Regeling personeel veiligheidsregio’s

Geraadpleegd op 04-10-2024.
Geldend van 25-04-2023 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 juni 2010, nr. 2010-0000147401, CZW/WVOB, houdende regels over functies voor het personeel van de veiligheidsregio’s (Regeling personeel veiligheidsregio’s)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s;

Besluit:

Artikel 1

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling personeel veiligheidsregio’s.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement a. Functie adviseur gevaarlijke stoffen

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Adviseur gevaarlijke stoffen

Beschrijving van de functie: De adviseur gevaarlijke stoffen (AGS):

  • 1. vervult twee rollen bij incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrij (kunnen) komen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee. De twee rollen van AGS luiden als volgt:

    • optreden als AGS in het veld

    • optreden als AGS voor het ROT

    In één incident kan de AGS een van beide rollen vervullen.

    Een AGS werkt als zelfstandig adviseur voor één of meer veiligheidsregio’s. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen uit:

    • het incidentterrein

    • het CoPI

    • het ROT

    • het Actiecentrum Brandweer.

  • 2.

    • adviseert aan de hoogst leidinggevende ter plaatse.

    • is belast met de leiding en uitvoeringscoördinatie van meerdere verkenningseenheden in het brongebied.

    • werkt samen met de coördinator verkenningseenheden.

    • kan optreden als vraagregisseur bij grootschalige incidenten.

    • werkt samen met en adviseert aan multidisciplinaire partners zowel tijdens het incident als in de nazorgfase.

  • 3. adviseert op grond van feiten, analyse, herkenning van scenario’s en situatie-inschattingen over inzetmogelijkheden. De adviezen gaan over redding, bronbestrijding, mogelijke gevolgen voor het effectgebied, schoon en veilig werken, ontsmetting en afhandeling van het incident na stabilisatie en nazorg.

    Omdat de werkomstandigheden en werkomgeving nooit standaard zijn, is de AGS in staat om onder verschillende omstandigheden een advies uit te brengen:

    • een expertadvies onder tijdsdruk (bij onmiddellijke bedreiging van mensenlevens of bij dreigende escalatie)

    • een beredeneerd (vervolg) advies op grond van aanvullende feiten en analyse.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1: optreden als AGS in het veld

De AGS analyseert en beoordeelt het incident tijdens de uitruk- en verkenningsfase op basis van de beschikbare gegevens en vertaalt deze informatie naar mogelijke scenario’s en scenario ontwikkelingen. De AGS stelt dit beeld gedurende het incident zo nodig bij. Op basis van de gekozen scenario’s formuleert de AGS een mono- en multidisciplinair advies. Hierbij houdt hij rekening met operationele mogelijkheden en sluit hij aan op de doelgroep en de belangen van de ontvanger(s).

Kerntaak 2: optreden als AGS voor het ROT

De AGS treedt op als adviseur van het ROT en kan optreden als vraagregisseur naar externe partners. De AGS werkt samen met de coördinator verkenningseenheden om een multidisciplinair advies op te stellen voor het effectgebied. De AGS kan een adviserende rol hebben tijdens de nazorgfase.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: optreden als AGS in het veld

Werkzaamheden

  • > Verzamelt actief feiten bij onder andere meldkamer, leidinggevenden, bedrijfsdeskundigen, externe partners, coördinator verkenningseenheden en in naslagwerken.

  • > Vertaalt beschikbare feiten naar mogelijke scenario’s en kiest het meest waarschijnlijke scenario. Maakt hierbij onder andere gebruik van berekeningen, vuistregels, ervaring, kennis en casuïstiek.

  • > Volgt de ontwikkeling en bestrijding van het incident, denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

  • > Onderkent dat er cruciale informatie ontbreekt en probeert deze zo mogelijk te achterhalen.

  • > Maakt een inschatting van de vereiste maatregelen voor het minimaliseren van de gevolgen voor slachtoffers en omgeving, het beperken van het gevaar voor hulpverleners en het bestrijden van het incident.

  • > Geeft beredeneerde (vervolg)adviezen*, zo nodig op basis van onvolledige informatie en onder tijdsdruk. Stemt de inhoud van het advies af op en vertaalt deze naar de ontvanger (de ‘hoogst leidinggevende van de brandweer ter plaatse’, (de leden van) het COPI of ROT).

  • > Bepaalt een eerste meetstrategie en laat indien nodig een of meer verkenningseenheden alarmeren.

  • > Laat metingen in het brongebied verrichten door verkenningseenheden en stuurt deze aan.

  • > Interpreteert voortdurend de meetgegevens en andere relevante feiten (bijvoorbeeld bedrijfsgegevens, visuele waarnemingen, aard en ontwikkeling van het incident, aard en omvang van het bedreigde gebied, meteogegevens, (domino-)-effecten) en stelt eerdere inschattingen zo nodig bij.

  • > Vraagt indien nodig een second opinion aan of geeft een second opinion aan een collega AGS.

  • > Is intermediair tussen lokaal commando en externe (bedrijfs)deskundigheid.

Keuzes en dilemma’s

  • > Advies vormen: snel en oppervlakkig of langzamer en completer.

  • > Afweging maken: resultaat versus het risico, inspanning, impact en beleving.

    Bijvoorbeeld:

    • Offensief of defensief optreden en met welke veiligheidsmaatregelen

    • Prioriteit leggen bij beperken van effecten op de omgeving of veiliger maken van de brandweerinzet.

    • Wel of niet omgeving alarmeren in eerste fase, op welke wijze en met welk handelingsperspectief.

    • Omgaan met risicobeleving burgers en hulpverleners; subjectief versus objectief.

  • > Afweging maken: wel of niet betreden van de hotzone voor de beeldvorming.

Kerntaak 2: optreden als AGS voor het ROT

Werkzaamheden

  • > Verzamelt actief feiten bij onder andere meldkamer, AGS in het veld, leidinggevenden, bedrijfsdeskundigen, externe partners, coördinator verkenningseenheden en in naslagwerken.

  • > Vertaalt beschikbare feiten naar mogelijke effecten voor de omgeving en brengt het effectgebied in beeld. Maakt hierbij onder andere gebruik van berekeningen, vuistregels, ervaring, kennis en casuïstiek.

  • > Volgt de ontwikkeling en bestrijding van het incident, denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

  • > Onderkent dat er cruciale informatie ontbreekt en probeert deze zo mogelijk te achterhalen.

  • > Maakt een inschatting van de vereiste maatregelen voor het minimaliseren van de gevolgen voor slachtoffers en omgeving, het beperken van het gevaar voor hulpverleners en het bestrijden van het incident.

  • > Schetst een beeld van het effectgebied en geeft beredeneerde (vervolg)adviezen*, zo nodig op basis van onvolledige informatie en onder tijdsdruk. Stemt de inhoud van het advies af op en vertaalt deze naar de ontvanger (de ‘hoogst leidinggevende van de brandweer ter plaatse’, (de leden van) het COPI of ROT).

  • > Interpreteert voortdurend de meetgegevens en andere relevante feiten (bijvoorbeeld bedrijfsgegevens, visuele waarnemingen, aard en ontwikkeling van het incident, aard en omvang van het bedreigde gebied, meteogegevens, (domino-)-effecten) en stelt eerdere inschattingen zo nodig bij.

  • > Vraagt indien nodig een second opinion aan bij een collega AGS of externe deskundige.

  • > Treedt op als back office voor de AGS in het veld.

  • > Ondersteunt bij of formuleert adviesvragen aan externe partij(en). Vertaalt adviezen naar eventuele maatregelen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Advies vormen: snel en oppervlakkig of langzamer en completer.

  • > Afweging maken: resultaat versus het risico, inspanning, impact en beleving.

    Bijvoorbeeld:

    • Offensief of defensief optreden en met welke veiligheidsmaatregelen

    • Prioriteit leggen bij beperken van effecten op de omgeving of veiliger maken van de brandweerinzet.

    • Wel of niet omgeving alarmeren in eerste fase, op welke wijze en met welk handelingsperspectief.

    • Omgaan met risicobeleving burgers en hulpverleners; subjectief versus objectief.

*Vormt een advies over:

  • > de risico’s voor mens, dier, goederen en milieu in bron- en effectgebied, op korte termijn.

  • > de risico’s voor mens, dier, goederen en milieu in bron- en effectgebied, op lange termijn.

  • > te nemen maatregelen voor de veiligheid.

  • > inzetmethoden.

  • > stabilisatie van het incident.

  • > te nemen maatregelen om schade te beperken.

  • > gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • > waarschuwen/alarmeren van de nabije omgeving bij acuut gezondheidsgevaar en maatregelen voor de bevolking.

  • > de indeling van het bedreigde gebied in hot-warm-cold zone.

  • > te nemen maatregelen voor de milieubescherming.

  • > opvang en nazorg van slachtoffers, personeel, bevolking, materiaal en materieel.

  • > noodzaak tot en wijze van schoonmaken.

  • > plan van aanpak voor terugkeer naar de ‘normale ’situatie inclusief ‘ontalarmeren’ van de bevolking (ROT).

  • > andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau A: Achterhalen

  • > Identificeert de achterliggende oorzaken van complexe problemen.

  • > Schat de afbreukrisico’s in ten aanzien van de verschillende oplossingsrichtingen.

  • > Houdt rekening met diverse belangentegenstellingen zowel binnen als buiten de

  • > organisatie.

  • > Weet draagvlak te krijgen voor een oplossingsrichting.

  • > Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit diverse invalshoeken.

Competentie: mondeling communiceren

Maakt ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk en weet aan te

sluiten bij het publiek.

Niveau A: inschatten, non-verbaal

  • > Past het niveau en de inhoud van communiceren aan de gesprekspartner(s) aan.

  • > Maakt gebruik van non-verbaal gedrag dat het verbale gedrag ondersteunt.

  • > Spreekt boeiend en aansprekend, is welsprekend.

  • > Stuurt op eenduidig communiceren van informatie.

  • > Past gesprekstechnieken toe om een gesprek optimaal te laten verlopen.

Competentie: inlevingsvermogen

Onderkent en verplaatst zich in de gevoelens en behoeften van anderen, en houdt rekening met de gevolgen van eigen handelen op andere mensen of onderdelen van de organisatie.

Niveau B: reageren

  • > Gaat bewust om met andere normen, waarden en gedragscodes van partijen binnen en buiten het eigen onderdeel; neemt eigen positie in op basis van rolverdeling en (machts)verhoudingen.

  • > Reageert op onuitgesproken behoeften van anderen.

  • > Handelt op basis van eigen inschatting van (non-)verbale signalen en (in)formele hiërarchie en krachtenvelden; speelt in op onverwachte invalshoeken.

  • > Houdt rekening met ontwikkelingen en gevoeligheden binnen en buiten het eigen werkveld.

Competentie: oordeelsvorming

Weegt gegevens en mogelijke handelwijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar af om tot realistische beoordelingen te komen.

Niveau A: besluiten

  • > Overziet de consequenties van handelwijzen en beoordeling.

  • > Vertrouwt op grond van eerdere ervaringen op zijn/haar oordeel.

  • > Licht een oordeel door middel van steekhoudende argumenten toe.

  • > Weegt (nieuwe) gegevens en mogelijke handelwijzen tegen elkaar af in het licht van relevante criteria en komt tot een realistische beoordeling.

Competentie: samenwerken

Voert in een team een opdracht uit. Draagt bij aan de harmonie van de groep en aan de optimale inzet van de leden ten behoeve van het groepsdoel, desnoods ten koste van eigen korte termijn belangen.

Niveau A: betrekken van derden

  • > Weet de eenheid van het samenwerkingsverband te behouden en waakt ervoor dat er geen subgroepjes ontstaan.

  • > Neemt actief verantwoordelijkheid voor het groepsproces.

  • > Betrekt relevante derde partijen.

  • > Activeert zowel groepsleden als derden tot het leveren van een bijdrage aan het te bereiken resultaat en houdt daarbij rekening met de kwaliteiten van de betrokkenen.

  • > Motiveert een groep tot maximale inzet voor het eindproduct.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement b. Functie bevelvoerder

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Bevelvoerder

Beschrijving van de functie: De bevelvoerder:

  • 1. geeft leiding aan manschappen om het incident brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen te bestrijden. In voorkomende gevallen kan er sprake zijn van dienstverlening. Hij borgt alle veiligheidsaspecten tijdens het incident. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taken. Bij de bestrijding van het incident beschikt hij over de standaardbepakking van de tankautospuit en/of ondersteunende voertuigen.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag. De bevelvoerder moet samen met zijn manschappen snel ter plaatse zijn.

  • 3. heeft bij het incident de leiding over de manschappen van de tankautospuit en van ondersteunende voertuigen die aan de tankautospuit zijn gekoppeld. De bevelvoerder is verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident en de opschaling. Bij opschaling heeft hij de operationele leiding over de (blus)eenheden tot de aankomst van de Officier van Dienst (OvD).

  • 4. werkt bij de incidentbestrijding volgens uitrukprocedures en veiligheidsuitgangspunten en waarborgt voortdurend de veiligheid van zichzelf, zijn manschappen en derden. Verricht werkzaamheden die variëren en die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Hierbij kan het nodig zijn om van procedures af te wijken en creatief een oplossing hiervoor te zoeken waarbij de veiligheid niet in het geding komt en het beoogde resultaat toch wordt behaald. Tevens is de bevelvoerder verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De bevelvoerder rukt samen met zijn manschap(pen) uit naar het incident in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid qua verkenningsplan en voorlopig inzetplan ter plaatse.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De bevelvoerder verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig het incident verkennen. Op basis van de bevindingen maakt hij zijn (voorlopig) inzetplan definitief.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De bevelvoerder bestrijdt het incident op basis van zijn inzetplan. Hij geeft daarbij leiding aan de eenheden die onder zijn bevel staan.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De bevelvoerder coördineert de personele en materiële nazorg (inclusief de evaluatie van het proces en het functioneren). Hij zorgt voor de administratieve afhandeling van het incident.

  • * Het incident kan zijn: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Probleem oplossen

(taakgericht) Leiderschap

Analyseren

Daadkracht

Innoveren en creativiteit

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

   

uitrukken

1

1

1

   

1

1

 

1

     

verkennen

1

1

1

1

1

1

1

2

1

     

bestrijden

1

1

1

1

1

1

2

2

2

     

herstellen

1

1

1

 

1

1

   

2

1

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De bevelvoerder rukt samen met zijn manschap(pen) uit naar het incident in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid qua verkenningsplan en voorlopig inzetplan ter plaatse.

Werkzaamheden:

  • Verzamelt actief informatie over het incident waar hij naar uitrukt.

  • Analyseert de verkregen informatie.

  • Maakt op basis van de beschikbare informatie een voorlopig verkennings- en inzetplan en plan+.

  • Informeert de manschappen over het incident en het voorlopig verkennings- en inzetplan.

  • Kiest zijn persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie).

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De bevelvoerder verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig het incident verkennen. Op basis van de bevindingen maakt hij zijn (voorlopig) inzetplan (definitief).

Werkzaamheden:

  • Schouwt de situatie en stelt, indien nodig, het voorlopige verkenningsplan bij.

  • Verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig verkennen conform het verkenningsplan en maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.

  • Toetst de actuele en verwachte risico’s aan de eerdere inschatting en maakt zijn definitieve inzetplan.

  • Schaalt, indien nodig, op.

  • Stelt, indien nodig, zijn plan+ in werking.

  • Geeft een situatierapport aan de meldkamer.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De bevelvoerder bestrijdt het incident op basis van zijn inzetplan. Hij geeft daarbij leiding aan de eenheden die onder zijn bevel staan.

Werkzaamheden:

  • Zet in op de eerste prioriteit en geeft doelcommando’s aan zijn eigen eenheid.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt, zo nodig, de inzet bij.

  • Stelt, indien nodig, zijn plan+ in werking.

  • Informeert ter plaatse komende eenheden over het incident en stemt af.

  • Coördineert de samenwerking met overige hulpverleningsdiensten.

  • Geeft de meldkamer periodiek en de OvD bij aankomst een situatierapportage.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De bevelvoerder coördineert de personele en materiële nazorg (inclusief de evaluatie van het proces en het functioneren). Hij zorgt voor de administratieve afhandeling van het incident.

Werkzaamheden:

  • Bouwt het incident af en draagt het over aan (hulpverlenings)diensten / beheerder /salvage.

  • Coördineert de personele en materiële nazorg.

  • Evalueert het incident met zijn eenheid.

  • Evalueert zijn eigen functioneren.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Handelt de administratie rondom het incident af.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement c. Functie brandweerduiker

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Brandweerduiker

Beschrijving van de functie: De brandweerduiker:

  • 1. verricht werkzaamheden op het gebied van de operationele specialistische ondersteuning bij waterongevallen. De brandweerduiker maakt deel uit van de duikploeg, die minimaal bestaat uit een duikploegleider, reddingsduiker, reserveduiker en assistent-duikploeg. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De brandweerduiker voert (zoek)opdrachten uit van de duikploegleider en meldt bevindingen aan de signaalhouder. De duikploeg werkt volgens procedures samen met de bemanning van een tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse. Bij een oefening werkt de duikploeg zelfstandig onder leiding van de duikploegleider.

  • 2. verricht zijn werkzaamheden binnen de brandweerorganisatie van de veiligheidsregio. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident of de oefening, ongeacht het tijdstip van de dag. Onder water werkt hij doorgaans alleen. Hij hanteert de bepakking van de waterongevallenwagen.

  • 3. heeft een uitvoerende functie. Hij voert zijn werkzaamheden onder leiding van de duikploegleider uit. Hij draagt zorg voor zijn fysieke en mentale conditie. Hij is zelf of met de duikploeg verantwoordelijk voor het kiezen van werkzaamheden en bijbehorende middelen die passen bij de opdracht van de duikploegleider. Hij werkt volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. heeft variërende werkzaamheden die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Door het werken in niet bekende situaties is het denkbaar dat de brandweerduiker moet afwijken van bestaande procedures. Dit gebeurt altijd binnen de gestelde kaders m.b.t veiligheid en na toestemming van de duikploegleider.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

De brandweerduiker rukt samen met de rest van de duikploeg uit naar het incident. Hij selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze, trekt deze aan en voert een buddycheck uit. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

De brandweerduiker werkt samen met de rest van de duikploeg en zorgt eenmaal ter plaatse dat hij snel inzet gereed is. Risico’s en gevaarsituaties die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen meldt hij bij de duikploegleider.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

De brandweerduiker spoort als reddingsduiker mensen en dieren op in het water van maximaal 15 meter diepte en op het water en redt of bergt ze. In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart spoort de brandweerduiker objecten op en bergt ze. De brandweerduiker kan als oppervlakteredder optreden.

