Welke aftrekmogelijkheden van studiekosten zijn er voor studenten met een studie die
valt onder de WSF 2000?
Studenten (degenen die een WO of HBO opleiding volgen) en deelnemers (degenen die
een MBO opleiding volgen) die vallen onder de regeling van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000) kunnen hun studiekosten op grond van Afdeling 6.7 van de Wet IB 2001 in aanmerking nemen. Aftrek is overigens alleen mogelijk als de student studiekosten
heeft die op hem drukken.
Beroepsonderwijs (MBO)
Voor elke maand dat in het kalenderjaar recht op studiefinanciering bestaat, komt
als scholingsuitgaven een normbedrag van € 49 voor boeken en leermiddelen plus een
normbedrag voor lesgeld, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, van de WSF 2000, in aanmerking. Bedragen de herrekende studiekosten meer dan het tweevoud van deze
normbedragen dan komen de werkelijke studiekosten minus deze normbedragen als scholingsuitgaven
in aanmerking. Zie hierna bij ‘Dure studie’.
Hoger onderwijs (HBO/WO)
Voor elke maand dat in het kalenderjaar recht op studiefinanciering bestaat, komt
als scholingsuitgaven een normbedrag van € 56 voor boeken en leermiddelen plus een
normbedrag voor collegegeld, eentwaalfde van het bedrag bedoeld in artikel 7.43 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in aanmerking. Bedragen de herrekende studiekosten meer dan het tweevoud van deze
normbedragen dan komen de werkelijke studiekosten minus deze normbedragen als scholingsuitgaven
in aanmerking. Zie hierna bij ‘Dure studie’.
Prestatiebeurs
Op de scholingsuitgaven moet de prestatiebeurs (= basisbeurs plus aanvullende beurs)
in mindering worden gebracht. De prestatiebeurs moet in aanmerking worden genomen
voor het toegekende bedrag en niet uitsluitend voor het bedrag van de basisbeurs voor
thuiswonenden (Hoge Raad 6 december 2000, nr. 34 933, LJN: AA8849). Op het moment
dat de uitgaven worden gedaan, is dus een aftrek mogelijk voor het verschil. Tot 1
januari 2006 gold dit alleen voor WO/HBO studenten. Met ingang van die datum geldt
dit ook voor deelnemers aan het MBO die een opleiding niveau 3 of 4 volgen.
In het jaar waarin de Informatie Beheer Groep (IBG) de definitieve beschikking dat
de lening niet wordt omgezet in een gift vaststelt, kan aanvullend aftrek van scholingsuitgaven
mogelijk zijn. De hoogte van die aftrek is afhankelijk van de toegekende prestatiebeurs,
de normbedragen en van de drempel.
Voorbeeld
Een thuiswonende WO/HBO-student heeft tot 1 augustus 2009 recht op WSF 2000. Zijn prestatiebeurs bedraagt € 93,29 per maand. De werkelijke studiekosten over
de periode van 1 januari tot 1 augustus 2009 bedragen € 1.300. Deze zijn in 2009 betaald.
Hij krijgt in 2012 de definitieve beschikking dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet
in een gift. Kan hij wat aftrekken en zo ja, hoeveel en wanneer?
De werkelijke studiekosten (€ 1.300) bedragen minder dan het tweevoud van de bedragen
van de WSF 2000 [2 x (7 x € 186,42 = € 1.304,94) = € 2.609,88]. De scholingsuitgaven zijn dan € 1.304,94
(artikel 6.29, tweede lid, van de Wet IB 2001). Op grond van het vijfde lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het
bedrag van de toegekende prestatiebeurs (7 x € 93,29 = € 653,03) niet voor aftrek
in aanmerking. In 2009 kan de student de normbedragen minus de toegekende prestatiebeurs
minus de drempel is € 151,91 (€ 1.304,94 minus € 653,03 minus € 500) aftrekken. In
2012 kan de student alsnog de toegekende prestatiebeurs ad € 653,03 minus de drempel
aftrekken. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de normbedragen
(minus de drempel).
