art.33 omtrent de voorkeur is beslist, wordt de aanvrage ten spoedigste bekend gemaakt in de Staatscourant.
1 Aanvragen om vergunning ingediend voor terreinen, binnen welke aan anderen vergunning tot het doen van opsporingen is verleend, zoolang dezen ingevolge die vergunning eene afspraak op concessie geldend kunnen maken, worden afgewezen. Voor zoodanige terreinen kunnen eerst geldige aanvragen worden ingediend nadat de daarvoor verleende vergunning is vervallen of ingetrokken.
Bij overlijden van een aanvrager vervalt zijne aanvrage; zijne rechtverkrijgenden kunnen aan zijne aanvrage geene rechten of aanspraken ontleenen.
Wanneer de juiste oppervlakte van een onderzoekingsterrein niet met de zekerheid kan worden berekend, kan worden volstaan met eene schatting tenzij de aanvrager meting van het terrein op zijne kosten verlangt.
1 Van de beschikking waarbij vergunning verleend is, wordt zoo spoedig mogelijk een authentiek en volledig afschrift uitgereikt aan den houder der vergunning of, zoo de houder der vergunning niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gevestigd, aan diens vertegenwoordiger aldaar.
1 Ingeval het in het eerste lid van art.40 bedoeld afschrift van de vergunningsbeschikking wegens het onbekend zijn van het adres van den houder der vergunning (of van diens gemachtigde) dan wel van den vertegenwoordiger, niet binnen een termijn van drie maanden na de verzending is kunnen worden uitgereikt, wordt dit aangeteekend. De vergunning wordt alsdan geacht niet te zijn verleend; er kunnen derhalve geene rechten aan worden ontleend.
1 Wanneer eene vergunning is verleend aan een aanvrager die op het tijdstip der verleening reeds was overleden, terwijl Onze Minister onkundig was dat overlijden, wordt de vergunning geacht niet te zijn verleend, zoodat de rechtverkrijgenden van den overleden aanvrager aan zoodanige vergunning geene rechten kunnen ontleenen. Hiervan moet aanteekening geschieden.
1 Onze Minister is bevoegd naar aanleiding van nader verkregen gegevens nopens de grenzen en de oppervlakte van het onderzoekingsterrein of in verband met wijzigingen van officieel vastgestelde grenzen van districten en plantages, na het verleenen van de vergunning bij een nadere beschikking de aanvankelijk in de vergunningsbeschikking opgenomen grensomschrijving en oppervlakte van het onderzoekingsterrein te wijzigen. Hij is tot die wijziging verplicht wanneer de houder der vergunning meting van het terrein op zijne kosten verlangt en de meting eene andere oppervlakte aangeeft dan aanvankelijk in de vergunningsbeschikking was opgenomen.
2 Uiterlijk eene maand na het verstrijken van den in het eerste lid van dit artikel genoemden termijn moet de houder der vergunning of zijn vertegenwoordiger dan wel hij, die overeenkomstig het bepaalde bij art.168 met de plaatselijke leiding is belast, de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba schriftelijk in kennis stellen met den aard der op het onderzoeksterrein verrichte werkzaamheden en met hetgeen overigens is verricht, zoomede met den tijd waarop en, voor zooveel de werkzaamheden op het terrein betreft, met de plaats alwaar de werkzaamheden zijn verricht en uitgevoerd.
3 Na ontvangst van de in het eerste lid genoemde schriftelijke kennisgeving gaat de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba na of hetgeen is verricht als een begin van opsporing kan worden beschouwd, nadat zoo noodig op hun last een plaatselijk onderzoek is ingesteld, waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt.
5 De Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zendt de schriftelijke kennisgeving ten spoedigste door aan Onze Minister, vergezeld van zijn advies en, indien een plaatselijk onderzoek is ingesteld, van het opgemaakt proces-verbaal.
Indien door Onze Minister wordt beslist, dat niet tijdig met de opsporing een aanvang is gemaakt of, indien geen schriftelijke kennisgeving bedoeld in het tweede lid van art. 45 is ingediend, wordt overeenkomstig de artt. 61 en 62 de vergunning ingetrokken.