Als reserveduiker staat de brandweerduiker gereed om directe hulp te verlenen aan een reddingsduiker die in een noodsituatie verkeert. Tevens ondersteunt de reserveduiker de reddingsduiker aan de oppervlakte bij het overdragen van het slachtoffer.

Kerntaak: herstellen na het incident

In samenspraak met de rest van de duikploeg maakt de brandweerduiker de waterongevallenwagen inzetgereed. Hij maakt de persoonlijke duikuitrusting inzetgereed. Hij registreert de noodzakelijke gegevens in zijn persoonlijk duiklogboek en laat dat aftekenen door de duikploegleider. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet en na een traumatische ervaring indien nodig aan een nazorgtraject.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

Werkzaamheden:

  • > Selecteert de persoonlijke duikuitrusting en controleert deze.

  • > Trekt de persoonlijke duikuitrusting aan.

  • > Voert snel en vaardig een buddycheck uit.

  • > Laat zich onderweg actief informeren over de verwachte aard van de inzet.

  • > Deelt zijn relevante kennis met de duikploeg.

  • > Bereidt zich mentaal voor.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker kan zich moeilijk voorbereiden op een situatie die lange tijd onduidelijk kan blijven.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

Werkzaamheden:

  • > Herkent risico’s en (indirecte) gevaarsituaties (o.a. stroming, weersomstandigheden) die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen en meldt deze bij de duikploegleider.

  • > Communiceert zijn bevindingen accuraat.

  • > Werkt samen met de rest van de duikploeg en overige brandweereenheden.

  • > Handelt volgens de van toepassing zijnde procedures en indien hij hiervan moet afwijken improviseert hij na toestemming van de duikploegleider.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker weegt de verwachte resultaten van zijn opdracht af tegen de risico’s t.a.v. zijn eigen veiligheid en gezondheid.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

Werkzaamheden:

  • > Werkt in een door de duikploegleider aangegeven gebied op en in het water.

  • > Gebruikt de persoonlijke duikuitrusting op een veilige manier.

  • > Past verschillende zoekmethoden toe.

  • > Communiceert met de signaalhouder.

  • > Haalt slachtoffer(s) uit het water of een te water geraakt object.

  • > Bergt op een veilige wijze objecten om slachtoffer(s) te redden.

  • > Bergt op een veilige wijze objecten die een acuut gevaar opleveren voor het milieu of de scheepvaart.

  • > Redt als reserveduiker in een noodsituatie de reddingsduiker.

  • > Voert een oppervlakteredding uit.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker handelt in stressvolle situaties (onder tijdsdruk, met beperkt tot geen zicht).

  • > De brandweerduiker weegt de verwachte resultaten van zijn opdracht af tegen de risico’s t.a.v. zijn eigen veiligheid en gezondheid.

Kerntaak 4: herstellen na het incident

Werkzaamheden:

  • > Reinigt, of ontsmet i.o.m. de duikploegleider, de persoonlijke duikuitrusting en maakt deze inzetgereed conform WOD-SOE.

  • > Reinigt, of ontsmet i.o.m. de duikploegleider, de gebruikte materialen van de waterongevallenwagen en maakt samen met de rest van de duikploeg de wagen inzetgereed conform WOD-SOE.

  • > Verzorgt eigen hygiëne en bevordert eigen herstel.

  • > Registreert de uitgevoerde duikarbeid in het persoonlijk duiklogboek en laat dit aftekenen door de duikploegleider.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • > Neemt, na een traumatische ervaring, met de betrokken hulpverleners indien nodig deel aan een nazorgtraject.

Keuzes en dilemma’s

De brandweerduiker moet kunnen omgaan met schokkende gebeurtenissen.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: flexibiliteit

Niveau D (meewerken)

  • > Is bereid zich extra in te zetten wanneer de situatie daar om vraagt.

  • > Helpt anderen bij hun werk indien gewenst.

  • > Staat open voor veranderingen en verbeteringen die anderen voorstellen.

  • > Werkt mee als de situatie dit vereist.

Competentie: resultaatgerichtheid

Niveau D (binnen kaders)

  • > Stelt prioriteiten en komt afspraken na.

  • > Werkt binnen kaders aan het tijdig en volgens afgesproken criteria behalen van afgesproken resultaten.

  • > Maakt af waar hij/zij aan begint.

  • > Levert resultaten binnen de afgesproken tijd.

Competentie: zelfstandigheid

Niveau D (uitvoeren)

  • > Verricht zonder hulp van anderen taken.

  • > Vormt zich een eigen beeld van de situatie.

  • > Vertrouwt op eigen kennis en ervaring.

  • > Handelt zelfstandig maar volgens bepaalde procedures.

Competentie: nauwkeurigheid

Niveau D (kwaliteit bewaken)

  • > Heeft oog voor kwaliteit maar ook kwantiteit van het werk.

  • > Controleert het eigen werk op tekortkomingen en herstelt gemaakte fouten.

  • > Verwerkt gegevens en/of verricht handelingen met een grote mate van precisie.

  • > Werkt zorgvuldig.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement d. Functie centralist meldkamer

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: centralist meldkamer

Beschrijving van de functie: De centralist meldkamer:

  • 1. is verantwoordelijk voor de intake, verwerking en uitgifte van meldingen van een incident ten behoeve van de crisisbeheersing en brandweerzorg. Hij ondersteunt adequaat de incidentbestrijding en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de multidisciplinaire opschaling. Voor een adequate intake, verwerking en uitgifte van een melding handelt de centralist meldkamer in basis volgens procedures, registreert de benodigde gegevens in het meldkamersysteem en communiceert effectief met de overige hulpverleningsdiensten en de melders. Aan de melders geeft de centralist meldkamer handelingsperspectieven. Een centralist meldkamer is werkzaam op een meldkamer binnen de Landelijke Meldkamer Samenwerking. Er wordt vanuit tien virtueel genetwerkte meldkamers gewerkt, die per locatie een of meer veiligheidsregio’s bedienen. De meldkamers bestaan uit de meldkamerfuncties veiligheidsregio/brandweer, politie, ambulancezorg en Koninklijke marechaussee. De meldkamers kunnen elkaars taken overnemen en zijn 24/7 de life line voor burgers in nood en hulpverleners.

  • 2. voert volledig een intake uit en verzorgt de uitgifte van en informatievoorziening naar de eenheden en functionarissen. In bijzondere omstandigheden kan hij de intake van de andere disciplines overnemen. De centralist meldkamer heeft een regierol in drie situaties:

    • a. hij heeft de regie op de incidentbestrijding totdat er contact is met een operationeel leidinggevende. Hierna is de centralist meldkamer ondersteunend aan de operationeel leidinggevende.

    • b. tijdens het aanrijden is de regie op opschaling gedeeld. Als de operationeel leidinggevende ter plaatse is, neemt deze de regie over.

    • c. hij heeft de regie op de restdekking bij incidenten totdat de operationeel leidinggevende dit overneemt. Vanaf dat moment heeft centralist meldkamer alleen nog een signalerende rol over de restdekking.

      De centralist meldkamer adviseert zelfstandig de brandweereenheden en – functionarissen, op basis van de gegevens uit de melding.

      Een centralist meldkamer is als centraal informatiepunt verantwoordelijk voor een adequate informatievoorziening tussen:

      • > melder(s)

      • > brandweereenheden en – functionarissen

      • > meldkamerfunctie politie, ambulance en KMAR

      • > calamiteitencoördinator

      • > ketenpartners en instanties

  • 3. werkt onder tijdsdruk in dynamische omstandigheden waarin hij handelingsvrijheid heeft en voortborduurt op procedures als deze niet (volledig) passen bij de situatie.

    De dynamische omstandigheden zijn o.a.:

    • > dat hij moet werken met beperkte en ongeordende informatie.

    • > dat hij gelijktijdig hulpverleningsdiensten aan moet sturen en de melder handelingsperspectieven moet geven.

    • > dat hij in een korte tijd veel zaken moet regelen, afstemmen, controleren en bijsturen en vooruitdenken.

    • > dat hij handelt conform standaardprocedures. De centralist meldkamer kan hiervan (gemotiveerd) afwijken indien hij dit noodzakelijk acht, omdat hij werkt met situaties waarin gegevens niet altijd volledig zijn, systemen uit kunnen vallen en materieel en capaciteit schaars kunnen zijn.

    • > dat hij in zijn proces gebruik maakt van diverse, al dan niet gekoppelde, ICT-systemen.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: intake incident

De centralist meldkamer neemt de melding aan, beoordeelt de melding en legt de melding vast. Dit doet hij conform de landelijk en regionaal geldende afspraken op classificatie en prioriteit. Indien noodzakelijk stelt hij de prioritering bij. Daarnaast geeft de centralist meldkamer de melder een handelingsperspectief.

Kerntaak 2: uitgifte incident

De centralist meldkamer beoordeelt de melding en het inzetvoorstel en alarmeert de eenheden en functionarissen. Hij coördineert de uitruk- en inzetfase. De centralist meldkamer haalt pro actief relevante informatie en deelt dit met de (aanrijdende) eenheden en functionarissen en indien nodig met de andere (hulp) diensten.

Kerntaak 3: afsluiten incident

Tijdens en na afloop van het incident legt de centralist meldkamer relevante informatie over (het verloop van) het incident vast in het meldkamersysteem. Hij reflecteert op zijn handelen en de samenwerking. De centralist meldkamer levert, indien nodig, een bijdrage aan de evaluatie van het incident.

Kerntaak 4: regie en ondersteuning

In de koude fase heeft de centralist meldkamer twee taken:

  • > hij monitort continu processen en ontwikkelingen binnen en buiten de meldkamer ten behoeve van de operationaliteit en paraatheid.

  • > hij bewaakt de functionaliteit van de meldkamersystemen. Hij acteert op bevindingen die voortkomen uit een of beide taken.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: intake incident

Werkzaamheden

  • > Neemt de melding aan conform procedures.

  • > Legt gegevens van de melding vast in meldkamersystemen.

  • > Prioriteert en classificeert de melding.

  • > Biedt de melder een handelingsperspectief.

Keuzes en dilemma’s

  • > Moment van alarmeren: wanneer schakelen van informatie verzamelen naar uitgifte

  • > Bij schaarste in tijd: wanneer hulp aan melder beëindigen en wanneer overgaan naar aansturen eenheden en functionarissen.

Kerntaak 2: uitgifte incident

Werkzaamheden

  • > Beoordeelt de melding en het inzetvoorstel en past dit zo nodig aan.

  • > Alarmeert volgens de landelijk en regionaal geldende procedures de juiste hulpverleningsdiensten of verwijst door naar de juiste instanties.

  • > Coördineert de uitruk- en inzetfase totdat de operationeel leidinggevende ter plaatse is en is hierna ondersteunend aan de operationeel leidinggevende.

  • > Haalt pro actief relevante informatie en deelt dit met de (aanrijdende) eenheden en functionarissen en indien nodig met de andere hulpverleningsdiensten en ketenpartners.

  • > Past de inzet aan als aanvullende informatie daar aanleiding toe geeft, conform mono- en multi(opschaling)procedures.

  • > Heeft de regie op opschaling en restdekking totdat een operationeel leidinggevende het overneemt.

  • > Legt tijdens het incident alle relevante gegevens vast in het meldkamersysteem, conform de geldende procedures.

Keuzes en dilemma’s

Bij incidenten die niet passen in procedures en processen kan hij zelfstandig (gemotiveerd) afwijken van standaardprocedures en adequate beslissingen nemen.

Kerntaak 3: afsluiten incident

Werkzaamheden

  • > Controleert na afloop van het incident of alle relevante informatie in het meldkamersysteem staat en vult ontbrekende informatie aan.

  • > Informeert alle betrokkenen, ketenpartners en overige instanties dat het incident is afgerond.

  • > Reflecteert op eigen handelen en de samenwerking.

  • > Levert, indien nodig, een bijdrage aan de evaluatie van het incident.

Keuzes en dilemma’s

  • > Geef je wel of niet feedback aan collega’s of betrokken functionarissen.

  • > Ga je na een traumatische melding door met je dienst of vraag je om vervangen te worden.

Kerntaak 4: regie en ondersteuning

Werkzaamheden

  • > Monitort ontwikkelingen en processen binnen en buiten de meldkamer.

  • > Beoordeelt het effect van ontwikkelingen op de operationaliteit en paraatheid.

  • > Heeft de regie op de verbindingen/gespreksgroepen.

  • > Bewaakt functionaliteit meldkamersystemen.

  • > Acteert op bevindingen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Onduidelijkheid over de duur van de storing: neem ik gelijk maatregelen of wacht ik even af.

  • > Bij onzekerheid over een ontwikkeling of probleem: acteren of niet.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau C: voorbeeld zijn

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten (van zichzelf en anderen) op elkaar af.

  • > Deelt werkzaamheden efficiënt in en stemt activiteiten op elkaar af.

  • > Heeft inzicht in tijd, middelen en mensen die nodig zijn om een optimaal resultaat te behalen en weet deze te werven.

  • > Houdt overzicht over de werkzaamheden en toetst de voortgang.

  • > Legt relaties tussen werkzaamheden binnen de organisatie en stemt planning van eigen werkzaamheden hierop af en weegt belangen en risico’s af.

Competentie: klantgerichtheid

Weet wensen of behoeften van klanten of gebruikers te onderzoeken en hiernaar te handelen. Speelt in op de doelstellingen van doelgroepen en opdrachtgevers voor de langere termijn.

Niveau B: inleven

  • > Heeft inzicht in het referentiekader van de klant en handelt daarnaar.

  • > Achterhaalt de behoeften en wensen van de klant door vraagverheldering en analyse.

  • > Anticipeert op behoeften van de klant.

  • > Neem opmerkingen van de klant serieus en zoekt binnen de mogelijkheden actief naar oplossingen.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: nauwkeurigheid

Verricht werkzaamheden met een grote mate van accuratesse.

Niveau B: langdurig en effectief

  • > Gaat effectief om met detailinformatie.

  • > Voert langdurig met grote precisie werkzaamheden uit (zonder dat dit aan kwaliteit inboet).

  • > Onthoudt gemakkelijk een veelheid aan details.

  • > Schat het effect van niet nakomen van regels, richtlijnen of procedures op juiste wijze in en spreekt anderen hierop aan.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement e. Functie chauffeur

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Chauffeur

Beschrijving van de functie: De chauffeur:

  • 1. zorgt ervoor dat het brandweervoertuig op de plaats van het incident aankomt. Hij bestuurt het voertuig op een verantwoorde wijze en past daarbij de geldende wet- en regelgeving en de Brancherichtlijn optische en geluidssignalen brandweer toe. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De chauffeur bestuurt een categorie licht (rijbewijs A-B) of zwaar (rijbewijs C-D) voertuig, al dan niet in combinatie met een aanhanger (rijbewijs E).

  • 2. werkt overwegend in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert de werkzaamheden voor het grootste deel uit aanrijdend naar het incident, op de plaats van het incident en terugrijdend van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag.

  • 3. zijn rol is uitvoerend van aard. Hij voert zijn functie bij het besturen van zware voertuigen veelal onder leiding van een bevelvoerder uit; bij lichte voertuigen voert hij zijn functie over het algemeen zelfstandig uit. Bij de incidentbestrijding werkt hij volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. zijn functie wordt in wisselende, van te voren niet bekende situaties uitgevoerd. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders om het beoogde resultaat te behalen, zonder dat de veiligheid in het geding komt. Tevens is de chauffeur verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De chauffeur zorgt ervoor dat hij met het voertuig veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot op de plaats van het incident aankomt. Hij plaatst het voertuig daar op de (aangegeven) opstelplaats en creëert een veilige situatie rondom het voertuig.

Kerntaak 2:. herstellen na het incident*

De chauffeur ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt er na terugkomst op de kazerne voor dat het voertuig weer uitruk gereed is. De chauffeur werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

  • * Het incident kan zijn: brand, technische hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Daadkracht

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

           

uitrukken

1

1

1

1

1

             

herstellen

1

 

1

1

1

1

           

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De chauffeur zorgt ervoor dat hij met het voertuig veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot op de plaats van het incident aankomt. Hij plaatst het voertuig daar op de (aangegeven) opstelplaats en creëert een veilige situatie rondom het voertuig.

Werkzaamheden:

  • Rijdt veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot met het voertuig naar de bestemming, zowel met als zonder optische en geluidssignalen.

  • Bedient specifieke instrumentaria waaronder communicatiemiddelen en de optische en geluidssignalen.

  • Beheerst het voertuig en past rijtechnieken toe.

  • Past de rijtaak gerelateerde regelgeving toe bij het rijden met het voertuig.

  • Past richtlijnen voor incidentmanagement waar mogelijk toe.

  • Anticipeert op het verkeer en herkent en vermijdt risico’s.

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. herstellen na het incident*

De chauffeur ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt er na terugkomst op de kazerne voor dat het voertuig weer uitruk gereed is. De chauffeur werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

Werkzaamheden:

  • Ruimt samen met de brandweereenheid de incidentlocatie op.

  • Rijdt terug naar de uitruklocatie.

  • Maakt samen met de brandweereenheid het ingezette voertuig weer inzet gereed, zo nodig door het voertuig en de bepakking te reinigen en meldt eventuele schades en tekortkomingen.

  • Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Werkt mee aan eventueel benodigde registratie.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement f. Functie commandant van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Commandant van dienst (CvD)

Beschrijving van de functie

In dit document staan de kerntaken van de commandant van dienst (CvD) centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positie van de commandant van dienst.

   
 

Positionering commandant van dienst

De commandant van dienst treedt op in de context van het multidisciplinair repressief optreden (vanaf GRIP 2) en kan daarin een van de twee onderstaande rollen vervullen:

1. Operationeel leider van het regionaal operationeel team, hierna ROT genoemd. Hij 1 heeft in deze rol de leiding over de bestrijding van het incident en de effecten van het incident op de omgeving. Daarnaast treedt hij in voorkomende gevallen op als intermediair tussen het ROT en het beleidsteam (BT) (vanaf GRIP 3).

2. Adviseur van de burgemeester in het BT namens de brandweer. De commandant van dienst vertaalt de informatie over het incident en de incidentbestrijding vanuit het tactisch niveau (ROT) naar het strategisch niveau van het BT.

   
 

De twee rollen brengen verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereisen andere competenties.

   
 

In de beschrijving van de functie en bijbehorende kerntaken op de volgende pagina’s gaan we uit van de volgende rolverdeling:

   
 

Commandant van dienst:

– operationeel leider (OT)

– adviseur namens de brandweer in BT

   
 

HOVD:

– leider COPI

– hoofd sectie brandweer in OT

– compagniescommandant

   
 

OVD:

– leider dagelijkse incidentbestrijding

– pelotonscommandant

– brandweervertegenwoordiger in het COPI

1 Daar waar hij staat, kan ook zij gelezen worden.

2.1. Kerntaken

De kerntaken van de commandant van dienst liggen in het verlengde van de hiervoor geschetste rollen. Bij de beschrijving van de kerntaken is rekening gehouden met de beschrijving van de Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijding Procedure (GRIP).