Indien de student/deelnemer in het eerste studiejaar onvoldoende studiepunten heeft
behaald, ontvangt hij in het volgende kalenderjaar van de IBG een beschikking dat
de lening een lening blijft. Het bedrag dat hem als prestatiebeurs is toegekend, zal
hij dus te zijner tijd terug moeten betalen. De aanvullende beurs over de eerste 12
maanden wordt altijd verstrekt in de vorm van een gift; deze hoeft hij dus niet terug
te betalen. Aangezien de lening met betrekking tot het eerste studiejaar alsnog in
een gift wordt omgezet als de student/deelnemer binnen 10 jaar zijn diploma haalt,
is die beschikking geen definitieve beschikking en is dus in dat volgende kalenderjaar
geen aftrek mogelijk.
Indien een student/deelnemer een zogenaamde nullening heeft (dit wil zeggen hij leent
na het verstrijken van de voor zijn studie reguliere studieperiode € 0 maar krijgt
wel een OV-jaarkaart) kunnen niet de werkelijke studiekosten in aanmerking worden
genomen. In deze situatie zijn ook de normbedragen van toepassing. Ook het recht op
een lening maakt immers deel uit van het ‘recht op studiefinanciering’. Het jaar van
aftrek is het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Zie Hoge Raad 9 juli 2004, 38 795
(LJN: AP9646). Indien er sprake is van een zogenoemde dure studie zijn de werkelijke
studiekosten uiteraard wel de basis voor de berekening van de aftrek. Zie hierna bij
‘Dure studie’.
Dure studie
Om te beoordelen of de regeling voor dure studies van toepassing is, moet bepaald
worden voor hoeveel maanden in het kalenderjaar recht op studiefinanciering bestaat.
Vervolgens moet dan worden berekend of de herrekende studiekosten hoger zijn dan het
tweevoud van het standaardbedrag (= som van normbedragen voor dat aantal maanden).
Het maakt dan niet uit of de uitgaven voor boeken, leermiddelen en lesgeld/collegegeld
gespreid over het studiejaar danwel ineens bij wijze van vooruitbetaling zijn voldaan.
Voorbeeld 1
Een student start op 1 september 2008 met zijn HBO studie en vanaf die datum is hem
een prestatiebeurs toegekend van € 91,81 per maand. Hij betaalt in september 2008
het volledige collegegeld van € 1.565 en € 700 voor studieboeken.
De normbedragen per maand zijn € 55 voor boeken en leermiddelen en € 130,42 voor collegegeld.
Samen € 185,42. Over vier maanden is dat € 741,68 (= standaardbedrag).
Het in 2008 betaalde collegegeld wordt voor de berekening of er sprake is van een
dure studie, slechts in aanmerking genomen voor zover het betrekking heeft op 2008.
Het wordt dus in dit geval gesteld op 4/12 van € 1.565 = € 521,67. Samen met de uitgaven
voor boeken ad € 700 zijn de herrekende studiekosten dan € 1.221,67. Dat is minder
dan tweemaal het standaardbedrag. Er is geen sprake van een dure studie. Alleen de
normbedragen ad € 741,68 komen dan voor aftrek in aanmerking, hetgeen, na aftrek van
de toegekende prestatiebeurs ad € 367,24 (4 x € 91,81) en de drempel (€ 500) niet
leidt tot een aftrek.
Voorbeeld 2
Een student start op 1 september 2008 met zijn HBO studie en vanaf die datum is hem
een prestatiebeurs toegekend van € 91,81 per maand. Hij betaalt in september 2008
het volledige collegegeld van € 3.000 (particuliere opleiding) en € 1.200 voor studieboeken.
De normbedragen per maand zijn € 55 voor boeken en leermiddelen en € 130,42 voor collegegeld.
Samen € 185,42. Over vier maanden is dat € 741,68 (= standaardbedrag).
Het in 2008 betaalde collegegeld wordt voor de berekening of er sprake is van een
dure studie, slechts in aanmerking genomen voor zover het betrekking heeft op 2008.
