Waterregeling

Geraadpleegd op 27-12-2025.
Toekomstige tekst vanaf 01-01-2026.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-01-2026.

Regeling houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterregeling)

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 7.5, eerste en vierde lid, van de Waterwet en de artikelen 2.3, tweede lid, 3.1, eerste en tweede lid, 3.3, 3.4, derde en zevende lid, 4.13, 4.18, 6.2, 6.7, eerste lid, 6.11, eerste en derde lid, 6.12, tweede lid, onderdeel f, en derde lid, 6.13, tweede lid, 6.15, tweede en derde lid, 6.16, tweede lid, 6.17, 6.19, 6.21, eerste lid, 6.22, derde lid, en 6.23, eerste lid, van het Waterbesluit;

Besluiten:

Hoofdstuk 3. Organisatie van het waterbeheer

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2. Regels met betrekking tot het verstrekken van informatie

[Vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 6. Handelingen in watersystemen

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 2. Het brengen van stedelijk afvalwater in oppervlaktewaterlichamen

[Vervallen per 01-03-2014]

§ 4. Het gebruik van rijkswaterstaatswerken

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 5. Het brengen en onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 6. Indieningsvereisten voor de watervergunning

[Vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 7. Verontreinigingsheffing

Artikel 7.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld;

  • debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; momentaan debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; etmaal: aaneengesloten periode van 24 uur waarover een etmaalverzamelmonster wordt samengesteld;

  • kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;

  • droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;

  • nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;

  • gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;

  • open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht.

Artikel 7.2

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik, VeO, wordt berekend door de som van het aantal gedurende elk etmaal van het heffingsjaar afgevoerde hoeveelheden zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, te delen door 54,8 kilogram.

  • 2 De gedurende een etmaal geloosde hoeveelheid zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, wordt berekend volgens de formule:

    (Q × (3 × TOC + 4,57 × (TNb – TON))

    [kg/etm]

    1000

    waarbij:

    Q: afvalwaterhoeveelheid (m3/d)

    TOC: totaal organisch koolstof (mg/l)

    TNb: totaal gebonden stikstof (mg/l)

    TON: totaal oxideerbare stikstof (mg/l) = (NO2+NO3)

    NO2: nitriet stikstof (mg/l)

    NO3: nitraat stikstof (mg/l)

  • 3 Indien het zuurstofverbruik, zoals berekend volgens het tweede lid, voor tenminste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de correctiefactor f:

    f =

    (100 – T)

     

    75

    waarbij:

    f = correctiefactor

    T = het percentage van het zuurstofverbruik, zoals berekend volgens het tweede lid, dat afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

    T wordt berekend bij:

    • a. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen, vanuit een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam of het brengen van zuurstofbindende stoffen met biochemisch zuurstofverbruik van niet meer dan 20 mg/l vanuit een bedrijfsruimte met behulp van de methode van het biochemisch zuurstofverbruik na vijf dagen, volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    • b. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen in andere dan de onder a bedoelde gevallen met behulp van een andere toereikende bepalingsmethode.

  • 4 Voor het bepalen van de correctie, bedoeld in het derde lid, wordt door de heffingplichtige een aanvraag ingediend. De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de afvalwaterstromen waarvoor de correctie wordt aangevraagd;

    • b. de wijze en frequentie van meten, bemonsteren en analyseren;

    • c. het type, aantal en te volgen methodieken van de uit te voeren toxiciteitstesten en biodegradatieonderzoeken.

  • 5 De heffingsambtenaar beslist op de aanvraag, bedoeld in het vierde lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking waaraan voorschriften kunnen worden verbonden. Daarbij kan het in ieder geval gaan om voorschriften over de frequentie van meten, bemonsteren en analyseren.

Artikel 7.4

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

Voor de berekening van de frequentie van meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 7.5, eerste en tweede lid, van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

Bijlage 245800.png

waarbij:

n = het berekende aantal meetdagen

tso = toelaatbare statische onnauwkeurigheid =

35/e ^0,000175*VeO, waarbij VeO = vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik in een jaar van de in de oppervlaktelichamen geloosde stoffen.