Kerntaak 1:. Optreden als operationeel leider ROT

De commandant van dienst treedt op als operationeel leider (OL) en geeft in die rol leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het ROT. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident. Hij vertaalt de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het OT op als adviseur naar het bestuur/de burgemeester (BT). Vanaf GRIP 3 is de OL verantwoordelijk voor het samenstellen van realistische multidisciplinair samengestelde scenario’s, heldere adviezen en beslispunten voor het BT.

Kerntaak 2:. Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

Als lid van het beleidsteam (BT) adviseert de commandant van dienst de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.

Op de volgende pagina’s worden de kerntaken nader uitgewerkt aan de hand van activiteiten en beoordelingscriteria.

Functie: CvD

 

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Politiek Bestuurlijk inzicht

Communiceren

Daadkracht

Inleven

Leiderschap

Maatschappelijk georiënteerd

Samenwerken

Optreden als operationeel leider ROT

3

3

3

3

3

3

2

 

3

Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

3

 

3

3

3

3

 

2

2

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis (1)

Overdracht (2)

Expert (3)

Incidentbestrijding

   

x

Risico’s en veiligheid

   

x

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1:. Optreden als operationeel leider ROT

Werkzaamheden

  • Vervult de rol van technisch voorzitter in het ROT.

  • Geeft leiding aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming.

  • Bewaakt de voortgang en afstemming van het totale proces van de crisisbestrijding.

  • Stuurt het proces van informatievergaring aan (vraagt het COPI om situatierapporten, levert schriftelijke situatierapporten aan bij het BT).

  • Is verantwoordelijk voor de totale incidentbestrijding bij een GRIP-2-incident.

  • Zorgt voor heldere advisering aan en legt overwogen beslispunten voor aan het BT vanaf GRIP 3 en hoger.

  • Anticipeert op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en stemt met het BT te nemen beleidsbeslissingen af.

  • Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het BT, dan wel de burgemeester.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Analyseren (3)

  • Plannen, organiseren en coördineren (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Leiderschap (2)

  • Samenwerken (3)

Kerntaak 2:. Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

Werkzaamheden

  • Vormt met de deelnemers aan het BT een gemeenschappelijk beeld van het incident en draagt bij aan oordeelsvorming en besluitvorming.

  • Adviseert de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Analyseren (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Samenwerken (2)

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement g. Functie controleur brandpreventie

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Controleur brandpreventie

Beschrijving van de functie

De controleur brandpreventie voert werkzaamheden uit op het gebied van brandpreventie. Hij maakt deel uit van het cluster preventie en werkt onder supervisie van de specialist brandpreventie en/of de medewerker brandpreventie.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Controleren

De controleur brandpreventie controleert het brandveilig gebruik aan de hand van de gebruiksvoorwaarden uit het Gebruiksbesluit en handelt klachten af.

Kerntaak 2:. Rapporteren

De controleur brandpreventie rapporteert na locatiebezoek aan de leidinggevende en de gebruiker. Hij rapporteert klachten aan de leidinggevende.

Kerntaak 3:. Geven van voorlichting

De controleur brandpreventie geeft situatiespecifieke voorlichting over gebruiksvoorwaarden met betrekking tot de brandveiligheid.

Functie: controleur brandpreventie

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Oordelen

Analyseren

Mondeling communiceren

Flexibel

Onafhankelijk

Controleren

1

1

   

1

Rapporteren

   

1

 

1

Geven van voorlichting

   

1

1

 

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de controleur brandpreventie vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Controleren

Werkzaamheden

  • Controleert het brandveilig gebruik van bouwwerken en inrichtingen.

  • Handelt meldingen en vragen op het gebied van brandveilig gebruik af.

  • Voert zonodig hercontroles uit.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Oordelen (1)

  • Analyseren (1)

  • Onafhankelijk (1)

Beoordelingscriteria

  • Heeft kennis van de geldende regelgeving (Gebruiksbesluit).

  • Voert de controles uit volgens de van toepassing zijnde procedure.

  • Is in staat om zijn werkzaamheden efficiënt te plannen, effectief uit te voeren en tijdig capaciteitsproblemen te signaleren.

  • Gaat respectvol om met gebruikers van het te controleren object.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

Kerntaak 2:. Rapporteren

Werkzaamheden

  • Maakt rapportages naar aanleiding van controles.

  • Maakt rapportages als reactie op meldingen en vragen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Mondeling communiceren (1)

  • Onafhankelijk (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om tijdig een helder, compleet en inhoudelijk goed controlerapport op te stellen.

  • Kan ordelijk, verzorgd en systematisch werken.

  • Is in staat om efficiënt te plannen en effectief uit te voeren.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

Kerntaak 3:. Geven van voorlichting

Werkzaamheden

  • Geeft voorlichting naar aanleiding van een controle op brandveilig gebruik (situatiespecifiek).

  • Assisteert bij het geven van voorlichting op het gebied van de eigen kerntaak.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Mondeling communiceren (1)

  • Flexibel (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om een korte mondelinge presentatie te verzorgen.

  • Is in staat om doel- en doelgroepgerichte informatie te geven.

  • Is communicatief vaardig.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement h. Functie docent

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Docent

Beschrijving van de functie: De docent:

  • 1. verzorgt lessen of lescycli binnen leergangen voor brandweerfuncties tot en met functieniveau MBO. Dat is zijn hoofdwerkomgeving. Hij treedt op als onafhankelijk en objectief beoordelaar. Daarnaast kan hij worden ingezet voor leeractiviteiten binnen vakbekwaam blijven. Pedagogisch-didactisch kan de docent les overstijgend en integraal werken aan de ontwikkeling en het leren van deelnemers en van groepen deelnemers. In vakhoudelijke zin beschikt de docent over kennis en ervaring op het niveau van een leergang of cluster van leergangen. Daarnaast beschikt hij over de aanvullende bevoegdheid om zijn lessen te verzorgen wanneer daar sprake van is (bijvoorbeeld WRM-gecertificeerd voor de opleiding chauffeur).

  • 2. is werkzaam in een regionale werkomgeving (een veiligheidsregio) dan wel in een bovenregionale werkomgeving (een opleidingsinstituut).

  • 3. rapporteert aan degene(n) die verantwoordelijk is (zijn) voor de vakbekwaamheid van het personeel dat werkzaam is bij een veiligheidsregio dan wel bij een opleidingsinstituut. Hij kan een of meerdere instructeurs inzetten voor het uitvoeren van afgebakende lessen of lesonderdelen binnen een leergang. Hiermee kent de docent een coördinerende en begeleidende rol bij een leergang; hij selecteert, instrueert, begeleidt, observeert en evalueert instructeurs bij hun taakuitoefening. Daarnaast kent de docent een adviserende rol; op basis van evaluaties en ervaringen van zichzelf en instructeurs van een leergang adviseert hij de organisatie over mogelijke verbeteringen binnen de leergang. Hij borgt in samenwerking met de trajectbegeleiders en leerwerkplekbegeleiders de aansluiting van het leren bij het opleidingsinstituut en het leren in de praktijk (op de leerwerkplek).

  • 4. moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Kerntaak 2:. coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

Coachen en begeleiden van deelnemers in relatie tot studievoortgang, leerproces en leerproblematiek. Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Analyseren

Innoveren en creativiteit

Oordelen

Resultaatgericht

Flexibel

(taakgericht)

Leiderschap

Inleven

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

     

didactisch handelen

2

2

 

2

2

2

2

2

2

     

coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

           

2

2

2

     

begeleiden van toetsmomenten

2

 

2

       

2

       

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Werkzaamheden:

  • Systematisch voorbereiden van het onderwijs volgens de basisprincipes van de didactiek en het vertalen van de vakinhoud naar lesplannen.

  • Verzorgen van activerend onderwijs door het toepassen van onderwijskundige concepten, didactische modellen en (digitale) leermiddelen en -materialen.

  • Creëren van een optimaal leerklimaat waarin geloof in eigen kunnen en positieve relaties binnen de deelnemersgroep kenmerkend zijn.

  • Verzamelen en analyseren van informatie op verschillende evaluatieniveaus om desgewenst het onderwijs (inhoud, opzet en vorm) bij te stellen.

Kerntaak 2:. coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

Coachen en begeleiden van deelnemers in relatie tot studievoortgang, leerproces en leerproblematiek. Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Werkzaamheden:

  • Sturen en begeleiden van groepsprocessen tijdens de leergang.

  • Coachen van individuele deelnemers in hun leerproces en eventuele leerproblematiek.

  • Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Werkzaamheden:

  • Ontwikkelen, afnemen en beoordelen van formatieve toetsmomenten.

  • Optreden als beoordelaar waarbij aan de hand van beoordelingscriteria een objectieve en onafhankelijke beoordeling voorzien van een schriftelijke en een mondeling beargumenteerde feedback wordt gegeven.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement i. Functie duikploegleider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: duikploegleider

Beschrijving van de functie: De duikploegleider:

  • 1. heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tijdens de specialistische ondersteuning bij waterongevallen en het oefenen hiervan. Hij geeft leiding aan een duikploeg, die verder minimaal bestaat uit een reddingsduiker, reserveduiker en een assistent-duikploeg. De (oefen)situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De duikploegleider maakt voor spoedeisende situaties een mentaal inzetplan en voor oefeningen en niet-spoedeisende situaties een schriftelijk werkplan. Hij brieft de duikploeg.

    De aard van het waterongeval, bepaalt of de duikploegleider zich concentreert op het duiktechnische gedeelte of zich bezig houdt met de coördinatie van de duikwerkzaamheden. Hij stemt zijn werkzaamheden af met de bevelvoerder van een tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse. Bij een oefening werkt de duikploegleider zelfstandig.

  • 2. verricht zijn werkzaamheden binnen de brandweerorganisatie van de veiligheidsregio. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident of de oefening, ongeacht het tijdstip van de dag. Hij hanteert de bepakking van de waterongevallenwagen.

  • 3. heeft zowel een leidinggevende als uitvoerende functie. Hij functioneert bij een incident als partieel leidinggevende onder de operationele leiding van de bevelvoerder. De duikploegleider bepaalt of een duikinzet uitgevoerd wordt. Hij is verantwoordelijk voor het monitoren van de veiligheid tijdens de bestrijding van waterongevallen en het oefenen hiervoor. Hij werkt volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken. De duikploegleider werkt samen met de bevelvoerder van de tankautospuit en andere brandweereenheden.

  • 4. heeft variërende werkzaamheden die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. De duikploegleider moet onder tijdsdruk een mentaal inzetplan kunnen maken. De duikploegleider moet kunnen schakelen van het ene naar het andere scenario. Bij omschakelen van een spoedeisende naar een niet-spoedeisende situatie moet hij een (nieuw) schriftelijk werkplan maken en monitoren. Hij is verantwoordelijk voor het aansturen van duikmedische begeleiding. Hij is verantwoordelijk voor de veiligheid en stimuleert het veiligheidsbewustzijn van de duikploeg.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

De duikploegleider rukt samen met de rest van de duikploeg uit naar het incident. Hij maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en selecteert het van toepassing zijnde scenario. Hij schaalt indien nodig met extra duikploegen op en adviseert de bevelvoerder of officier van dienst ten aanzien van de overige ondersteunende eenheden. De duikploegleider ziet toe op de fysieke en mentale conditie van de duikploeg.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

De duikploegleider analyseert en beoordeelt de risico’s en gevaarsituaties die de veiligheid van de brandweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen. Hij bereidt de duikarbeid voor. Hij maakt voor spoedeisende situaties een mentaal inzetplan en voor niet-spoedeisende situaties een schriftelijk werkplan en brieft de duikploeg. De duikploegleider bepaalt de grootte en vorm van het zoekgebied en de toe te passen zoekmethode(n). Hij zorgt ervoor dat alle veiligheidsmaatregelen op de duiklocatie genomen worden.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

De duikploegleider geeft leiding aan de technische uitvoering van de duikarbeid door een duikploeg. Als signaalhouder communiceert hij met de reddingsduiker te water met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur. Wanneer hij niet zelf signaalhouder is, communiceert hij met de signaalhouder. Hij bewaakt de duikdiepte, het luchtverbruik en de duiktijd van de duiker(s) (het duikschema). De duikploegleider schakelt indien nodig tussen scenario’s en maakt daarbij voor spoedeisende situaties een (nieuw) mentaal inzetplan en voor niet-spoedeisende situaties een (nieuw) schriftelijk werkplan. In een noodsituatie geeft hij leiding aan de uitvoering van de noodprocedure. De duikploegleider draagt het slachtoffer over aan de bevelvoerder van de tankautospuit. Hij organiseert de eerste medische hulp aan een duiker in nood. Hij stuurt het duikmedisch handelen aan. In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart geeft de duikploegleider leiding aan het opsporen en bergen van objecten.

De duikploegleider geeft leiding aan een oppervlakteredding als deze wordt uitgevoerd door de duikploeg.

Kerntaak 4: herstellen na incident

De duikploegleider is verantwoordelijk voor de nazorg aan de duikploeg, duikuitrusting en waterongevallenwagen. Tijdens inzetten neemt hij het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback. Na afloop van de inzet voert hij een evaluatiegesprek met de ploegleden over de inzet. Als het een schokkende gebeurtenis betreft organiseert hij personele nazorg. Hij registreert de noodzakelijke gegevens van een inzet in zijn duiklogboek en laat dit aftekenen. Hij controleert en tekent het door de duiker(s) zelf ingevulde duiklogboek af.

Kerntaak 5: leidinggeven aan oefenen

De duikploegleider leidt oefeningen van de duikploeg. Hij maakt voor oefeningen een schriftelijk werkplan en brieft de duikploeg. Tijdens oefeningen neemt hij het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

Werkzaamheden:

  • > Verzamelt informatie en vormt zich een beeld van het incident.

  • > Maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.

  • > Selecteert het van toepassing zijnde scenario.

  • > Adviseert de bevelvoerder of officier van dienst ten aanzien van de opschaling.

  • > Bereidt zich mentaal voor.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet zich voorbereiden op zeer uiteenlopende incidenten.

  • > De duikploegleider moet gevaren voor de fysieke en mentale conditie, zoals angst, binnen de duikploeg herkennen en erop anticiperen.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

Werkzaamheden:

  • > Maakt ter plaatse contact met de bevelvoerder en verzamelt informatie om het beeld van het incident compleet te maken.

  • > Herkent en beoordeelt de risico’s en (indirecte) gevaarsituaties die die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen.

  • > Gebruikt bereikbaarheids- en waterkaarten.

  • > Maakt op basis van de verzamelde informatie, het scenario en de beschikbare inzetprocedures een last-minute risicoanalyse en integreert dit bij niet-spoedeisende situaties in een schriftelijk werkplan en bij spoedeisende situaties in een mentaal inzetplan.

  • > Verzorgt een heldere briefing naar de duikploeg.

  • > Voert de laatste controle uit en ziet erop toe dat alle benodigde veiligheidsmaatregelen op de kant genomen zijn.

  • > Werkt samen met collega-duikploegleden, de bemanning van de tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider weegt de verwachte resultaten van de opdracht(en) af tegen de risico’s t.a.v. de eigen veiligheid en gezondheid van de brandweerduiker(s).

  • > De duikploegleider besluit ondanks interne en externe druk een duik niet starten of af te breken indien de risico’s t.a.v. de eigen veiligheid en gezondheid van de brandweerduikers te groot zijn.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

Werkzaamheden

  • > Geeft leiding aan de uitvoering van het duiken van een duikploeg.

  • > Monitort de kwaliteit, voortgang en het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen, schakelt zo nodig en stelt in spoedeisende situaties het mentaal inzetplan en niet-spoedeisende situaties het schriftelijk werkplan bij.

  • > Bewaakt de veiligheid van de duiker(s) door (in)directe gevaren te herkennen en daarop te anticiperen.

  • > Communiceert met de duikers te water met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur of via de signaalhouder.

  • > Ziet toe op de uitvoering van de zoekmethode, inzet- en noodprocedure en breekt de inzet, indien nodig, af.

  • > Zorgt dat het slachtoffer op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht en aan bevelvoerder en de ambulance overgedragen wordt.

  • > Zorgt dat duiker in nood op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht en de behandeling wordt opgestart.

  • > Zorgt dat de duiker in nood overgedragen wordt aan de ambulance.

  • > Bewaakt duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop, luchtverbruik en de duiktijd van de duiker bewaakt de duikdiepte, het luchtverbruik en de duiktijd van de duiker(s) (het duikschema).

  • > Adviseert de bevelvoerder of OvD over op- of afschaling.

  • > Werkt samen met de bemanning van de tankautospuit, andere brandweereenheden en ketenpartners ter plaatse.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider concentreert zich in stressvolle situaties (onder tijdsdruk) op de inzet van de duikers.

  • > De duikploegleider weegt de benodigde snelheid van handelen af tegen de zorgvuldigheid en veiligheid van de duikploeg.

  • > De duikploegleider moet op een schakelmoment van een spoedeisende naar een niet-spoedeisende inzet, de inzet in het geheel heroverwegen en zich niet laten beïnvloeden door externe of interne druk.

Kerntaak 4: herstellen na het incident

Werkzaamheden:

  • > Organiseert de nazorg aan de ingezette duikploeg, materiaal en materieel.

  • > Geeft opdracht tot het reinigen en indien van toepassing ontsmetten en aanvullen van persoonlijke duikuitrustingsstukken, ingezet materiaal en bepakkingsmiddelen conform WOD-SOE.

  • > Begeleidt het evaluatiegesprek met de ploegleden over de inzet en geeft en ontvangt feedback.

  • > Neemt na een traumatische ervaring onder begeleiding van de bevelvoerder, OvD of een collega van het bedrijfsopvangteam deel aan een nazorggesprek met de betrokken hulpverleners.

  • > Registreert de noodzakelijke (evaluatie)gegevens in het eigen duiklogboek en laat dit aftekenen.

  • > Controleert het logboek van de duikers op volledigheid en/of onlogische gegevens en tekent dit af.

  • > Maakt indien nodig een (bijna) ongevallenrapportage.

  • > Zorgt dat inzetten met een meldingsplicht binnen 48 uur gemeld wordt bij de Inspectie SZW.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet kunnen omgaan met traumatische omstandigheden.

  • > De duikploegleider moet de noodzaak van nazorg voor de duikploeg inschatten.

Kerntaak 5: leidinggeven aan oefeningen

Werkzaamheden:

  • > Zorgt dat oefeningen met een meldingsplicht minimaal 5 werkdagen van tevoren aangemeld worden bij de Inspectie SZW.

  • > Bereidt de duikoefening voor.

  • > Maakt een schriftelijk werkplan.

  • > Verzorgt een heldere briefing naar de duikploeg.