Het wordt dus in dit geval gesteld op 4/12 van € 3.000 = € 1.000. Samen met de uitgaven
voor boeken ad € 1.200 zijn de herrekende studiekosten dan € 2.200. Dat is meer dan
tweemaal het standaardbedrag. Er is sprake van een dure studie. De aftrek bedraagt
€ 2.591,08 (€ 3.000 plus € 1.200 min € 741,68 min € 367,24 min € 500).
Artikel 6.29 van de Wet IB 2001 schematisch (drempel en maxima zijn niet in schema verwerkt):
Normbedragen boeken en leermiddelen per maand (artikel. 3.2 van de WSF 2000 en artikel 6.29 van de Wet IB 2001):
|
|
In 2001:
|
|
WO/HBO
|
€ 45,78 (f 100,88)
|
MBO
|
€ 40,05 (f 88,25)
|
|
|
In 2002:
|
|
WO/HBO
|
€ 46,92
|
MBO
|
€ 41,05
|
|
|
In 2003:
|
|
WO/HBO
|
€ 49,07
|
MBO
|
€ 42,93
|
|
|
In 2004:
|
|
WO/HBO
|
€ 50,72
|
MBO
|
€ 44,37
|
|
|
In 2005:
|
|
WO/HBO
|
€ 51,81
|
MBO
|
€ 45,32
|
|
|
In 2006:
|
|
WO/HBO
|
€ 52,42
|
MBO
|
€ 45,85
|
|
|
In 2007 tot 1 sept.:
|
|
WO/HBO
|
€ 53,32
|
MBO
|
€ 46,63
|
|
|
In 2007 met ingang van 1 sept.:
|
|
WO/HBO
|
€ 54
|
MBO
|
€ 47
|
|
|
In 2008:
|
|
WO/HBO
|
€ 55
|
MBO
|
€ 48
|
|
|
In 2009:
|
|
WO/HBO
|
€ 56
|
MBO
|
€ 49
|
Normbedragen onderwijsbijdrage per maand (artikel 3.2 van de WSF 2000 en artikel 7.43 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek):
|
|
WO/HBO
|
1-1-2001 tot 1-9-2001 € 108,68 (f 239,50)
|
|
1-9-2001 tot 1-9-2002 € 110,80 (f 244,14)
|
|
1-9-2002 tot 1-9-2003 € 116,32
|
|
1-9-2003 tot 1-9-2004 € 120,42
|
|
1-9-2004 tot 1-9-2005 € 123
|
|
1-9-2005 tot 1-9-2006 € 124,67
|
|
1-9-2006 tot 1-9-2007 € 126,58
|
|
1-9-2007 tot 1-9-2008 € 128,17
|
|
1-9-2008 tot 1-9-2009 € 130,42
|
|
1-9-2009 tot 1-9-2010 € 133,08
|
|
|
MBO
|
1-1-2001 tot 1-8-2001 € 68,90 (f 151,83)
|
|
1-8-2001 tot 1-8-2002 € 71,02 (f 156,51)
|
|
1-8-2002 tot 1-8-2003 € 73,75
|
|
1-8-2003 tot 1-8-2004 € 76,33
|
|
1-8-2004 tot 1-8-2005 € 78
|
|
1-8-2005 tot 1-8-2006 € 79,08
|
|
1-8-2006 tot 1-8-2007 € 80,25
|
|
1-8-2007 tot 1-8-2008 € 81,25
|
|
1-8-2008 tot 1-8-2009 € 82,75
|
|
1-8-2009 tot 1-8-2010 € 84,41
|
Normbedragen per maand samen:
WO/HBO
|
1-1-2001 tot 1-9-2001
|
€ 154,46 (f 340,38)
|
|
1-9-2001 t/m 31-12-2001
|
€ 156,57 (f 345,02)
|
|
1-1-2002 tot 1-9-2002
|
€ 157,72
|
|
1-9-2002 t/m 31-12-2002
|
€ 163,24
|
|
1-1-2003 tot 1-9-2003
|
€ 165,39
|
|
1-9-2003 t/m 31-12-2003
|
€ 169,49
|
|
1-1-2004 tot 1-9-2004
|
€ 171,14
|
|
1-9-2004 t/m 31-12-2004
|
€ 173,72
