Wet maritiem beheer BES

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 10-11-2024.
Geldend van 01-07-2018 t/m heden

Wet maritiem beheer BES

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • b. gezagvoerder: de kapitein van een schip of degene die hem als zodanig vervangt;

  • c. scheepsbeheerder: degene die het beheer over een schip heeft, hetzij hij eigenaar, reder of boekhouder van de rederij van het schip is, hetzij het schip hem in rompbevrachting of anderszins in gebruik is gegeven;

  • d. schip: elk vaartuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water, met inbegrip van een zeevissersschip, een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een drijvend platform, een verplaatsbare boorinstallatie, een baggermolen, een drijvende kraan, een ponton en elk ander drijvend werktuig, drijvend voorwerp of drijvende inrichting van soortgelijke aard, gedurende de tijd dat het drijft;

  • e. bestuurscollege: bestuurscollege van een openbaar lichaam;

  • f. luchtvaartuig: elk vaartuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer door de lucht;

  • g. bouwwerk: elk bouwsel door menselijk toedoen tot stand gebracht in de zin van artikel 60, eerste lid, van het VN-Zeerechtverdrag, geen schip zijnde;

  • h. offshore-installatie: elk vast of drijvend bouwwerk dat zich bevindt in de territoriale wateren of de exclusieve economische zone rond de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba, en wordt gebruikt ten behoeve van de exploratie, exploitatie of productie van aardgas of aardolie, dan wel het laden of lossen van aardolieproducten;

  • i. maritiem archeologisch erfgoed: alle onder water gelegen, vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde alsmede terreinen welke van algemeen belang zijn vanwege de daar aanwezige voornoemde zaken;

  • j. zee: alle mariene wateren, met uitzondering van de binnenwateren van de landen van het Koninkrijk der Nederlanden en die van andere Staten;

  • k. binnenwateren: de wateren van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gelegen landinwaarts vanaf de basislijnen, als bedoeld in artikel 8 van het VN-Zeerechtverdrag;

  • l. rede: een deel van de territoriale zee, door de natuurlijke gesteldheid geschikt als ankerplaats, voor het overslaan van goederen dan wel het in- of ontschepen van passagiers, en gelegen in het verlengde van een haven op Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • m. territoriale zee: de territoriale zee rond Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vastgesteld bij of krachtens artikel 1 van de Rijkswet uitbreiding territoriale zee van het Koninkrijk;

  • n. aansluitende zone: de door het Koninkrijk der Nederlanden ingestelde aansluitende zone, voorzover deze betrekking heeft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • o. exclusieve economische zone: de door het Koninkrijk ingestelde exclusieve economische zone, voorzover deze betrekking heeft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • p. lozen: elk vrijkomen van stoffen, hoe ook veroorzaakt, waaronder begrepen ontsnappen, over boord zetten, wegvloeien, weglekken, pompen of ledigen;

  • q. gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, waartoe in elk geval worden gerekend de stoffen in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Liquefied Gases in Bulk van de Internationale Maritieme Organisatie, gemerkt met de letter (s), alsmede elke andere stof aangewezen bij regeling van Onze Minister;

  • r. schadelijke stoffen: stoffen en energie die, indien zij in zee terecht komen, gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van de mens, schade kunnen toebrengen aan het mariene milieu, de recreatiemogelijkheden die de zee biedt kan schaden of storend kunnen werken op enig ander rechtmatig gebruik van de zee;

  • s. Interventieverdrag: het op 29 november 1969 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, met Bijlage (Trb. 1970, 107);

  • t. Zeeaanvaringsverdrag: het op 20 oktober 1972 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, met Bijlagen (Trb. 1974, 51);

  • u. Interventieprotocol: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Protocol inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door andere stoffen dan olie kunnen veroorzaken (Trb. 1977, 162);

  • v. Marpolverdrag: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en Trb. 1978, 187);

  • w. Grensverdrag: het op 31 maart 1978 te Willemstad tot stand gekomen Grensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela (Trb. 1978, 61);

  • x. VN-Zeerechtverdrag: het op 10 december 1982 te Montego-Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, met bijlagen (Trb. 1983, 83);

  • y. OPRC-Verdrag: het op 30 november 1990 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging, met bijlage (Trb. 1992, 1);

  • z. SPAW-protocol: het op 18 januari 1990 te Kingston getekende Protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten, met bijlagen (Trb. 1990, 115), behorende bij het op 24 maart 1983 te Cartagena de Indias gesloten Verdrag inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caraïbisch gebied (Trb. 1983, 152);

  • aa. Protocol van 1996: op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134);

  • bb. Wrakopruimingsverdrag: het op 18 mei 2007 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake het opruimen van wrakken, 2007 (Trb. 2008, 115);

  • cc. Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2

  • 1 De bij of krachtens deze wet gegeven regels laten onverlet de volkenrechtelijke immuniteit van:

    • a. oorlogsschepen en militaire luchtvaartuigen;

    • b. schepen in gebruik als marinehulpschepen;

    • c. schepen en luchtvaartuigen in eigendom van of in beheer bij een Staat, indien en voor zolang deze worden ingezet voor het verrichten van niet-commerciële overheidsdiensten.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van schepen geheel of gedeeltelijk worden uitgezonderd van één of meer bij of krachtens deze wet gegeven regels.

Artikel 3

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering van voor de openbare lichamen bindende verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties die dezelfde belangen dienen als deze wet, regels worden gegeven, waarbij van de bepalingen van deze wet wordt afgeweken of de bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk buiten werking worden gesteld.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de orde, de veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu, regels worden gegeven ter uitvoering van de voor de openbare lichamen bindende verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 3 Bij toepassing van het eerste of het tweede lid kan worden bepaald dat nadere regels worden gegeven bij of krachtens eilandsverordening.

  • 4 De regels, bedoeld in het eerste of het tweede lid, kunnen voorschriften of verboden inhouden en tevens het toekennen van ontheffing of vrijstelling van deze voorschriften of verboden.

Hoofdstuk 2. De beheerder

Artikel 4

  • 1 Onze Minister is, voor zover het onderwerpen betreft die bij of krachtens deze wet worden geregeld en voor zover in deze wet geen ander bestuursorgaan wordt aangewezen, beheerder van de territoriale zee en de exclusieve economische zone.

  • 2 De beheerder is bevoegd aanwijzingen te geven aan de gebruikers van de maritieme zone onder zijn beheer.

Artikel 5

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kan een bestuurscollege worden aangewezen als beheerder van de territoriale zee gelegen rondom Bonaire, Sint Eustatius of Saba of delen daarvan.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan een bestuurscollege worden aangewezen als beheerder van een of meer delen van de exclusieve economische zone.

  • 3 Aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 4 Desgewenst kan Onze Minister inlichtingen en andere gegevens opvragen bij een bestuurscollege, die deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister of een bestuurscollege, kan het beheer, bedoeld in artikel 4 of in artikel 5, mandateren aan een rechtspersoon die deze bevoegdheid namens hem, onder door hem te stellen voorschriften en beperkingen, uitoefent.

  • 2 Mandatering van het beheer, bedoeld in artikel 5, door een bestuurscollege aan een rechtspersoon, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 7

  • 1 Een mandaat als bedoeld in artikel 6, eerste lid, bevat in elk geval:

    • a. een eenduidige beschrijving van de gemandateerde bevoegdheden;

    • b. de duur van het mandaat;

    • c. voorschriften inzake het vergunningenbeleid;

    • d. voorschriften ten aanzien van het te voeren beheer;

    • e. voorschriften inzake de administratieve organisatie van de mandataris;

    • f. voorwaarden inzake de aan de bevoegdheid verbonden financiële consequenties.

  • 2 Een mandataris brengt binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar een openbaar jaarverslag uit, waarin hij tevens een verantwoording opneemt van het door hem gevoerde beleid.

  • 3 Desgewenst kan de mandans tussentijds inlichtingen en andere gegevens opvragen bij de mandataris, die deze onverwijld verstrekt.

Artikel 8

De aanwijzing, bedoeld in artikel 5, eerste lid of tweede lid, en het mandaat, bedoeld in artikel 6, eerste lid, worden bekend gemaakt in de Staatscourant, alsmede in ten minste twee in het betrokken openbaar lichaam verschijnende dagbladen.

Artikel 9

  • 1 De mandans kan het mandaat intrekken, indien:

    • a. de mandans, na overleg met de mandataris, van oordeel is dat deze zonder rechtvaardigingsgrond buiten zijn bevoegdheid is getreden; of

    • b. de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het mandaat onder die omstandigheden niet zou zijn verleend.