  • > Geeft leiding aan de uitvoering van de oefening door de duikploeg.

  • > Neemt het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet schakelen tussen twee rollen; duikploegleider en oefenleider en/of deze gelijktijdig uitvoeren.

  • > De duikploegleider moet een afweging maken tussen de beschikbaarheid van personeel en middelen en het realiseren van gestelde oefendoelen.

4.1. Competenties

Competentie: leidinggeven

Niveau C (bijsturen)

  • Geeft regelmatig feedback ten aanzien van de uitvoering.

  • Stuurt medewerkers bij wanneer de situatie daar om vraagt.

  • Motiveert medewerkers om taken tot een goed einde te brengen.

  • Biedt houvast bij de uitvoer van taken, door bijvoorbeeld passende handvaten aan te reiken.

  • Geeft prioriteiten duidelijk aan.

Competentie: analytisch vermogen

Niveau C (overzicht houden)

  • Doorziet de kern van problemen.

  • Onderscheidt hoofd en bijzaken in een probleem.

  • Geeft aan welke informatie ontbreekt om tot een goede analyse te komen.

  • Trekt gegronde conclusies uit beschikbare informatie.

Competentie: besluitvaardigheid

Niveau D (besluiten)

  • Neemt besluiten binnen eigen werkterrein en motiveert deze.

  • Neemt beslissingen op basis van eerdere ervaringen en relevante informatie waarbij de gevolgen van de beslissingen bekend zijn.

  • Neemt beslissingen op basis van heldere feiten.

  • Overziet de gevolgen van beslissingen voor het eigen werk.

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: verantwoordelijkheid

Niveau D (nakomen)

  • Komt afspraken na.

  • Is aanspreekbaar op gemaakte afspraken.

  • Voelt en toont zich medeverantwoordelijk voor (de gevolgen van) de activiteiten die worden uitgevoerd door het organisatieonderdeel.

  • Neemt verantwoordelijkheid indien taken veranderen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement j. Functie gaspakdrager

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: gaspakdrager

Beschrijving van de functie: De gaspakdrager:

  • 1. werkt samen met de leden van een specialistische IBGS eenheid bij de bestrijding van een incident onder leiding van een inzetleider en ontsmettingsleider. Hij heeft binnen de brandweereenheid een specifieke taak. De gaspakdrager hanteert de middelen die nodig zijn tijdens de inzet.

  • 2. heeft een uitvoerende rol van aard. De gaspakdrager verricht werkzaamheden op het gebied van incidentbestrijding gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt volgens vaste procedures. Hij maakt deel uit van een specialistische eenheid voor de bestrijding van incidenten met gevaarlijke stoffen. Een gaspakdrager voert opdrachten uit van de inzetleider en ontsmettingsleider en meldt bevindingen altijd aan de inzetleider. Indien omstandigheden dit vragen, handelt hij – onder verantwoordelijkheid van de inzetleider en/of ontsmettingsleider – op eigen initiatief.

  • 3. De werkzaamheden variëren en moeten in wisselende en van tevoren niet bekende situaties worden toegepast. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders, zonder dat de veiligheid in het geding komt en het beoogde resultaat wordt behaald.

    Tevens is de gaspakdrager verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitruk naar en verkenning van het incident

De gaspakdrager maakt op juiste en doeltreffende wijze gebruik van de door de inzetleider (op advies van OvD/AGS) geselecteerde beschermingsmiddelen en controleert deze. Hij voert, op veilige wijze en volgens geldende procedures, een verkenning uit met een collega gaspakdrager. De gaspakdrager voert metingen, monstername en waarnemingen uit in het brongebied van het incident en draagt de resultaten over aan de inzetleider.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

De gaspakdrager voert stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit in diverse situaties die het optreden in gaspak noodzakelijk kunnen maken. In voorkomende gevallen bergt en/of redt hij slachtoffers. Bij een calamiteit redt hij zijn collega gaspakdrager.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

De gaspakdrager werkt voor het ontsmetten samen met de basis ontsmettingseenheid (BOE). Hij draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling en draagt bij aan de registratie van de door hem gebruikte middelen. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan de evaluatie van de inzet en na een traumatische ervaring aan een nazorggesprek.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitruk naar en verkenning van het incident

Werkzaamheden

  • > Controleert de aangewezen persoonlijke beschermingsmiddelen op compleetheid en fysieke beschadigingen en trekt deze aan volgens de geldende procedure

  • > Controleert en gebruikt de aangewezen meetapparatuur volgens de geldende procedures.

  • > Voert, volgens de geldende procedures, een verkenning uit met een collega gaspakdrager.

  • > Voert metingen, monstername en waarnemingen uit om de aard en omvang van het incident in te schatten.

  • > Schat de mogelijkheden voor een (nood)stabilisatie en bestrijding in.

  • > Draagt de resultaten van de verkenning over aan de inzetleider.

Keuzes en dilemma’s

  • > De eigen krachten doseren in verband met de fysieke belasting van de inzet en het te bereiken doel.

  • > Met beperkte bewegingsvrijheid en zintuigelijke waarneming de taak uitoefenen.

  • > Het afwegen van de (eigen) veiligheid ten opzichte van het verwachte resultaat van de inzet.

  • > Het afwegen van de benodigde snelheid van handelen versus de zorgvuldigheid en veiligheid.

  • > Het kunnen omgaan met een veranderende situatie en handelend optreden.

  • > Het overbrengen van de relevante informatie en/of waarnemingen aan de inzetleider.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

Werkzaamheden

  • > Voert (nood)stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit.

  • > Hanteert de benodigde gereedschappen en eenvoudige afdichtings- opvang- en absorptiemiddelen.

  • > Bergt en/of redt slachtoffers in diverse situaties.

  • > Redt zijn collega gaspakdrager bij een calamiteit;

    • Verwijdert het gaspak van de collega gaspakdrager

    • Voert eerste levensreddende handelingen uit

    • Vervoert de collega naar de basis ontsmettingseenheid (BOE).

  • > Treedt op als stand-by gaspakdrager.

Keuzes en dilemma’s

  • > De eigen krachten doseren in verband met de fysieke belasting van de inzet en het te bereiken doel.

  • > Met beperkte bewegingsvrijheid en zintuigelijke waarnemingen de taak uitoefenen.

  • > Het in overleg met de inzetleider afwegen van de (eigen) veiligheid ten opzichte van het verwachte resultaat van de inzet.

  • > Een afweging maken tussen het snel verwijderen van het gaspak bij de collega in nood of het niet verwijderen van het gaspak maar snel vervoeren van de collega naar de BOE.

  • > Het overbrengen van de relevante informatie en/of waarnemingen aan de inzetleider.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

Werkzaamheden

  • > Werkt voor het ontsmetten samen met de basis ontsmettingseenheid (BOE) en houdt daarbij oog voor de collega gaspakdrager.

  • > Draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling van de door hem gebruikte persoonlijke beschermingsmiddelen en overige middelen.

  • > Geeft de voor registratie relevante informatie door aan de inzetleider.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • > Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.

Keuzes en dilemma’s

  • > Omgaan met traumatische omstandigheden.

  • > Kritisch kijken naar het eigen handelen in vaak chaotische omstandigheden.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: samenwerken

Niveau C (terugkoppelen)

  • Geeft anderen ruimte om voor hun mening uit te komen en luistert goed.

  • Streeft gezamenlijke doelen na.

  • Koppelt op tijd terug.

  • Biedt gevraagd en ongevraagd hulp indien nodig.

  • Wisselt proactief argumenten, ideeën en informatie uit met anderen.

Competentie: zelfstandigheid

Niveau D (uitvoeren)

  • Verricht zonder hulp van anderen taken.

  • Vormt zich een eigen beeld van de situatie.

  • Vertrouwt op eigen kennis en ervaring.

  • Handelt zelfstandig maar volgens bepaalde procedures.

Competentie: nauwkeurigheid

Niveau D (kwaliteit bewaken)

  • Heeft oog voor kwaliteit maar ook kwantiteit van het werk.

  • Controleert het eigen werk op tekortkomingen en herstelt gemaakte fouten.

  • Verwerkt gegevens en/of verricht handelingen met een grote mate van precisie.

  • Werkt zorgvuldig.

Competentie: creativiteit

Niveau D (volgen)

  • Bedenkt binnen vaststaande voorschriften een eigen werkwijze.

  • Is vindingrijk qua oplossingen.

  • Bekijkt een vraagstuk van verschillende kanten.

  • Zoekt naar verbeteringen in het eigen werk als de situatie daar om vraagt.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement k. Functie hoofdofficier van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Hoofdofficier van dienst (HOvD)

Beschrijving van de functie: De hoofdofficier van dienst:

  • 1. kan twee rollen vervullen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De twee rollen van de HOvD zijn als Taakcommandant Brandweer leiding geven aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding ter plaatse van het incident en als Algemeen Commandant Brandweerzorg het hebben, via het actiecentrum Brandweerzorg, van de leiding over de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert en verantwoordelijk zijn voor het treffen van maatregelen in het effectgebied. Vanaf GRIP 2 neemt de Algemeen Commandant namens de brandweer deel aan het Regionaal Operationeel Team (ROT).

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen uit. In de rol van Taakcommandant Brandweer geeft de HOvD leiding aan grootschalige monodisciplinaire incidentbestrijding. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg geeft de HOvD leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg en neemt hij deel aan het ROT.

  • 3. is als Taakcommandant Brandweer de brandweerleiding ter plaatse. Hij kan in de maximaal opgeschaalde situatie de beschikking hebben over diverse Pelotonscommandanten die de eenheden aansturen, een Officier Verbindingen en Informatievoorziening, een Officier Logistiek en aanvullende ondersteuners en specialisten. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg is hij de hoogst operationeel leidinggevende van de brandweer bij een incident, geeft hij leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg en stuurt hij, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, één of meerdere proceshoofden en adviseurs aan.

  • 4. geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan incidenten waarbij meerdere pelotons worden ingezet. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg is hij verantwoordelijk voor de totale brandweerinzet en speelt hij in zijn planvorming en planvoorstellen in op de maatschappelijke impact en de politiek-bestuurlijke consequenties en brengt deze in het ROT overleg in (vanaf GRIP 2). De incidenten liggen op het gebied van grootschalige incidentbestrijding en rampenbestrijding. De persoon die aan het kwalificatieprofiel voldoet is direct inzetbaar als HOvD.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. Taakcommandant Brandweer*

De HOvD geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding van het incident ter plaatse. Bij reguliere incidenten, geeft de Taakcommandant (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de Officier van Dienst (OvD) Brandweer ter plaatse. Bij grootschalige incidenten is de Taakcommandant (als Hoofd van de taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding, Grootschalige Redding of Grootschalige Ontsmetting) verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident (in zijn inzetvak). Tevens kan de Taakcommandant plaatsnemen in het Commando Plaats Incident (CoPI).

Kerntaak 2:. Algemeen Commandant Brandweerzorg*

De HOvD geeft als Algemeen Commandant Brandweerzorg leiding aan de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert. Hij doet dit door leiding te geven aan het actiecentrum Brandweerzorg waarvan de samenstelling op basis van de incidenttypering kan variëren. Hij neemt vanaf GRIP 2 namens de brandweer deel aan het ROT en draagt bij aan het treffen van multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied.

  • * Welke rollen de HOvD in de praktijk uitvoert is een aangelegenheid van de organisatie waarin de HOvD werkzaam is en is afhankelijk van de ervaring van de functionaris (mono-multi, beginnend-ervaren).

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Politiek-bestuurlijk inzicht

Mondeling communiceren

Daadkracht

Inleven

Maatschappelijk georiënteerd

   

Taakcommandant Brandweer

3

3

3

3

3

1

2

3

2

2

   

Algemeen Commandant Brandweerzorg

3

3

3

3

3

2

2

3

2

2

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

Leiderschapsprofiel

Het brandweerveld heeft voor alle leiders op operationeel, tactisch en strategisch niveau zes rollen gedefinieerd. Aan de functie HOvD wordt het volgende leiderschapsprofiel toegekend: Tactisch leidinggevende. In supplement hh wordt dit profiel nader uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. Taakcommandant Brandweer

De HOvD geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding van het incident ter plaatse. Bij reguliere incidenten, geeft de Taakcommandant (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de Officier van Dienst (OvD) Brandweer ter plaatse. Bij grootschalige incidenten is de Taakcommandant (als Hoofd van de taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding, Grootschalige Redding of Grootschalige Ontsmetting) verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident (in zijn inzetvak). Tevens kan de Taakcommandant plaatsnemen in het CoPI.

Werkzaamheden:

  • Geeft bij reguliere incidenten (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de OvD Brandweer ter plaatse van het incident.

  • Maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het inzetvak en vormt daardoor een correct totaalbeeld van de situatie.

  • Vertaalt de opdracht tijdig naar een inzetplan waarin de ontwikkeling en mogelijke veranderingen van het incident zijn meegenomen.

  • Maakt een inzetplan voor het inzetvak, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweerpelotons.

  • Stuurt de pelotonscommandanten in het inzetvak aan door middel van duidelijke en uitvoerbare bevelen.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig bij.

  • Vraagt indien nodig om bijstand.

  • Levert een bijdrage aan het multidisciplinaire informatiemanagement.

  • Stemt af met de naastgelegen inzetvakken, rekening houdend met schaarste in beschikbare menskracht en middelen.

  • Bewaakt de samenwerking met de overige disciplines in zijn vak.

  • Kan als functionaris namens de Brandweer plaatsnemen in het CoPI.

  • Evalueert het optreden met het doel hiervan te leren.

  • Draagt zorg voor het acuut waarschuwen van de bevolking.

  • Organiseert nazorg aan het personeel.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten, de bevolking en derden optimaal te waarborgen.

Kerntaak 2:. Algemeen Commandant Brandweerzorg

De HOvD geeft als Algemeen Commandant Brandweerzorg leiding aan de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert. Hij doet dit door leiding te geven aan het actiecentrum Brandweerzorg waarvan de samenstelling op basis van de incidenttypering kan variëren. Hij neemt vanaf GRIP 2 namens de brandweer deel aan het ROT en draagt bij aan het treffen van multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied.

Werkzaamheden:

  • Vormt samen met de Algemeen Commandanten van andere disciplines en diensten, de Informatiemanager, de Communicatieadviseur en de Operationeel Leider het ROT en stemt hierin de multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied af.

  • Verstrekt gestructureerd, eenduidig en kernachtig informatie en vormt met de deelnemers aan het ROT een gemeenschappelijk beeld van het incident.

  • Geeft in het ROT een advies omtrent de scheiding van bron- en effectgebied na afstemming met de Taakcommandant Brandweer in het CoPI.

  • Treft monodisciplinaire maatregelen (geeft efficiënt en effectief leiding aan de totale brandweerinzet in het bron- en effectgebied).

  • Draagt zorg voor de organisatie en uitvoering van en geeft leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg.

  • Levert een bijdrage aan het multidisciplinaire advies aan het Beleidsteam.

  • Informeert en adviseert de brandweeradviseur in het Beleidsteam.

  • Zorgt (eventueel via het Hoofd Informatie (HIN) Brandweer) voor een actueel en geverifieerd monodisciplinair beeld ten behoeve van het multidisciplinaire informatiemanagement.

  • Draagt in afstemming met de Communicatieadviseur ROT, indien nodig, zorg voor het waarschuwen/informeren van de bevolking.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten, de bevolking en derden optimaal te waarborgen.

  • Stemt de maatregelen op het gebied van brandweerzorg af met andere overheden en externe partners.

  • Draagt zorg voor de overdracht naar de reguliere organisatie van de incidentgemeente na afschaling.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement l. Functie instructeur

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Instructeur

Beschrijving van de functie: De instructeur:

  • 1. verzorgt afgebakende lessen of lesonderdelen binnen leergangen voor brandweerfuncties tot en met functieniveau MBO. Dat is zijn hoofdwerkomgeving. Hij treedt op als onafhankelijk en objectief beoordelaar. Daarnaast kan hij worden ingezet voor leeractiviteiten binnen vakbekwaam blijven. Pedagogisch-didactisch kan de instructeur het leren van complexe kennis en vaardigheden door deelnemers en groepen begeleiden binnen een afgebakende context. In vakinhoudelijke zin beschikt de instructeur over kennis en ervaring op het niveau van een thema zoals brandbestrijding, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen of een specialistische functie zoals chauffeur. Daarnaast beschikt hij over aanvullende bevoegdheid om zijn lessen te verzorgen wanneer daar sprake van is (bijvoorbeeld WRM-gecertificeerd voor de opleiding chauffeur).

  • 2. is werkzaam in een regionale werkomgeving (een veiligheidsregio) dan wel in een bovenregionale werkomgeving (een opleidingsinstituut).

  • 3. voert onder verantwoordelijkheid van een docent afgebakende lessen of lesonderdelen uit, aansluitend op zijn eigen vakinhoudelijke expertise. Een instructeur borgt in samenwerking met zijn collega-instructeurs en onder verantwoordelijkheid van de docent, de kwaliteit van (onderdelen van) een leergang. Hij kent in deze een signalerende rol waarin hij evaluatieresultaten en eigen ervaringen die vragen om aanpassingen binnen (onderdelen van) de leergang en/of begeleidingsactiviteiten, aan de docent rapporteert.

  • 4. moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. didactisch handelen*

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Kerntaak 2:. begeleiden van deelnemers in hun leerproces*

Begeleiden van deelnemers bij de uitvoering van leeractiviteiten.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten*

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

  • * Welke taken de instructeur in de praktijk uitvoert is afhankelijk van de organisatie en/of afdeling waarin hij werkzaam is en de ervaring van de functionaris (mono-multi, beginnend-ervaren).

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Innoveren en creativiteit

Oordelen

Resultaatgericht

Flexibel

(taakgericht) Leiderschap

Inleven

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

       

didactisch handelen

1

1

1

1

1

1

1

1

       

begeleiden van deelnemers in hun leerproces

         

1

1

1

       

begeleiden van toetsmomenten

 

1

       

1

         

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Werkzaamheden:

  • Systematisch voorbereiden van het onderwijs aan de hand van een aanwezig lesplan.

  • Verzorgen van activerend onderwijs door het toepassen van onderwijskundige concepten, didactische modellen en (digitale) leermiddelen en -materialen met het lesplan als leidraad.

  • Creëren van een optimaal leerklimaat waarin geloof in eigen kunnen en positieve relaties binnen de deelnemersgroep kenmerkend zijn.

  • Evalueren van de leeractiviteiten met de deelnemers en rapporteren van de bevindingen aan de verantwoordelijke docent.

Kerntaak 2:. begeleiden van deelnemers in hun leerproces

Begeleiden van deelnemers bij de uitvoering van leeractiviteiten.

Werkzaamheden:

  • Sturen en begeleiden van groepsprocessen tijdens de leergang.