N = het aantal dagen per jaar dat stoffen in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd;

σ = spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde van de hoeveelheden zuurstofverbruik van de geloosde stoffen in de etmalen waarop gedurende het heffingsjaar onderzoek heeft plaatsgehad.

Artikel 7.5

  • 1 De meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van de Waterwet geschiedt zodanig dat:

    • a. de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    • b. het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid afvalstoffen die gedurende de bemonsteringsperiode in oppervlaktewaterlichamen wordt geloosd;

    • c. de in deze regeling opgenomen voorschriften of de door de heffingsambtenaar gestelde voorschriften in acht genomen worden.

  • 2 De heffingsambtenaar:

    • a. kan, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, ambtshalve bepalen dat debietmeting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften en kan daaromtrent nadere voorschriften geven;

    • b. beslist op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat daardoor voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en de uitkomsten van de analyse daardoor niet worden beïnvloed, dat van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften kan worden afgeweken en kan daaromtrent nadere voorschriften geven.

  • 3 De beslissing van de heffingsambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften uit deze regeling waarvan wordt afgeweken;

    • b. de voorgeschreven afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 4 De beslissing van de heffingsambtenaar op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften van deze regeling waarvan mag worden afgeweken;

    • b. de toegestane afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 5 De heffingsambtenaar kan twee of meer van de op basis van het tweede lid genomen besluiten, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift verenigen.

  • 6 In zijn besluit geeft de heffingsambtenaar in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

    • a. de afvalwaterstromen en de stoffen waarop het besluit betrekking heeft;

    • b. het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse dienen te geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij een of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c. de wijze waarop de op de voet van de onderdelen a en b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d. het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan dat besluit van toepassing is.

  • 7 De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de stoffen, die vanuit een bedrijf of een bedrijfsonderdeel in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd:

    • a. de besluiten, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen of intrekken, in verband met het bepaalde in het eerste lid;

    • b. het besluit, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen indien toepassing van het berekeningsvoorschrift uit artikel 7.4 leidt tot een ander aantal etmalen, bedoeld het zesde lid, onderdeel b, dan in dat besluit is opgenomen.

Artikel 7.6

  • 1 De debietmeet- en bemonsteringsvoorzieningen:

    • a. verkeren in een goede staat;

    • b. zijn overeenkomstig de voorschriften van de leverancier geïnstalleerd en onderhouden;

    • c. worden regelmatig schoongemaakt, en

    • d. zijn altijd veilig toegankelijk.

  • 2 De bemonsteringsvoorzieningen zijn ondergebracht in een afsluitbare ruimte of kast.

  • 3 De heffingplichtige brengt de wijze van debietmeting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis aan de heffingsambtenaar.

Artikel 7.7

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. De per etmaal geloosde hoeveelheid afvalwater is niet groter dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

Artikel 7.8

  • 1 Bij open meetsystemen wordt een meetput of een meetgoot toegepast.

  • 2 Bij toepassing van een meetput geldt dat:

    • a. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, gesommeerd minder bedragen dan 5% van het gemeten debiet;

    • b. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, gesommeerd minder bedragen dan 10% van het gemeten debiet.

  • 3 Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.

  • 4 De apparatuur voor de hoogtemeting wordt ten minste éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd.

  • 5 In het kalibratierapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven.

  • 6 Bij ultrasone hoogtemeting wordt ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie gecontroleerd en gecorrigeerd bij afwijking.

Artikel 7.9

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet.

  • 2 Meetapparatuur voor debietmetingen in gesloten meetsystemen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd.

  • 3 Het droog kalibreren bestaat minimaal uit:

    • a. het controleren van de meetversterker en het registeren en corrigeren van afwijkingen waarbij de meetversterker wordt gecontroleerd op lineariteit, versterkingsfactor en nulpuntsinstelling, en

    • b. het uitbouwen van de flowmeter en het controleren van de binnenkant van de meetbuis op vervuiling waarbij de in de meetbuis aanwezige vervuiling wordt verwijderd.

  • 4 De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal voor 1 januari 2014 nat gekalibreerd in ingebouwde toestand en daarna ten minste éénmaal per vijf jaar.

  • 5 Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur vindt de natte kalibratie in ingebouwde toestand plaats op een door het Nederlands Meetinstituut of een daarmee vergelijkbare instelling gecertificeerde installatie.