  • 2 De mandans trekt het mandaat in elk geval in, na vaststelling van kennelijke en herhaalde taakverwaarlozing.

  • 3 Indien de mandans een bestuurscollege is, dan wordt Onze Minister geïnformeerd over het voornemen het mandaat in te trekken en over de wijze waarop na die intrekking zal worden voorzien in het beheer.

Artikel 10

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen vergoedingen worden vastgesteld, verschuldigd door degenen ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten door of namens de beheerder zijn verricht of verleend.

  • 2 Bij toepassing van artikel 5, eerste lid, kunnen de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld bij eilandsverordening.

  • 3 Alvorens over te gaan tot het verrichten van werkzaamheden of verlenen van diensten, kan vooruitbetaling van de vastgestelde tarieven worden verlangd.

Hoofdstuk 3. Orde, veiligheid en milieu in het kader van het VN-Zeerechtverdrag

§ 3.1. Vlotte afwikkeling scheepvaartverkeer

Artikel 11

  • 1 De gezagvoerder van een vrachtschip met een tonnage van meer dan 100 GT, meldt bij binnenkomst in en vertrek uit de territoriale zee in elk geval het volgende aan de beheerder:

    • a. naam, IMO-nummer en roepletters van het schip;

    • b. de nationaliteit van het schip;

    • c. het tijdstip van binnenkomst of vertrek;

    • d. het soort schip en de tonnage en

    • e. de lading, indien het een schip als bedoeld in artikel 14, tweede lid, betreft.

  • 2 Een gelijke verplichting als omschreven in het eerste lid, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, rust op de gezagvoerder van een passagiersschip en op die van een zeevissersschip met een lengte van meer dan 24 meter, waarbij onder een passagiersschip wordt verstaan, een schip waarmee 12 of meer personen tegen betaling worden vervoerd.

  • 3 De verplichting, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid, rust mede op de scheepsbeheerder en diens vertegenwoordiger, ieder afzonderlijk. Zodra één van de personen, bedoeld in het eerste of tweede lid, aan zijn verplichting heeft voldaan, vervalt deze verplichting voor de anderen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald in welke gevallen een melding op grond van andere wettelijke voorschriften tevens wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de gezagvoerder van een buitenlands zeevissersschip, van een tankschip, van een nucleair voortgestuwd schip, of een schip dat radioactieve stoffen, onderscheidenlijk gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert, ingeval van binnenkomst in en vertrek uit de exclusieve economische zone.

Artikel 13

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen de te melden gegevens, genoemd in artikel 11, met inachtneming van de volkenrechtelijke beperkingen, worden uitgebreid.

  • 2 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kan de meldingsplicht worden uitgebreid met bepaalde delen van de exclusieve economische zone, waaronder beschermde gebieden als bedoeld in artikel 29, en kan deze op andere categorieën schepen van toepassing worden verklaard.

Artikel 14

  • 1 [vervallen]

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat het verboden is aan tankschepen, nucleair voortgestuwde schepen en schepen die radioactieve stoffen onderscheidenlijk gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoeren, bij hun vaart door de territoriale zee zich buiten de vastgestelde verkeersscheidingsstelsels of buiten andere aangewezen scheepvaartroutes te begeven. Dit verbod geldt niet ingeval van overmacht of hulpverlening.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen voorts veiligheidszones rond bouwwerken in de exclusieve economische zone worden vastgesteld, in overeenstemming met artikel 60, vierde, vijfde en zevende lid, van het VN-Zeerechtverdrag.

  • 4 In een veiligheidszone als bedoeld in het derde lid is de vaart beperkt tot het scheepvaartverkeer dat verband houdt met de activiteiten op het desbetreffende bouwwerk.

Artikel 15

  • 1 Als voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee gelden de bepalingen van het Zeeaanvaringsverdrag.

  • 2 [vervallen]

  • 3 De bepalingen van het Zeeaanvaringsverdrag zijn van toepassing op schepen die zich bevinden in de binnenwateren en de havens van de openbare lichamen of in de territoriale zee of de exclusieve economische zone rond Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen bijzondere voorschriften als bedoeld in voorschrift 1, onderdeel b, van het Zeeaanvaringsverdrag, worden gegeven voor de binnenwateren, de havens en de reden, die zoveel mogelijk overeenstemmen met de voorschriften van het Zeeaanvaringsverdrag.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen ten aanzien van oorlogsschepen en vissersvaartuigen bijzondere voorschriften als bedoeld in voorschrift 1, onderdeel c, van het Zeeaanvaringsverdrag worden gegeven. Indien deze voorschriften betrekking hebben op oorlogsschepen pleegt Onze Minister overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen voor schepen als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, andere regels als bedoeld in voorschrift 1, onderdeel e, van het Zeeaanvaringsverdrag worden gegeven die zoveel mogelijk overeenstemmen met de voorschriften van het Zeeaanvaringsverdrag.

Artikel 16

  • 1 Een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in voorschrift 38 van het Zeeaanvaringsverdrag, kan door of namens Onze Minister worden verleend.

  • 2 De goedkeuring, bedoeld in de Bijlagen I en III van het Zeeaanvaringsverdrag, kan door of namens Onze Minister worden verleend.

Artikel 17

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden, in het belang van de veilige navigatie, verkeerstekens of verkeersaanduidingen vastgesteld, die gelden in de territoriale zee en de binnenwateren.

  • 2 De beheerder is bevoegd verkeerstekens of verkeersaanduidingen te plaatsen in of te verwijderen uit het gebied dat onder zijn beheer valt.

  • 3 De beheerder kan in noodgevallen aan de gezagvoerder toestemming verlenen tot het handelen in afwijking van de geplaatste verkeerstekens of verkeersaanduidingen.

  • 4 De beheerder is bevoegd in het belang van de veilige navigatie of de bescherming van het milieu, aanwijzingen te geven aan de gezagvoerder van een schip.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gegeven ter uitvoering van het vierde lid.

  • 6 De beheerder is bevoegd in verband met zich plotseling voordoende belemmeringen of risico’s voor de scheepvaart een tijdelijke veiligheidszone in te stellen, waarbinnen geen scheepvaart of slechts beperkte vaart is toegestaan. Hij draagt zorg voor bekendmaking aan de scheepvaart op de internationaal gebruikelijke wijze.

Artikel 18

  • 1 Het is verboden te handelen in strijd met een krachtens artikel 17, tweede lid, geplaatst verkeersteken of geplaatste verkeersaanduiding.

  • 2 Het is verboden een verkeersteken of verkeersaanduiding te vernietigen, te beschadigen, weg te nemen of anderszins onbruikbaar te maken.

Artikel 19

Het is verboden zonder of in afwijking van toestemming van de beheerder met een schip in de territoriale zee, de redes daaronder niet begrepen, ligplaats te nemen, voor anker te gaan of aldaar te verblijven zonder ligplaats te nemen.

Het eerste lid is niet van toepassing ingeval van overmacht en hulpverlening.

Artikel 19a

  • 1 De gezagvoerder van een schip dat zich bevindt in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, licht de beheerder in omtrent hem bekende schepen, overblijfselen van schepen en alle andere voorwerpen in zee gestrand, gezonken of aan de grond geraakt, of vastgeraakt op of in waterkeringen of andere waterstaatswerken of die zich op het zeestrand bevinden, die nog niet zijn aangegeven op een nautische kaart.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, rust ook op degene die belast is met het beheer van een platform dat zich in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, bevindt.

Artikel 19b

De gezagvoerder van een schip dat zich bevindt in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, meldt de beheerder zo uitgebreid mogelijk de volgende informatie met betrekking tot een schip, overblijfselen van schepen en alle andere voorwerpen in zee gestrand, gezonken of aan de grond geraakt, of vastgeraakt op of in waterkeringen of andere waterstaatswerken of die zich op het zeestrand bevinden:

  • a. de positie;

  • b. het aantal personen en de aard van de lading aan boord;

  • c. de aard van de schade;

  • d. of het schip naar zijn oordeel een gevaar is voor de navigatie;

  • e. andere nuttige informatie of bijzonderheden welke het opruimen van het schip vergemakkelijken.

Artikel 19c

  • 1 De beheerder is bevoegd overblijfselen van schepen en alle andere voorwerpen in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, die zijn gestrand, gezonken of aan de grond geraakt, of vastgeraakt op of in waterkeringen of andere waterstaatswerken of die zich op het zeestrand bevinden, niet zijnde een wrak als bedoeld in paragraaf 4.6, op te ruimen zonder dat hij door belanghebbenden bij het wrak, of het opgeruimde voorwerp dan wel de zaken aan boord van of in of op het wrak of voorwerp, aansprakelijk kan worden gesteld voor door die opruiming aan hen toegebrachte schade.