1 Het schriftelijk verzoek om verlening van eene vergunning moet door den houder of zijn vertegenwoordiger in twee eensluidende gezegelde exemplaren worden ingediend aan Onze Minister en wel binnen drie maanden vóór het verstrijken van den vergunningstermijn, waarvan de verlenging wordt gevraagd. Met de exemplaren van het verzoek wordt gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij het vierde lid van artikel 1a van de Mijnwet BES in verband met het tweede en vierde lid van art.28 van dit besluit. Verzoeken om verlenging ingediend nà, of langer dan drie maanden vóór, het verstrijken van den vergunningstermijn worden onvoorwaardelijk afgewezen.
2 Het verzoek om verlenging wordt mede afgewezen indien door den houder der vergunning niet door aanbieding van kwitantiën is aangetoond, of indien niet op andere wijze aan Onze Minister is gebleken, dat de aan vast recht verschuldigde bedragen zijn betaald.
3 Onder diligentie wordt verstaan, dat van de vergunning ernstig gebruik is gemaakt, in dien zin, dat de werkzaamheden op het terrein zoo regelmatig mogelijk zijn voortgezet en alleen door omstandigheden onafhankelijk van den wil van den houder der vergunning nog niet tot zoodanig resultaat hebben geleid, dat op grond daarvan eene aanspraak op concessie geldend gemaakt kan worden.
4 Teneinde te kunnen beoordeelen of de houder der vergunning diligent is geweest, moet bij het verzoek om verlenging – voor de eerste maal – worden overgelegd een zakelijk verslag nopens de werkzaamheden welke gedurende en na afloop van het eerste jaar van den vergunningstermijn op het onderzoekingsterrein hebben plaats gehad, nopens hetgeen overigens is verricht, met vermelding van de resultaten dier werkzaamheden en verrichtingen. Een verzoek om verlenging waarbij geen verslag is overgelegd wordt dadelijk afgewezen.
De ingevolge de artt.48 en 49 ingediende verslagen worden niet aan de houders der vergunning teruggezonden, maar blijven berusten bij Onze Minister.
Op de beschikkingen houdende verlenging van den vergunningstermijn is van toepassing het bepaalde bij art.40.
Wanneer een vergunning door tijdsverloop is vervallen of is ingetrokken, mag aan hen die houders dier vergunning zijn geweest, nòch voor hetzelfde terrein, nòch voor een gedeelte daarvan opnieuw vergunning verleend; evenmin mag aan hen een inmiddels aan een ander voor datzelfde terrein of een gedeelte daarvan verleende of overgedragen vergunning worden overgedragen.
2 In het verzoekschrift moeten de beschikking waarbij de vergunning is verleend, zoomede de naam, voornamen, leeftijd en woonplaats en het beroep van den verkrijger worden vermeld.
4 Verzoeken om toestemming tot overdracht welke niet dadelijk bij de indiening geheel aan alle gestelde vereischten voldoen, worden op dien grond afgewezen en mogen niet ter verbetering, wijziging of aanvulling worden teruggezonden; kleine fouten of onduidelijkheden van ondergeschikt belang, welke in de verzoeken mochten voorkomen en zonder terugzending ambtshalve kunnen worden verbeterd, leveren op zich zelf geen bezwaar op tegen het verleenen der toestemming.
Op de beschikkingen waarbij toestemming tot overdracht van vergunningen is verleend, is van toepassing het bepaalde bij art. 40, met dien verstande, dat een afschrift van de beschikking wordt uitgereikt aan den nieuwen houder der vergunning of zijn vertegenwoordiger.
De houder, die de vergunning heeft overgedragen, is verplicht nadat de toestemming tot overdracht is verleend het hem ingevolge art. 40 uitgereikt afschrift van de vergunningsbeschikking aan den nieuwen houder af te geven.
2 De beschikking waarbij eene vergunning wordt ingetrokken, vermeldt de gronden waarop de intrekking berust en wordt, tenzij de intrekking op eigen verzoek is geschied, aan den houder der vergunning gerechtelijk beteekend.