  • Geven van feedback aan de deelnemer(s) tijdens de uitvoering van leeractiviteiten.

  • Signaleren en rapporteren van leer- en/of motivatieproblemen aan de verantwoordelijke docent.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Werkzaamheden:

  • Afnemen en beoordelen van formatieve toetsmomenten.

  • Signaleren en rapporteren van geconstateerde hiaten in kennis en/of kunde aan de verantwoordelijke docent/leidinggevende.

  • Optreden als beoordelaar waarbij aan de hand van beoordelingscriteria een objectieve en onafhankelijke beoordeling voorzien van schriftelijke en mondelinge beargumenteerde feedback wordt gegeven.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement m. Functie manager veiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Manager veiligheid

Beschrijving van de functie

Met de benaming manager veiligheid doelen we op een leidinggevende die op strategisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn 1 werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar.

   
 

De manager veiligheid heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de manager veiligheid is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente.

   
 

Hij rapporteert en legt verantwoording af, direct of indirect, aan de leiding van de regionale brandweerorganisatie.

1 Overal in dit document waar de manager veiligheid in de mannelijke vorm wordt aangeduid, kan nadrukkelijk ook vrouwelijke vorm gelezen worden. Slechts omwille van de leesbaarheid is voor een enkelvoudige (mannelijke) aanduiding gekozen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

De manager veiligheid is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de organisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. De manager veiligheid draagt daarbij zorg voor het beheren en beheersen van het beleid binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

De manager veiligheid geeft binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied richting aan de implementatie van het vastgestelde beleid binnen de regionale brandweerorganisatie. Hij treedt hierin sturen en bepalend op. Specifiek geeft hij hierin sturing aan de uitwerking van programma’s.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

De manager veiligheid is verantwoordelijk voor de personele zorg en de inzet van middelen van het organisatieonderdeel/werkgebied. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken en de inzet van middelen waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Voor de manager veiligheid is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij in beeld in zowel de mono- als multidisciplinaire omgeving.

Functie: manager veiligheid

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Plannen, organiseren en coördineren

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

3

3

2

       

3

   

3

 

3

3

Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

3

 

3

3

         

3

   

Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

2

3

       

2

       

3

Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

2

           

3

 

2

2

 

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Operationele voorbereiding

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

Kennisgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Informatiemanagement

   

*

Financieel management

   

*

Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie)

   

*

Projectmatig werken

 

*

 

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

Werkzaamheden

  • Signaleren, interpreteren en prioriteren van relevante ontwikkelingen:

    • buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving en ketenpartners)

    • binnen de brandweer (personeel en middelen)

    • binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch).

  • Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en zorg dragen voor samenhang in de veiligheidsketen.

  • Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:

    • MT-leden

    • andere organisatieonderdelen/werkgebieden en

    • relevante externe partijen.

  • Beheren en beheersen van het effect van het (strategisch) beleid.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Analyseren (3)

  • Samenwerken (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

Beoordelingscriteria

  • Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.

  • Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.

  • Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten en omvang)

  • Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.

  • De leiding van de regionale brandweerorganisatie is tevreden over de wijze van rapporteren.

  • Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.

  • Weet te handelen en te acteren in een netwerk- en procesmatige omgeving.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Prioriteren van het (strategische) beleid van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied in overeenstemming met het algemeen beleid.

  • Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen en programmering, in samenspraak met direct betrokkenen.

  • Begeleiden, motiveren, reflecteren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.

  • Periodiek laten rapporteren door managers en overige betrokkenen over de voortgang in de implementatie van het vastgestelde beleid.

  • Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources. In deze rapportage worden nadrukkelijk ook de afwijkingen in de implementatie van het beleid benoemd en het effect daarvan op lange termijn.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Leiderschap (3)

  • Resultaatgericht (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (3)

Beoordelingscriteria

  • Deelplannen hebben een rechtstreekse relatie met het algemeen beleid; hun bijdrage aan het algemeen beleid is geëxpliciteerd.

  • De opdrachten (of taakstellingen) aan de tactisch manager zijn SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) geformuleerd.

  • Motiveert betrokkenen om de opdrachten uit te voeren.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.

  • Situationeel leidinggeven aan managers en overige betrokkenen bij hun taak als leidinggevende.

  • Zorg dragen voor een goede verdeling van de werkeenheden: de juiste competentieontwikkelingen en uitdagingen beleggen bij de juiste medewerkers.

  • Het voeren van gesprekken met medewerkers in het kader van het vastgestelde HRM-beleid (zoals functionerings-, POP- en beoordelingsgesprekken)

  • Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving en selectie, benoeming, ontwikkeling, promotie en ontslag.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor de inzet van middelen (o.a. financiën, ict, huistvesting) voor het optimaal functioneren van de organisatie.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Coachen (3)

  • Kosten bewust (2)

Beoordelingscriteria

  • Zorgt ervoor dat de managers en overige betrokkenen een duidelijk beeld hebben van de verwachtingen van de manager veiligheid ten aanzien van hun functioneren.

  • Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan de managers en overige betrokkenen.

  • Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van managers en overige betrokkenen passend bij de organisatiedoelen.

  • De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Werkzaamheden

  • Identificeren van relevante belangen en actoren binnen en buiten de brandweer.

  • Het oprichten van, deelnemen aan en onderhouden van relevante netwerken.

  • Vertalen van belangen en activiteiten van het netwerk naar belangen en activiteiten van de organisatie en vice versa.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Netwerken (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (2)

Beoordelingscriteria

  • Onderhoudt contacten die leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.

  • Verkrijgt medestanders voor voorstellen.

  • Heeft een goed imago bij externe partijen op zowel het mono- als multidisciplinair terrein.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement n. Functie manschap

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Manschap

Beschrijving van de functie: De manschap:

  • 1. bestrijdt met een brandweereenheid, onder leiding van een bevelvoerder, het incident. Hij heeft binnen de brandweereenheid een specifieke taak, waarvan de inhoud kan verschillen per soort incident: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen en waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er sprake zijn van dienstverlening. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. Bij zijn werkzaamheden hanteert de manschap de standaardbepakking van de tankautospuit.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag.

  • 3. voert zijn werkzaamheden onder leiding van een bevelvoerder uit. Hij is zelf of met zijn eenheid verantwoordelijk voor het kiezen van werkzaamheden en bijbehorende middelen die passen bij de opdracht van de bevelvoerder. Bij de incidentbestrijding werkt hij volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. verricht werkzaamheden die variëren en in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders, zonder dat de veiligheid in het geding komt en het beoogde resultaat wordt behaald. Tevens is de manschap verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De manschap rukt uit samen met collega manschap(pen), bevelvoerder en chauffeur in een brandweereenheid1. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De manschap verkent, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, methodisch en veilig het incident. Hij neemt, zo nodig, middelen mee ter ondersteuning. Hij meldt de bevindingen aan de bevelvoerder.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De manschap richt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, een veilige werkomgeving in. Hij voert de opdracht van de bevelvoerder uit en kiest hierbij zelf de middelen en de werkwijze om dit te realiseren.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De manschap ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt, teruggekomen op de kazerne, ervoor dat de brandweereenheid weer uitruk gereed is. De manschap werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

* het incident kan zijn: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Probleem oplossen

Innoveren / creativiteit

Arbeidsveiligheid

Daadkracht

Flexibel

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

uitrukken

1

1

1

   

1

1

 

1

 

verkennen

1

1

1

1

1

1

1

 

1

 

bestrijden

1

1

1

1

1

1

1

1

1

 

herstellen

1

1

1

   

1

   

1

1

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De manschap rukt uit samen met collega manschap(pen), bevelvoerder en chauffeur in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Werkzaamheden:

  • Kiest zijn persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie).

  • Kiest middelen voor de verkenning (afhankelijk van de situatie).

  • Zoekt informatie op en deelt deze.

  • Deelt zijn specifieke kennis met de bevelvoerder.

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De manschap verkent, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, methodisch en veilig het incident. Hij neemt, zo nodig, middelen mee ter ondersteuning. Hij meldt de bevindingen aan de bevelvoerder.

Werkzaamheden:

  • Verkent het incident op:

    • risico’s die veiligheid brandweereenheid en slachtoffer(s) kunnen bedreigen.

    • slachtoffers en wat hun toestand is.

    • soort incident, specifieke bijzonderheden en stadium.

    • Uitbreidingsmogelijkheden.

  • Verricht metingen.

  • Geeft bevindingen door aan bevelvoerder en/of eenheid.

  • Voert handelingen uit die geen uitstel dulden.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De manschap richt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, een veilige werkomgeving in. Hij voert de opdracht van de bevelvoerder uit en kiest hierbij zelf de middelen en de werkwijze om dit te realiseren.

Werkzaamheden:

  • Richt een veilige werkomgeving in:

    • Zet incidentlocatie af.

    • Voert zo nodig metingen uit.

    • Richt het werkgebied in en maakt het benodigde materiaal inzet gereed.

  • Redt slachtoffer(s):

    • Past levensreddende handelingen toe.

    • Stelt het slachtoffer gerust.

    • Brengt het slachtoffer in veiligheid.

    • Redt dieren.

  • Bestrijdt het incident:

    brand:

    • Voert de door de bevelvoerder gekozen tactiek uit.

    • Maakt waterwinning gereed.

    • Past verschillende aflegsystemen toe.

    • Past verschillende (na)blustechnieken toe.

    hulpverlening:

    • Stabiliseert het object/voertuig.

    • Past bevrijdingstechnieken toe met hulpverleningsmateriaal.

    • Bestrijdt de gevolgen van stormschade en/of wateroverlast.

    gevaarlijke stoffen:

    • Neemt beperkende maatregelen m.b.t. het gevaar of de verspreiding van de gevaarlijke stof.

    • Voert ontsmettingsprocedure uit.

    waterongevallen:

    • Traceert het object/slachtoffer a.d.h.v. sporen en m.b.v. omstanders.

    • Ondersteunt het duikteam met hand- en spandiensten.

  • Werkt samen met overige brandweereenheden en andere hulpverleningsdiensten.

  • Voert schade beperkende maatregelen uit.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De manschap ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt, teruggekomen op de kazerne, ervoor dat de brandweereenheid weer uitruk gereed is. De manschap werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

Werkzaamheden:

  • Ruimt de incidentlocatie op:

    • Ruimt de gebruikte materialen, middelen, uitrusting op en ontsmet/reinigt zo nodig.

    • Laat de incidentlocatie opgeruimd en zo veilig mogelijk achter.

  • Maakt samen met de brandweereenheid het ingezette voertuig weer inzet gereed.

  • Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Werkt mee aan eventueel benodigde registratie.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement o

[Red: Vervallen.]

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement p. Functie medewerker brandpreventie/medewerker brandveiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Medewerker brandpreventie/Medewerker brandveiligheid

Beschrijving van de functie: De medewerker brandpreventie/medewerker brandveiligheid (MB)

  • 1. werkt op uitvoerend niveau. De werkzaamheden worden procesmatig uitgevoerd, waarbij de focus ligt op reguliere vraagstukken. Hij heeft overzicht over het vakgebied Brandveiligheid en legt de verbinding met andere vakgebieden. In zijn functie kan het zwaartepunt liggen op één of enkele taken zoals (proactief) adviseren, toezicht houden, stimuleren van brandveilig leven. De MB voert zelfstandig werkzaamheden uit conform vastgelegde werkafspraken voor één of meer actoren in het domein van brandveiligheid.

  • 2. werkt in een veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met het signaleren, analyseren en beoordelen van brandveiligheidsrisico’s en het adviseren ten aanzien van maatregelen om deze risico’s te beperken. Hij acteert op diverse plekken binnen de brandweerorganisatie en in de breedte van het publieke en het private domein.

  • 3. stemt af met de partners waarmee hij vanuit zijn taken te maken krijgt. Dit kunnen zijn het eigen team en andere afdelingen, gebouweigenaren en -gebruikers, bevoegd gezag, andere hulpdiensten, et cetera. Hij werkt nauw samen met de specialist brandveiligheid (SB) en fungeert als zijn ’antenne’ in de praktijk. De MB werkt nauw samen met de specialist brandveiligheid (SB) en fungeert als zijn ’antenne’ in de praktijk. Daarnaast werkt hij nauw samen met de medewerker omgevingsveiligheid (MO) en stemt af wanneer raakvlakken bestaan tussen elkaars werkzaamheden.

  • 4. signaleert belangen van betrokken partijen en informeert het eigen team hierover.

De wijze van aanpak en uitvoering van het werk wordt voor een groot deel aan de MB zelf overgelaten. Hij krijgt voornamelijk te maken met niet-complexe vraagstukken op het gebied van brandveiligheid. Hierbij gaat het met name om werkzaamheden die binnen het reguliere werkproces vallen.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1. : levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

De MB signaleert risico’s en trends in de praktijk op het gebied van brandveiligheid.

Daarnaast levert hij input voor de totstandkoming van landelijk, regionaal en/of gemeentelijk integraal veiligheidsbeleid. Hierbij is hij proactief ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Hij neemt zelfstandig het initiatief om input te leveren voor beleidsvoorstellen. Daarnaast kan de MB een rol spelen bij de implementatie en de uitvoering van dit beleid.

Kerntaak 2. : verzamelt en geeft informatie over brandveiligheid

De MB stimuleert het bewustzijn van brandveiligheid door contacten te onderhouden met alle partners in het verzorgingsgebied die van belang zijn voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij verzamelt en beheert risico-informatie en zorgt voor terugkoppeling van relevante risico’s aan interne en externe partijen. Ook geeft hij voorlichting over brandveiligheid aan diverse doelgroepen. Verder werkt hij mee aan voorlichtingscampagnes.

Kerntaak 3. : signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De MB signaleert, analyseert en beoordeelt risico-informatie over de brandveiligheid binnen gestelde kaders, om uiteindelijk advies te kunnen uitbrengen over maatregelen om deze risico’s te beheersen (kerntaak 4). Hij signaleert daarbij ook complexe vraagstukken en schakelt dan de SB in.

Kerntaak 4. : adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De MB brengt onderbouwd advies uit over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen in de planfase en houdt toezicht op de naleving van brandveiligheid en adviseert over handhaving in de uitvoerings- en gebruiksfase aan:

  • het bevoegd gezag

  • de interne organisatie

  • externe partijen.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1. : levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

Werkzaamheden

  • Neemt initiatief om input te leveren voor de totstandkoming van brandveiligheidsbeleid.

  • Signaleert relevante ontwikkelingen in het eigen vakgebied.

  • Draagt bij aan de implementatie en de uitvoering van brandveiligheidsbeleid.

Keuzes en dilemma’s

  • Regelgericht versus risicogericht.

  • Breedte versus diepgang (generalist versus specialist).

  • Omgaan met onzekerheid door het ontbreken van duidelijke richtlijnen.

Kerntaak 2. : verzamelt en geeft informatie over brandveiligheid

Werkzaamheden

  • Benadert proactief relevante partners en onderhoudt deze contacten om informatie te verzamelen over specifieke objecten en gebieden.

  • Draagt zorg voor het (laten) verwerken van risico-informatie in informatiesystemen over gebied- en objectspecifieke voorzieningen en maatregelen.

  • Borgt de risico-informatiecyclus in de veiligheidsketen, bijvoorbeeld door het uitwisselen van informatie met operationele voorbereiding (planvorming, vakbekwaamheid) en incidentbestrijding.

  • Geeft proactief informatie, bijvoorbeeld in de vorm van rondleiding en instructie, aan de interne organisatie over risico’s, voorzieningen en maatregelen ten aanzien van brandveiligheid.

  • Geeft proactief informatie aan externe partners over risico’s, voorzieningen en maatregelen ten aanzien van brandveiligheid. Hij stemt hierbij informatie en aanpak af op de doelgroep.

  • Maakt een plan van aanpak voor eenvoudige (voorlichtings-)activiteiten.

  • Werkt mee aan voorlichtingscampagnes.

  • Stemt af en wisselt uit met specialisten uit het vakgebied, zowel lokaal, regionaal als landelijk.

Keuzes en dilemma’s

  • Mono-disciplinaire focus versus signaalfunctie voor multi-partners.

  • Signaleren en bijsturen versus ingrijpen.

  • Beknopt houden versus uitweiden over de inhoud bij het informeren van de afdeling Incidentbestrijding en externe partijen (je boodschap helder overbrengen, zonder alle feiten te benoemen).

Kerntaak 3. : signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Signaleert, analyseert en beoordeelt risico-informatie over de brandveiligheid van het eigen verzorgingsgebied.

  • Brengt relevante risico’s op hoofdlijnen in kaart.

  • Hanteert relevante scenario’s en adviseert over maatregelen volgens het kenmerkenschema (gebouw, installatie, mens, brand, omgeving, interventie).

  • Beoordeelt in welke situatie inschakeling van een SB noodzakelijk is.

  • Beoordeelt of maatregelen voldoende effectief zijn.

Keuzes en dilemma’s

  • Zelf beoordelen versus anderen inschakelen.

  • Blijven doorgaan met signaleren zonder dat er een vervolg aan wordt gegeven.

  • Omgaan met onduidelijkheid van aard en ernst van de brandrisico’s.

  • Gevoel hebben voor het belang van brandveiligheid versus overige belangen van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Kerntaak 4. : adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Adviseert over bouwen, milieu, gebruik en evenementen aan het bevoegd gezag, interne en externe partijen.

  • Adviseert in het kader van brandveiligheidsbewustzijn (bijvoorbeeld ten aanzien van brandveilig leven).

  • Houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving ten aanzien van brandveiligheid (eventueel met gelijkwaardigheden) en adviseert over de handhaving daarvan in de uitvoeringsfase en de gebruiksfase.

  • Beoordeelt de brandveiligheidsmaatregelen, die door bedrijven of andere organisaties worden genomen.

  • Neemt deel aan overleggen met internen en externen en participeert in integrale programma’s voor toezicht.

Keuzes en dilemma’s

  • Omgaan met de verwachting van klanten dat de MB zich flexibel opstelt versus de verantwoordelijkheid van de MB voor de brandveiligheid.

  • Zelf beoordelen versus een SB inschakelen.

  • Risicogericht versus regelgericht.

  • Afwegen van de noodzaak en proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

  • Ontbreken van wettelijke verankering van de mogelijke maatregelen (niet alles is af te dwingen).

4.1. Competenties

Voor elke functie zijn er specifieke competenties benoemd. In de competentiematrix hieronder worden deze benoemd voor de functie MB, in relatie tot de kerntaken. In de bijlage Competentiewoordenboek brandweerfuncties op (v)mbo-niveau is beschreven welke betekenis de niveaus uit de competentiematrix hebben.