  • 6 Van een debietmeter wordt het meest recente kalibratierapport overgelegd.

Artikel 7.10

  • 1 De bemonstering vindt plaats met behulp van automatische monstername-apparatuur.

  • 2 Het bemonsteringsinterval wordt zodanig ingesteld dat een etmaalverzamelmonster wordt verkregen dat bestaat uit ten minste 100 deelmonsters.

  • 3 Het volume per deelmonster wordt zodanig ingesteld dat de herhaalbaarheid maximaal 5% van het ingestelde volume bedraagt. Bij vacuümmonstername-apparatuur bedraagt het volume per deelmonster minimaal 50 milliliter. Bij ‘in-line’-bemonstering bedraagt het volume per deelmonster minimaal 20 milliliter en wordt een etmaalverzamelmonster verkregen dat bestaat uit ten minste 250 deelmonsters.

  • 4 Het monsterverzamelvat heeft een zodanige inhoud dat het vat gedurende het etmaal niet overloopt.

  • 5 Zowel het monsterverzamelvat als andere onderdelen van de monstername-apparatuur die met het afvalwater in aanraking komen, zijn gemaakt van gemakkelijk te reinigen, inert materiaal, dat de uit te voeren analyse niet beïnvloedt. Het monsterverzamelvat kan gemakkelijk uitgenomen worden en is uitgevoerd als emmer of als vat met een wijde hals zodat met een monsterschep gemakkelijk kan worden geroerd en geschept. Tijdens het etmaal is het monsterverzamelvat afgesloten met een goed afsluitende deksel.

Artikel 7.11

  • 1 Het aanzuigpunt van een open meetsysteem bevindt zich zo dicht mogelijk stroomafwaarts van de obstructie. Op het aanzuigpunt stroomt het afvalwater turbulent.

  • 2 Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur is de aanzuigleiding zo kort mogelijk en onder afschot gelegd. De aanzuigleiding is beschermd tegen bevriezing en direct zonlicht. In de aanzuigleiding bevinden zich geen knikken of overbodige bochten. Het aanzuigpunt bevindt zich onder het vloeistofoppervlak.

  • 3 De diameter van alle doorstroomde delen van de monstername-apparatuur van het aanzuigpunt tot het punt waar het monster wordt afgeleverd in het monsterverzamelvat bedraagt minimaal 13 millimeter. Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur bedraagt de gemiddelde aanzuigsnelheid minimaal 0,3 meter per seconde.

  • 4 Bij het afvoeren van het deelmonster naar het monsterverzamelvat wordt voorkomen dat het monster wordt belucht.

Artikel 7.12

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Bij bemonstering met behulp van ‘in-line’-monstername-apparatuur bevindt het bemonsteringspunt zich niet in een bocht of een vernauwing in de leiding. Indien het te bemonsteren afvalwater wordt geloosd met behulp van een pomp dan bevindt het bemonsteringspunt zich aan de perszijde van deze pomp.

  • 2 Als een gesloten meetsysteem wordt gecombineerd met vacuümmonstername-apparatuur bevindt het aanzuigpunt zich op het punt waar de gesloten leiding uitmondt in een open afvoersysteem of er is vanuit de gesloten leiding een aftakking gemaakt, uitmondend in een doorstroomd buffervat waaruit wordt bemonsterd. De stroomsnelheid van het afvalwater in de aftakking is in dat geval ten minste gelijk aan die in de hoofdleiding.

Artikel 7.13

  • 1 De deelmonsters in het monsterverzamelvat worden bewaard bij een temperatuur hoger dan 0°C en lager dan of gelijk aan 4°C.

  • 2 Bemonsteringsbenodigdheden die in aanraking komen met het afvalwater zijn gemaakt van eenvoudig te reinigen inert materiaal dat de later uit te voeren analyses niet beïnvloedt.

  • 3 De monsters uit het etmaalverzamelmonster zijn binnen een uur na afloop van het etmaal genomen.

  • 4 De monsters worden met een voldoende grote monsterschep genomen. De gehele inhoud van het monsterverzamelvat wordt elke keer, voordat geschept wordt, zodanig geroerd dat al het eventueel bezonken materiaal wordt opgemengd. Daarbij wordt de monsterlepel afwisselend links- en rechtsom geroerd.