1 Behoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel wordt tot de intrekking op vordering van de rechthebbenden op den grond of van derde belanghebbenden en om reden de houder der vergunning niet aan eene der daarbij gestelde voorwaarden heeft voldaan, niet overgegaan dan nadat de houder der vergunning in de gelegenheid is gesteld om binnen een bepaalden bekwamen termijn voor zijne belangen op te komen.
2 Wanneer wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid om de vergunning in te trekken om reden dat de houder niet heeft voldaan aan de voorwaarde, dat hij het door hem verschuldigd vast recht op de daarvoor bepaalde tijdstippen moet voldoen, wordt de houder der vergunning niet vooraf in de gelegenheid gesteld om voor zijne belangen op te komen.
1 Wanneer eene vergunning voor een gedeelte van het onderzoekingsterrein op verzoek van den houder wordt ingetrokken, worden voor het gedeelte of de gedeelten die hij behoudt, door Onze Minister een of meer afzonderlijke nieuwe vergunningsbeschikkingen uitgereikt overeenkomstig het bepaalde bij de artt.38, 39 en 40.
Hoofdstuk VI. Het verleenen van concessiën na openbare mededinging.
Indien eene naar het oordeel van Onze Minister voor ontginning in aanmerking komende delftstofafzetting ontdekt is ten gevolge van een rijksoverheidswege ingesteld onderzoek, wijst Onze Minister, behoudens de rechten van derden, het terrein aan, binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, onverminderd de bevoegdheid van de rijksoverheid om daarin zelf mijnontginning te ondernemen.
Art. 124 is toepasselijk op naar het oordeel van Onze Minister voor ontginning in aanmerking komende delfstofafzettingen tot welke ontginning geen aanspraken op concessie overeenkomstig art. 2 der Mijnwet BES, geldend kunnen gemaakt worden en welke niet vallen in de termen van het eerste lid van genoemd artikel.
De beschikking, waarbij krachtens art 124 door Onze Minister het terrein wordt aangewezen binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, wordt openbaar gemaakt in de Staatscourant.
2 Leidt de openbare mededinging tot geen resultaat dan wordt, voor zoover daartoe termen bestaan en niet onderhands concessie is of wordt verleend, het volgens artt. 124 en 125 gereserveerde terrein weder opengesteld voor opsporingen.
Indien naar het oordeel van Onze Minister eene niet tengevolge van een van rijksoverheidswege ingesteld onderzoek ontdekte delfstofafzetting voor ontginning in aanmerking komt, tot welker ontginning geen aanspraken op concessie, overeenkomstig de Mijnwet BES en dit besluit, geldend kunnen gemaakt worden, wordt de beschikking waarbij in verband daarmede krachtens art. 125 door Onze Minister het terrein wordt aangewezen, binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, openbaar gemaakt in de Staatscourant.
2 De beschikking, waarbij eenig terrein als bedoeld in de artt. 126 en 128, krachtens het tweede lid van art. 127 en met toepassing van het bepaalde bij art. 176, voor zoover daartoe termen bestaan door Onze Minister weder voor opsporingen wordt opengesteld, wordt openbaar gemaakt in de Staatscourant.
De beschikking, waarbij door Onze Minister de gelegenheid wordt opengesteld om na openbare mededinging concessie te verkrijgen voor de winning van de in de beschikking genoemde delfstof of delfstoffen in een nauwkeurig aangeduid concessieterrein, overeenkomende met of gelegen binnen eenig overeenkomstig art. 126 of art. 128 aangewezen terrein wordt volledig in de Staatscourant openbaar gemaakt. Ten aanzien van de uitgestrektheid van het terrein is van toepassing het bepaalde bij art. 138.
1 De mededinging op den voet van het eerste lid van art. 127 naar eene concessie als bedoeld in art . 130 geschiedt bij eene openbare inschrijving, door Onze Minister te houden, dag, uur en plaats der inschrijving en de door Onze Minister vastgestelde voorwaarden worden in de Staatscourant en voor zooveel noodig ook in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen aangekondigd.