Competenties

Kerntaken Medewerker brandveiligheid

Accuraat

Analyseren

Communiceren

Leren en reflecteren

Oordelen

Samenwerken

Resultaatgericht

Onafhankelijk

Flexibel

1. Levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

1

1

1

2

2

1

1

1

1

2. Geeft informatie over brandveiligheid

1

1

2

2

2

2

1

1

1

3. Signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s

2

1

1

2

2

1

1

2

2

4. Adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s

2

1

1

2

2

2

1

2

2

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement q. Functie medewerker operationele voorbereiding

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Medewerker operationele voorbereiding

Beschrijving van de functie

De medewerker operationele voorbereiding werkt op een afdeling die zich bezighoudt met preparatie en voert daar (mono- en multidisciplinaire) werkzaamheden uit die nodig zijn om de repressieve dienst en de multidisciplinaire voorzieningen zo effectief en efficiënt mogelijk te laten functioneren. Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps voert de medewerker operationele voorbereiding werkzaamheden op een of meer van de volgende gebieden uit:

• planvorming;

• materieelbeheer (onderhoud, vervanging en verbetering);

• opleiden en oefenen.

2.1. Kerntaken

Planvorming

Kerntaak 1:. Verlenen van logistieke ondersteuning

De medewerker operationele voorbereiding draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.

Kerntaak 2:. Leveren van informatie voor de operationele dienst

De medewerker operationele voorbereiding draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen), zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten) en zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.

Materieelbeheer

Kerntaak 3:. Uitvoeren van taken op het gebied van materieel beheer

De medewerker operationele voorbereiding zorgt voor onderhoud van materieel en materiaal. Hij2adviseert zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal en geeft input voor beleid op het gebied van materieelbeheer. Hij verzorgt instructie over het gebruik van materieel en materiaal.

Functie: Medewerker operationele voorbereiding

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Innoveren/creativiteit

Problemen oplossen

Plannen, organiseren en coördineren

Flexibel

Daadkracht

Mondeling communiceren

Verlenen van logistieke

           

ondersteuning

   

1

1

1

 

Leveren van informatie voor de operationele dienst

1

 

1

   

1

Uitvoeren van taken op het gebied van onderhoud en aanschaf

1

1

 

1

 

1

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker operationele voorbereiding vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Verlenen van logistieke ondersteuning

Werkzaamheden

  • Stelt een logistiek verzorgingsplan op voor langdurig en grootschalig brandweeroptreden.

  • Draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.

  • Zorgt dat de voorraden ten behoeve van de repressieve dienst op orde zijn.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Flexibel (1)

  • Daadkracht (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan planmatig en projectmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen en in te spelen op onmiddellijke behoeften.

  • Is in staat om er voor te zorgen dat de voorraden van de repressieve dienst op orde zijn.

  • Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de logistieke ondersteuning van de repressieve dienst.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Kent het netwerk van interne en externe partners.

  • Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.

Kerntaak 2:. Leveren van informatie voor de operationele dienst

Werkzaamheden

  • Draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen).

  • Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten).

  • Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren/creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om de informatie te verzamelen die nodig is om de repressieve taak uit te voeren.

  • Kan op accurate wijze deze informatie verspreiden.

  • Is in staat om in samenwerking met de repressieve dienst plannen, procedures en instructies te ontwikkelen, te implementeren en te evalueren.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Beschikt over overtuigingskracht.

  • Kan planmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen.

  • Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de repressieve dienst.

  • Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.

  • Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.

  • Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.

Kerntaak 3:. Uitvoeren van taken op het gebied van materieel beheer

Werkzaamheden

  • Draagt zorg voor onderhoud van materieel en materiaal.

  • Adviseert aan zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal.

  • Adviseert aan zijn leidinggevende over het beleid op het gebied van materieel beheer.

  • Draagt zorg voor gebruiksinstructie ten aanzien van materieel en materiaal.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren/creativiteit (1)

  • Problemen oplossen (1)

  • Flexibel (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Beschikt over relevante technische kennis en kan deze zonodig toepassen.

  • Is in staat om te bepalen aan welke eisen nieuw aan te schaffen materieel of materiaal moet voldoen.

  • Is op de hoogte van relevante ontwikkelingen en eisen op het gebied van arbeidsveiligheid.

  • Is op de hoogte van de relevante ontwikkelingen binnen het vakgebied t.a.v. materieel, materiaal en onderhoud.

  • Kan op een accurate wijze de gebruikersinformatie overdragen.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Kan planmatig en projectmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen.

  • Heeft kennis van de organisatie en activiteiten van de brandweer.

  • Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.

  • Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.

  • In staat om te gaan met tegenstrijdige belangen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement r. Functie medewerker opleiden en oefenen

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Medewerker opleiden en oefenen

Beschrijving van de functie

De medewerker opleiden en oefenen is werkzaam op een afdeling die zich bezig houdt met voorbereiding. Hij draagt bij aan het opstellen, beheren en uitvoeren van het regionaal en/of gemeentelijk opleidings- en oefenbeleidsplan, zowel multi- als monodisciplinair. De medewerker opleiden en oefenen voert werkzaamheden uit op volgende gebieden:

• Het mede ontwikkelen van opleidings- en oefenbeleid en -trajecten (incl. bijscholing).

• Het organiseren van (grootschalige) opleidings- en oefentrajecten.

• De kwaliteitsbewaking van opleidings- en oefentrajecten.

   
 

Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps, het district of de regio verricht de medewerker opleiden en oefenen werkzaamheden op een of meer van deze gebieden. Dat betekent dat niet alle werkzaamheden bij de kerntaken uit dit kwalificatieprofiel van toepassing hoeven te zijn.

   
 

De functie maakt deel uit van het cluster opleiden en oefenen (samen met de specialist opleiden en oefenen, de oefencoördinator, de docent en de instructeur). De medewerker opleiden en oefenen rapporteert aan de specialist opleiden en oefenen of aan het hoofd opleiden en oefenen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Draagt bij aan het ontwikkelen van beleid op het gebied van opleiden en oefenen

De medewerker opleiden en oefenen levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van het (meerjaren)beleid op het gebied van opleiden en oefenen en het regionaal of gemeentelijk jaarplan voor opleiden en oefenen. Hij draagt voor zijn eigen bijdrage zorg voor de afstemming van het meerjarenbeleid met opleidings- en oefenplannen van andere diensten en de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).

Kerntaak 2:. Coördineert de uitvoering van beleid

De medewerker opleiden en oefenen vertaalt het vastgestelde beleid in (regionale) opleidings- en oefentrajecten en draagt in overleg met het regionaal opleidingsinstituut en het regionaal oefenbureau zorg voor de uitvoering ervan.

Kerntaak 3:. Kwaliteitsbewaking

De medewerker opleiden en oefenen bewaakt de kwaliteit van de uitvoering van de opleidings- en oefentrajecten. Hij verzamelt evaluatiegegevens en vertaalt deze naar voorstellen voor mogelijke aanpassingen van beleid. De medewerker opleiden en oefenen is verantwoordelijk voor de registratie van relevante opleidings- en oefengegevens dan wel de organisatie daarvan.

Functie: medewerker opleiden en oefenen

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Leren en reflecteren

Plannen, organiseren en coördineren

Resultaatgericht

Flexibel

Daadkracht

Mondeling communiceren

Samenwerken

Bijdragen aan beleidsontwikkeling

1

1

     

1

1

Coördineert de uitvoering van beleid

1

2

1

1

1

1

2

Kwaliteitsbewaking

1

1

   

1

 

1

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker opleiden en oefenen vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Draagt bij aan het ontwikkelen van beleid op het gebied van opleiden en oefenen

Werkzaamheden

De medewerker opleiden en oefenen:

  • Levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van regionaal en/of gemeentelijk beleid voor opleiden en oefenen en maakt daarbij gebruik van regionale en landelijke richtlijnen.

  • Stelt op basis van evaluaties verbetervoorstellen op en draagt bij aan de vertaling naar en implementatie van nieuw beleid aangaande de inhoud en organisatie van toekomstige opleidings- en oefenactiviteiten.

  • Stemt samen met betrokkenen het (concept) meerjarig opleidings- en oefenbeleid af op vergelijkbare opleidings- en oefenplannen van andere diensten en op de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).

  • Inventariseert de bestaande en toekomstige vraag van de eigen organisatie en die van de partners op het gebied van opleiden en oefenen.

  • Zorgt voor een structuur om het opleidings- en oefenbeleid te implementeren.

  • Adviseert de specialist opleiden en oefenen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Mondeling communiceren (1)

  • Samenwerken (1)

Beoordelingscriteria

  • Heeft kennis en kunde van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in de eigen organisatie en die van de partners.

  • Is in staat om beleidsinformatie aan te leveren die onderbouwd, relevant en duidelijk is.

  • Is in staat om verbetervoorstellen te vertalen naar de praktijk.

  • Heeft kennis van regionale en landelijke richtlijnen op het gebied van opleiden en oefenen.

  • Is in staat om de behoefte aan opleiden en oefenen te inventariseren.

  • Is een volwaardig (inhoudelijk) gesprekspartner voor alle betrokkenen o.a. doordat hij zich kan inleven in de belangen van deze betrokkenen.

Kerntaak 2:. Coördineert de uitvoering van beleid

Werkzaamheden

De medewerker opleiden en oefenen:

  • Stelt samen met andere betrokkenen het opleidings- en oefenjaarplan op.

  • Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen opleidings- en oefentrajecten.

  • Vervult een rol bij de uitvoering van opleidings- en oefentrajecten in zowel mono- als multidisciplinaire contexten.

  • Coördineert de inzet van de functionarissen die betrokken zijn bij opleidings- en oefentrajecten.

  • Communiceert het opleidings- en oefentraject naar alle direct bij opleiden en/of oefenen betrokken functionarissen.

  • Regelt opleidings- en oefenfaciliteiten.

  • Stelt zonodig een begroting op voor een kleinschalige opleiding of oefening.

  • Draagt zorg voor de registratie van opleidingen en/of oefeningen of de organisatie daarvan.

  • Organiseert (tussentijdse) toetsen, examens en beoordelingsmomenten.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (2)

  • Resultaatgericht (1)

  • Flexibel (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondelinge communicatie (1)

  • Samenwerken (2)

Beoordelingscriteria

  • Kan een jaarplan opstellen volgens regionale richtlijnen.

  • Kan in mono- en multidisciplinair verband (een bij-)scholing en/of oefening organiseren.

  • Heeft kennis van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in het werkgebied (de eigen organisatie en die van de partners).

  • Is in staat om een begroting voor kleinschalige opleidingen of oefeningen op te stellen.

  • Is in staat om opleidingen en oefeningen te registreren en deze registraties te raadplegen.

  • Heeft kennis van de relevante reglementen en richtlijnen voor opleiden, examineren en oefenen.

Kerntaak 3:. Kwaliteitsbewaking

Werkzaamheden

  • Monitort de kwaliteit van de uitvoering van een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.

  • Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen het evaluatietraject voor een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.

  • Verzamelt en verwerkt relevante (evaluatie)gegevens en maakt daarbij gebruik van de beschikbare middelen.

  • Rapporteert de resultaten van de evaluatie.

  • Vertaalt evaluatiegegevens naar verbetervoorstellen voor het beleid en/of de uitvoering.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Samenwerken (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan, zowel in een mono- als multidisciplinaire context, de kwaliteit van een (bij)scholing- en/of oefentraject bewaken.

  • Is in staat een mondelinge of schriftelijke evaluatie (mede) te ontwikkelen en uit te voeren.

  • Kan het belang van evalueren omschrijven.

  • Is in staat om (evaluatie)gegevens te verzamelen en te verwerken.

  • Is in staat om de uitkomsten van een evaluatie te analyseren en te verwerken in een rapportage.

  • Is in staat om de evaluatiegegevens te vertalen naar concrete verbetervoorstellen voor beleid en/of uitvoering.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement s. Functie meetplanleider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub s Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Meetplanleider (MPL)

Beschrijving van de functie

Evenals de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) is de MPL een specialist op het gebied van gevaarlijke stoffen. De MPL wordt ingezet in het effectgebied als dit volgens de ‘inzetprocedure gevaarlijke stoffen’ of andere relevante procedures gewenst is. Meestal wordt de MPL ingezet vanaf GRIP2 of wanneer de leidinggevende om zijn inzet verzoekt.

   
 

De MPL zorgt voor het aansturen en coördineren van de meetploegen die in het effectgebied metingen moeten verrichten. Hij ¹ interpreteert en analyseert de aan hem doorgegeven waarnemings- en meetresultaten. Aan de hand van gegevens uit het incident is de MPL in staat om een inschatting te maken van de grootte van het effectgebied en de daarbij horende risico’s voor de bevolking in dat effectgebied. Op grond van zijn bevindingen adviseert hij het hoofd stafsectie brandweer en de AGS over de te nemen noodzakelijke maatregelen.

   
 

De MPL werkt nauw samen met de AGS voor wat betreft informatie-uitwisseling. Als hulpmiddelen maakt de MPL gebruik van naslagwerken, mallen, plotgegevens en OGS-software. De MPL treedt op als backoffice ten behoeve van de AGS. Bij meer complexe incidenten zal een (tweede) AGS optreden als adviseur van het OT en/of als intermediair tussen lokaal commando, externe deskundigheid en bestuur voor informatie gerelateerd aan gevaarlijke stoffen.

¹ Overal waar in deze bijlage ‘hij’ wordt geduid kan ook ‘zij’ worden gelezen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.

Kerntaak 2:. Vormen advies

Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de GAGS.

Kerntaak 3:. Optreden als MPL (overdragen advies en samenwerken met betrokken partijen) bij incidenten met gevaarlijke stoffen

Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.

Functie: meetplanleider

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Accuraat

Oordelen

Daadkracht

Inleven

Communiceren

Samenwerken

Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

2

 

3

3

3

3

2

3

Vormen van advies

2

         

2

 

Optreden als MPL bij incidenten met gevaarlijke stoffen

 

2

3

     

2

3

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

Werkzaamheden

Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Verzamelt informatie bij verschillende bronnen:

    • over incident: bij meldkamer/alarmcentrale en AGS

    • actief raadplegen (externe) informatiebronnen

    • volgen incidentontwikkeling (incl. bestrijding).

  • Stelt, aan de hand van de gegevens over het incident, een meet- en of verkenningsstrategie op.

  • Maakt een analyse van de:

    • grootte van het effectgebied

    • de indeling in hot-warm-cold zone

    • mogelijke risico’s voor de bevolking in het effectgebied op basis van interventiewaarden in samenwerking met de GAGS

    • de noodzaak om meetploegen in te zetten

    • acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie.

  • Interpreteert meet- en verkennings gegevens en trekt hieruit conclusies over:

    • de verspreiding van gevaarlijke stoffen

    • het al dan niet bijstellen van de indeling in hot-warm-cold zone

    • de noodzaak van het treffen van maatregelen voor de bevolking in de hot-warm-cold zone.

  • Denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

Vraagt indien nodig een second opinion aan.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Analyseren (2)

  • Accuraat (3)

  • Oordelen (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Communiceren (2)

  • Samenwerken (3)

Beoordelingscriteria

  • Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.

  • Kwaliteit/relevantie van de wijze van analyse.

  • Kunnen analyseren van meetresultaten

  • Kunnen en durven bijstellen van de meetstrategie en het advies.

  • Analytisch vermogen op afstand.

Kerntaak 2:. Vormen advies

Werkzaamheden

Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de AGS.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Vormt een advies over:

    • de mogelijke concentratiecontouren voor de verschillende interventiewaarden en de vertaling daarvan in de hot-warm-cold zone

    • te nemen maatregelen ten bate van de bescherming van hulpverleners (multidisciplinair) en de bevolking gerelateerd aan de hot-warm-cold zone

    • te nemen maatregelen ter beperking van schade in het effectgebied

    • gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in het effectgebied

    • waarschuwen/alarmeren van de omgeving bij acuut gezondheidsgevaar (bij concentraties > LBW/AGW)

    • andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.

  • Vertaalt zijn bevindingen naar een gemotiveerd advies in de vorm van een plot met voorgestelde maatregelen voor het hoofd stafsectie brandweer en de (tweede) AGS.

    Stelt, bijvoorbeeld op basis van ontwikkelingen of second opion, het advies bij.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Analyseren (2)

  • Communiceren (2)

Beoordelingscriteria

  • Structureren, prioriteiten stellen.

  • Adviezen zijn inhoudelijk correct en overzichtelijk.

  • Adviezen zijn geloofwaardig (op maat/proportionaliteit), kort en krachtig en passend bij het tijdspad van het incident.

Kerntaak 3:. Optreden als MPL (overdragen advies en samenwerken met betrokken partijen) bij incidenten met gevaarlijke stoffen

Werkzaamheden

Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Bij acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie:

    • informeert de verantwoordelijk functionaris voor het activeren van de procedure voor het waarschuwen van de bevolking

    • bepaalt en controleert de geactiveerde sirenes

    • controleert of bijbehorende procedures, zoals voorlichting en opschaling, uitgevoerd worden.

  • Geeft uitvoering aan de meetstrategie en stemt deze af met de AGS; stelt deze zonodig bij op basis van meetresultaten.

  • Stuurt meetploegen aan:

    • bepaalt locatie meetpunten

    • bepaalt de meetmethode

    • bepaalt het noodzakelijke beschermingsniveau van de meetploegen

    • geeft duidelijke opdrachten aan de meetploegen.

  • Werkt samen met:

    • AGS (in brongebied of adviseur OT, second opinion)

    • centralist (informatie en aansturen meetploegen)

    • hoofd stafsectie brandweer

    • andere hulpdiensten.

  • Volgt het incident- en bestrijdingsverloop ten behoeve van kerntaak 1.

Informeert en draagt advies voortvloeiend uit kerntaak 2 over aan hoofd stafsectie brandweer en AGS.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Plannen, organiseren en coördineren (2)

  • Accuraat (3)

  • Communiceren (2)

  • Samenwerken (3)

Beoordelingscriteria

  • Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.

  • Effectief blijven functioneren onder turbulente omstandigheden en grote druk.

  • Op een daadkrachtige en veilige wijze aansturing geven aan meetploegen.

  • Werkwijze en advies motiveren (met vakinhoudelijke argumenten) en uitleggen, uitvoerbaarheid bespreken, communiceren en informeren.

  • Gevraagd en ongevraagd adviseren.

  • Daadkrachtig en zelfverzekerd maar flexibel.

  • Rekening houden met betrokken partijen, met oog voor de verschillende belangen (ook multidisciplinair).

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement t. Functie oefencoördinator

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Oefencoördinator

Beschrijving van de functie

De oefencoördinator:

1. maakt deel uit van het vakgebied opleiden en oefenen en werkt samen met de Specialist opleiden en oefenen, de medewerker opleiden en oefenen, de instructeur en de oefenleider;

2. opereert hoofdzakelijk monodisciplinair;

3. implementeert het oefenbeleid door het te vertalen in een oefenprogramma;

4. is verantwoordelijk voor de uitvoering van het oefenprogramma;

5. evalueert de oefeningen en bewaakt de oefenkwaliteit.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

De oefencoördinator levert een bijdrage aan de beleidsvorming op het gebied van oefenen. Hij 3maakt daarbij gebruik van zijn kennis op het gebied van de oefenbehoefte, de leerpunten uit incidenten en de evaluatie van oefenactiviteiten.