  • 2 De kosten, krachtens het eerste lid gemaakt, komen ten laste van de beheerder, onverminderd diens bevoegdheid om de krachtens dit artikel te zijnen laste komende kosten te verhalen op degene, die volgens de wet daarvoor aansprakelijk is.

  • 3 Al hetgeen in verband met het opruimen op grond van het eerste lid wordt geborgen, wordt tegen voldoening van de ter zake van de opruiming gemaakte kosten of tegen het stellen van zekerheid voor de voldoening daarvan afgegeven aan belanghebbenden, die zich daartoe aanmelden en zich als zodanig kunnen legitimeren.

  • 4 De beheerder kan niet aansprakelijk worden gesteld voor afgifte van het geborgene aan een onbevoegde.

  • 5 Indien belanghebbenden zich niet aanmelden, dan wel in gebreke blijven binnen een door de beheerder te stellen termijn de in het derde lid bedoelde kosten te voldoen of voor de voldoening daarvan zekerheid te stellen, is de beheerder bevoegd het geborgene te verkopen.

§ 3.2. Verbod inzake bouwwerken, voorwerpen of ander materiaal in zee

Artikel 20

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de beheerder, bouwwerken te hebben, aan te leggen of te doen aanleggen in of op de bodem van de territoriale zee of de exclusieve economische zone.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op landaanwinning en op werkzaamheden die een verandering van het niveau of van de gesteldheid van de zeebodem tot gevolg hebben.

Artikel 21

  • 1 Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 20, eerste lid, worden de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging genomen.

  • 2 Een aanvraag wordt bekendgemaakt in twee dagbladen die verschijnen in het betrokken openbaar lichaam.

  • 3 De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Economisch Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de beheerder een bestuurscollege is, dan draagt Onze Minister zorg voor de noodzakelijke afstemming.

  • 4 Indien het voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is onderzoek te verrichten, dan zijn de kosten hiervan, onverminderd artikel 10, voor rekening van de aanvrager.

  • 5 Een vergunning wordt geweigerd, indien één of meer belangen, genoemd in het eerste lid, op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning.

  • 6 Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van het mariene milieu, de natuur en het maritiem archeologisch erfgoed.

  • 7 Een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, indien:

    • a. de voor de beoordeling van de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b. geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning binnen een daarin te stellen termijn;

    • c. in verband met veranderde wetgeving, wijziging van omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen, genoemd in het eerste lid, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij een ongewijzigde vergunning.

  • 8 Een vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 22

  • 1 Degene door wiens toedoen of nalaten een voorwerp of stof in de binnenwateren, de territoriale zee of in de exclusieve economische zone wordt aangebracht, terechtkomt of vrijkomt, waardoor gevaar, schade of hinder wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt, meldt dit onverwijld aan de beheerder.

  • 2 In de exclusieve economische zone geldt de meldingsplicht, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend ingeval er verontreiniging door schepen of off-shore installaties wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt.

  • 3 De persoon, bedoeld in het eerste lid, draagt er zorg voor dat het voorwerp of de stof onmiddellijk uit het water wordt verwijderd, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.

  • 4 De beheerder is bevoegd het voorwerp of de stof, bedoeld in het eerste lid, te doen verwijderen voor rekening van degene door wiens toedoen of nalaten het voorwerp of de stof in het water is vrijgekomen of terecht gekomen.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van een schadelijke stof vanaf een schip in de gevallen en op de wijze vastgesteld in het Marpol-verdrag.

  • 6 Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op het storten van afval of stoffen overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, ter uitvoering van het Protocol van 1996.

Artikel 23

De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op het aanleggen en houden van kabels en leidingen in of over de bodem van de territoriale zee of de exclusieve economische zone.

§ 3.3. Regels voor scheepsactiviteiten

Artikel 24

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen in het belang van de orde, de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu, regels worden gegeven ten aanzien van scheepsactiviteiten, welke plaatsvinden in de territoriale zee, daaronder niet begrepen de redes.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen ter bescherming en behoud van het mariene milieu regels worden gegeven ten aanzien van scheepsactiviteiten, welke plaatsvinden in de exclusieve economische zone.

  • 3 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij toepassing van artikel 6, eerste lid, worden gegeven door het bestuurscollege.

Artikel 25

  • 1 Het is verboden, behoudens ingeval van overmacht, in de territoriale zee rook, roetdampen, gassen, stof of stoom op een zodanige wijze te laten ontsnappen dat daardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2 Het is verboden, behoudens ingeval van overmacht, in de nabijheid van bad- en zwemplaatsen of aanlegsteigers in de territoriale zee een dusdanig vaargedrag te vertonen, dat dientengevolge gevaar, schade of hinder ontstaat voor persoon of goed.

Artikel 26

  • 1 De beheerder kan een schip dat gevaar, schade of hinder veroorzaakt of dreigt te veroorzaken in de territoriale zee, verbieden ligplaats te nemen in het gebied dat onder zijn beheer valt.

  • 2 Het verbod wordt medegedeeld aan de gezagvoerder van het schip en wordt op diens verzoek op schrift gesteld.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen, in het belang van orde en veiligheid, regels worden gegeven aangaande de vaart met snelle kleine schepen in de territoriale zee of daarmee in verbinding staande binnenwateren.

Artikel 26a

  • 1 De beheerder is, in het belang van de orde, de veiligheid en ter bescherming van het milieu, bevoegd op kosten van de scheepsbeheerder een schip dat zich in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, bevindt te verhalen of te doen verhalen. Onder verhalen wordt in dit verband verstaan het verplaatsen van een schip naar een ligplaats of bewaarplaats.

  • 2 Met uitzondering van een spoedeisend geval, dan wel ingeval van een onbekende scheepsbeheerder, wordt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geen gebruik gemaakt dan nadat de beheerder schriftelijk opdracht heeft gegeven aan de scheepsbeheerder om dit schip vóór een in deze opdracht vermeld tijdstip te verhalen naar een door de beheerder aangewezen plaats en gebleken is dat op het genoemde tijdstip geen gevolg is gegeven aan de opdracht.

  • 3 Indien het schip in kennelijk onbeheerde toestand verkeert of de scheepsbeheerder onbekend is, roept de beheerder deze op om dit schip op te halen tegen betaling van de verhaalkosten en ligkosten. Bij deze oproep worden tenminste de naam, het type schip, alsmede het registratienummer of het brandmerk van het schip vermeld. De oproep geschiedt door middel van bekendmaking in de nieuwsbladen. Indien het een vreemd schip betreft geeft de beheerder zo spoedig mogelijk kennis van de oproep aan de consulaire ambtenaar van de vreemde Staat, voor zover zodanig consulair ambtenaar in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba benoemd is. Indien er geen consulaire ambtenaar in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is benoemd, vindt deze kennisgeving plaats aan de ambassadeur of tijdelijk zaakgelastigde van de desbetreffende Staat tot wiens ambtsgebied de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoren.

  • 4 Ten aanzien van het verhaal van de kosten, bedoeld in het eerste en derde lid, op de scheepsbeheerder van het betrokken schip is artikel 70 van toepassing.

Artikel 26b

  • 1 Indien een schip dat zich in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, bevindt gevaar, schade of hinder veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, kan de beheerder aan de gezagvoerder of de scheepsbeheerder van dit schip voorschriften stellen, houdende maatregelen ter voorkoming of beëindiging van dat gevaar, die schade of hinder.

  • 2 De gezagvoerder en de scheepsbeheerder zijn verplicht te voldoen aan de voorschriften, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien één van de personen, bedoeld in het tweede lid, voldoet aan de verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt deze verplichting voor de andere.

Artikel 27

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de beheerder schadelijke of gevaarlijke stoffen te laden in of te lossen uit een schip, dat zich bevindt in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone.

  • 2 Een vergunning kan worden geweigerd, indien het behoud of de bescherming van het mariene milieu of de natuur, of de veilige navigatie, op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning.

  • 3 Een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, indien:

    • a. de voor de beoordeling van de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b. geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning binnen een daarin te stellen termijn;

    • c. in verband met veranderde wetgeving, wijziging van omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen, genoemd in het tweede lid, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij een ongewijzigde vergunning.

  • 4 Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Een vergunning is niet overdraagbaar.

