Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de minister gebruik maakt van de bevoegdheid tot het:
a. lager vaststellen van een op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid verleende jaarlijkse of vierjaarlijkse instellingssubsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb, en
b. wijzigen van een op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid verleende jaarlijkse of vierjaarlijkse instellingssubsidie ten nadele van de ontvanger op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb, ingeval de subsidieontvanger niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in de artikelen 2.22, eerste lid, onderscheidenlijk 2.15, eerste lid, van de Rsc, tot het binnen de daarvoor gestelde termijn indienen van de verantwoordingsbescheiden, bedoeld in die artikelen.
Artikel 3. Lager vaststellen instellingssubsidie
Bij het niet tijdig indienen van de verantwoordingsbescheiden, bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Rsc, stelt de minister de subsidie, voor iedere periode van vier weken of een gedeelte daarvan dat de subsidieontvanger te laat is, lager vast met:
a. indien het een jaarlijkse instellingssubsidie betreft: een procent van het bedrag dat aan subsidie is verleend, waaronder inbegrepen eventuele tussentijdse wijzigingen van dat bedrag,
b. indien het een vierjaarlijkse instellingssubsidie betreft: een kwart procent van het bedrag dat aan subsidie is verleend, waaronder inbegrepen eventuele tussentijdse wijzigingen van dat bedrag.
Artikel 4. Tijdig ingediende incomplete aanvraag tot vaststelling
Voor zover tijdig ingediende verantwoordingsbescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag tot vaststelling of voor de voorbereiding van de beschikking tot vaststelling, en de in dat geval door de minister ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde termijn eindigt na de termijn, bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Rsc, geeft de minister pas toepassing aan artikel 3, nadat de door de minister gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 5. Verlagen instellingssubsidie
2 In afwijking van artikel 3, aanhef en onderdeel b, bedraagt het daar genoemde percentage voor de toepassing van dit artikel een half procent, dan wel driekwart procent, indien de subsidieontvanger de verantwoordingsbescheiden, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, van de Rsc in dezelfde subsidieperiode voor de tweede keer onderscheidenlijk voor de derde keer niet tijdig indient.
3 Voor zover de subsidieontvanger de verantwoordingsbescheiden, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, van de Rsc, tijdig indient en deze onvoldoende zijn voor een beoordeling, past de minister het eerste lid slechts toe nadat hij de subsidieontvanger in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door de minister te bepalen termijn de verantwoordingsbescheiden aan te vullen.
4 Indien de minister een termijn als bedoeld in het derde lid heeft gesteld, vangt de eerste periode, bedoeld in artikel 3, de dag na afloop van de gestelde termijn aan.
Artikel 6. Maximering bedrag
Het bedrag waarmee de minister een jaarlijkse of vierjaarlijkse instellingssubsidie met toepassing van deze beleidsregel lager vaststelt of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigt, bedraagt ten hoogste € 10.000 voor iedere periode van vier weken of een gedeelte daarvan.
Artikel 7. Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel verlaging cultuursubsidies.