Wetboek van Strafrecht BES

Toekomstige wijziging(en) op 01-03-2027.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 20-09-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wetboek van Strafrecht BES

Eerste boek. Algemeene bepalingen

Titel I. Omvang van de werking der strafwet

Artikel 1

  • 1 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

  • 2 Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast.

Artikel 2

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op ieder die zich binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan eenig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 3

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op ieder, die zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 4

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op ieder die zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba schuldig maakt:

  • 1°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 97–102, 103a onder 1°, 104, 104a–104c, 111 en 114 tot en met 116;

  • 1bis°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 137, 138, 139, 140 en 195, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen wordt gesproken, is een misdrijf als onder 1° bedoeld;.

  • 2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspeciën, munt- of bankbiljetten, van rijkswege uitgegeven zegels of merken;

  • 3°. aan valschheid in schuldbrieven of certificaten van schuld van de Nederlandse staat, de talons, dividend- of rentebewijzen tot deze stukken behoorende, en de bewijzen uitgegeven in plaats van deze stukken, inbegrepen, of aan het opzettelijk gebruik maken van zoodanig valsch of vervalscht stuk als ware het echt en onvervalscht;

  • 4°. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 222, tweede lid, 395–399, 424 en 425 of aan de overtreding omschreven in artikel 465a;

  • 4bis°. aan het misdrijf omschreven in artikel 213a;

  • aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 146, 146a, 168, 168a, 170, 172, 174, 179a, 195, 197, 298, 300, 301, 301a, 302, 313, 314, 314a, 314b, 315, 316, 366, 370, 395 of 399a tot en met 399d, in artikel 9, eerste lid, van de Wet Verdrag Chemische Wapens BES, voor zover het feit valt onder de omschrijving van artikel 1 van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart (Trb. 2013, 134) of van artikel II van het op 10 september 2010 te Beijing tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb. 2013, 133) en hetzij de verdachte zich op het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba bevindt, hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander.

  • 6°.

  • 7°.

    • a. aan een der misdrijven, omschreven in artikel 124a, 124b, 124c en 298, voor zover het feit is gepleegd tegen een in Nederlandse dienst zijnde, of tot zijn gezin behorende, internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 90b, eerste lid, of tegen diens beschermde goederen;

    • b. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 124a, 124b, 124c, 295ao, en 298, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 90b, tweede lid, die Nederlander is, of tegen diens beschermde goederen;

    • c. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 124a, 124b, 124c, en 298, voor zover het feit is gepleegd tegen een internationaal beschermd persoon als bedoeld in artikel 90b, eerste of tweede lid, of tegen diens beschermde goederen, wanneer de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 8°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 183 en 183a, voor zover het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een ambtenaar van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld;

  • 9°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 183, 183a, 230, 232b en 336a, voor zover het feit is gepleegd door een Nederlander en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;

  • 10°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 183, 183a, 230, 232b en 336a, voor zover het feit is gepleegd door een ambtenaar van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of door een persoon in de openbare dienst van een in één van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;

  • 10bis°. aan het misdrijf, omschreven in artikel 295ao, wanneer hetzij het feit is begaan met het oogmerk een overheid van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan, hetzij de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 11°. aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven, omschreven in de artikelen 123, 124a, 124c, 129, 130, 146, 163, 167, 167a, 167c, 167d, 168, 168a, 172, 174, 176, 178, 179a, 298, 300, 301, 302, 366, 367a, 368, 370, 399a, 399b en 399d, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen (Trb. 1998, 84) en indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander, dan wel indien de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 12°. aan het misdrijf omschreven in artikel 421, en het feit is gericht tegen een Nederlander, dan wel indien de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 13°. aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vrees aan te jagen of enige overheid in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren in enig eilandgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ernstig te ontwrichten of te vernietigen;

  • 14°. aan een misdrijf ter voorbereiding of ter vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk een terroristisch misdrijf als in onderdeel 13° omschreven voor te bereiden of gemakkelijk te maken;

  • 15°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 163, 167c, 297, eerste lid, 297a, 298, 323, 324, 324a, 325, 330, 331, 334, 335 en 339, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 7 van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York totstandgekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1980, 166), wanneer de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 16°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 167c, 179a, 297, eerste lid, 297a, 298, 323, 324, 325, 330 en 331, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 13 april 2005 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme (Trb. 2005, 290) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt;

  • 17°. aan enig strafbaar feit waardoor de veiligheid van een luchtvaartuig, de veiligheid van personen of goederen aan boord of de goede orde en discipline aan boord in gevaar wordt gebracht, indien het strafbare feit is begaan aan boord van een luchtvaartuig waarvan het laatste punt van opstijgen of het volgende beoogde landingspunt zich bevindt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat luchtvaartuig vervolgens in een van die openbare lichamen landt met de verdachte aan boord.

Artikel 4a

  • 1 De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op ieder tegen wie de strafvervolging door de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba volgt.

  • 2 De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is voorts toepasselijk op ieder wiens uitlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, ontoelaatbaar is verklaard, is afgewezen of geweigerd.

Artikel 5

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op den ingezetene van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba die zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba schuldig maakt:

  • 1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, in de artikelen 203a tot en met 203c, 212, 242, 285 en 286 alsmede – voor zover het betreft een misdrijf, gericht tegen de rechtspleging van het Internationaal Strafhof, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120) – in de artikelen 183, 183a, 184, 185, 186, 195, 206, 213a, 298b en 377;

  • 2°. aan een feit hetwelk door de strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land, waar het begaan is, straf is gesteld. De vervolging kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit ingezetene van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt.

  • 3°. aan een terroristisch misdrijf, dan wel een van de misdrijven omschreven in de artikelen 230, derde lid, 324, eerste lid, onder 6°, alsmede 330, tweede lid,in samenhang met artikel 325, tweede lid onder 2°. De tweede volzin van het onder 2° gestelde is van toepassing;

  • 4°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 246bis, 248 tot en met 258 en 286f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 313 tot en met 316, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. De tweede volzin van het onder 2° gestelde is van overeenkomstige toepassing.