  • 5 De gezagvoerder van een schip of degene, belast met het beheer van de overslagvoorziening, meldt aan de beheerder het tijdstip waarop de overslag van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, zal plaatsvinden.

Artikel 28

  • 1 De gezagvoerder, degene die is belast met de overslag, alsmede degene die is belast met het beheer van een overslagvoorziening, voeren de verrichtingen bij overslag in de binnenwateren of in de territoriale zee uit overeenkomstig de wettelijke voorschriften inzake de veiligheid van de scheepvaart en de bescherming van het mariene milieu en de natuur.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, rust mede op de scheepsbeheerder of diens vertegenwoordiger, ieder afzonderlijk.

  • 3 Het eerste lid is van toepassing in de exclusieve economische zone, met dien verstande dat de verrichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke voorschriften ter bescherming van het mariene milieu en de natuur.

Artikel 28a

  • 1 Een schip met een brutotonnage van 300 of meer dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren, vaart niet een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, met inbegrip van de territoriale zee, gelegen haven of ankerplaats binnen of vertrekt daaruit niet, indien het voor dat schip overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen dan wel artikel 12, veertiende lid, van het Wrakopruimingsverdrag afgegeven certificaat zich niet aan boord bevindt.

  • 2 Een niet in Nederland geregistreerd schip met een brutotonnage van 300 of meer vaart niet een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba of in de territoriale zee gelegen haven of ankerplaats binnen of vertrekt daaruit niet, als voor dat schip niet overeenkomstig artikel 12 van het Wrakopruimingsverdrag een certificaat als bedoeld in dat artikel is afgegeven of indien dat certificaat zich niet aan boord bevindt.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid behoeft het certificaat zich niet aan boord te bevinden indien elektronisch, overeenkomstig artikel 12, dertiende lid, van het Wrakopruimingsverdrag, door of vanwege Onze Minister kan worden gecontroleerd of voor het desbetreffende schip een certificaat is afgegeven.

§ 3.5. Wetenschappelijk onderzoek

Artikel 30

  • 1 Voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de territoriale zee of de exclusieve economische zone, is toestemming van de beheerder vereist.

  • 2 Indien het onderzoek zal plaatsvinden op of in de bodem van de territoriale zee, wordt de toestemming verleend in overleg met de Minister van Financiën.

  • 3 Aan de toestemming, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 4 Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de procedure vast voor behandeling en toetsing van een aanvraag van een andere Staat of een bevoegde internationale organisatie, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van het VN-Zeerechtverdrag.

§ 3.6. Noodrecht

Artikel 31

Onverminderd artikel 4, is, ingeval van buitengewone omstandigheden veroorzaakt door een natuurramp, het bestuurscollege, en voor zover dit college niet in staat is op te treden, de Gezaghebber bevoegd de artikelen 19c, 26a en 26b toe te passen op een schip of een wrak dat zich bevindt in de binnenwateren dan wel op het zeestrand van het betrokken eiland.

Hoofdstuk 4. Uitvoering van specifieke verdragen

§ 4.2. OPRC-Verdrag

Artikel 35

  • 1 De regels gegeven bij of krachtens deze wet ter uitvoering van het OPRC-Verdrag zijn van toepassing op:

    • a. havens en redes;

    • b. [vervallen]

    • c. offshore-installaties.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van het OPRC-Verdrag.

  • 3 Een rampenplan als bedoeld in het OPRC-Verdrag is in overeenstemming met de bepalingen die de Internationale Maritieme Organisatie daartoe heeft aangenomen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister wordt het nationale systeem voor rampenplannen, in overeenstemming met artikel 6 van het OPRC-Verdrag, vastgesteld.

Artikel 36

Degene die het beheer voert over een offshore-installatie, haven, rede, havenfaciliteit of inrichting voor de overslag van olie, draagt zorg voor de vaststelling van een rampenplan voor olieverontreiniging, dat overeenstemt met het nationale systeem voor rampenplannen, bedoeld in artikel 35, vierde lid.

Artikel 37

  • 1 Een schip beschikt over een rampenplan als bedoeld in voorschrift 26 van bijlage I bij het MARPOL-verdrag.

  • 2 Degene die belast is met het beheer van een offshore-installatie die zich bevindt in de territoriale zee of exclusieve economische zone rond Bonaire, Sint Eustatius en Saba meldt onverwijld elke gebeurtenis aan boord van de offshore-installatie die ertoe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat olie wordt geloosd aan de beheerder van het betrokken zeegebied.

  • 3 De personen, bedoeld in het tweede lid, melden onverwijld elke waargenomen gebeurtenis op zee die ertoe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat olie wordt geloosd aan de beheerder van het betrokken zeegebied.

  • 4 Beheerders van havens en redes, alsmede degenen die belast zijn met het beheer van inrichtingen voor de overslag van olie, welke zijn gelegen in de binnenwateren, de territoriale zee of de exclusieve economische zone, melden onverwijld elke gebeurtenis die er toe leidt of er vermoedelijk toe zal leiden dat olie wordt geloosd, alsmede de aanwezigheid van olie, aan de daartoe door Onze Minister aangewezen autoriteit.

  • 5 [vervallen]

Artikel 38

  • 1 Een melding als bedoeld in artikel 37, tweede lid bevat in elk geval:

    • a. de identiteit van de melder, van de betrokken offshore-installatie, dan wel van de overslaginstallatie;

    • b. de tijd en de plaats van het voorval;

    • c. de hoeveelheid en de soort schadelijke stof die bij het voorval is betrokken; en

    • d. de genomen of te nemen maatregelen voor hulpverlening en berging.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de meldingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 39

Indien Onze Minister een melding aangaande een olielozing ontvangt, brengt hij deze ter kennis van:

  • a. alle andere partijen aangesloten bij het OPRC-Verdrag wier belangen waarschijnlijk door zulk een voorval worden getroffen;

  • b. de vlaggenstaat van het schip dat, of de schepen die bij de olielozing zijn betrokken; en

  • c. het betrokken bestuurscollege.

§ 4.3. Interventieverdrag en rampenbestrijding

Artikel 40

  • 1 Onze Minister kan in de territoriale zee en in de exclusieve economische zone de maatregelen nemen die noodzakelijk zijn ter voorkoming, vermindering of het ongedaan maken van schadelijke gevolgen voor Bonaire, Sint Eustatius of Saba van een ongeval op zee of van met zulk een ongeval verband houdende handelingen, nadat het heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de schadelijke gevolgen ernstig zullen zijn.

  • 3 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, geschieden met inachtneming van artikel 221 van het VN-Zeerechtverdrag, het Interventieverdrag en het Interventieprotocol.

  • 4 Onze Minister neemt de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, na overleg met de gezaghebber van het meest betrokken openbaar lichaam.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen, na overleg met de bestuurscolleges, nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van deze paragraaf.

Artikel 41

  • 1 Als onderdeel van de maatregelen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, kan Onze Minister aanwijzingen geven aan de gezagvoerder, de scheepseigenaar of degene die hulp verleent aan het schip. Zij zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen, tenzij dit de opvarenden van het schip of de hulpverleners in ernstig persoonlijk gevaar zou brengen.

  • 2 De aanwijzingen dienen evenredig te zijn aan de schadelijke gevolgen van het ongeval en mogen niet verder gaan dan redelijkerwijs noodzakelijk is om die schadelijke gevolgen te voorkomen, te verminderen of ongedaan te maken.

Artikel 42

  • 1 De organisatie en de coördinatie van de rampenbestrijding in de territoriale zee en in de exclusieve economische zone vindt plaats overeenkomstig een Rampenbestrijdingsplan met bijbehorende operationele deelplannen.

  • 2 Voor de exclusieve economische zone wordt het Rampenbestrijdingsplan vastgesteld bij besluit van Onze Minister.

  • 3 Voor de territoriale zee, behorende bij een eilandgebied, wordt het Rampenbestrijdingsplan vastgesteld door de gezaghebber, na overleg met Onze Minister.

Artikel 43

Bij regeling van Onze Minister kunnen, na overleg met de bestuurscolleges, nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van deze paragraaf.

§ 4.4. Protocol van 1996

Artikel 44

  • 1 Het is verboden zich vanuit schepen of bouwwerken, in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone:

    • a. te ontdoen van afval of andere stoffen, dan wel deze te verbranden; of

    • b. afval of andere stoffen op enigerlei wijze op te slaan op de bodem van de zee of in de ondergrond hiervan.

  • 2 Het is verboden schepen, luchtvaartuigen of bouwwerken in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone tot zinken te brengen.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze paragraaf.