  • 5 De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse vanwege de heffingsambtenaar moeten om en om gevuld worden.

Artikel 7.14

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 De monsters uit het etmaalverzamelmonster worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd geschiedt dit binnen 12 uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

  • 2 De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder ondermeer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt zodanig uitgevoerd dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord.

  • 3 Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

    Tabel A

    Voor analyse op onderstaande parameter/stof

    Omgevingstemperatuur

    Methode conservering

    Maximale bewaartijd

     

    tijdens transport

    tot einde bewaartermijn

       

    totaal organisch koolstof (TOC)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren tot pH < 2

    8 dagen

    < – 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    1 maand

    totaal gebonden stikstof (TNb)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren tot pH < 2

    8 dagen

    < – 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    1 maand

    som nitriet- en nitraatstikstof (TON)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Filtreren

    4 dagen

    som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren met H2S04 tot pH < 2

    8 dagen

    < – 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    1 maand

    chemisch zuurstofverbruik (CZV)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

    6 maanden

    < – 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    6 maanden

    biochemisch zuurstofverbruik (BZV)

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen onder uitsluiting van licht.

    1 dag

    < – 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    1 maand (indien BZV ≤ 50 mg/l)

    6 maanden (indien BZV > 50 mg/l)

Artikel 7.15

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in dit hoofdstuk vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

  • 2 De analyse van het monster geschiedt op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.

  • 3 De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond worden.

    Tabel B

    Parameter/stof

    Ontsluiting volgens normblad

    Meting volgens normblad

    Aantoonbaarheidsgrens1 en 2

    totaal organisch koolstof (TOC)

     

    NEN-EN-ISO 20236:2024 en

    1 mg/l

    totaal gebonden stikstof (TNb)

     

    NEN-EN-ISO 20236:2024 en

    1 mg/l

    som nitriet- en nitraatstikstof (TON)

     

    NEN-EN-ISO 13395:1997 nl; of NEN-EN-ISO 15923-1:2024 en

     

    som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON)

    NEN 6645:2005 nl3

    NEN-EN-ISO 15923-1:2024 en

    0,5 mg/l

    NEN 6646+C1:2015 nl

    NEN-EN-ISO 11732:2005 en

    chemisch zuurstofverbruik (CZV)

     

    NEN 6633:2006 nl of NEN-ISO 15705:2003 en4

    5 mg/l5

    biochemisch zuurstofverbruik (BZV)

     

    NEN-EN-ISO 5815-1:2019 en

    Volgens norm; 1 mg/l

    1De aantoonbaarheidsgrenzen voor zware metalen zijn gebaseerd op een afvalwatermonster met een soortelijke geleiding tot 1.500 μS/cm en bij onopgeloste stoffen tot een gehalte van 100 mg/l. Bij afvalwatermonsters met een matrix die groter is dan genoemde waarden voor elektrisch geleidingsvermogen en onopgeloste stoffen kan een hogere aantoonbaarheidsgrens gelden.

    2Indien een concentratie gerapporteerd wordt als zijnde kleiner dan de aantoonbaarheidsgrens, wordt voor de aanslag van de verontreinigingsheffing een concentratie van de helft van de aantoonbaarheidsgrens aangehouden.

    3Voor het bepalen van de som totaal gebonden stikstof verminderd met nitriet- en nitraatstikstof (TNb-TON) mag de analyse alleen volgens normblad NEN 6645:2005 nl plaatsvinden als TNb groter is dan 10mb N/L en voor meer dan 30% bestaat uit TON.

    4De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705:2003 en is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte aan zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentratie die lager zijn dan 1.000 mg/l. De heffingsambtenaar kan de methode niet toepasbaar verklaren als naar zijn oordeel andere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

    5De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705:2003 en heeft een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.

  • 4 De in dit artikel genoemde internationale normbladen worden bekendgemaakt door terinzagelegging bij het Nederlands Normalisatie Instituut te Delft en bij Rijkswaterstaat te Rotterdam. De nationale normbladen zijn kosteloos in te zien op de website van het Nederlands Normalisatie Instituut.

Artikel 7.16

[Wijziging per 01-01-2026.]