  • 5°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 144a, 144b, 145c, 145d, 167sexies, 230, 231, 232, 246, 246bis, 339, 339c, 366, 367a en 368, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (Trb. 2002, 18, en 2004, 290), en een der misdrijven omschreven in de artikelen 143a tot en met 143c, 273, 274, 278, 297 en 298, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met electronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische of xenofobische aard verricht via computersystemen;

  • 6°. aan een der misdrijven, omschreven in artikel 286f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 236, 334, 366 en 431 tot en met 432bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat;

  • 7°. aan het misdrijf omschreven in artikel 242;

  • 8°. aan het misdrijf omschreven in artikel 297, eerste lid;

  • 9°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 137, 138, 140a en 211, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34);

  • 10°. aan een der misdrijven, omschreven in de artikelen 140a, 146a en 435e, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 2 tot en met 6 van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2016, 180).

Artikel 5a

  • 1 De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op de vreemdeling die in de openbare lichamen een vaste woon- of verblijfplaats heeft en zich buiten de openbare lichamen schuldig maakt:

    • 1°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 246bis, 248 tot en met 258 en 286f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 313 tot en met 316, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • 2°. aan een der misdrijven omschreven in 286f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 236, 334, 366 en 431 tot en met 432bis, en op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld;

    • 3°. aan een der misdrijven omschreven in 286f, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 236, 334, 366 en 431 tot en met 432bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd buiten de rechtsmacht van enige staat;

    • 4°. aan het misdrijf omschreven in artikel 242;

    • 5°. aan het misdrijf omschreven in artikel 297, eerste lid.

  • 2 In de gevallen, omschreven in het eerste lid, onderdelen 1°, 2°, 3° en 5° kan de vervolging ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in de openbare lichamen heeft gekregen.

Artikel 5b

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op ieder die zich schuldig maakt:

  • 1°. aan een der misdrijven omschreven in artikel 286f, en in de artikelen 236, 334, 366 en 431 tot en met 432bis, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander;

  • 2°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 246bis, 248 tot en met 254, 256 tot en met 258 en 286f, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vast woon- of verblijfplaats heeft die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

  • 3°. aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 313 tot en met 316, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft;

  • 4°. aan het misdrijf omschreven in artikel 297, eerste lid, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 6

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op:

  • 1°. de ambtenaar van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba die zich buiten de openbare lichamen schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek;

  • 2°. de persoon in de openbare dienst van een in de openbare lichamen gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten de openbare lichamen schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 378 tot en met 380a.

Artikel 7

De strafwet van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch vaartuig, die zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ook buiten boord, schuldig maken aan een der strafbare feiten, omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

Artikel 8

De toepasselijkheid van de artikelen 2–7 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

Titel II. Straffen

Artikel 9

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De straffen zijn:

    • a. hoofdstraffen:

      • 1°. [vervallen]

      • 2°. gevangenisstraf;

      • 3°. hechtenis;

      • 4°. geldboete.

    • b. bijkomende straffen:

      • 1°. ontzetting van bepaalde rechten;

      • 2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen;

      • 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak;

      • 4°. [vervallen]

  • 2 Bij veroordeeling van een persoon die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eersten aanleg den leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt heeft, wordt, behoudens het bepaalde bij artikel 41ter, eerste lid, en artikel 41septies, laatste lid, in plaats van de op het feit gestelde hoofdstraf, eene der volgende hoofdstraffen opgelegd naar de onderscheidingen gemaakt bij artikel 41septies:

    • 1°. geldboete;

    • 2°. berisping.

Artikel 11

  • 1 De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.

  • 2 De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is tenminste een dag, tenzij bij wet een hoger minimum is vastgesteld, en ten hoogste vier en twintig achtereenvolgende jaren.

  • 3 Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die, waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij de artikelen 46, 317 en 416, de tijd van vier en twintig jaren wordt overschreden.

  • 4 Zij kan in geen geval den tijd van dertig jaren te boven gaan.

Artikel 12

Gevangenisstraf wordt naar gelang de aard van de persoonlijkheid van de veroordeelde in algehele of in beperkte gemeenschap, dan wel in afzondering ondergaan.

Artikel 13

Iedere tot gevangenisstraf veroordeelde wordt zoveel mogelijk geplaatst in een gesticht, waarvan het regime het meest met zijn persoonlijkheid strookt, waarbij zowel op de duur van de straf als op zijn reclasseringsmogelijkheden van de tot gevangenisstraf veroordeelde wordt gelet.

Artikel 14

Een tot gevangenisstraf veroordeelde die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt kan worden geplaatst in een door Onze Minister van Justitie aangewezen instelling.

[vervallen]

De plaatsing en beëindiging daarvan geschieden volgens regels, bij algemene maatregel van bestuur, te stellen, op last van Onze Minister van Justitie gegeven na een met redenen omkleed en ondertekend advies van een psychiater.

Artikel 17

De tot gevangenisstraf veroordeelde is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 26 gegeven.

Artikel 17a

In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.

In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, met toepassing van het eerste lid, kan de rechter tevens geldboete opleggen. De geldboete bedraagt ten hoogste USD 8.400 bij feiten, waarop een gevangenisstraf van niet meer dan een jaar of hechtenis is gesteld, en ten hoogste USD 16.800 bij feiten, waarop gevangenisstraf van meer dan een jaar is gesteld.

Het eerste lid vindt bij veroordeling tot geldboete in zaken van belastingen geen toepassing.

Artikel 17b

De proeftijd bedraagt bij misdrijven en bij de in de artikelen 451 en 452 omschreven overtredingen ten hoogste drie jaren, bij de overige overtredingen ten hoogste twee jaren.

De proeftijd gaat in zodra de uitspraak waarbij een bevel als in het vorige artikel bedoeld is gegeven, onherroepelijk is geworden.

De proeftijd loopt niet gedurende den tijd dat den veroordeelde rechtens zijne vrijheid is ontnomen.

Artikel 17c

  • 1 Toepassing van artikel 17a geschiedt onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 17a kunnen voorts de volgende bijzonder voorwaarden worden gesteld:

    • a. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade binnen een door de rechter te bepalen termijn, korter dan de proeftijd;

    • b. opneming van de veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;

    • c. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, gelijk aan het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit opgelegd kan worden, en de opgelegde boete;

    • d. storting van een door de rechter vast te stellen som ten gunste van een instelling die zich mede ten doel stelt om de belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit opgelegd kan worden.

    • e. andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen.

  • 3 De bijzondere voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging te belijden of de staatkundige vrijheid niet beperken.

  • 4 Bij het stellen van de bijzondere voorwaarde van storting van een waarborgsom vindt artikel 27, eerste lid, overeenkomstige toepassing.

Artikel 17d

Met het toezicht op de naleving der voorwaarden is het openbaar minister belast.

