Waterregeling

Geraadpleegd op 13-10-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterregeling)

Hoofdstuk 3. Organisatie van het waterbeheer

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 1. Beheer van oppervlaktewaterlichamen en aanwijzing drogere oevergebieden

[Vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 6. Handelingen in watersystemen

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 4. Het gebruik van rijkswaterstaatswerken

[Vervallen per 01-01-2024]

§ 6. Indieningsvereisten voor de watervergunning

[Vervallen per 01-01-2024]

Hoofdstuk 7. Verontreinigingsheffing

Artikel 7.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld;

  • debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; momentaan debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; etmaal: aaneengesloten periode van 24 uur waarover een etmaalverzamelmonster wordt samengesteld;

  • kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;

  • droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;

  • nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;

  • gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;

  • open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht.

Artikel 7.2

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik, VeO, wordt berekend door de som van het aantal gedurende elk etmaal van het heffingsjaar afgevoerde hoeveelheden zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, te delen door 54,8 kilogram.

  • 2 De gedurende een etmaal afgevoerde hoeveelheid zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, wordt berekend volgens de formule:

    Bijlage 245797.png

    waarbij:

    Q = het debiet in m3/etmaal;

    CZV = het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    NKj = de som van ammonium-stikstof en organisch gebonden stikstof, bepaald volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l.

  • 3 Indien de CZV-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk

    Bijlage 245798.png

    waarbij:

    T = het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

    T wordt berekend bij:

    • a. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen, vanuit een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam of het brengen van zuurstofbindende stoffen met biochemisch zuurstofverbruik van niet meer dan 20 mg/l vanuit een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van de Waterwet, met behulp van de methode van het biochemisch zuurstofverbruik na vijf dagen, volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;

    • b. het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen in andere dan de onder a bedoelde gevallen met behulp van een andere toereikende bepalingsmethode.

Artikel 7.4

Voor de berekening van de frequentie van meting, bemonstering en analyse als bedoeld in artikel 7.5, eerste en tweede lid, van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

Bijlage 245800.png

waarbij:

n = het berekende aantal meetdagen

tso = toelaatbare statische onnauwkeurigheid =

35/e ^0,000175*VeO, waarbij VeO = vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik in een jaar van de in de oppervlaktelichamen geloosde stoffen.

N = het aantal dagen per jaar dat stoffen in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd;

σ = spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde van de hoeveelheden zuurstofverbruik van de afgevoerde stoffen in de etmalen waarop gedurende het heffingsjaar onderzoek heeft plaatsgehad.

Artikel 7.5

  • 1 De meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van de Waterwet geschiedt zodanig dat:

    • a. de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

    • b. het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid afvalstoffen die gedurende de bemonsteringsperiode in oppervlaktewaterlichamen wordt geloosd;

    • c. de in deze regeling opgenomen voorschriften of de door de heffingsambtenaar gestelde voorschriften in acht genomen worden.

  • 2 De heffingsambtenaar:

    • a. kan, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, ambtshalve bepalen dat debietmeting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften en kan daaromtrent nadere voorschriften geven;

    • b. beslist op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat daardoor voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en de uitkomsten van de analyse daardoor niet worden beïnvloed, dat van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften kan worden afgeweken en kan daaromtrent nadere voorschriften geven.

  • 3 De beslissing van de heffingsambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften uit deze regeling waarvan wordt afgeweken;

    • b. de voorgeschreven afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 4 De beslissing van de heffingsambtenaar op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in elk geval:

    • a. de voorschriften van deze regeling waarvan mag worden afgeweken;

    • b. de toegestane afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;

    • c. nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.

  • 5 De heffingsambtenaar kan twee of meer van de op basis van het tweede lid genomen besluiten, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift verenigen.

  • 6 In zijn besluit geeft de heffingsambtenaar in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

    • a. de afvalwaterstromen en de stoffen waarop het besluit betrekking heeft;

    • b. het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse dienen te geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij een of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

    • c. de wijze waarop de op de voet van de onderdelen a en b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

    • d. het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan dat besluit van toepassing is.

  • 7 De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de stoffen, die vanuit een bedrijf of een bedrijfsonderdeel in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd:

    • a. de besluiten, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen of intrekken, in verband met het bepaalde in het eerste lid;

    • b. het besluit, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen indien toepassing van het berekeningsvoorschrift uit artikel 7.4 leidt tot een ander aantal etmalen, bedoeld het zesde lid, onderdeel b, dan in dat besluit is opgenomen.

Artikel 7.6

  • 1 De debietmeet- en bemonsteringsvoorzieningen:

    • a. verkeren in een goede staat;

    • b. zijn overeenkomstig de voorschriften van de leverancier geïnstalleerd en onderhouden;

    • c. worden regelmatig schoongemaakt, en

    • d. zijn altijd veilig toegankelijk.

  • 2 De bemonsteringsvoorzieningen zijn ondergebracht in een afsluitbare ruimte of kast.