Artikel 45

  • 1 Onze Minister kan voor één of meer stoffen, genoemd in Bijlage 1 van het Protocol van 1996, ontheffing verlenen van het verbod genoemd in artikel 44, eerste lid.

  • 2 De beoordeling van de aanvraag voor een ontheffing geschiedt met inachtneming van Bijlage 2 van het Protocol van 1996.

  • 3 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en de ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 10 zijn de kosten van het onderzoek bij de aanvraag van de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, voor rekening van de aanvrager.

Artikel 46

  • 1 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 44, tweede lid, voor zover deze betrekking heeft op het afzinken van een schip of bouwwerk in de territoriale zee en het afzinken past binnen het economisch beleid van het betrokken openbare lichaam. Indien de beheerder een bestuurscollege is, wordt het besluit omtrent de ontheffing genomen in overeenstemming met Onze Minister.

  • 3 Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en de ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

Artikel 46a

  • 1 Het is zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister verboden stoffen in zee te brengen vanaf of vanuit een schip, lucht- vaartuig of bouwwerk ten behoeve van een activiteit waarbij bewust wordt ingegrepen in het mariene milieu om natuurlijke processen te beïnvloeden en die als zodanig is aangewezen in bijlage 4 bij het Protocol van 1996.

  • 2 De beoordeling van de aanvraag voor een vergunning geschiedt met inachtneming van bijlage 4 en bijlage 5 bij het Protocol van 1996.

  • 3 Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en de vergunning kan onder beperkingen worden verleend.

  • 4 Een wijziging van bijlage 4 bij het Protocol van 1996 gaat voor de toepassing van dit artikel gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 5 Indien voorafgaand aan de dag waarop het eerste lid van toepassing wordt op een activiteit, voor die activiteit een ontheffing is verleend op grond van artikel 45, eerste lid, of artikel 46, eerste lid, wordt deze geacht te zijn verleend als een vergunning op grond van het eerste lid, mits de activiteit in bijlage 4 bij het Protocol van 1996 is aangemerkt als een activiteit waarvoor een vergunning kan worden verleend.

Artikel 47

  • 1 In de gevallen, noodzakelijk voor de bescherming van mensenlevens, waarin het verbod, bedoeld in artikel 44 wordt overtreden, maakt de gezagvoerder van het betrokken schip of luchtvaartuig van het voorval melding in het scheepsdagboek onderscheidenlijk het journaal.

  • 2 Een voorval als bedoeld in het eerste lid wordt door de gezagvoerders, bedoeld in het eerste lid, onverwijld gemeld aan Onze Minister.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de beheerder van een bouwwerk.

Artikel 48

  • 1 Indien zich een noodgeval voordoet dat voor de menselijke gezondheid onaanvaardbare risico's met zich meebrengt en waarvoor geen andere oplossing mogelijk is, kan een ontheffing als bedoeld in artikel 45, eerste lid, worden verleend.

  • 2 Alvorens een ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, raadpleegt Onze Minister elke andere Staat dat bij het storten betrokken zou kunnen zijn.

§ 4.5. Grensverdrag

Artikel 49

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De bij of krachtens deze wet gegeven regels ter uitvoering van het Grensverdrag zijn van toepassing op schepen met de Venezolaanse nationaliteit, alsmede op Nederlandse schepen, voor zover zij zich bevinden in het zeegebied, bedoeld in het Grensverdrag.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven ter uitvoering van het Grensverdrag.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid, kan bij of krachtens die algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat nadere regels worden gegeven bij eilandsverordening.

§ 4.6. Wrakopruimingsverdrag

Onderdeel 4.6.1. Algemene bepalingen

Artikel 49a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • daarmee samenhangende belangen: de belangen van een kuststaat die rechtstreeks worden getroffen of bedreigd door een wrak, zoals:

    • 1°. maritieme activiteiten op of voor de kust, in een haven of in zeemondingen, met inbegrip van de visserij, die een essentieel middel van bestaan vormen voor de betrokken personen;

    • 2°. toeristische attracties en andere economische belangen in het betrokken gebied;

    • 3°. de gezondheid van de bevolking aan de kust en het welzijn van het betrokken gebied, met inbegrip van het behoud van de levende mariene rijkdommen en van de flora en fauna;

    • 4°. infrastructuur buitengaats en onder water;

  • exploitant van het schip: eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die namens de eigenaar de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden die worden opgelegd door de Internationale Veiligheidsbeleidscode (ISM-code), zoals gewijzigd;

  • geregistreerde eigenaar: degene die als eigenaar van het schip is ingeschreven of, bij het ontbreken van registratie, de persoon of personen die eigenaar was of waren van het schip op het tijdstip van het maritiem ongeval, met dien verstande dat indien evenwel een schip eigendom is van een staat en geëxploiteerd wordt door een maatschappij die in die staat is geregistreerd als exploitant van het schip, onder «geregistreerde eigenaar» die maatschappij wordt verstaan;

  • gevaar: elke situatie of dreiging die:

    • 1°. een gevaar of belemmering vormt voor de scheepvaart, of

    • 2°. naar redelijkerwijs verwacht kan worden zal uitmonden in grote schadelijke gevolgen voor het mariene milieu of schade aan de kustlijn of daarmee samenhangende belangen van een of meer staten;

  • maritiem ongeval: aanvaring, stranding, ander navigatieincident of ander voorval aan boord van het schip of daarbuiten waardoor materiële schade aan een schip of zijn lading wordt veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt;

  • Nederlands schip: schip dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren;

  • opruiming en opruimen: elke vorm van voorkomen, beperken of ongedaan maken van het gevaar dat ontstaat door een wrak;

  • schip: zeeschip, ongeacht het type, met inbegrip van draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen, drijvende vaartuigen en drijvende platforms, met uitzondering van platforms die ter plaatse worden ingezet bij de exploratie, exploitatie of productie van minerale rijkdommen van de zeebodem;

  • staat waar het schip geregistreerd is: met betrekking tot een geregistreerd schip, de staat waarin het schip is geregistreerd en met betrekking tot een niet-geregistreerd schip, de staat waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren;

  • wrak:

    • 1°. als gevolg van een maritiem ongeval gezonken of gestrand schip;

    • 2°. als gevolg van een maritiem ongeval gezonken of gestrand deel van een schip, met inbegrip van zaken die zich aan boord van dat schip bevinden of hebben bevonden;

    • 3°. als gevolg van een maritiem ongeval op zee door een schip verloren zaak die is gestrand, gezonken of op zee op drift geraakt, of

    • 4°. schip dat als gevolg van een maritiem ongeval op het punt van zinken of stranden staat of naar redelijkerwijs verwacht kan worden zal zinken of stranden indien niet reeds doeltreffende maatregelen worden genomen om hulp te verlenen aan het in gevaar verkerend schip of andere zaak.

Artikel 49b

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op een wrak dat als gevolg van een maritiem ongeval een gevaar vormt in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, en de exclusieve economische zone, voor zover niet elders in deze paragraaf anders is bepaald.

Artikel 49c

Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen, wordt onder het verlenen van hulp aan een schip mede verstaan het verlenen van hulp aan zaken die zich aan boord daarvan bevinden of aan van dat schip afkomstige drijvende of gezonken zaken.

Artikel 49d

Indien het schip toebehoort aan een rederij die een boekhouder heeft aangesteld, of indien er sprake is van rompbevrachting, treedt de boekhouder, onderscheidenlijk de rompbevrachter voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen in de plaats van de geregistreerde eigenaar.

Onderdeel 4.6.2. Meldingsverplichting

Artikel 49e

  • 1 Indien zich een maritiem ongeval heeft voorgedaan ten gevolge waarvan:

    • 1°. een schip is gezonken of gestrand;

    • 2°. een deel van een schip, met inbegrip van zaken die zich aan boord van dat schip bevinden of hebben bevonden, is gezonken of gestrand;

    • 3°. een door een schip op zee verloren zaak is gestrand, gezonken of op zee op drift geraakt, of

    • 4°. een schip op het punt van zinken of stranden staat of naar redelijkerwijs verwacht kan worden, zal zinken of stranden indien niet reeds doeltreffende maatregelen worden genomen om hulp te verlenen, maakt de gezagvoerder of de exploitant van het schip daarvan zo spoedig mogelijk melding en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Wrakopruimingsverdrag aan Onze Minister, die daarvoor een instantie kan aanwijzen. Zodra door de gezagvoerder of de exploitant van het schip aan de meldplicht uit hoofde van dit artikel is voldaan, is de ander daarvan ontslagen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de te verstrekken informatie, alsmede de wijze waarop de melding geschiedt en de informatie wordt verstrekt.