Hij aan wien de concessie is toegewezen is verplicht:
1°. de som, waarvoor door hem is ingeschreven binnen den in de voorwaarden der inschrijving vastgestelden termijn ineens in ’s Rijks kas te storten;
2°. binnen een termijn van zes maanden na den datum van het nummer van de Staatscourant waarin de beschikking ingevolge het tweede lid van art. 132 is openbaar gemaakt aan Onze Minister in te dienen:
1 Nadat binnen de gestelde termijnen aan het bepaalde bij art. 133 is voldaan, wordt de concessie door Onze Minister verleend aan hem, aan wien zij definitief is toegewezen.
De artt. 90, 91, 92 en 143 zijn ten deze ook van toepassing.
2 De definitieve toewijzing vervalt onvoorwaardelijk indien niet binnen de gestelde termijnen aan het bepaalde bij art. 133 is voldaan. De beschikking van Onze Minister, waarbij daarvan aanteekening wordt gehouden, wordt in de Staatscourant openbaar gemaakt.
Hoofdstuk VII. Over de uitgestrektheid, waarvoor vergunningen tot opsporing en concessiën tot ontginning kunnen worden erlangd.
De vergunning tot opsporing word verleend voor een veld, dat zich binnen de verticale projectie van het terrein, aangeduid in de beschikking, waarbij vergunning wordt verleend, tot een onbepaalde diepte uitstrekt.
2 Indien, in het belang van eene doelmatige begrenzing, zulks door Onze Minister noodig wordt geoordeeld, kan aan een aanvrager, behoudens de rechten en aanspraken van anderen, vergunning worden verleend voor eene grootere uitgestrektheid dan door hem is aangevraagd en mag ook het in het eerste lid van dit artikel genoemde maximum worden overschreden, maar alleen voor zoover dat strikt noodzakelijk is met het oog op de begrenzing.
3 Ieder kan in één of meer districten zoovele onderzoekingsterreinen krijgen, ook door overdracht, als hij zelf wenscht en beschikbaar zijn, mits elk terrein op zich zelf niet grooter zij dan het in dit artikel genoemde maximum.
Concessiën tot ontginning wordt verleend voor een mijnveld, dat zich binnen de verticale projectie van het in de concessie-bschikking aangeduid terrein tot in onbepaalde diepte uitstrekt.
Behoudens het bepaalde bij art. 140 en behalve in het geval van art. 139 worden geen concessiën verleend voor eene grootere uitgestrektheid van elk concessieterrein op zich zelf, dan van 1000 hectaren.
1 Indien, in het belang van eene doelmatige begrenzing of van eene behoorlijke ontginning zulks door Onze Minister noodig wordt geoordeeld kan den ontdekker, behoudens de rechten en aanspraken van anderen, concessie worden verleend voor eene grootere uitgestrektheid dan door hem is aangevraagd of kunnen in het concessieterrein aangrenzende gronden begrepen worden, die buiten het onderzoekingsterrein liggen.
De uitgestrektheid van concessieterreinen, ontstaan door verwisseling van gedeelten van aangrenzende terreinen of door vereeniging van twee of meer aan elkander grenzende concessieterreinen, mag het in art. 138 genoemde maximum overschrijden.
Hoofdstuk IX. Over de rechten en verplichtingen uit de vergunningen tot opsporing en de concessiën tot ontginning voortvloeiende
1 De vergunning tot het doen van opsporingen geeft den houder, met uitsluiting van ieder ander, het recht om overeenkomstig de voorschriften der Mijnwet BES en van dit besluit, en de bij de vergunning gestelde voorwaarden, in het onderzoekingsveld alle werkzaamheden te verrichten, noodig tot opsporing van de in artikel 1a van de Mijnwet BES genoemde delfstoffen of ten doel hebbende den aard der aangetroffen delfstofafzettingen en der daarin voorkomende delfstoffen te beoordeelen.