De rechter kan, indien hij daartoe termen vindt, bij zijn bevel aan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instelling of aan een bijzonderen ambtenaar opdragen aan den veroordeelde ter zake van de naleving der bijzondere voorwaarden bijstand te verleenen.

Voorschriften tot nadere regeling van dien bijstand en tot nadere aanwijzing van de instellingen en houders van inrichtingen, die met het verleenen daarvan kunnen worden belast, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 17e

Nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, wordt ten spoedigste vanwege het openbaar ministerie door een deurwaarder of dienaar der openbare macht aan den veroordeelde eene kennisgeving beteekend, houdende de straf, waartoe hij is veroordeeld, en alle tot het in artikel 17a bedoelde bevel betrekkelijke beslissingen. In ieder geval, waarin bijzondere voorwaarden zijn gesteld of waarin het openbaar ministerie dit bepaalt, geschiedt de betekening aan de veroordeelde in persoon; in andere gevallen geschiedt dit zoveel mogelijk.

Artikel 17f

Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het openbaar ministerie bij den rechter, die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven, daarvan aan dien rechter kennis geven, met zoodanige vordering als het noodig zal oordelen. De kennisgeving dat door den veroordeelde opnieuw een strafbaar feit is begaan, geschiedt niet vóór de nieuwe uitspraak onherroepelijk is geworden.

Het voorgaande lid is mede van toepassing, indien de veroordeelde vóór het einde van den proeftijd ter zake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk wordt strafbaar verklaard.

Artikel 17g

De rechter die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven, kan, hetzij na ontvangst ener vordering van het Openbaar Ministerie hetzij op het verzoek van de veroordeelde, gedurende de proeftijd of gedurende de tijd, dat deze is geschorst, in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen, een opdracht als bedoeld in artikel 17d geven, het verlenen van bijstand aan een ander dan degene, die daarmede te voren was belast, opdragen, de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. Die verlenging geschiedt voor ten hoogste de helft van de langste termijn waarop de proeftijd bepaald had kunnen worden.

Artikel 17h

De rechter die het in artikel 17a bedoelde bevel heeft gegeven, kan na ontvangst eener vordering van het openbaar ministerie, indien de voorwaarden niet worden nageleefd, de veroordeelde zich misdraagt of vóór het einde van den proeftijd ter zake van een vóór het ingaan daarvan begaan strafbaar feit onherroepelijk wordt strafbaar verklaard, last tot tenuitvoerlegging geven of bepalen dat den veroordeelde van zijnentwege eene waarschuwing zal worden toegediend. In het laatste geval bepaalt hij tevens de wijze waarop zulks zal moeten geschieden.

De last tot tenuitvoerlegging kan niet meer worden gegeven, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde vóór den afloop daarvan ter zake van een gedurende den proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met eene onherroepelijke strafbaarverklaring eindigt. Alsdan kan nog ter zake van het begaan van dat feit binnen veertien dagen nadat de strafbaarverklaring onherroepelijk is geworden, last tot tenuitvoerlegging worden gegeven.

Artikel 17i

In de gevallen bij de artikelen 17g en 17h bedoeld, brengt het openbaar ministerie de zaak aan door de indiening van eene met redenen omkleede vordering. Is door den veroordeelde een verzoekschrift tot toepassing van artikel 17g tot den rechter gericht, dan dient het openbaar ministerie ten spoedigste nadat dat verzoekschrift in zijne handen is gesteld, eene met redenen omkleede conclusie in.

Onmiddellijk na de indiening der vordering of der conclusie bepaalt de rechter, tenzij de summiere kennisneming der stukken hem aanleiding geeft om de vordering of het verzoek buiten verdere behandeling te laten, een dag voor het onderzoek der zaak.

Het openbaar ministerie doet daarna ten spoedigste den veroordeelde en dengene, die met het verleenen van bijstand is belast, tijdig tot bijwoning van het onderzoek oproepen, onder beteekening van de vordering of conclusie.

Zoowel het openbaar ministerie als de veroordeelde zijn bevoegd getuigen en deskundigen te doen dagvaarden om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De rechter kan, al dan niet op verzoek van den veroordeelde, bevelen dat bepaalde personen vanwege het openbaar ministerie zullen worden gedagvaard.

De veroordeelde en degene die met het verleenen van bijstand is belast, kunnen vóór den aanvang van het onderzoek van de stukken ter griffie kennis nemen. Hetzelfde geldt ten aanzien van een advocaat, indien deze verklaart tot de kennisneming door den veroordeelde te zijn gemachtigd of, indien de zaak bij den rechter in eersten aanleg wordt behandeld, ten aanzien van een bijzonder daartoe door den veroordeelde gemachtigde.

De oproepingen, dagvaardingen en beteekeningen bij dit artikel voorgeschreven, vinden plaats op de voet van artikel 643 van het Wetboek van Strafvordering BES en kunnen, voor zoover zij van het openbaar ministerie uitgaan, ook door een dienaar der openbare macht geschieden.

Artikel 17j

  • 2 Het openbaar ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt ter zake gehoord.

  • 3 De veroordeelde en degene die met het verleenen van bijstand is belast, kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord. De veroordeelde kan zich door een advocaat of, indien de zaak bij den rechter in eersten aanleg wordt behandeld, door een bijzonder daartoe gemachtigde, als raadsman doen bijstaan.

  • 5 De ingediende vorderingen, conclusies of verzoeken kunnen gedurende het onderzoek door het openbaar ministerie of door den veroordeelde worden gewijzigd.

Artikel 17k

De beslissingen in de artikelen 17g en 17h bedoeld, alsmede die waarbij vorderingen of verzoeken tot toepassing van een dier artikelen worden afgewezen, zijn met redenen omkleed; zij zijn niet aan eenig rechtsmiddel onderworpen.

Alleen indien de beslissing inhoudt last tot tenuitvoerlegging, wordt zij in het openbaar uitgesproken.

De inhoud der beslissing wordt vanwege het openbaar ministerie door een deurwaarder of dienaar der openbaar macht onverwijld op den voet van artikel 643 van het Wetboek van Strafvordering BES beteekend aan den veroordeelde, aan dengene die met het verleenen van bijstand is belast, zoomede aan dengene die bij de beslissing daarvan wordt ontheven.

Artikel 18

  • 1 De tot gevangenisstraf veroordeelde kan, wanneer twee derden van deze straf en tevens ten minste negen maanden daarvan zijn verstreken, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Ingeval de veroordeelde meerdere gevangenisstraffen achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij ten deze als één straf aangemerkt.