Onderdeel 4.6.3. Lokaliseren, markeren, waarschuwen, vaststellen gevaar

Artikel 49f

  • 1 Zodra Onze Minister op de hoogte is van de aanwezigheid van een wrak, draagt hij er zorg voor dat onmiddellijk de deelnemers aan het scheepvaartverkeer en de betrokken staten worden gewaarschuwd.

  • 2 Indien Onze Minister redenen heeft om aan te nemen dat een wrak een gevaar vormt, draagt hij er zorg voor dat alle redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen worden getroffen om de precieze locatie van het wrak vast te stellen.

Artikel 49g

  • 1 Zodra Onze Minister op de hoogte is van de aanwezigheid van een wrak, neemt hij een beschikking, inhoudend dat het wrak een gevaar vormt, indien hij daarvoor met inachtneming van de criteria van artikel 6 van het Wrakopruimingsverdrag gronden aanwezig acht.

  • 2 Indien Onze Minister overeenkomstig het eerste lid heeft vastgesteld dat een wrak een gevaar vormt, draagt hij er zorg voor dat:

    • a. alle redelijke maatregelen worden getroffen om het wrak te markeren overeenkomstig het toepasselijke internationaal aanvaarde systeem voor bebakening;

    • b. de bijzonderheden van de markering van het wrak worden bekendgemaakt met behulp van alle gepaste middelen, met inbegrip van zeevaartkundige publicaties;

    • c. de beschikking wordt bekendgemaakt aan de geregistreerde eigenaar en zo spoedig mogelijk wordt medegedeeld aan de staat waar het schip geregistreerd is;

    • d. met het bevoegd gezag van de staat waar het schip geregistreerd is en van andere staten die negatieve gevolgen van het wrak ondervinden, overleg wordt gevoerd over de met betrekking tot het wrak te treffen maatregelen.

Onderdeel 4.6.4. Opruimen

Artikel 49h

  • 1 Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 49g heeft vastgesteld dat een wrak een gevaar vormt, draagt de geregistreerde eigenaar er zorg voor dat:

    • a. het wrak wordt opgeruimd en

    • b. aan Onze Minister een bewijs wordt overgelegd van verzekering of andere financiële zekerheid zoals vereist op grond van artikel 12 van het Wrakopruimingsverdrag, tenzij een andere belanghebbende een zodanig bewijs heeft overgelegd.

  • 2 De geregistreerde eigenaar kan ter voldoening aan het eerste lid, aanhef en onderdeel a, een overeenkomst sluiten met een hulpverlener of andere persoon teneinde het wrak te doen opruimen.

Artikel 49i

Indien Onze Minister overeenkomstig artikel 6 van het Wrakopruimingsverdrag heeft vastgesteld dat een wrak een gevaar vormt:

  • a. stelt hij in een beschikking een redelijke termijn binnen welke de geregistreerde eigenaar het wrak moet opruimen, rekening houdend met de aard van het vastgestelde gevaar;

  • b. vermeldt hij bij de bekendmaking van de beschikking met de door hem gestelde termijn, dat hij het wrak overeenkomstig artikel 49l en artikel 8:615 van het Burgerlijk Wetboek BES voor rekening van de geregistreerde eigenaar kan doen opruimen, indien de geregistreerde eigenaar verzuimt het wrak binnen die termijn op te ruimen en

  • c. stelt hij de geregistreerde eigenaar schriftelijk ervan in kennis dat hij voornemens is onmiddellijk op te treden indien het gevaar bijzonder groot wordt.

Artikel 49j

Alvorens het opruimen aanvangt, kan Onze Minister in een tot de geregistreerde eigenaar gerichte beschikking voorschriften vastleggen voor dit opruimen, uitsluitend voor zover dat nodig is om te waarborgen dat het opruimen geschiedt in overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

Artikel 49k

Wanneer het opruimen door de geregistreerde eigenaar is aangevangen, kan Onze Minister besluiten tot optreden bij het opruimen voor zover dat nodig is om te waarborgen dat dit doeltreffend geschiedt, in overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

Artikel 49l

  • 1 Indien de geregistreerde eigenaar verzuimt het wrak binnen de ingevolge artikel 49i, aanhef en onder a, vastgestelde termijn op te ruimen, of indien geen contact kan worden gelegd met de geregistreerde eigenaar, kan Onze Minister het wrak langs de naar zijn oordeel meest praktische en snelle weg doen opruimen, in overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

  • 2 Voorts kan Onze Minister in omstandigheden waarin onmiddellijk optreden vereist is en hij de staat waar het schip geregistreerd is en de geregistreerde eigenaar daarvan in kennis heeft gesteld, het wrak langs de naar zijn oordeel meest praktische en snelle weg doen opruimen, in overeenstemming met overwegingen betreffende de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

  • 3 Al hetgeen in verband met het opruimen op grond van het eerste lid wordt geborgen, wordt tegen voldoening van de ter zake van de opruiming gemaakte kosten of tegen het stellen van zekerheid voor de voldoening daarvan afgegeven aan belanghebbenden, die zich daartoe aanmelden en zich als zodanig kunnen legitimeren.

  • 4 Onze Minister kan niet aansprakelijk worden gesteld voor afgifte van het geborgene aan een onbevoegde.

  • 5 Indien belanghebbenden zich niet aanmelden, dan wel in gebreke blijven binnen een door Onze Minister te stellen termijn de in het derde lid bedoelde kosten te voldoen of voor de voldoening daarvan zekerheid te stellen, is Onze Minister bevoegd het geborgene te verkopen.

Onderdeel 4.6.5. Bepalingen voor de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan

Artikel 49m

  • 1 Met betrekking tot een wrak dat zich bevindt in de territoriale zee, met inbegrip van de baaien en inhammen die hiermee in open verbinding staan, zijn artikel 49g, tweede lid, aanhef en onderdeel c, wat betreft mededeling aan de staat waar het schip geregistreerd is, en onderdeel d, alsmede de kennisgevingsverplichtingen van artikel 49l, tweede lid, niet van toepassing.

Hoofdstuk 4a. Vergoeding van kosten

Artikel 49n

Indien Onze Minister ingevolge artikel 49j, 49k of 49l een schip naar een haven in Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft doen brengen, vergoedt Onze Minister de redelijke kosten van die maatregelen van het daartoe bevoegde gezag die redelijkerwijs nodig zijn om het gevaar verbonden aan het brengen van het schip naar, en het verblijf in, de haven dan wel de gevolgen ervan, te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 49o

  • 1 Indien een persoon, nadat een maritiem ongeval als bedoeld in artikel 49a heeft plaatsgevonden, hulp heeft verleend aan het desbetreffende schip en als gevolg van een besluit of handeling van Onze Minister krachtens artikel 49j, 49k of 49l bij de hulpverlening schade heeft geleden die hij niet kan verhalen op de geregistreerde eigenaar van dat schip of een andere persoon, kent Onze Minister de hulpverlener op diens verzoek een billijke tegemoetkoming in die schade toe.

  • 2 Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd, respectievelijk kan slechts gedeeltelijk worden toegekend, indien de door de hulpverlener geleden schade geheel respectievelijk gedeeltelijk is te wijten aan diens schuld of de schuld van degenen voor wie hij aansprakelijk is.

  • 3 Onze Minister neemt bij de toepassing van het eerste lid bij de bepaling van de door de hulpverlener geleden schade in het bijzonder in aanmerking:

    • a. de bij de hulpverlening gemaakte kosten;

    • b. het verlies of de beschadiging van het bij de hulpverlening ingezet materieel of gebruikte materialen;

    • c. de bij de hulpverlening gelopen risico's;

    • d. het gederfde hulploon.

Hoofdstuk 5. Handhaving

§ 5.1. Toezicht en opsporing

Artikel 50

  • 1 Met de opsporing van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren, belast de daartoe bij besluit van Onze Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 51

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de personen aangewezen in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, alsmede de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Voor zover het in het eerste lid bedoelde toezicht betrekking heeft op de naleving van door de bestuurscolleges ter uitvoering van deze wet gestelde voorschriften, wordt dit toezicht mede uitgeoefend door ambtenaren of personen die daartoe door het bestuurscollege zijn aangewezen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het blad waarin door het desbetreffende openbaar lichaam gebruikelijk officiële berichten worden bekendgemaakt en in de Staatscourant.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens dit artikel aangewezen personen.

  • 4 Een ieder is verplicht aan de krachtens dit artikel aangewezen personen alle medewerking te verlenen.