  • 1 Voor het bepalen van de verhouding in het kalenderjaar tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof beslist de heffingsambtenaar op een aanvraag van een heffingplichtige als bedoeld in artikel 7.5, vierde lid, van de Waterwet bij voor bezwaar vatbare beschikking en geeft daarin in ieder geval voorschriften met betrekking tot de:

    • a. afvalwaterstromen en de stoffen die in het vergelijkend onderzoek worden betrokken;

    • b. tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c. wijze waarop de op de voet van onderdeel b verkregen uitkomsten worden herleid tot de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof over het heffingsjaar.

  • 2 Een afwijkende verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de geloosde stoffen als bedoeld in artikel 7.5, vierde lid, van de Waterwet geldt tot het heffingsjaar waarin een nieuwe verhouding wordt vastgesteld.

  • 3 Veranderingen in de bedrijfsomstandigheden, die aanleiding kunnen geven tot een wijziging in de verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de geloosde stoffen in het kalenderjaar, worden door de heffingplichtige onverwijld gemeld aan de heffingsambtenaar.

  • 4 Indien op grond van artikel 7.5, tweede lid, van de Waterwet door de heffingsambtenaar is ingestemd met meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen, wordt de voor deze etmalen vastgestelde verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof representatief geacht voor elk kalenderjaar in de door de heffingsambtenaar bepaalde looptijd van de beschikking.

  • 5 Artikel 7.2 is van overeenkomstige toepassing bij een afwijkende verhouding tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof in de geloosde stoffen, met dien verstande dat in artikel 7.2, derde lid, voor ‘het zuurstofverbruik, zoals berekend volgens het tweede lid’ wordt gelezen: het zuurstofverbruik zoals berekend volgens de formule:

    Q × (X × ((TOC-DOC) + (DOC × f)) + 4,57 × (TNb – TON))

     

    1000

     

    Waarbij:

    Q: afvalwaterhoeveelheid (m3/d)

    X: de afwijkende verhouding

    TOC: totaal organisch koolstof (mg/l)

    TNb: totaal gebonden stikstof (mg/l)

    TON: totaal oxideerbare stikstof (mg/l) = (NO2+NO3)

    NO2: nitriet stikstof (mg/l)

    NO3: nitraat stikstof (mg/l)

  • 6 De heffingsambtenaar beslist op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat daardoor de uitkomsten van de meting, bemonstering en analyse voor het bepalen van de verhouding in het kalenderjaar tussen het chemisch zuurstofverbruik en het gehalte totaal organisch koolstof niet wordt beïnvloed, dat van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften kan worden afgeweken en kan daaromtrent nadere voorschriften geven.

  • 7 De beslissing van de heffingsambtenaar op een aanvraag als bedoeld in het zesde lid bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften van deze regeling waarvan mag worden afgeweken;

    • b. de toegestane afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 22 december 2009 met uitzondering van artikel 6.18, tweede, derde en vierde lid, dat in werking treedt met ingang van 10 oktober 2011.

Artikel 8.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Waterregeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen II, III, IV en IX die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage I. Bedrijven en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.3 van het besluit (bijlage bij artikel 2.1 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage II. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterkwaliteitsbeheer voert, en grenzen van drogere oevergebieden (bijlage bij artikel 3.2, eerste lid, en 3.3 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage III. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterkwantiteitsbeheer voert (bijlage bij artikel 3.2, tweede lid, van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage IV. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterstaatkundig beheer voert en van rijkswateren waar een niet tot het Rijk behorend overheidslichaam het waterstaatkundig beheer voert (bijlage bij de artikelen 3.2, derde lid, 3.2a en 6.7 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage V. Formulieren voor de verstrekking van de gegevens en resultaten, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het besluit (bijlage bij artikel 3.8 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage VI. Voorschriften voor het bemonsteren en analyseren van stedelijk afvalwater en het beoordelen van de resultaten daarvan (bijlage bij artikel 6.3 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-03-2014]

Bijlage VII. Parameters en frequentie van bemonstering en analyse van te infiltreren water (bijlage bij artikel 6.5 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage VIII. Aanwijzing van de stroomvoerende delen van de rijkswateren (bijlage bij artikel 6.13 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage IX. Aanvraagformulier voor de watervergunning (bijlage bij artikel 6.18 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-07-2013]