  • 2 Bij schuldigverklaring wegens een misdrijf genoemd in de artikelen 436, 437 en 438 kan de schuldigverklaarde pas voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld wanneer vier vijfde van de gevangenisstraf en tenminste twaalf maanden daarvan zijn verstreken, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van een der in die artikelen genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

  • 3 Bij de schuldigverklaring wegens een misdrijf genoemd in de artikelen 436, 437 en 438 kan de schuldigverklaarde niet voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem uitgesproken gevangenisstraf ten aanzien waarvan het bepaalde in dit lid of het tweede lid van toepassing is, geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

    Bij deze invrijheidstelling wordt tevens een proeftijd voor den veroordeelde bepaald en worden voorwaarden gesteld, waaraan deze gedurende den proeftijd zal moeten voldoen.

    De proeftijd duurt een jaar langer dan het overblijvend gedeelte van de straf. Hij loopt niet gedurende den tijd dat den veroordeelde rechtens zijne vrijheid is ontnomen.

Artikel 18a

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt als algemeene voorwaarde verbonden dat de veroordeelde geen strafbaar feit zal begaan, noch zich op andere wijze zal misdragen.

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen bovendien bijzondere voorwaarden, het gedrag van den veroordeelde betreffende, worden verbonden, mits die voorwaarden de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken. Mede kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld dat de veroordeelde zich ter verpleging zal laten opnemen in een daarbij aan te wijzen psychiatrisch ziekenhuis.

Met het toezicht op de naleving der voorwaarden is steeds het openbaar ministerie belast.

Op de naleving der voorwaarden kan bovendien een bijzonder toezicht in het leven worden geroepen.

Gedurende de proeftijd kan worden bepaald, dat deze voor het in artikel 18 bedoelde tijdstip zal eindigen, kan in de gestelde bijzondere voorwaarden wijziging worden gebracht, kunnen deze voorwaarden worden opgeheven, kunnen alsnog bijzondere voorwaarden worden gesteld, kan alsnog een bijzonder toezicht in het leven worden geroepen en kan het bijzondere toezicht aan een ander dan degene die daarmede te voren was belast, worden opgedragen.

Aan den voorwaardelijk in vrijheid gestelde wordt een verlofpas uitgereikt, waarin alle hem gestelde voorwaarden zijn uitgedrukt. In geval van toepassing van het voorgaande lid wordt hem een nieuwe verlofpas uitgereikt.

Artikel 18b

De voorwaardelijke invrijheidstelling is te allen tijde herroepbaar ingeval de veroordeelde in strijd handelt met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden. Zij kan, indien een ernstig vermoeden van zodanig handelen bestaat, worden geschorst.

De tijd, verlopen tussen een invrijheidstelling en een hervatting van de tenuitvoerlegging der straf, wordt niet in rekening gebracht op de duur der straf.

De herroeping kan niet meer geschieden, wanneer sedert het einde van de proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken, tenzij de veroordeelde voor de afloop daarvan ter zake van een gedurende de proeftijd begaan strafbaar feit is vervolgd en de vervolging met een onherroepelijke strafbaarverklaring eindigt.

Alsdan kan de voorwaardelijke invrijheidstelling ter zake van het begaan van het feit nog binnen drie maanden nadat de strafbaarverklaring onherroepelijk is geworden, worden herroepen.

Artikel 19

  • 1 Alle besluiten op grond van de artikelen 18 tot en met 18b worden genomen door Onze Minister voor Rechtsbescherming, gehoord de reclasseringsinstelling en het gevangenisbestuur. Het gevangenisbestuur kan Onze Minister voor Rechtsbescherming voorstellen te besluiten tot voorwaardelijke invrijheidstelling. Onze Minister voor Rechtsbescherming kan de bevoegdheden, bedoeld in de eerste volzin, mandateren aan het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

  • 2 Zolang de bevoegdheid tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bestaat, kan de voorwaardelijk in vrijheid gestelde, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat, dat hij gedurende de proeftijd in strijd heeft gehandeld met de in zijn verlofpas uitgedrukte voorwaarden, in het belang der openbare orde worden aangehouden. De aanhouding wordt bevolen door de officier van justitie onder de verplichting Onze Minister voor Rechtsbescherming daarvan onverwijld kennis te geven.

  • 3 De aanhouding is gedurende ten hoogste dertig dagen van kracht. Volgt in aansluiting aan de aanhouding een schorsing of een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, dan wordt de tenuitvoerlegging der straf geacht hervat te zijn op de dag der aanhouding.

Artikel 20

Het formulier der verlofpassen, de nadere regeling van het toezicht op de naleving der voorwaarden zoomede de verdere voorschriften ter uitvoering van de artikelen 18–19 worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij wordt in acht genomen dat het bijzonder toezicht uitsluitend mag gericht zijn op het verleenen van hulp en steun aan den veroordeelde.

Artikel 21

De duur der hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een jaar.

Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 46, de tijd van een jaar wordt overschreden.

Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

Artikel 23

Hechtenis wordt in de regel in gemeenschap ondergaan. De veroordeelde kan, op zijn verzoek, vergund worden de hechtenis in afzondering te ondergaan.

Artikel 24

Een tot hechtenis veroordeelde is verplicht tot het verrichten van de hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 26 gegeven.

Artikel 25

De duur der tijdelijke gevangenisstraf en der hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Artikel 26

De indeling en het beheer van, het toezicht op en het regime in de gevangenissen en huizen van bewaring, de arbeid, de bestemming van de opbrengst van de arbeid, de geestelijke, culturele en sociale verzorging, en de tucht, worden bij of krachtens de wet geregeld.

Artikel 27

  • 1 Hij die tot een geldboete is veroordeeld, is verplicht tot betaling van het bij de rechterlijke uitspraak vastgestelde bedrag aan de staat binnen de termijn door het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest is belast, te stellen.

  • 2 Het bedrag van de geldboete is ten minste USD 2,80.

  • 3 De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.

  • 4 Er zijn zes categorieën:

    de eerste categorie, USD 280;

    de tweede categorie, USD 2.800;

    de derde categorie, USD 5.600;

    de vierde categorie, USD 14.000;

    de vijfde categorie, USD 56.000;

    de zesde categorie, USD 560.000.

  • 5 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie.

  • 6 Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de categorie, die voorziet in het naast hogere geldbedrag indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.

  • 7 Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie. Is de op het feit bepaalde geldboete van de zesde categorie, dan kan, indien het berekende bedrag hoger is dan het hoogste bedrag van die categorie, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan tien procent van de omzet van die rechtspersoon.