  • 3 De heffingplichtige brengt de wijze van debietmeting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur, voor aanvang van het heffingsjaar, ter kennis aan de heffingsambtenaar.

Artikel 7.7

  • 1 Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. De per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater is niet groter dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

Artikel 7.8

  • 1 Bij open meetsystemen wordt een meetput of een meetgoot toegepast.

  • 2 Bij toepassing van een meetput geldt dat:

    • a. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, gesommeerd minder bedragen dan 5% van het gemeten debiet;

    • b. momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, gesommeerd minder bedragen dan 10% van het gemeten debiet.

  • 3 Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.

  • 4 De apparatuur voor de hoogtemeting wordt ten minste éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd.

  • 5 In het kalibratierapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven.

  • 6 Bij ultrasone hoogtemeting wordt ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie gecontroleerd en gecorrigeerd bij afwijking.

Artikel 7.9

  • 1 De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet.

  • 2 Meetapparatuur voor debietmetingen in gesloten meetsystemen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd.

  • 3 Het droog kalibreren bestaat minimaal uit:

    • a. het controleren van de meetversterker en het registeren en corrigeren van afwijkingen waarbij de meetversterker wordt gecontroleerd op lineariteit, versterkingsfactor en nulpuntsinstelling, en

    • b. het uitbouwen van de flowmeter en het controleren van de binnenkant van de meetbuis op vervuiling waarbij de in de meetbuis aanwezige vervuiling wordt daarbij verwijderd.

  • 4 De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal voor 1 januari 2014 nat gekalibreerd in ingebouwde toestand en daarna ten minste éénmaal per vijf jaar.

  • 5 Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur vindt de natte kalibratie in ingebouwde toestand plaats op een door het Nederlands Meetinstituut of een daarmee vergelijkbare instelling gecertificeerde installatie.

  • 6 Van een debietmeter wordt het meest recente kalibratierapport overgelegd.

Artikel 7.10

  • 1 De bemonstering vindt plaats met behulp van automatische monstername-apparatuur.

  • 2 Het bemonsteringsinterval wordt zodanig ingesteld dat een etmaalverzamelmonster wordt verkregen dat bestaat uit ten minste 100 deelmonsters.

  • 3 Het volume per deelmonster wordt zodanig ingesteld dat de herhaalbaarheid maximaal 5% van het ingestelde volume bedraagt. Bij vacuümmonstername-apparatuur bedraagt het volume per deelmonster minimaal 50 milliliter. Bij ‘in-line’-bemonstering bedraagt het volume per deelmonster minimaal 20 milliliter en wordt een etmaalverzamelmonster verkregen dat bestaat uit ten minste 250 deelmonsters.

  • 4 Het monsterverzamelvat heeft een zodanige inhoud dat het vat gedurende het etmaal niet overloopt.

  • 5 Zowel het monsterverzamelvat als andere onderdelen van de monstername-apparatuur die met het afvalwater in aanraking komen, zijn gemaakt van gemakkelijk te reinigen, inert materiaal, dat de uit te voeren analyse niet beïnvloedt. Het monsterverzamelvat kan gemakkelijk uitgenomen worden en is uitgevoerd als emmer of als vat met een wijde hals zodat met een monsterschep gemakkelijk kan worden geroerd en geschept. Tijdens het etmaal is het monsterverzamelvat afgesloten met een goed afsluitende deksel.

Artikel 7.11

  • 1 Het aanzuigpunt van een open meetsysteem bevindt zich zo dicht mogelijk stroomafwaarts van de obstructie. Op het aanzuigpunt stroomt het afvalwater turbulent.

  • 2 Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur is de aanzuigleiding zo kort mogelijk en onder afschot gelegd. De aanzuigleiding is beschermd tegen bevriezing en direct zonlicht. In de aanzuigleiding bevinden zich geen knikken of overbodige bochten. Het aanzuigpunt bevindt zich onder het vloeistofoppervlak.

  • 3 De diameter van alle doorstroomde delen van de monstername-apparatuur van het aanzuigpunt tot het punt waar het monster wordt afgeleverd in het monsterverzamelvat bedraagt minimaal 13 millimeter. Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur bedraagt de gemiddelde aanzuigsnelheid minimaal 0,3 meter per seconde.

  • 4 Bij het afvoeren van het deelmonster naar het monsterverzamelvat wordt voorkomen dat het monster wordt belucht.

Artikel 7.12

  • 1 Bij bemonstering met behulp van ‘in-line’-monstername-apparatuur bevindt het bemonsteringspunt zich niet in een bocht of een vernauwing in de leiding. Indien het te bemonsteren afvalwater wordt afgevoerd met behulp van een pomp dan bevindt het bemonsteringspunt zich aan de perszijde van deze pomp.

  • 2 Als een gesloten meetsysteem wordt gecombineerd met vacuümmonstername-apparatuur bevindt het aanzuigpunt zich op het punt waar de gesloten leiding uitmondt in een open afvoersysteem of er is vanuit de gesloten leiding een aftakking gemaakt, uitmondend in een doorstroomd buffervat waaruit wordt bemonsterd. De stroomsnelheid van het afvalwater in de aftakking is in dat geval ten minste gelijk aan die in de hoofdleiding.