Artikel 51a

De ambtenaren, bedoeld in artikel 51, zijn tevens belast met het uitvoeren van maatregelen genomen krachtens artikel 49k of 49l.

Artikel 52

  • 1 De krachtens artikel 51 aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;

    • d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen, zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van de door hen aangewezen personen;

    • e. schepen en stilstaande voertuigen, alsmede de lading daarvan te onderzoeken;

    • f. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 2 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

§ 5.2. Aanhouding en vasthouding van schepen

Artikel 53

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd schepen aan of vast te houden indien het vermoeden bestaat dat er in strijd is of wordt gehandeld met het gestelde bij of krachtens artikel 15, artikel 19, artikel 22, eerste lid, artikel 25, artikel 26, artikel 27, artikel 31, artikel 28a, artikel 41, artikel 44, artikel 45, artikel 46 en artikel 46a.

Artikel 54

De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd schepen die zich in de binnenwateren of de territoriale zee bevinden aan een onderzoek te onderwerpen, indien gegronde redenen zijn aan te nemen dat in de territoriale zee in strijd met artikel 44 of artikel 46a, eerste lid is of wordt gehandeld.

Artikel 55

De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd schepen die zich in de territoriale zee of exclusieve economische zone bevinden aan te houden, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat in de exclusieve economische zone in strijd met artikel 44 of artikel 46a, eerste lid is of wordt gehandeld.

Artikel 56

  • 1 In afwijking van artikel 52, eerste lid, verschaft de gezagvoerder van een buitenlands schip bij aanhouding op eerste verzoek aan de toezichthouders:

    • a. de identiteit van het schip;

    • d. de vorige en volgende aanloophaven, en

    • c. informatie over de vermoedelijke overtreding.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, zijn de toezichthouders bevoegd inzage te verkrijgen in de certificaten en documenten van het schip die ingevolge internationale normen en regels zijn vereist.

Artikel 57

  • 1 De gezagvoerder van een aangehouden schip is verplicht zijn schip na de aanhouding ligplaats te doen nemen of voor anker te doen gaan op de met het toezicht belaste persoon in overeenstemming met de gezaghebber of de beheerder, aan te wijzen plaats. Deze plaats kan ook een lig- of ankerplaats in een haven op of op een rede bij Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • 2 Zolang de vasthouding voortduurt, is het de gezagvoerder verboden het schip te doen verplaatsen zonder voorafgaande toestemming van de met het toezicht belaste persoon.

  • 3 Zonder deze toestemming weigeren alle betrokken ambtenaren hun medewerking bij het verplaatsen en het uitklaren van het schip.

  • 4 [vervallen]

  • 5 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip dat zich in de binnenwateren, de territoriale zee of de exclusieve economische zone bevindt.

Artikel 58

  • 1 De aanhouding geschiedt door de met het toezicht belaste persoon door middel van overhandiging aan de gezagvoerder van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving, waarin de reden van aanhouding staat vermeld. Wanneer naar het oordeel van die toezichthoudende persoon overhandiging niet mogelijk is, geschiedt de aanhouding mondeling door een kennisgeving aan de naar zijn oordeel daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door overhandiging van de schriftelijke kennisgeving aan de gezagvoerder.

  • 2 De beheerder van het desbetreffende zeegebied, alsmede de naar het oordeel van de met het toezicht belaste persoon in aanmerking komende diensten, worden onverwijld van het bevel tot aanhouding in kennis gesteld.

  • 3 Indien de aanhouding geschiedt wegens verontreiniging of dreigende verontreiniging van het mariene milieu, dan worden de Inspectie Leefomgeving en Transport en de met de zorg voor het milieu belaste dienst van het betrokken openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba ingelicht.

Artikel 59

  • 1 Zodra er geen reden is de vasthouding langer te laten voortduren en de mogelijk op grond van artikel 10 verschuldigde vergoedingen zijn voldaan of de voldoening daarvan voldoende zeker is gesteld, heft de met het toezicht belaste persoon de vasthouding op.

  • 2 Opheffing geschiedt door overhandiging aan de gezagvoerder van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving.

  • 3 Op deze opheffing en kennisgeving is artikel 58 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 60

Indien een buitenlands schip wordt aangehouden, onderscheidenlijk vastgehouden, zijn de artikelen 58 en 59 hierop van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van de aanhouding en de opheffing daarvan tevens de consul of de diplomatieke vertegenwoordiger in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba en, bij diens afwezigheid, de regering van de vlaggestaat van het schip, onverwijld op de hoogte wordt gesteld.

Artikel 61

  • 1 De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd ter uitvoering en handhaving van dit hoofdstuk de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

  • 2 Eenieder is verplicht aan de met het toezicht belaste personen alle medewerking te verlenen die op grond van het eerste lid wordt gevorderd.

§ 5.3. Stilleggen van werkzaamheden

Artikel 62

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

De met het toezicht belaste personen zijn bevoegd tot het stilleggen van werkzaamheden in de binnenwateren, de reden, de territoriale zee of de exclusieve economische zone, waarbij in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 24, 25, 27, 28, 44, 45, 46 en 46a, wordt gehandeld.

Artikel 63

  • 1 Het stilleggen van werkzaamheden geschiedt door middel van overhandiging door de met het toezicht belaste persoon aan de gezagvoerder van het schip of aan degene, belast met het beheer van het bouwwerk, van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving, waarin de reden van stillegging van werkzaamheden staat vermeld.

  • 2 Wanneer naar het oordeel van die persoon overhandiging niet mogelijk is, geschiedt het stilleggen mondeling door een kennisgeving aan de naar zijn oordeel daarvoor meest gerede persoon, zo spoedig mogelijk gevolgd door overhandiging van de schriftelijke kennisgeving aan de gezagvoerder van het schip of aan degene, belast met het beheer van het bouwwerk.

  • 3 De beheerder alsmede de naar het oordeel van de met het toezicht belaste persoon in aanmerking komende diensten, worden onverwijld van het bevel tot stillegging van werkzaamheden in kennis gesteld.

  • 4 Indien het stilleggen van werkzaamheden geschiedt wegens verontreiniging of dreigende verontreiniging van het mariene milieu, dan worden de Inspectie Leefomgeving en Transport en de met de zorg voor het milieu belaste dienst van het betrokken openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba ingelicht.

Artikel 64

De met het toezicht belaste persoon verzegelt de werktuigen en voorwerpen die ter uitvoering van de stilgelegde werkzaamheden worden of kunnen worden gebruikt.

Artikel 65

  • 1 De met het toezicht belaste persoon is bevoegd ter uitvoering en handhaving van de stillegging de nodige maatregelen te nemen en de nodige aanwijzingen te geven.

  • 2 Eenieder is verplicht aan de met het toezicht belaste personen alle medewerking te verlenen die op grond van het eerste lid wordt gevorderd.

Artikel 66

  • 1 Zodra er geen reden is de stillegging van werkzaamheden langer te laten voortduren en de mogelijk op grond van artikel 10 verschuldigde kosten zijn voldaan of de voldoening daarvan voldoende zeker is gesteld, heft de met het toezicht belaste persoon de stillegging op.

  • 2 Opheffing geschiedt door overhandiging aan de gezagvoerder of degene, belast met het beheer van het bouwwerk, van een ondertekende en gedagtekende kennisgeving.

  • 3 Op deze opheffing en kennisgeving is artikel 63 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6. Sancties

§ 6.1. Bestuursdwang

Artikel 67

  • 1 In dit hoofdstuk wordt onder bevoegd gezag verstaan het betrokken bestuurscollege, respectievelijk Onze Minister door wie of in overstemming met wie de vergunning, ontheffing of toestemming is verleend of in overeenstemming met wie de overtreden regel is vastgesteld.

  • 2 Het bevoegd gezag is bevoegd tot het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen of met een voorschrift of beperking verbonden aan een bij of krachtens deze wet verleende vergunning is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

  • 3 [vervallen]

  • 4 Het bevoegd gezag is eveneens bevoegd tot het in de vorige toestand herstellen van schade toegebracht aan overheidswerken, voor rekening van degene door wiens toedoen de schade is veroorzaakt, alsmede tot het treffen van maatregelen ter voorkoming van meerdere schade. De kosten wegens schade toegebracht aan overheidswerken, alsmede de kosten wegens de te nemen of genomen maatregelen, worden door een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen persoon geraamd en vermeld in een proces-verbaal dat aan degene die de schade heeft toegebracht wordt toegezonden.

  • 5 Het bevoegd gezag kan zekerheidsstelling als bedoeld in artikel 84, eerste lid, vorderen met betrekking tot de in dit proces-verbaal vermelde kosten.