|
|
1-1-2005 tot 1-9-2005
|
€ 174,81
|
|
1-9-2005 t/m 31-12-2005
|
€ 176,48
|
|
1-1-2006 tot 1-9-2006
|
€ 177,09
|
|
1-9-2006 t/m 31-12-2006
|
€ 179,00
|
|
1-1-2007 tot 1-9-2007
|
€ 179,90
|
|
1-9-2007 t/m 31-12-2007
|
€ 182,17
|
|
1-1-2008 tot 1-9-2008
|
€ 183,17
|
|
1-9-2008 t/m 31-12-2008
|
€ 185,42
|
|
1-1-2009 tot 1-9-2009
|
€ 186,42
|
|
1-9-2009 t/m 31-12-2009
|
€ 189,08
|
|
|
|
MBO
|
1-1-2001 tot 1-8-2001
|
€ 108,95 (f 240,08)
|
|
1-8-2001 t/m 31-12-2001
|
€ 111,07 (f 244,77)
|
|
1-1-2002 tot 1-8-2002
|
€ 112,07
|
|
1-8-2002 t/m 31-12-2002
|
€ 114,80
|
|
1-1-2003 tot 1-8-2003
|
€ 116,68
|
|
1-8-2003 t/m 31-12-2003
|
€ 119,26
|
|
1-1-2004 tot 1-8-2004
|
€ 120,70
|
|
1-8-2004 t/m 31-12-2004
|
€ 122,37
|
|
1-1-2005 tot 1-8-2005
|
€ 123,32
|
|
1-8-2005 t/m 31-12-2005
|
€ 124,40
|
|
1-1-2006 tot 1-8-2006
|
€ 124,93
|
|
1-8-2006 t/m 31-12-2006
|
€ 126,10
|
|
1-1-2007 tot 1-8-2007
|
€ 126,88
|
|
1-8-2007 tot 1-9-2007
|
€ 127,88
|
|
1-9-2007 t/m 31-12-2007
|
€ 128,25
|
|
1-1-2008 tot 1-8-2008
|
€ 129,25
|
|
1-8-2008 t/m 31-12-2008
|
€ 130,75
|
|
1-1-2009 tot 1-8-2009
|
€ 131,75
|
|
1-8-2009 t/m 31-12-2009
|
€ 133,41
|
De basisbeurs bedraagt in 2001:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 205,97 (f 453,89)
|
€ 66,88 (f 147,38)
|
MBO
|
€ 189,49 (f 417,58)
|
€ 50,40 (f 111,07)
|
De basisbeurs bedraagt in 2002:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 211,09
|
€ 68,55
|
MBO
|
€ 194,20
|
€ 51,66
|
De basisbeurs bedraagt in 2003:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 220,78
|
€ 71,70
|
MBO
|
€ 203,11
|
€ 54,03
|
De basisbeurs bedraagt in 2004:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 228,20
|
€ 74,11
|
MBO
|
€ 209,93
|
€ 55,85
|
De basisbeurs bedraagt in 2005:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 233,08
|
€ 75,70
|
MBO
|
€ 214,42
|
€ 57,05
|
De basisbeurs bedraagt in 2006:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 248,48
|
€ 89,24
|
MBO
|
€ 229,60
|
€ 70,37
|
De basisbeurs bedraagt in 2007:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 252,73
|
€ 90,77
|
MBO
|
€ 233,53
|
€ 71,57
|
De basisbeurs bedraagt in 2008:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 255,64
|
€ 91,81
|
MBO
|
€ 236,22
|
€ 72,39
|
De basisbeurs bedraagt in 2009:
|
Uitwonend
|
Thuiswonend
|
WO/HBO
|
€ 259,43
|
€ 93,29
|
MBO
|
€ 240,02
|
€ 73,56
|