  • 8 Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap of doelvermogen.

  • 9 De in het vierde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van USD 5 naar beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorieën bepaald.

Artikel 27a

Bij de vaststelling van de geldboete houdt de rechter rekening met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin hij dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.

Artikel 27b

  • 1 Indien bij het vonnis een of meer geldboeten zijn opgelegd tot een bedrag van ten minste USD 140, is de rechter bevoegd bij de uitspraak te bepalen, dat de veroordeelde het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op tenminste USD 28 bepaald.

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid stelt de rechter bij de uitspraak tevens termijnen vast voor de betaling van het tweede en – zo de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan – de volgende gedeelten.

  • 3 Deze termijnen worden op ten minste een en ten hoogste drie maanden gesteld. Zij mogen tezamen een tijdvak van twee jaar niet overschrijden.

Artikel 27c

  • 1 Wanneer een ingevolge een onherroepelijke veroordeling tot geldboete te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt daarbij van rechtswege verhoogd met USD 14. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met USD 28.

  • 3 Een geldboete die overeenkomstig artikel 27b, in gedeelten mag worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie betaling in termijnen heeft toegestaan, is onmiddellijk in haar geheel opeisbaar, zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden.

  • 4 In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde reeds in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan wel afbetaling heeft toegestaan, vinden de voorgaande leden van dit artikel geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen volgens de getroffen nadere regeling nakomt.

  • 5 Betalingen door de veroordeelde gedaan, worden geacht in de eerste plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen te strekken.

Artikel 28

  • 1 Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 53, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

  • 3 De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle USD 28 van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.

  • 4 Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

  • 5 Het vorige lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd.

Artikel 28a

  • 1 Bij de uitspraak waarbij een natuurlijk persoon de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast, met dien verstande dat vervangende hechtenis op grond van dit artikel op te leggen op ten hoogste drie jaren kan worden bepaald.

  • 2 De duur van deze vervangende hechtenis wordt niet verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.

Artikel 28b

Op de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is het bepaalde in artikel 18 niet van toepassing.

Artikel 29

Bevindt de veroordeelde, die hechtenis moet ondergaan, zich in een gesticht uitsluitend bestemd tot de uitvoering van gevangenisstraf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond na het eindigen der gevangenisstraf in dat gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen.

Artikel 30

De gevangenisstraf en de hechtenis gaan in op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak, voor zooveel elke dezer straffen betreft.

Artikel 31

  • 1 Bij de rechterlijke uitspraak wordt bepaald dat de tijd, door den veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of gedeeltelijk in mindering zal worden gebracht, wat de geldboete betreft volgens de maatstaf in de uitspraak te bepalen.

  • 2 De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de veroordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor de verzekering of de voorlopige hechtenis is bevolen.

Artikel 31bis

De straf van berisping bestaat in een vermanende toespraak tot de veroordeelde, in verband met het gepleegde feit.

Artikel 32

  • 1 De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit Wetboek of bij eene andere wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

    • 1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten;

    • 2°. het dienen bij de gewapende macht;

    • 3°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

    • 4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;

    • 5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.

  • 2 Ontzetting van voor hun leven aangestelde leden der rechtelijke macht of andere ambtenaren geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.

  • 3 Onverminderd bijzondere bepalingen kan bij veroordeling wegens een terroristisch misdrijf de ontzetting van de in het eerste lid vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 33

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel 34

Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

  • 1°. bij veroordeeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

  • 2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;

  • 3°. bij veroordeeling tot geldboete voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 35

  • 1 Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:

    • a. voorwerpen, die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen;

    • b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

    • c. voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid;

    • d. voorwerpen met behulp waarvan de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

    • e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

    • f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de in onderdelen a tot en met e bedoelde voorwerpen.

  • 2 Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd verklaard worden, indien:

    • a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming had kunnen vermoeden, of

    • b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.

  • 3 Rechten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard, indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

  • 4 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 35a

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel 35b

  • 1 Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.

  • 2 De rechter kent een vergoeding als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de veroordeelde of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.

  • 3 De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag onverlet.

Artikel 36

  • 1 Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.

  • 2 In dit geval moeten de voorwerpen worden uitgeleverd of moet de geschatte waarde worden betaald.

Artikel 36a

Bij in- of vervoer van goederen in strijd met de belastingwetgeving door een persoon beneden den leeftijd van achttien jaren kan de rechter op vordering van den met de vervolging belasten ambtenaar de verbeurdverklaring van de aangehaalde goederen uitspreken.

Artikel 37

Alle kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen ten laste, alle opbrengst van geldboeten en verbeurdverklaringen ten bate van ‘s Rijks kas.

Artikel 38

In de gevallen waarin de rechter krachtens de wet de openbaarmaking zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven.

Titel IIa. Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 38a

Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze titel bedoelde maatregelen – met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen – komen ten laste, al hetgeen door die tenuitvoerlegging wordt verkregen komt ten bate van de Staat.

Artikel 38b

  • 1 Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:

    • a. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

    • b. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

    • c. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van de officier van justitie.

  • 4 De maatregel van onttrekking aan het verkeer kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 38c

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

  • a. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  • b. met betrekking tot welke het feit is begaan;

  • c. met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid;

  • d. met behulp waarvan de opsporing van het feit is belemmerd;

  • e. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel 38d

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan.

Artikel 38e

  • 1 Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • 2 De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.

  • 3 Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

  • 4 De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van de voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, wordt geschat op het voordeel dat degene tegen wie de vordering, bedoeld in het eerste en derde lid, is ingesteld, daarmee, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, heeft behaald. De rechter kan het te bepalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel.

  • 5 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

  • 6 Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.

  • 7 Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel.

Artikel 38f

  • 1 Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

  • 2 De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

  • 3 De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.

  • 4 De artikelen 28 en 79l zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Titel III. Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid

Artikel 39

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend.

Blijkt dat het begane feit hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis worde geplaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande.

Artikel 42

Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Artikel 43

  • 1 Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

  • 2 Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Artikel 44

Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

Artikel 45

Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

Artikel 46

Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van het strafbaar feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd.

Titel IV. Poging en voorbereiding

Artikel 47

  • 1 Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.

  • 2 Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

  • 3 Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vier en twintig jaren.

  • 4 De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Artikel 48a

  • 1 Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.

  • 2 In geval van terroristische misdrijven wordt onder voorbereiding tevens begrepen de financiering dan wel poging tot financiering van die misdrijven.

  • 3 Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld, wordt bij voorbereiding met de helft verminderd.