1 De concessie geeft den concessionaris overeenkomstig de voorschriften dezer wet en op de in de akte van concessie gestelde voorwaarden, binnen het mijnveld het uitsluitend recht tot het winnen der in die akte genoemde delfstoffen en tot den aanleg van alle daartoe benoodige werken, zoo op als onder den grond; dit recht strekt zich uit tot binnen het mijnveld gelegen oude ertshoopen van vroegere ontginningen of opsporingen.
2 Delfstoffen genoemd in artikel 1a van de Mijnwet BES, die niet in de akte van concessie zijn genoemd, mogen door den concessionaris, tenzij hij tot de winning daarvan eene nadere concessie heeft verkregen, niet gewonnen worden, dan voor zoover, ter beoordeeling van Onze Minister, de samenhang dier delfstoffen met de in de akte van concessie genoemde hare gelijktijdige winning onvermijdelijk maakt. Heeft een ander in hetzelfde mijnveld eene concessie voor de winning van die delfstoffen, dan moet de overeenkomstig dit lid gewonnen hoeveelheid daarvan op zijne vordering, tegen vergoeding der kosten van voortbrenging aan hem worden afgestaan.
1 De concessionaris is verplicht tot volledige vergoeding van alle schade door de onderneming aan de rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond en hetgeen daartoe behoort toegebracht, onverschillig of ontginningswerken al dan niet daaronder hebben plaats gehad, of de schade door eene opzettelijke daad zijnerzijds veroorzaakt is of niet, dan wel of zij al of niet had kunnen worden voorzien.
2 Is de schade door twee of meet ontginningen veroorzaakt, dan zijn de concessionarissen daarvan gemeenschappelijk en wel tot gelijke deelen tot vergoeding der schade gehouden, onverminderd het recht om onderling terug te vorderen wat elk dientengevolge meer mocht hebben bijgedragen dan zijn aandeel in de schade bedraagt. Evenwel zal het aan de rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond vrijstaan om, het bewijs leverende dat de verhouding van concessionarissen wat betreft elks aandeel in de toegebrachte schade anders is dan die van gelijke deelen, dienovereenkomstig hunne vordering tot schadevergoeding in te richten.
3 De verplichting tot vergoeding strekt zich niet uit tot schade aan gebouwen of inrichtingen tot stand gekomen op een tijdstip dat het gevaar, waarmede die door de ontginning bedreigd worden, den rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond bij gewone opmerkzaamheid niet onbekend had kunnen blijven. Behoort, tengevolge van het door de ontginning veroorzaakte gevaar, de oprichting van zoodanige werken boven den grond achterwege te blijven, dan kunnen rechthebbenden op of belanghebbenden bij den bovengrond daaraan geen aanspraak op schadevergoeding wegens waardevermindering ontleenen, indien het blijkt, dat hun geopenbaard voornemen om zoodanige werken op te richten kennelijk slechts het ontvangen van schadevergoeding ten doel heeft.
1 Wanneer het noodig is, dat de werkzaamheden van naburige ontginningen in onderling verband worden verricht, en de concessionarissen zich dienaangaande niet onderling kunnen verstaan, zijn ze gehouden zich te gedragen naar de regelingen, ter zake door Onze Minister te treffen.
De aanspraak op schadeloosstelling, in de artt. 163 en 164 bedoeld, voor zoover zij niet gegrond is op eene overeenkomst, verjaart door verloop van drie jaren, te rekenen van den dag, waarop de schade aan den belanghebbende bekend is.
2 Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is bevoegd voor en namens den nalatigen concessionaris en op diens kosten en risico de merkteekens overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, te doen plaatsen, onderhouden en verwijderen.
3 De concessionarissen en vertegenwoordigers van concessionarissen zijn verplicht aan Onze Minister opgave te doen van den naam en de woonplaats van den beheerder van elke onderneming, en zulks binnen dertig dagen nadat diens aanstelling heeft plaats gehad. Deze bepaling is ook van toepassing op tijdelijk vervangende en waarnemende beheerders.