  • 6 Bij toepassing van het eerste, het tweede of het derde lid, kan subsidiair de last onder dwangsom, bedoeld in artikel 76, eerste lid, worden opgelegd. Artikel 76, tweede tot en met zesde lid, artikel 77, artikel 78 en artikel 79 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Indien een besluit wordt genomen ingevolge dit artikel ten aanzien van een buitenlands schip, is artikel 60 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68

  • 1 Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking.

  • 2 De bekendmaking ervan geschiedt aan de overtreder en andere belanghebbenden.

  • 3 In de beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf de in de beschikking omschreven maatregelen te treffen.

  • 4 Indien de vereiste spoed zich daartegen verzet, behoeft geen termijn te worden gegund.

  • 5 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bevoegd gezag de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Artikel 69

  • 1 De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2 De beschikking, bedoeld in artikel 68, eerste lid, vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3 Indien de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt zulks in de beschikking vermeld.

  • 4 Onder kosten, worden tevens begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voorzover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 68, derde lid, is verstreken.

  • 5 De kosten zijn ook verschuldigd, indien de bestuursdwang door opheffing van de onrechtmatige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

Artikel 70

  • 1 Het bevoegd gezag kan van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba respectievelijk de Staat der Nederlanden.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba respectievelijk de Staat der Nederlanden, kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 71

De kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang zijn bevoorrecht op de zaak ten aanzien waarvan zij zijn besteed en worden na de kosten, bedoeld in artikel 284, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES, uit de opbrengst van de zaak betaald.

Artikel 72

  • 1 Om aan een beslissing tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, hebben de daartoe door het bevoegd gezag aangewezen personen toegang tot elke plaats voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3 Van een betreden als bedoeld in het tweede lid maakt de krachtens het eerste lid aangewezen persoon een proces-verbaal op, dat binnen tweemaal vierentwintig uur aan degene, wiens woning is betreden, in afschrift wordt toegezonden. In dit proces-verbaal wordt mede van het tijdstip van het betreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt.

Artikel 73

Het bevoegd gezag is bevoegd ruimtes van schepen, alsmede gebouwen, terreinen, en hetgeen zich daarin of daarop bevindt, te verzegelen.

Artikel 74

  • 1 Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

  • 2 Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bevoegd gezag daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan de belanghebbende.

  • 3 Het bestuurscollege draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

  • 4 Het bevoegd gezag is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, is het bevoegd gezag bevoegd de afgifte op te schorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.

  • 5 Het bevoegd gezag kan niet aansprakelijk worden gesteld voor afgifte van de opgeslagen zaak aan een onbevoegde.

Artikel 75

  • 1 Indien een opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de opslag kan worden teruggegeven, is het bevoegd gezag bevoegd, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

  • 2 Gelijke bevoegdheid heeft het bevoegd gezag ook binnen die termijn zodra de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3 Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal betreffende het meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4 Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip rechthebbende was, recht op de opbrengst van de zaak onder aftrek van de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten en de kosten van de verkoop. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, wordt van de opbrengst de kosten van bestuursdwang niet in mindering gebracht.

  • 5 Het bevoegd gezag kan niet aansprakelijk worden gesteld voor afgifte van de opbrengst uit de verkoop aan een onbevoegde.

§ 6.2. Last onder dwangsom

Artikel 76

  • 1 Het bevoegd gezag kan in plaats van bestuursdwang toe te passen aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen, indien het belang dat het overtreden voorschrift beoogt te beschermen zich daar niet tegen verzet.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, of op een bedrag per overtreding van de last.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt tevens een bedrag vast, waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

  • 4 In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken of het beëindigen van een overtreding wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat de dwangsom wordt verbeurd.

  • 5 Onverminderd de bevoegdheid van de beheerder, bedoeld in artikel 22, vierde lid, kan het bevoegd gezag een last onder dwangsom als bedoeld in het eerste lid, opleggen.

Artikel 77

  • 1 Verbeurde dwangsommen komen toe aan het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba respectievelijk de Staat der Nederlanden.

  • 2 In het geval dat het bevoegd gezag de last onder dwangsom heeft opgelegd, is artikel 68 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 78

  • 1 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de overtreder de last onder dwangsom opheffen of de looptijd ervan voor een bepaalde termijn opschorten, indien de overtreder blijvend of tijdelijk, geheel of gedeeltelijk niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de overtreder de last onder dwangsom opheffen, indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 79

  • 1 De bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen verjaart door verloop van één jaar na de dag waarop zij zijn verbeurd.

  • 2 De verjaring wordt gestuit door faillissement van de overtreder en ieder wettelijk beletsel voor invordering van een dwangsom.

§ 6.3. Strafbepalingen

Artikel 80

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 81

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2011. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 Handelen als bedoeld in het eerste lid, voor zover niet opzettelijk begaan, is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste één jaar, hetzij met geldboete van maximaal de vijfde categorie, hetzij met beide straffen.

  • 3 Bij herhaling van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, kan de boete worden verhoogd door ten hoogste de keren van herhalen te vermenigvuldigen met ten hoogste het bedrag van een geldboete van de derde categorie.

Artikel 82

Degene die opzettelijk handelt in strijd met het gebod gegeven bij artikel 26, artikel 37, eerste lid, artikel 61, artikel 62 of artikel 65, begaat een overtreding en wordt gestraft met een geldboete van maximaal de vijfde categorie.

Artikel 83

  • 1 Indien een handeling wordt verricht of een overtreding wordt begaan met of vanaf een buitenlands schip, kan, in afwijking van artikel 80 en artikel 81, enkel een geldboete worden opgelegd.

  • 2 Het eerste lid geldt ook indien niet wordt voldaan aan een aanwijzing.

§ 6.4. Zekerheidsstelling

Artikel 84

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt op vordering van de officier van justitie gegeven door de rechter voor wie de zaak wordt of zal worden vervolgd. De gezagvoerder wordt vooraf gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de gezagvoerder betekend.

  • 3 Tegen het bevel of de beschikking tot afwijzing van de vordering kan de verdachte binnen drie dagen na de betekening en het Openbaar Ministerie binnen drie dagen nadat het bevel is gegeven of de beschikking is genomen, in beroep komen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.

  • 4 Zodra het in de strafzaak gewezen vonnis onherroepelijk is geworden, wordt de gestorte geldsom wederom ter beschikking van de rechthebbende gesteld, nadat daarop een bij dat vonnis opgelegde geldboete in mindering is gebracht. Tot dat tijdstip en te rekenen van de dag dat de geldsom werd gestort, wordt over die som de wettelijke rente vergoed.

Artikel 85

  • 1 Indien aan overheidswerken door een schip schade is toegebracht, kan aan de gezagvoerder bevel worden gegeven dat dit schip een haven of binnenwater op of een rede bij Bonaire, Sint Eustatius of Saba niet zal verlaten dan nadat op een bij dat bevel aan te wijzen plaats en daarbij te bepalen geldsom is gestort, waarop de kosten, bedoeld in artikel 67, vierde lid, zullen kunnen worden verhaald. Het bevel wordt zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer gelegd.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bevel wordt gegeven door een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen persoon. Het bevel is dadelijk uitvoerbaar en wordt onverwijld aan de gezagvoerder betekend.

  • 3 Tegen het bevel kan de gezagvoerder of de scheepsbeheerder een kort geding aanspannen bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 4 Onverminderd het recht op volledige schadevergoeding, is het bevoegd gezag bevoegd het gestorte bedrag aan zekerheidsstelling, bedoeld in het eerste lid, aan te wenden tot herstel van de schade. Indien de werkelijke schade minder blijkt te bedragen dan het gestorte bedrag, dan wordt het overschot met de wettelijke rente daarvan, te rekenen van de dag van storting, ter beschikking gesteld van hem, die de zekerheid heeft gesteld.

§ 6.5. Geheimhoudingsplicht

Artikel 86

  • 1 Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de regels geven bij of krachtens deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 2 De verplichting, genoemd in het eerste lid, geldt niet voor degene die reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 97

De Algemene Termijnenwet is van toepassing op termijnen gesteld bij of krachtens deze wet.

Artikel 98

Indien voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 14 maart 2018 tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) (Stb. 98) voor een activiteit als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, een ontheffing is verleend op grond van artikel 45, eerste lid, of artikel 46, eerste lid, berust deze op artikel 46a, mits de activiteit in bijlage 4 bij het Protocol van 1996 is aangemerkt als een activiteit waarvoor een vergunning kan worden verleend.