Artikel 7.13

  • 1 De deelmonsters in het monsterverzamelvat worden bewaard bij een temperatuur hoger dan 0°C en lager dan of gelijk aan 4°C.

  • 2 Bemonsteringsbenodigdheden die in aanraking komen met het afvalwater zijn gemaakt van eenvoudig te reinigen inert materiaal dat de later uit te voeren analyses niet beïnvloedt.

  • 3 De monsters uit het etmaalverzamelmonster zijn binnen een uur na afloop van het etmaal genomen.

  • 4 De monsters worden met een voldoende grote monsterschep genomen. De gehele inhoud van het monsterverzamelvat wordt elke keer, voordat geschept wordt, zodanig geroerd dat al het eventueel bezonken materiaal wordt opgemengd. Daarbij wordt de monsterlepel afwisselend links- en rechtsom geroerd.

  • 5 De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse vanwege de heffingsambtenaar moeten om en om gevuld worden.

Artikel 7.14

  • 1 De monsters uit het etmaalverzamelmonster worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd geschiedt dit binnen 12 uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

  • 2 De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder ondermeer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt zodanig uitgevoerd dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord.

  • 3 Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

    Tabel A

    Voor analyse op onderstaande parameter/stof

    Omgevingstemperatuur

    Methode conservering

    Maximale bewaartijd

     

    tijdens transport

    tot einde bewaartermijn

       

    biochemisch zuurstofverbruik

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen onder uitsluiting van licht.

    1 dag

    <– 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    1 mnd (indien BZV < =50 mg/l)

    6 mnd (indien BZV >50 mg/l)

    chemisch zuurstofverbruik

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

    6 maanden

    <– 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    6 maanden

    som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

    tussen 2 en 8 °C

    tussen 1 en 5 °C

    Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

    1 maand

    <– 18 °C

    Invriezen binnen 12 uur

    6 maanden

Artikel 7.15

  • 1 De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in dit hoofdstuk vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

  • 2 De analyse van het monster geschiedt op de wijze, zoals is aangegeven in tabel B.

  • 3 De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond worden.

    Tabel B

    Parameter/stof

    Ontsluiting volgens normblad

    Meting volgens normblad

    Aantoonbaarheidsgrens

    biochemisch zuurstofverbruik

     

    NEN-EN 1899-1

    1 mg/l

    chemisch zuurstofverbruik

     

    NEN-ISO 15705 of

    NEN 6633

    5 mg/l

    som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

    NEN 6645

    NEN 6604 of ISO 15923

    0,5 mg/l

    NEN 6646

    NEN-EN-ISO 11732

    NEN-EN 12260

    NEN-EN 12260 en voor correctie nitriet/nitraat: NEN-EN-ISO 13395, NEN 6604 of ISO 15923-1

    NEN-ISO 5663

    NEN 6604 of ISO 15923-1

    NEN-ISO 5663

    NEN 6646

    NEN 6646

    NEN 6604 of ISO 15923

  • 4 Indien een concentratie gerapporteerd wordt als zijnde kleiner dan de aantoonbaarheidsgrens, wordt voor de aanslag van de verontreinigingsheffing een concentratie van de helft van de aantoonbaarheidsgrens aangehouden.

  • 5 De meting volgens normblad NEN-ISO 15705 is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentraties die lager zijn dan 1.000 mg/l.

  • 6 In afwijking van de in tabel B opgenomen aantoonbaarheidsgrens heeft de meting volgens normblad NEN-ISO 15705 een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600 nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen II, III, IV en IX die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage I. Bedrijven en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.3 van het besluit (bijlage bij artikel 2.1 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage II. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterkwaliteitsbeheer voert, en grenzen van drogere oevergebieden (bijlage bij artikel 3.2, eerste lid, en 3.3 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage III. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterkwantiteitsbeheer voert (bijlage bij artikel 3.2, tweede lid, van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage IV. Kaart met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het waterstaatkundig beheer voert en van rijkswateren waar een niet tot het Rijk behorend overheidslichaam het waterstaatkundig beheer voert (bijlage bij de artikelen 3.2, derde lid, 3.2a en 6.7 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage V. Formulieren voor de verstrekking van de gegevens en resultaten, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het besluit (bijlage bij artikel 3.8 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage VI. Voorschriften voor het bemonsteren en analyseren van stedelijk afvalwater en het beoordelen van de resultaten daarvan (bijlage bij artikel 6.3 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-03-2014]

Bijlage VII. Parameters en frequentie van bemonstering en analyse van te infiltreren water (bijlage bij artikel 6.5 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage VIII. Aanwijzing van de stroomvoerende delen van de rijkswateren (bijlage bij artikel 6.13 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-01-2024]

Bijlage IX. Aanvraagformulier voor de watervergunning (bijlage bij artikel 6.18 van de Waterregeling)

[Vervallen per 01-07-2013]