Kerntaak 2:. Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

De oefencoördinator ontwikkelt oefenprogramma’s binnen de daarvoor geldende randvoorwaarden. Hij werkt daarvoor samen met de Specialist opleiden en oefenen.

Kerntaak 3:. Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

De oefencoördinator zorgt ervoor dat het oefenprogramma daadwerkelijk uitgevoerd wordt.

Kerntaak 4:. Evalueren en kwaliteitszorg

De oefencoördinator evalueert en registreert de oefenresultaten en levert hiermee een bijdrage aan kwaliteitszorg.

Functie: oefencoördinator

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Innoveren en creativiteit

Plannen, organiseren en coördineren

Resultaat gericht

Analyseren

Probleem oplossen

Oordelen

Daadkracht

Mondeling communiceren

Flexibiliteit

Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

 

1

 

1

   

1

1

 

Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

1

1

1

1

   

1

1

 

Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

1

1

1

1

1

 

1

1

1

Evalueren en kwaliteitszorg

1

 

1

1

 

1

1

1

 

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de oefencoördinator vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

Werkzaamheden

  • Draagt bij aan beleid door in overleg met de korpsleiding en/of de specialist opleiden en oefenen:

    • de oefenbehoefte vast te stellen;

    • de leerpunten van (lokale) incidenten en evaluatiegegevens van voorgaande oefeningen te vertalen naar beleid betreffende de inhoud en organisatie van toekomstige oefenactiviteiten;

    • op basis van input van de specialist opleiden en oefenen het meerjarig oefenbeleid af te stemmen met regionale en landelijke richtlijnen en met de behoefte van de werkomgeving;

    • oefenplannen van het eigen korps te vergelijken met soortgelijke oefenplannen van andere diensten.

  • Neemt deel aan overlegstructuren binnen het eigen vakgebied.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Analyseren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om met overtuiging en onderbouwd zijn bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van beleid.

  • Moet een beperkte probleemanalyse kunnen maken.

  • Stelt zich op als volwaardig gesprekspartner doordat hij zich kan inleven in belangen van anderen en dit objectief weet te vertalen in adviezen (op zijn niveau) ten aanzien van het beleid.

  • Weet de juiste probleemeigenaar (functionaris) voor acties uit de evaluaties aan te spreken.

Kerntaak 2:. Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

Werkzaamheden

  • Ontwikkelt i.s.m. de specialist opleiden en oefenen oefenprogramma’s voor de reguliere taak (basisbrandweerzorg en specialismen) en grootschalig optreden (afhankelijk van de grootte van het korps).

  • Structureert en implementeert het oefenbeleid.

  • Hanteert de oefensystematiek zoals gepresenteerd in de (actuele) Leidraad Oefenen.

  • Stemt de oefenfrequentie af op in het beleid vastgelegde behoefte.

  • Stemt het oefenprogramma af op de randvoorwaarden: budget, beschikbaarheid personeel, planning en faciliteiten.

  • Signaleert uitvoeringsproblemen bij het vertalen van beleid en komt met oplossingen.

  • Verwerkt leerpunten ten aanzien van de randvoorwaarden in het nieuwe programma.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan de oefensystematiek uitleggen.

  • Kan de oefensystematiek toepassen.

  • Plant het oefenprogramma op basis van de randvoorwaarden.

  • Is in staat een aantrekkelijk programma neer te zetten wat geaccepteerd wordt in de doelgroep en waarbij de vooraf bepaalde oefendoelen gehaald worden.

  • Draagt het oefenprogramma uit en creëert daarmee draagvlak en acceptatie.

Kerntaak 3:. Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

Werkzaamheden

  • Vertaalt het oefenprogramma naar een planning.

  • Communiceert het oefenprogramma binnen de eigen organisatie en richting overige betrokkenen.

  • Stemt in geval van gezamenlijke oefeningen af met betrokken partijen.

  • Coördineert de planning van de inzet van vakinhoudelijk deskundigen, oefenleiders, ensceneerders, veiligheidsfunctionarissen, waarnemers, beoordelaars en overige betrokkenen tijdens de voorbereiding en in de uitvoering.

  • Beslist over aanpassingen in de uitvoering van het oefenprogramma (in overleg met de specialist opleiden en oefenen).

  • Regelt oefenfaciliteiten.

  • Bewaakt het budget voor de uitvoering van het oefenprogramma.

  • Begroot de kosten van een oefening.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren

  • Probleemoplossen (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

  • Flexibel (1)

Beoordelingscriteria

  • Zorgt dat tijdig alle juiste middelen en personen beschikbaar zijn om de oefening uit te kunnen voeren.

  • Communiceert op de juiste wijze met de verschillende betrokkenen elk op hun eigen niveau (inlevingsvermogen).

  • Speelt snel en flexibel in op wijzigingen in randvoorwaarden zoals: planning en de beschikbaarheid middelen, personen en faciliteiten.

  • Blijft bij het behalen van zijn oefendoelen binnen het budget en maakt daarbij op creatieve wijze keuzes.

  • Kan een oefening realistisch begroten.

  • Maakt vooraf een juiste inschatting van de veiligheidsaspecten bij een oefening.

Kerntaak 4:. Evalueren en kwaliteitszorg

Werkzaamheden

  • Houdt de registratie van oefeningen bij.

  • Evalueert tussentijds de voortgang en het rendement van de uitvoering van het oefenprogramma.

  • Verzorgt de eindevaluatie van de oefencyclus.

  • Bericht over de resultaten aan de betrokkenen, de leidinggevende en de specialist opleiden en oefenen.

  • Gebruikt de evaluatiegegevens voor eventuele bijstelling van het oefenprogramma.

  • Levert input met betrekking tot normstelling voor het oefenbeleidsplan.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren (1)

  • Oordelen (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Houdt accuraat de registratie bij in de hem daarvoor beschikbaar staande systemen of middelen.

  • Kan het belang van registreren motiveren.

  • Weet op juiste wijze de evaluatiegegevens te vertalen naar verbeterpunten voor het oefenprogramma en kan deze toelichten.

  • Kan uitleg geven over de wijze van registreren en evalueren in het kader van kwaliteitszorg.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement u. Functie officier van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: officier van dienst (OvD)

Beschrijving van de functie: De officier van dienst:

  • 1. vervult vier rollen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De vier rollen van de OvD zijn leiding geven aan de brandweereenheden bij repressief optreden, initiëren en coördineren van motorkapoverleg bij multidisciplinair repressief optreden, lid van het Commando Plaats Incident (CoPI) namens de Brandweer en medewerker in het actiecentrum Brandweerzorg. In één incident kan een OvD meerdere rollen vervullen.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de Brandweer. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen zoals het incidentterrein, het CoPI en het actiecentrum Brandweer, uit.

  • 3. zijn functie bevindt zich functioneel tussen de bevelvoerder en de Taakcommandant Brandweer of de Algemeen Commandant Brandweerzorg. De OvD geeft bij repressief optreden leiding aan de bevelvoerders. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant, en staat hij onder bevel van de Taakcommandant Brandweer. De OvD is gelijkwaardig lid van het motorkapoverleg. In het CoPI staat de OvD onder leiding van de Leider CoPI als het gaat om de multidisciplinaire samenwerking. De OvD staat als het gaat om het monodisciplinaire optreden onder leiding van de Algemeen Commandant Brandweerzorg. Dit geldt voor zowel de rol als lid van het CoPI als voor de rol van medewerker in het actiecentrum Brandweerzorg.

  • 4. kan te maken krijgen met zowel kleine als grootschalige incidenten die zowel kleine als grote politiek-maatschappelijke impact kunnen hebben. De OvD moet een analyse maken van het incident, de verwachte ontwikkeling van het incident en het daarbij meest passende brandweeroptreden. Daarbij moet in acht worden genomen dat het incident over het algemeen dynamisch is en kan plaatsvinden in een slecht overzichtelijke omgeving. De OvD heeft daarbij te maken met verschillende verwachtingen vanuit de omgeving (mono versus multi) en maatschappelijke belangen. Tijdens het optreden moet de OvD functioneren onder tijdsdruk en kan hij te maken hebben met mentale belasting.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

De OvD maakt een analyse van het incident en de te verwachten incidentontwikkeling. Op basis hiervan besluit de OvD tot een passende brandweerinzet en geeft leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant en staat dan onder leiding van de Taakcommandant Brandweer.

Kerntaak 2:. initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

Bij multidisciplinair repressief optreden kan de OvD het multidisciplinaire overleg in het motorkapoverleg opstarten en coördineren en schaalt zo nodig op naar GRIP 1 of 2.

Kerntaak 3:. deelnemen aan het CoPI

Bij multidisciplinair optreden vertegenwoordigt de OvD de brandweer in het CoPI in de rol van Taakcommandant Brandweer (deze rol wordt in opgeschaalde situaties door de Hoofd Officier van Dienst (HOvD) ingevuld). Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire inzet in te brengen. Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

Kerntaak 4:. deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

Bij grootschalig monodisciplinair optreden of bij multidisciplinair repressief optreden adviseert, ondersteunt en informeert de OvD de Algemeen Commandant Brandweerzorg in het actiecentrum Brandweerzorg. Levert een bijdrage aan de operationele brandweerprocessen.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Maatschappelijk georiënteerd

Mondeling communiceren

Daadkracht

Inleven

Leren en reflecteren

   

leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

2

3

2

2

2

2

2

3

2

2

   

initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

2

2

2

2

2

2

2

3

2

2

   

deelnemen aan het CoPI

3

2

3

2

2

2

2

3

2

2

   

deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

2

1

2

2

2

2

3

3

2

2

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

Leiderschapsprofiel

Het brandweerveld heeft voor alle leiders op operationeel, tactisch en strategisch niveau zes rollen gedefinieerd. Aan de functie OvD wordt het volgende leiderschapsprofiel toegekend: Operationeel leidinggevende. In supplement hh wordt dit profiel nader uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

De OvD maakt een analyse van het incident en de te verwachten incidentontwikkeling. Op basis hiervan besluit de OvD tot een passende brandweerinzet en geeft leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant en staat dan onder leiding van de Taakcommandant Brandweer.

Werkzaamheden:

  • Vormt op basis van de initiële informatie meerdere scenario’s.

  • Maakt door middel van een verkenning een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en vormt daardoor een totaalbeeld van de huidige en verwachte situatie.

  • Toetst voortdurend de scenario’s aan de werkelijke situatie en anticipeert hierop.

  • Kiest ter plaatse voor het best passende sturingsmodel (in het kader van situationele commandovoering) en geeft op basis hiervan leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Past hierbij de principes van situationele commandovoering toe.

  • Maakt op basis van de verwachte situatie een inzetplan waarin ontwikkelingen in het incident worden meegenomen en vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweereenheden. Past hierbij de principes uit de brandweerdoctrine toe.

  • Schaalt indien nodig op, zowel monodisciplinair (inclusief eenheden, specialismen en leidinggevenden) als multidisciplinair.

  • Toetst het beeld en het gekozen sturingsmodel (in het kader van situationele commandovoering) aan de praktijk en stelt zo nodig bij.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig bij.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en de bevolking optimaal te waarborgen.

  • Draagt zorg voor de registratie van belangrijke gegevens (bijvoorbeeld blootstelling gevaarlijke stoffen).

  • Draagt zorg voor logistiek.

  • Schaalt af en zorgt voor een passende overdracht.

  • Informeert de betrokken omgeving van het incident en analyseert daarbij in hoeverre dit direct of na afloop dient te geschieden.

  • Bij grootschalige incidenten is de OvD als pelotonscommandant verantwoordelijk voor de bestrijding van zijn deel van het incident. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Maakt door middel van een verkenning een inschatting van de huidige en verwachte aard, omvang en dynamiek van zijn deel van het incident.

  • Vraagt indien nodig om bijstand.

  • Maakt een inzetplan voor zijn deel van het incident, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweereenheden en voert het bevel. Past hierbij de principes uit de brandweerdoctrine toe.

  • Rapporteert over de voortgang aan de Taakcommandant Brandweer.

  • Controleert en stemt af met de pelotonscommandant van het naastgelegen deel en van de ingezette specialistische pelotons.

Kerntaak 2:. initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

Bij multidisciplinair repressief optreden kan de OvD het multidisciplinaire overleg in het motorkapoverleg opstarten en coördineren en schaalt zo nodig op naar GRIP 1 of 2.

Werkzaamheden:

  • Roept, op basis van zijn analyse van de huidige en verwachte incidentontwikkeling, indien nodig de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een motorkapoverleg.

  • Draagt zorg voor een goed werkend coördinatieoverleg: efficiënt en effectief. Past hierbij de principes van team resource management toe.

  • Vormt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een gemeenschappelijk beeld van het incident.

  • Maakt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een plan van aanpak en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding, waarbij ieders deskundigheid en belang is meegenomen op basis van prioriteiten.

  • Betrekt ook andere niet-operationele diensten en maakt afspraken over hun bijdrage/ondersteuning aan de incidentbestrijding.

  • Bewaakt de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken.

  • Anticipeert op de ontwikkeling van het incident en coördineert de opschaling (GRIP) en start het CoPI op.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van de betrokken hulpverleningsdiensten en de bevolking optimaal te waarborgen.

Kerntaak 3:. deelnemen aan het CoPI*

Bij multidisciplinair optreden vertegenwoordigt de OvD de brandweer in het CoPI in de rol van Taakcommandant Brandweer (deze rol wordt in opgeschaalde situaties door de Hoofd Officier van Dienst (HOvD) ingevuld). Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire inzet in te brengen. Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

Werkzaamheden:

  • Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire brandweerinzet in te brengen in het CoPI.

  • Vormt met de deelnemers van het CoPI een gemeenschappelijk beeld van het incident en draagt bij aan de analyse van het incident. Past hierbij de principes van situationele commandovoering toe.

  • Komt met de deelnemers van het CoPI tot afstemming over de multi-koppelvlakken in het incident en maakt afspraken over uitvoering hiervan.

  • Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Past hierbij de principes van team resource management toe.

  • Adviseert gevraagd en ongevraagd het CoPI.

  • Draagt bij aan de formulering van adviezen voor het ROT en levert een bijdrage aan de multidisciplinaire behoeftestelling van het CoPI aan het ROT.

  • Analyseert de betekenis van de besproken scenario-ontwikkelingen in relatie tot de brandweerinzet.

  • Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

    • * Bij grootschalige incidenten worden de bovenstaande werkzaamheden uitgevoerd door de Taakcommandant Brandweer in het CoPI.

Kerntaak 4:. deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

Bij grootschalig monodisciplinair optreden of bij multidisciplinair repressief optreden adviseert, ondersteunt en informeert de OvD de Algemeen Commandant Brandweerzorg in het actiecentrum Brandweerzorg. Levert een bijdrage aan de operationele brandweerprocessen.

Werkzaamheden:

  • Draagt bij aan het multidisciplinair totaalbeeld van het incident door zijn aandeel te leveren aan het monodisciplinair beeld.

  • Ondersteunt de Algemeen Commandant Brandweerzorg en de hoofden van de taakorganisaties door deeltaken uit te voeren.

  • Maakt voorstellen voor het invullen van de restdekking.

  • Maakt voorstellen voor het aanvragen van interregionale bijstand.

  • Maakt voorstellen voor de efficiënte inzet van regionale eenheden bij grootschalig monodisciplinair optreden.

  • Levert een bijdrage aan de analyse en beoordeling van de actuele situatie.

  • Levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van mogelijke scenario’s.

  • Zorgt dat opdrachten binnen de taakorganisatie worden uitgevoerd.

  • Rapporteert de voortgang van de bestrijdingswerkzaamheden aan het hoofd van de taakorganisatie dan wel de Algemeen Commandant Brandweerzorg.

  • Maakt voorstellen voor aflossing van ingezette eenheden.

  • Zorgt voor logistieke ondersteuning van de brandweerzorg gerelateerde inzet.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement v. Functie operationeel manager

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: operationeel manager (OM)

Beschrijving van de functie: De operationeel manager:

  • 1. vervult binnen de brandweer een beheersmatige (niet repressieve) functie. De OM is de eerste integrale leidinggevende in een korps, dit betekent dat hij zowel een budget- als personeelsverantwoordelijk rol heeft. De OM is veelal werkzaam als bureauhoofd, teamleider of coördinator. De OM geeft leiding aan mensen met diverse rechtspositionele aanstellingen. Hij kan bijvoorbeeld werkzaam zijn in een beroeps of vrijwillig korps, in een vast (vak)team of projectteam.

  • 2. stuurt een team aan. Het accent in die aansturing ligt op de uitvoering van het werk.

    De OM rapporteert aan de Tactisch Manager, die de kaders formuleert voor het functioneren van de OM en zijn team. Het vervullen van een repressieve functie/rol is niet vereist om de functie van OM naar behoren te kunnen vervullen. Het beschikken over vakinhoudelijke kennis en ervaring met het repressieve werkveld respectievelijk het vakgebied waarbinnen hij zijn taak uitvoert, is voorwaardelijk voor succesvol functioneren.

  • 3. is de schakel in de communicatie in het korps. Hij geeft leiding aan zijn team en draagt beleid uit vanuit het hogere management. Omgekeerd moet hij het hogere management van informatie voorzien met input uit zijn team. Hij moet in staat zijn om te schakelen tussen deze diverse belangen, die van de individuele medewerker, het team en het management/ de organisatie. Niet alles wat hij voorstelt wordt door de organisatie overgenomen. Het is belangrijk om gemotiveerd te blijven ondanks mogelijke tegenslagen.

    De uitdaging in de uitvoering van het werk ligt in de begrenzing door de beschikbare randvoorwaarden, zoals tijd en geld.

    Hij moet resultaten niet alleen vanachter zijn bureau willen bereiken. Bij het realiseren de gestelde doelen moet hij in verbinding blijven staan met de collega’s die deel uitmaken van de werkuitvoering door zichtbaar te zijn op de werkvloer.

    In zijn werk heeft hij te maken met diverse netwerken en externe contacten, het verdelen van zijn tijd en aandacht en het afstemmen van de boodschap zijn hierbij essentieel.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: leidinggeven aan medewerkers

De operationeel manager geeft leiding aan een team van medewerkers. Hij is de verbinding tussen de individuele medewerkers en vormt de schakel tussen medewerkers en organisatie. Hij draagt bij aan de ontwikkeling van medewerkers en team en het creëren van een collegiaal werkklimaat.