  • 5 Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

Artikel 48b

Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.

Titel V. Deelneming aan strafbare feiten

Artikel 49

Als dader van een strafbaar feit worden gestraft:

  • 1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;

  • 2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking, die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen.

Artikel 50

Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft:

  • 1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;

  • 2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Artikel 51

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vier en twintig jaren.

De hoofdstraf van berisping en de bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen.

Artikel 52

De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen.

Artikel 53

  • 1 Strafbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2 Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:

    • a. tegen die rechtspersoon dan wel

    • b. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel

    • c. tegen de in de onderdelen a en b genoemden tezamen.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt met de rechtspersoon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, enige andere vereniging van personen, en het doelvermogen.

Artikel 55

Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan door den uitgever is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigd was.

Artikel 56

Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning nadat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek is overgegaan door den drukker is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon, op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigd was.

Titel VI. Samenloop van strafbare feiten

Artikel 57

Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.

Artikel 58

Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschheid of muntschennis en aan het gebruik maken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid of muntschennis gepleegd is.

Artikel 59

Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf uitgesproken.

Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger dan een derde boven het zwaarste maximum.

Artikel 60

Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren, waarop ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt elk dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der bedreigde vervangende hechtenis.

Artikel 61

Bij veroordeeling tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 62

In de gevallen der artikelen 59 en 60 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen:

  • 1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

  • 2°. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd;

  • 3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; de vervangende straffen van hechtenis mogen gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 28, derde lid, niet overschrijden.

Artikel 63

De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 9.

Waar den rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking.

De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

Artikel 64

Bij samenloop op de wijze in de artikelen 59 en 60 bedoeld hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.

De vervangende straffen van hechtenis of voorzieningen in de opvoeding mogen voor de misdrijven en overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk de maxima, bepaald in artikel 28, derde lid, met niet meer dan een derde te boven gaan.

De straffen van hechtenis, opgelegd als hoofdstraf, mogen voor de overtreding gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Artikel 65

Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van deze titel voor het geval van gelijktijdige berechting.

Indien echter levenslange gevangenisstraf op dit misdrijf is gesteld, zal die straf worden opgelegd, welke straf ook vroeger mocht zijn opgelegd.

Titel VII. Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar

Artikel 66

Indien een misdrijf dat alleen op klachte vervolgbaar is, gepleegd is tegen iemand die den leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt of die anders dan wegens verkwisting onder curateele gesteld is, geschiedt de klachte door zijn wettigen vertegenwoordiger in burgerlijke zaken.

Is deze de persoon tegen wien de klachte moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van een bijzondere curator, van de echtgenoote, van een bloedverwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

Artikel 67

Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervolging geschieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtgenoot, ten ware blijken mocht dat de overledene een vervolging niet gewild heeft.

Artikel 68

De klachte kan slechts worden ingediend gedurende drie maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit indien hij binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verblijft houdt.

Artikel 69

Hij die de klachte indient, blijft gedurende eene maand na dan dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

Titel VIII. Verval van het recht tot strafvordering en van de straf

Artikel 70

Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens het feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in Curaçao, in Sint Maarten, in Nederland of Aruba, onherroepelijk is beslist.

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval van:

  • 1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;

  • 2°. veroordeeling, gevolgd door geheele uitvoering, gratie of verjaring der straf.

Artikel 72

Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

  • 1°. in twee jaren voor alle overtredingen;

  • 2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

  • 3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

  • 4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld.

Artikel 73

De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:

  • 1°. bij valschheid of muntschennis vangt de termijn aan op den dag na dien, waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid of muntschennis gepleegd is;

  • 2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 291, 292, 295, 295a en 295ao, op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem, tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

  • 3°. bij overtredingen omschreven in de artikelen 489, 490 en 491, op den dag na dien waarop de dubbelen of afschriften van de akten, waaruit zoodanige overtreding blijkt, zijn overgebracht naar de centrale bewaarplaats.

Artikel 74

  • 1 Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad den vervolgde bekend of hem op de bij wettelijk voorschrift voor gerechtelijke akten bepaalde wijze beteekend zij.

  • 2 Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

Artikel 75

De schorsing der strafvervolging ter zake van een praejudicieel geschil schorst de verjaring.

Artikel 76

Het recht tot strafvordering wegens overtredingen, waarop geldboete, hetzij als eenige hoofdstraf, hetzij nevens hechtenis is gesteld, vervalt door vrijwillige voldoening aan de voorwaarde welke de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie op vóór den aanvang der terechtzitting in te dienen verzoek van den verdachte of beklaagde ter voorkoming van de strafvervolging mocht hebben gesteld.

Deze voorwaarde bestaat in: de betaling, binnen een door den ambtenaar te bepalen termijn en op eene door dezen aan te wijzen plaats, van eene bepaalde geldsom, met of zonder uitlevering van aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen of voldoening der geschatte waarde of afstand van reeds inbeslaggenomen voorwerpen. Zoodanige uitlevering, voldoening of afstand wordt steeds in de voorwaarde opgenomen, indien ter zake van het feit verbeurdverklaring zou moeten volgen. Bedoelde termijn kan vóór den afloop daarvan eenmaal worden verlengd.

De te betalen geldsom bedraagt ten minste USD 0,50 en ten hoogste het maximum der boete op het feit gesteld.

Is op de overtreding geene andere hoofdstraf gesteld dan geldboete en biedt de verdachte of beklaagde aan, binnen den door den ambtenaar van het openbaar ministerie te bepalen termijn het maximum der boete te betalen en de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen uit te leveren of af te staan of hunne geschatte waarde te voldoen, dan zal die ambtenaar het stellen van een daartoe strekkende voorwaarde niet mogen weigeren.

In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhoging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger begane overtreding volgens het eerste lid is vervallen. Ten aanzien van de toepassing van de artikelen 17f en 17h wordt het vervallen volgens het eerste lid van het recht tot strafvordering met een onherroepelijke veroordeling gelijk gesteld.

De bepalingen van dit artikel zijn mede van toepassing op een persoon die tijdens het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Te diens aanzien geldt, bij toepassing van het derde en vierde lid, in afwijking in zover van het daarin bepaalde, als maximum der boete een bedrag van USD 50.

Artikel 77

Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door den dood van den veroordeelde, met uitzondering van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Artikel 78

Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door verjaring.

De termijn dezer verjaring is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. In geen geval is de termijn korter dan de duur der opgelegde straf.