Onder den aanleg binnen het mijnveld van werken,als bedoeld in art. 163 noodig tot het winnen der in de concessiebeschikking genoemde delfstoffen wordt verstaan de uitvoering van alle opsporings- en ontginningswerken, zoo op als onder den grond, en van al hetgeen ten dienste daarvan strekt, als:
de aanleg van stapel-, opslag- en scheepplaatsen, van los- en laadhoofden en aanlegplaatsen voor schepen, van land- en waterwegen, met inbegrip van spoorwegen, van machine-installaties, van verzamelplaatsen van water en andere vloeistoffen, van buis- en andere leidingen, van wasch-, sorteerings- en reinigingsinrichtingen en van smeltovens; de plaatsing van merkteekens tot afbakening en van de concessie-grenzen; de oprichting van tot uitvoering van het mijnbouwbedrijf en tot huisvesting, voeding of verpleging der werklieden bestemde gebouwen en inrichtingen; het aanbrengen van toe- en afvoerwegen van lucht; de oprichting van magazijnen voor springmiddelen en de toegangswegen daarheen en van inrichtingen tot fabricatie van cokes en briketten indien die ter plaatste der kolenontginning worden opgericht; zoomede de aanleg en uitvoering van alle andere voor het bedrijf noodige werken waaromtrent in geval van twijfel door Onze Minister wordt beslist dat zij vallen onder de in art. 163 genoemde werken.
1 De concessionaris is bevoegd om, buiten zijn concessieterrein hulpwerken aan te leggen. Hij is ook bevoegd tot dien aanleg binnen het mijnveld van een anderen concessionaris, voor zoover die hulpwerken waterloozing of luchtverversching dan wel voordeeliger uitoefening van zijn eigen mijnbouwbedrijf ten doel hebben en het mijnbouwbedrijf van dien anderen concessionaris daardoor belemmerd noch met gevaar bedreigd wordt.
2 Betwist de concessionaris, binnen wiens mijnveld het hulpwerk van een anderen concessionaris zou moeten worden aangelegd, zijne verplichting om dien aanleg te gedoogen, zoo mag daartoe eerst worden overgegaan nadat Onze Minister ter zake beslist en verlof tot den aanleg verleend heeft.
3 De concessionaris, die eenig hulpwerk binnen het mijnveld van een anderen concessionaris aanlegt, is verplicht tot volledige vergoeding van alle schade door dien aanleg aan dat mijnveld en de daarin voorkomende werken toegebracht.
4 De delfstoffen gewonnen bij den aanleg van hulpwerken worden, voor zoover de concessionaris, door wien die werken ten behoeve van zijn bedrijf zijn aangelegd,die behoudt, beschouwd als een deel van de opbrengst van de door hem gedreven mijnontginning.
5 De delfstoffen, gewonnen bij den aanleg van hulpwerken binnen het mijnveld van een anderen concessionaris, moeten aan dezen op zijn verlangen kosteloos worden afgegeven voor zoover hem concessie is verleend voor de winning van die delfstoffen.
6 Het hulpwerk wordt beschouwd als één geheel uit te maken met het mijnveld ten behoeve waarvan het is aangelegd of, indien het ten behoeve van meer dan één mijnveld is aangelegd en de betrokken concessionarissen daaromtrent niet anders zijn overeengekomen, als deel van die verschillende mijnvelden.
1 Over de door den concessionaris bij zijne ontginning gewonnen, niet in artikel 1a van de Mijnwet BES genoemde delfstoffen, mag door hem zonder eenige vergoeding aan den rechthebbende op den grond vrijelijk worden beschikt evenwel uitsluitend ten behoeve van zijn bedrijf. Wint de concessionaris die delfstoffen bij zijn bedrijf en beschikt hij daarover niet uitsluitend ten behoeve van zijn bedrijf, dan moet door hem voor die beschikking aan den rechthebbende op den grond schadevergoeding worden betaald dan wel is de rechthebbende op den grond bevoegd te vorderen, dat aan hem de gewonnen hoeveelheid der delfstoffen door den concessionaris tegen vergoeding der kosten van voortbrenging wordt afgestaan.
Onder de kosten van voortbrenging bedoeld in art. 171 en in het tweede lid van art. 163 zijn, behalve die van winning, ook de kosten van transport tot de plaats van levering begrepen.