Kerntaak 2: monitoren, bijsturen en rapporteren van de werkuitvoering

De operationeel manager stuurt de werkuitvoering van de medewerkers van zijn team aan. Hij vertaalt de visie en het beleid van de organisatie naar gewenste resultaten en werkprocessen voor zijn team. Hiervoor is onder andere kennis van bedrijfsvoering op het gebied van organisatie, HR, ICT, financiën, inkoop en wet- en regelgeving nodig. Hij bewaakt het proces tijdens de werkuitvoering en stuurt bij als dat noodzakelijk is.

Kerntaak 3: signaleren van knelpunten en adviseren over beleid en/of procedures en plannen

De operationeel manager levert input voor het opstellen van nieuw of het aanpassen van bestaand beleid. Hij vertaalt beleid naar procedures en plannen voor de werkuitvoering van zijn team en past deze zo nodig aan. Hij signaleert knelpunten en relevante ontwikkelingen bij de uitvoering van beleid, procedures en/of plannen en vertaalt deze naar een advies.

Kerntaak 4: onderhouden van netwerken en relevante interne en externe contacten

De operationeel manager is werkzaam in een branche die zich kenmerkt door een grote diversiteit aan actoren. Denk hier bij aan interne collega’s, (keten)partners en burgers. Hij onderhoudt contacten met al deze actoren op de voor hem relevante niveaus en heeft daarnaast kennis van het bestuurlijk krachtenveld. In de organisatie is hij de schakel tussen de tactische en de meer praktische werklaag. Hij zit met beide groepen aan tafel en stemt zijn communicatie af op zijn gesprekspartners.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: leidinggeven aan medewerkers

Werkzaamheden: leidinggeven aan individuele medewerkers

  • > Coacht individuele medewerkers in hun ontwikkeling:

    • voert gesprekken met medewerkers om regelmatig feedback te geven.

    • helpt medewerkers bij het zelf oplossen van vraagstukken in het werk.

  • > Heeft een actueel beeld (denk hierbij aan intake gesprek, voortgangsgesprekken, informele gesprekken, evaluatie van afgeronde werkzaamheden) van kwaliteiten, deskundigheid en ontwikkeling van medewerkers en stuurt hen hiermee aan bij het uitvoeren van hun werk.

  • > Is mede verantwoordelijk voor de personele zorg voor eigen medewerkers. Dit doet hij door het voeren van gesprekken uit de p-cyclus (tweegesprekken, beoordelingsgesprekken, exitgesprekken).

Werkzaamheden: leidinggeven aan een team of groep

  • > Heeft een actueel beeld van het teamfunctioneren (sterke punten, verbeterpunten). Bespreekt dit met het team en betrekt teamleden bij werkverdeling en besluitvorming.

  • > Heeft zicht op het sociale klimaat en de cultuur in het team en zet zich in om deze in positieve zin te beïnvloeden. Voert teamontwikkelactiviteiten uit, gericht op verbeteren van samenwerking en collegiale ondersteuning.

  • > Treedt op als intermediair bij conflicten of tegengestelde belangen in het team. Heeft oog voor weerstand.

  • > Treedt op als intermediair tussen team en de naasthogere leidinggevende (tactisch niveau):

    • verwoordt en verdedigt belangen van het team naar hogere niveaus.

    • vertaalt beleid van brandweerleiding naar het eigen team.

Keuzes en dilemma’s

  • > Schakelen tussen verschillende belangen: het team en het management/de organisatie.

  • > Schakelen tussen de verschillende belangen: het individu en het team.

Kerntaak 2: monitoren, bijsturen en rapporteren van de werkuitvoering

Werkzaamheden

  • > Vertalen van organisatiedoelstellingen naar doelstellingen, procedures en planning voor het team.

  • > Bewaakt de voortgang van het werk en verzamelt periodiek de benodigde data over de bedrijfsvoering (organisatie, HR, ICT, financiën, inkoop en wet- en regelgeving)

  • > Analyseert de verzamelde informatie op afwijkingen van de gestelde doelstellingen.

  • > Stuurt waar nodig bij op afwijkingen in de uitvoering, en past zo nodig de planning hierop aan.

  • > Stelt periodieke rapportages op over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van middelen.

  • > Verwerkt evaluatieresultaten in volgende plannen en doelen.

  • > Is in staat om betrokkenen mee te nemen door over de aspecten van de werkuitvoering en kan zowel mondeling als schriftelijk communiceren.

Keuzes en dilemma’s

  • > Begrenzing van de uitvoering door beschikbare randvoorwaarden. (tijd, financiën, capaciteit, wet- en regelgeving, etc.)

  • > Op welk moment schaal je op naar de hoger leidinggevende/opdrachtgever.

  • > Afwegen van de juiste wijze van communiceren. Zichtbaarheid op de werkvloer versus concrete werkresultaten (rapportages, etc.).

Kerntaak 3: signaleren van knelpunten en adviseren over beleid en/of procedures en plannen

Werkzaamheden

  • > Signaleert knelpunten bij de uitvoering van beleid, procedures en/of plannen.

  • > Vertaalt de gesignaleerde knelpunten naar een advies over aanpassingen in het beleid.

  • > Past op basis van de gesignaleerde knelpunten procedures en/of plannen aan.

  • > Vertaalt beleid naar werkprocessen voor het team.

  • > Signaleert relevante ontwikkelingen, doet voorstellen aan het management om hierop in te spelen.

  • > Levert vanuit het eigen vakgebied een bijdrage aan beleidsinitiatieven voor andere afdelingen of vakgebieden.

Keuzes en dilemma’s

  • > Weten wie je nodig hebt/mee moet nemen om verder te komen.

  • > Afwegen van belangen van verschillende partijen bij het formuleren van een advies of beleidsvoorstel.

  • > Omgaan met teleurstellingen. Wanneer voorgestelde plannen of adviezen niet worden overgenomen.

Kerntaak 4: onderhouden van netwerken en relevante interne en externe contacten

Werkzaamheden

  • > Onderhoudt contacten met relevante (keten)partners.

  • > Functioneert in relevante platforms en netwerken.

  • > Heeft zicht op de belangen en positie van de betrokken partijen en stemt de communicatie hier op af.

  • > Vertegenwoordigt zijn team en behartigt de teambelangen, zowel binnen als buiten de eigen organisatie.

  • > Heeft bij de uitvoering van zijn taken zicht op het bestuurlijk krachtenveld en handelt hier naar.

  • > Is een gelijkwaardig gesprekspartner op zowel tactisch als operationeel niveau en stemt daarbij zijn communicatie af op de doelgroep.

Keuzes en dilemma’s

  • > Prioriteiten stellen. Het verdelen van tijd en aandacht over netwerken en externe contacten.

  • > Afwegen van de gespreksinhoud, passend bij de gesprekspartner.

4.1. Competenties

Competentie: zelfreflectie

Niveau B (leren)

  • > Vraagt bij het ontvangen van feedback door naar suggesties ter verbetering.

  • > Zet feedback om in verandering.

  • > Neemt initiatieven om eigen functioneren te verbeteren, op basis van eerder gekregen feedback.

  • > Leert van fouten uit het verleden.

  • > Draagt uit dat het belangrijk is te werken aan de eigen ontwikkeling.

Competentie: analytisch vermogen

Niveau B (relaties leggen)

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: samenwerken

Niveau B (zorgdragen voor cohesie)

  • > Maakt, door regelmatig overleg, een gemeenschappelijk plan van aanpak.

  • > Laat anderen inzien dat het te halen resultaat een gezamenlijke verantwoording is.

  • > Neemt initiatief tot samenwerking met anderen.

  • > Heeft oog voor sfeer binnen de groep en is effectief in het optimaliseren van ontspannen samenwerking.

  • > Zet eigen belangen opzij ten behoeve van het gemeenschappelijk doel.

  • > Houdt rekening met de verschillende rollen en posities binnen de groep.

Competentie: coachen

Niveau C (motiveren)

  • > Attendeert medewerkers op ontwikkelingsmogelijkheden binnen de organisatie.

  • > Formuleert passende en uitdagende opdrachten voor medewerkers.

  • > Evalueert de persoonlijke ontwikkeling van medewerkers regelmatig.

  • > Beloont voortgang in de ontwikkeling van medewerkers.

Competentie: resultaatgerichtheid

Niveau B (formuleert resultaten)

  • > Formuleert concrete doelen en resultaten voor zichzelf en anderen.

  • > Bewaakt in de samenwerking met anderen dat alle activiteiten en beslissingen bijdragen aan het totaalresultaat.

  • > Stimuleert anderen tot ingrijpen waar nodig en neemt zelf actie als het bereiken van het resultaat in gevaar komt.

  • > Beschikt over daadkracht en slagvaardigheid.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement w. Functie ploegchef

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: ploegchef

Beschrijving van de functie: De ploegchef:

  • 1. geeft beheersmatig leiding aan een ploeg van medewerkers uit de operationele dienst. Hij coördineert de werkzaamheden binnen deze groep en draagt zorg voor de afstemming ervan. Tevens is hij verantwoordelijk voor de paraatheid en de initiële en blijvende vakbekwaamheid van zijn ploeg en de registratie daarvan. De repressieve kant van de functie is beschreven in het kwalificatiedossier Bevelvoerder.

  • 2. vervult zijn taken voor een of meerdere brandweerposten. Hierbij gaat het om de beheersmatige werkzaamheden en het leidinggeven in een niet-repressieve omgeving. De ploegchef kan zijn taken delegeren aan de dienstdoende leidinggevende (meestal de bevelvoerder).

  • 3. geeft leiding aan zijn ploeg en legt verantwoording af aan zijn direct leidinggevende. De leidinggevende van de ploegchef is meestal een operationeel manager. Het hoofd brandweerzorg bepaalt binnen welke kaders de ploegchef zijn verantwoordelijkheden invult. De positie van de ploegchef in de organisatie bevindt zich tussen het management en de uitvoerende laag. In een repressieve situatie maakt de ploegchef zelf deel uit van de uitvoerende laag, dit kan de functie complex maken.

  • 4. en zijn positie maakt dat hij in staat moet zijn om te wisselen van rol. Aan de ene kant gaat hij samen met zijn ploeg letterlijk door het vuur en aan de andere kant geeft hij aan diezelfde ploeg beheersmatig leiding. Dit betekent dat hij in staat moet zijn om te wisselen in stijl van leidinggeven. In de rol van ploegchef spreekt hij collega’s aan op hun houding, gedrag en gemaakte afspraken. Hij draagt het beleid van de organisatie uit naar de werkvloer en weet het beleid uit te voeren en de effecten uit te leggen. Ook wanneer het beleid door de ploeg en/of de ploegchef zelf wordt ervaren als niet in hun/zijn belang. Omgekeerd geldt dat de ploegchef de ambassadeur is van de werkvloer en aan het hogere management aan moet kunnen geven wat er leeft binnen de ploeg en waar men belang aan hecht. De ploegchef is in staat om te signaleren, verantwoordelijkheid te nemen en om zelf informatie op te halen. Hij weet dit te vertalen naar concrete acties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: leidinggeven aan individuele medewerkers

De ploegchef is verantwoordelijk voor het functioneren en het vakmanschap van de individuele medewerkers waaraan hij leiding geeft. Hij heeft oog voor het welbevinden van deze medewerkers. De ploegchef is verantwoordelijk voor de uitvoering van het personeelsbeleid, hij draagt zorg voor gegevens ten behoeve van de personeelsadministratie, zoals de urenverantwoording en ziekmelding. De ploegchef coacht en begeleidt zijn medewerkers.

Kerntaak 2: leidinggeven aan een ploeg

De ploegchef is verantwoordelijk voor de kwaliteit, continuïteit, efficiency en vakbekwaamheid van de ploeg medewerkers waaraan hij leiding geeft èn waar hij zelf onderdeel van uitmaakt. De ploegchef coacht en begeleidt zijn ploeg, heeft oog voor de cohesie in zijn ploeg en kan omgaan met onderlinge conflicten. Hij stuurt aan op effectief groepsgedrag. Hij is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie en vertoont in de uitvoering van zijn functie voorbeeldgedrag. De ploegchef reflecteert op zijn eigen handelen en op het functioneren van de ploeg.

Kerntaak 3: uitvoeren van beheersmatige taken

De ploegchef draagt zorg voor de paraatheid van de operationele dienst. Dit betekent dat hij zorgt voor de dienstroosters, de planning van werkzaamheden en activiteiten op het gebied van vakbekwaamheid, onderhoud, materieel en materiaal. Hij draagt zorg voor het aanleveren van verschillende managementgegevens. Hij doet dit zowel proactief als reactief. Hij signaleert niet alleen problemen, gevaarlijke situaties of trends, maar pakt ze indien nodig ook op en lost ze op of komt met verbetervoorstellen. Hierbij wordt een hoge mate van zelfstandigheid verwacht.

3.1. Uitwerking kerntaken

Uitwerking kerntaak 1: leidinggeven aan individuele medewerkers

Werkzaamheden:

  • > Heeft zicht op de taken en deskundigheid van de individuele medewerker.

  • > Heeft zicht op de uitvoering van de werkzaamheden van de individuele medewerker.

  • > Voert gesprekken met de individuele medewerker gericht op het functioneren van de medewerker. Indien nodig wordt een derde persoon hierbij betrokken (bijvoorbeeld bedrijfsarts, medewerker HR).

  • > Maakt concrete resultaat- en ontwikkelafspraken met de individuele medewerker.

  • > Verzorgt indien nodig de verslaglegging van gesprekken.

  • > Stimuleert, motiveert en coacht de individuele medewerker.

  • > Spreekt de individuele medewerker aan op houding en gedrag indien daar aanleiding toe is.

Keuzes en dilemma’s

  • > Oordeelsvorming op basis van minimale informatie (niet altijd zicht op het functioneren van een individuele medewerker).

  • > Individuele belangen van de medewerker versus belangen van de ploeg.

  • > Aanspreken van collega’s in de beheersmatige situatie, terwijl je in de repressieve situatie onderdeel uitmaakt van de ploeg.

Uitwerking kerntaak 2: leidinggeven aan een ploeg

Werkzaamheden:

  • > Draagt zorg voor de vakbekwaamheid en de inzetbaarheid van de ploeg en houdt dit op niveau.

  • > Heeft zicht op het sociale klimaat en de cultuur in de ploeg. Dit doet hij bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan de rolverdeling in de ploeg en door op te treden bij conflicten of tegengestelde belangen.

  • > Zorgt voor een optimale taakverdeling van zijn medewerkers op taken, functies en deskundigheid.

  • > Controleert de uitvoering van de werkzaamheden en stuurt bij waar nodig.

  • > Zit het ploegoverleg voor.

  • > Presenteert relevante ontwikkelingen en beleid aan de ploeg.

  • > Stimuleert, motiveert en coacht de ploeg.

  • > Vertoont in de uitvoering van zijn functie voorbeeldgedrag en stuurt op integriteit.

Keuzes en dilemma’s

  • > Uitdragen van beleid naar de werkvloer versus ambassadeur van de werkvloer naar het hogere management.

  • > Dirigeren en meespelen: leidinggevend versus onderdeel van de ploeg.

  • > Signaleren van problemen zonder probleemeigenaar te worden.

  • > Ploegbelang versus organisatiebelang.

Uitwerking kerntaak 3: uitvoeren van beheersmatige taken

Werkzaamheden:

  • > Bewaakt en verzorgt de invulling van het dienstrooster.

  • > Verzamelt en presenteert gegevens, als input voor het management. Bijvoorbeeld (over de consequenties) op het gebied van personeel, financiën en materieel.

  • > Meldt en verklaart afwijkingen van ramingen en planningen.

  • > Ontwerpt en implementeert procedures en werkwijzen bij nieuwe ontwikkelingen.

  • > Vertegenwoordigt de organisatie in (regionale) project- en werkgroepen en neemt deel aan werving en selectieprocedures.

  • > Bevordert werken conform arbovoorschriften.

  • > Houdt overzicht over en stuurt op de deelname tijdens uitruk en oefeningen.

  • > Signaleert problemen, gevaarlijke situaties of trends en pakt deze indien nodig zelf op (bijvoorbeeld door het indienen van een verbetervoorstel) of schakelt een andere specialist of afdeling in.

Keuzes en dilemma’s

  • > Uitdragen van beleid wanneer de uitwerking daarvan door de ploeg en/of de ploegchef zelf wordt ervaren als niet in hun/zijn belang of weerstand oplevert.

4.1. Competenties

In de competentiematrix wordt het verband tussen competenties en kerntaken weergegeven.

Er zijn drie typen competenties:

  • Strategische en organisatorische competenties (organisatie).

  • Sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties (omgeving).

  • Vakmatige en kenniscompetenties (professie).

Er zijn voor elke functie specifieke competenties benoemd. In de competentiematrix

hieronder worden deze benoemd voor de functie ploegchef, in relatie tot de kerntaken. In de bijlage wordt beschreven welke betekenis de niveaus uit de competentiematrix hebben.

Deze zijn nader uitgewerkt in de Regeling Personeel Veiligheidsregio’s (bijlage A4).

C1. Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

   
 

Plannen, organiseren en coördineren

Problemen oplossen

Resultaatgericht

Flexibel

Inleven

Taakgericht leiderschap

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

Samenwerken

Leidinggeven aan individuele medewerkers

   

1

1

1

1

1

1

 

Leidinggeven aan een ploeg

2

1

1

1

1

1

1

1

1

Uitvoeren van beheersmatige taken

2

1

1

1

   

1

1

 

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement x. Functie commandant

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Commandant

Beschrijving van de functie

In dit document staan de kerntaken van de commandant centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positionering van de commandant.

   
 

Positionering commandant

De commandant draagt de integrale eindverantwoordelijkheid voor het rechtmatig, doeltreffend en doelmatig functioneren van de brandweerorganisatie en de strategische sturing van de brandweerorganisatie.

   
 

Hiërarchisch valt de commandant onder en rapporteert hij1 aan het bestuur van de Veiligheidsregio. Daarnaast is hij ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie.

1 Waar hij staat, kan ook zij gelezen worden.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Leiding geven aan de regionale brandweerorganisatie

De commandant is ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie. Hij draagt daarin zorg voor het functioneren van de regionale brandweer en het personeel dat daarbij werkzaam is.

Kerntaak 2:. Ontwikkelen, vormen en uitzetten van visie en strategie voor de brandweerorganisatie

De commandant initieert en ontwikkelt mede de visie en strategie voor de regionale brandweerorganisatie.

Kerntaak 3:. Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio

De commandant adviseert het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio en de lokale besturen gevraagd en ongevraagd over brandweeraangelegenheden. Daarbij ondersteunt hij het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio over strategische en bestuurlijke kwesties, inspelend op maatschappelijke, politieke en landelijke ontwikkelingen.

Functie: commandant

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Leiding geven aan de brandweerorganisatie

3

3

3

 

3

 

3

 

3

   

3

 

Ontwikkelen, vormen en uitzetten van visie en strategie voor de brandweerorganisatie

3

           

3

3

3

 

Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio

3

     

3

       

3

 

Vakgebieden