Indien vóór de tenuitvoerlegging van de straf de veroordeelde, die tijdens zijne veroordeeling nog geen achttien jaren oud was, den leeftijd van een en twintig jaren heeft bereikt, vordert hij, die met deze tenuitvoerlegging is belast, dat de rechter die de straf heeft opgelegd, den duur zal bepalen der gevangenisstraf of hechtenis of het bedrag der boete, op het feit gesteld, welke straffen alsdan in de plaats treden der vroeger opgelegde. Deze bepaling is niet toepasselijk ten opzichte van de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.

Artikel 79

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

  • 2 Bij ontvluchting van een veroordeelde uit het gesticht waarin hij zijne straf ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvluchting. Bij herroeping eener voorwaardelijke invrijheidstelling vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der herroeping.

  • 3 De termijn loopt niet gedurende de bij wet bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij het ook ter zake van eene andere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

  • 4 Ten aanzien van een persoon, die zich aan de tenuitvoerlegging van het tegen hem uitgesproken bevel, bedoeld bij artikel 41ter, onttrekt, vangt de termijn van verjaring der hem tevens naar de bepalingen van dat artikel opgelegde gevangenisstraf aan op den dag na die waarop hij den leeftijd van een en twintig jaren bereikt.

  • 5 De termijn loopt niet gedurende de tijd dat de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen, zolang Onze Minister van Justitie van de autoriteiten van die staat geen mededeling, houdende een beslissing omtrent de overname van de tenuitvoerlegging, heeft ontvangen.

  • 6 Indien, nadat de tenuitvoerlegging door een vreemde staat is overgenomen, die staat afstand doet van zijn recht tot tenuitvoerlegging ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op de dag waarop Onze Minister van Justitie de mededeling van de autoriteiten van die staat omtrent de afstand heeft ontvangen.

Artikel 79bis

De voorziening in de opvoeding, ter vervanging van de uitlevering van verbeurdverklaarde voorwerpen, wordt niet uitgevoerd, wanneer de veroordeelde door van zijn wil onafhankelijke omstandigheden feitelijk verhinderd is de verbeurdverklaarde voorwerpen uit te leveren of het geldelijk bedrag, waarop zij bij de uitspraak geschat worden, te betalen.

Titel VIIIa. Bijzondere bepalingen voor jeugdigen

Algemene bepalingen

Artikel 79a

Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, zijn de artikelen in de vorige titels van dit boek van toepassing voor zover daarvan niet in deze titel wordt afgeweken.

Artikel 79b

  • 1 Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, kan de rechter de artikelen 79a tot en met 79z buiten toepassing laten en recht doen overeenkomstig de bepalingen in de voorgaande titels vervat, indien hij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader alsmede in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid kan levenslange gevangenisstraf niet worden opgelegd.

Artikel 79c

Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt, kan de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 79a tot en met 79z.

Artikel 79d

  • 1 De verjaringstermijn van het recht tot strafvordering, genoemd in artikel 72, eerste lid, wordt ten aanzien van misdrijven tot de helft van de daar bedoelde duur ingekort.

  • 2 Het recht tot strafvordering voor misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, verjaart in twintig jaren.

Transactie

Artikel 79e

  • 1 De opsporingsambtenaar die daartoe door de officier van justitie is aangewezen, kan na verkregen toestemming door de officier van justitie aan de verdachte voorstellen dat deze deelneemt aan een project. De deelneming strekt tot voorkoming van toezending van het opgemaakte proces-verbaal aan de officier van justitie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de strafbare feiten aangewezen die op deze wijze kunnen worden afgedaan.

  • 2 Bij een voorstel als bedoeld in het eerste lid deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mede dat hij niet verplicht is aan het project deel te nemen en licht hem in over de mogelijke gevolgen van niet-deelneming. Het voorstel, de mededeling en de inlichtingen over de mogelijke gevolgen worden daarbij de verdachte tevens schriftelijk ter hand gesteld.

  • 3 De officier van justitie geeft algemene aanwijzingen omtrent de wijze van afdoening ingevolge het eerste lid. Deze aanwijzingen betreffen in ieder geval:

    • a. de projecten en de categorieën van strafbare feiten die, gelet op de aard van deze projecten, in aanmerking komen voor deze wijze van afdoening;

    • b. de duur van de deelneming, afhankelijk van de aard van het strafbare feit en het project en

    • c. de wijze waarop de toestemming van de officier van justitie kan worden verkregen.

  • 4 De duur van de deelneming is ten hoogste twintig uren.

  • 5 De opsporingsambtenaar doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld mededeling van de datum waarop hij die voorstellen heeft gedaan.

  • 6 Indien de opsporingsambtenaar, bedoeld in het eerste lid, van oordeel is dat de verdachte naar behoren aan een project heeft deelgenomen, stelt hij de officier van justitie en de verdachte hiervan schriftelijk in kennis. Daarmee vervalt het recht tot strafvordering, behalve indien een bevel wordt gegeven als bedoeld in artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering BES. In dat geval houdt de rechter, indien hij een straf oplegt, rekening met de voltooide deelneming.

Artikel 79f

Bij toepassing van artikel 76 kan de officier van justitie tevens als voorwaarde stellen dat de verdachte zich zal richten naar de aanwijzingen van de reclassering voor een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden;

Straffen en maatregelen

Artikel 79g

  • 1 In plaats van de op een feit gestelde straffen worden de straffen en maatregelen opgelegd, in deze Titel voorzien.

  • 2 Een hoofdstraf kan zowel afzonderlijk als tezamen met een andere hoofdstraf of met bijkomende straffen worden opgelegd.

  • 3 Een maatregel kan zowel afzonderlijk als tezamen met hoofdstraffen, met bijkomende straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

Artikel 79h

  • 1 De hoofdstraffen zijn:

    • a. in geval van misdrijf: jeugddetentie of geldboete;

    • b. in geval van overtreding: geldboete.

  • 2 De bijkomende straffen zijn:

    • a. verbeurdverklaring;

    • b. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen;

    • c. ontzetting van bepaalde rechten.

  • 3 De maatregelen zijn:

    • a. plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

    • b. onttrekking aan het verkeer;

    • c. ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;

    • d. schadevergoeding.

Jeugddetentie

Artikel 79i

  • 1 De duur van de jeugddetentie is:

    • a. voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een dag en ten hoogste twaalf maanden, en

    • b. overigens ten hoogste vierentwintig maanden, doch voor strafbare feiten waarop een gevangenisstraf van maximaal dertig jaren dan wel een levenslange gevangenisstraf is gesteld: ten hoogste vier jaren.

  • 2 De duur van de jeugddetentie wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden of jaren.

  • 3 De artikelen 30 en 31 zijn bij veroordeling tot jeugddetentie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 79j

  • 1 Indien de straf jeugddetentie is opgelegd, draagt Onze Minister van Justitie de tenuitvoerlegging op aan een door Onze Minister van Justitie aangewezen inrichting.

  • 2 De rechter die de straf heeft opgelegd, kan de jeugdige aan wie een jeugddetentie is opgelegd, ambtshalve voorwaardelijk in vrijheid stellen. In geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een proeftijd bepaald van ten hoogste twee jaren.

  • 4 De jeugdige aan wie een jeugddetentie is opgelegd wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde gedeelte daarvan heeft ondergaan. In geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een proeftijd bepaald van ten hoogste twee jaren.

Artikel 79k

De straf van jeugddetentie kan door de rechter die de straf heeft opgelegd op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel 9 indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt.

Geldboete

Artikel 79l

  • 1 Het bedrag van de geldboete is ten minste USD 0,50 en ten hoogste USD 280. Artikel 27b is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de rechter bij elke geldboete kan bepalen dat het bedrag in gedeelten kan worden voldaan. De rechter stelt daarbij de hoogte van elk van die gedeelten vast.

  • 2 De rechter beveelt bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, dat voor het geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.

  • 3 Indien geen of geen volledige betaling van het bedrag van de geldboete heeft plaatsgevonden en geen of geen volledig verhaal mogelijk is, kan de rechter die de straf heeft opgelegd het nog te betalen bedrag op vordering van het openbaar ministerie vervangen door jeugddetentie. De rechter, die de vervangende jeugddetentie heeft bevolen, kan de duur van de eerder opgelegde vervangende jeugddetentie ook wijzigen, tenzij deze reeds is aangevangen.

  • 4 Indien de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, legt de rechter vervangende hechtenis op, tenzij naar zijn oordeel de veroordeelde in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie.

  • 5 De duur van de vervangende jeugddetentie of vervangende hechtenis is ten minste één dag en ten hoogste drie maanden. Voor elke volle USD 28 van de nog te betalen geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd. Door betaling van het nog te betalen bedrag vervalt de vervangende jeugddetentie of de vervangende hechtenis.

Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Artikel 79m

  • 1 De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd, indien

    • a. het een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

    • b. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en

    • c. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

  • 2 De maatregel kan ook worden opgelegd indien de verdachte het feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet volledig kan worden toegerekend.

  • 3 De rechter legt de maatregel slechts op na een daartoe strekkend, met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van een of meer gedragsdeskundigen die de betrokkene hebben onderzocht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.

  • 4 Het derde lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over de reden van weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.

  • 5 Indien de maatregel is opgelegd draagt, draagt Onze Minister van Justitie de tenuitvoerlegging op aan een door Onze Minister van Justitie aangewezen inrichting.

  • 6 De maatregel geldt voor de tijd van twee jaar. De termijn gaat in nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij de betrokkene wederom een dergelijke maatregel wordt opgelegd.

  • 7 De termijn van de maatregel loopt niet:

    • a. gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsbeneming ongeoorloofd afwezig is.

    • b. wanneer de veroordeelde zich langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit de plaats die voor de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangewezen.

  • 8 De rechter, die de maatregel heeft opgelegd, kan de maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de reclassering, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk beëindigen. De artikelen 79p tot en met 79u zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 79n

  • 1 De rechter die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 79m, zesde lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen. Op de vordering tot verlenging dient voor de afloop van de termijn te worden beschikt, doch in ieder geval drie maanden na afloop van die termijn.

  • 2 Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de maatregel is opgelegd aan een verdachte als bedoeld in artikel 79m, tweede lid. In zodanig geval is verlenging mogelijk voor zover de maatregel de duur van zes jaar niet te boven gaat.

  • 3 De verlenging is slechts mogelijk, indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Artikel 79m, eerste lid, onder b en c, is van overeenkomstige toepassing. De verlenging is niet mogelijk indien gebruik is gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 79o.

Voorwaardelijke oplegging

Artikel 79o

  • 1 In geval van veroordeling tot jeugddetentie, vervangende jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot geldboete, tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, kan de rechter bepalen dat deze of een gedeelte daarvan, niet zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 2 In geval van veroordeling tot jeugddetentie of in geval van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met toepassing van het eerste lid, kan de rechter tevens geldboete opleggen.

Artikel 79p

  • 1 De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf of maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een proeftijd vast van ten hoogste twee jaren.

  • 2 De proeftijd gaat in zodra de uitspraak waarbij een bevel als in artikel 79o, eerste lid bedoeld is gegeven, onherroepelijk is geworden. De bijzondere voorwaarden gelden echter pas indien deze door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon zijn betekend.

  • 3 De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 79q

  • 1 Toepassing van artikel 79o geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Bovendien kunnen bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, worden gesteld. Deze mogen de vrijheid van de veroordeelde zijn godsdienst of levensovertuiging te belijden en de staatkundige vrijheid niet beperken. De rechter kan de werking van de bijzondere voorwaarden beperken tot een bij de uitspraak te bepalen tijdsduur binnen de proeftijd.

  • 2 Als bijzondere voorwaarde kan worden gesteld dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een inrichting gedurende een door de rechter te bepalen termijn, korter dan de proeftijd.

Artikel 79r

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast.

  • 2 De rechter kan aan de reclassering of, in bijzondere gevallen en na overleg met de reclassering, aan een particulier persoon, opdragen aan de veroordeelde ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Artikel 79s

  • 1 De rechter die de voorwaarde heeft gesteld, kan na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van veroordeelde, de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste één jaar.

  • 2 Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst, in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in artikel 79r, tweede en derde lid, geven, wijzigen of opheffen.

  • 3 De gewijzigde bijzondere voorwaarden gelden zodra deze door of vanwege het openbaar ministerie aan de veroordeelde in persoon zijn betekend.

Artikel 79t

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 79s kan de rechter, indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd en hij daartoe termen vindt, na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie:

    • a. gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;

    • b. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 2 Artikel 17f is verder van overeenkomstige toepassing.

Procedure

Artikel 79u

  • 1 Indien op grond van enige bepaling in deze titel door de rechter een beslissing wordt genomen geldt het volgende:

    • a. Indien er sprake is van een vordering van het openbaar ministerie dagvaardt het openbaar ministerie de veroordeelde met een met reden omklede vordering. Is do