Regeling voertuigen

Geraadpleegd op 14-12-2024.
Geldend van 28-09-2010 t/m 31-12-2010

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanhangwagen: voertuig van de voertuigcategorie O; in ieder geval wordt als aanhangwagen aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een aanhangwagen is;

  • achterlicht: licht dat, van de achterzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;

  • achteruitrijlicht: licht, bestemd voor het verlichten van de weg achter het voertuig en voor het waarschuwen van de overige weggebruikers dat het voertuig achteruit rijdt of achteruit gaat rijden;

  • afneembare bovenbouw: zonder gebruik van gereedschap van een voertuig afneembare constructie met een vloeroppervlak van ten minste 5 m2, ingericht voor het vervoer van goederen of ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van personen of goederen, niet zijnde een gestandaardiseerde laadstructuur;

  • ambulance: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M en met carrosserietype SC dat bestemd is voor het vervoer van zieken of gewonden en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als ambulance aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een ambulance is;

  • as: aslichaam, of geheel van aslichamen in geval van onafhankelijke wielophanging, met inbegrip van twee wielen in één lijn loodrecht op de lengte-as van het voertuig;

  • ashefinrichting: een op een voertuig vast aangebrachte inrichting om de belasting op de as(sen) naar gelang van de beladingstoestand van het voertuig te verlagen of te verhogen door het optrekken van de wielen van de bodem of het neerlaten van de wielen op de bodem, dan wel zonder het optrekken van de wielen van de bodem, teneinde de slijtage van de banden te verminderen wanneer het voertuig niet volledig beladen is, of het wegrijden van motorvoertuigen of voertuig-combinaties op een gladde bodem te vergemakkelijken door de belasting op de aangedreven as te vergroten;

  • asstel: combinatie van twee of meer assen, evenwijdig gelegen op een onderlinge afstand van minder dan 1,80 m;

  • autonome aanhangwagen: aanhangwagen met carrosserietype DB met ten minste twee assen, waarvan er ten minste één een gestuurde as is, en uitgerust is met een ten opzichte van de aanhangwagen verticaal beweegbare trekinrichting die minder dan 100 kg belasting overbrengt op het trekkende voertuig; in ieder geval wordt als autonome aanhangwagen aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een autonome aanhangwagen is;

  • bedrijfsauto: voertuig van de voertuigcategorie N, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een bedrijfsauto is;

  • belastbare as: een as waarvan de belasting met behulp van de ashefinrichting kan worden gevarieerd zonder dat de as wordt opgetrokken;

  • bestuurde as: as die rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;

  • bestuurd asstel: asstel dat rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;

  • bochtverlichting: een verlichtingsfunctie voor betere verlichting in bochten;

  • bromfiets: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L1e, L2e of L6e, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een bromfiets is;

  • bus: voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M2 of M3, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of motorrijtuig met beperkte snelheid; als bus wordt in ieder geval aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een bus is;

  • CNG-installatie: het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Compressed Natural Gas (CNG);

  • contourmarkering: opvallende markering die dient om de horizontale en verticale dimensie (lengte, breedte en hoogte) van een voertuig aan te geven;

  • dagrijlicht: een licht dat voorwaarts gericht is en wordt gebruikt om het voertuig tijdens het overdag rijden beter zichtbaar te maken;

  • dimlicht: licht waarmee de weg vóór het voertuig wordt verlicht zonder dat hierdoor andere weggebruikers worden verblind of gehinderd;

  • dolly: aanhangwagen met carrosserietype DA, DB of DC, bestemd voor:

    • a. het koppelen van een oplegger aan een trekkend voertuig waarbij de dolly de voorzijde van een oplegger draagt;

    • b. het dragen van de achterzijde van in de lengte ondeelbare lading, indien deze lading het chassis van het voertuig vervangt;

    • c. het koppelen van een ontheffingsplichtige oplegger aan een trekkend voertuig, waarbij de dolly de massa van de lading verdeelt over de achteras(sen) van het trekkend voertuig en de as(sen) van de dolly; of

    • d. het dragen van één van de assen van een motorvoertuig; de afsleepdolly;

    in ieder geval wordt als dolly aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een dolly is;

  • driewielig motorrijtuig: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L5e of L7e, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als driewielig motorrijtuig aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een driewielig motorrijtuig is;

  • fietsaanhangwagen: een niet-zelfaangedreven voertuig op wielen dat is ontworpen en gebouwd om door een fiets te worden getrokken;

  • frontbeschermingsinrichting: een afzonderlijke constructie die bedoeld is om het buitenoppervlak boven of onder de tot de originele uitrusting van het voertuig behorende bumper bij een botsing met een object te beschermen, met dien verstande dat hieronder niet worden begrepen constructies met een massa van minder dan 0,5 kg die uitsluitend bedoeld zijn ter bescherming van de lichten;

  • geconditioneerd voertuig: voertuig waarvan de vaste bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik zijn;

  • gedeeltelijke contourmarkering: contourmarkering die de horizontale dimensie (lengte) van een voertuig aangeeft door middel van een doorlopende lijn en de verticale dimensie (hoogte) van het voertuig door middel van een markering van de bovenhoeken;

  • gehandicaptenvoertuig: voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitgerust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid of een landbouw- of bosbouwtrekker;

  • gelede bus: bus met carrosserietype CC, CD, CG, CH, CK, CL, CO, CP, CS of CT die bestaat uit twee of meerdere starre delen die scharnierend met elkaar verbonden zijn; de passagiersruimten van elk deel zijn zodanig met elkaar verbonden dat de passagiers zich vrij van het ene naar het andere deel kunnen bewegen; de starre delen zijn permanent met elkaar verbonden zodat deze alleen kunnen worden losgemaakt door ingrepen waarvoor uitrusting benodigd is die men gewoonlijk alleen in een werkplaats aantreft; in ieder geval wordt als gelede bus aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een gelede bus is;

  • gepantserd voertuig: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M, N of O en carrosserietype SB dat bestemd is voor de bescherming van te vervoeren passagiers of goederen die voldoen aan de voorschriften inzake kogelwerende bepantsering; in ieder geval wordt als gepantserd voertuig aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een gepantserd voertuig is;

  • gestandaardiseerde laadstructuur: zonder gebruik van gereedschap van een voertuig afneembare laadbak als bedoeld in ISO 668:1995 die uitsluitend is ingericht voor het vervoer van goederen, niet zijnde een lastdrager of een tot het voertuig behorende uitrusting;

  • gestuurde as: as die wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;

  • gestuurd asstel: asstel dat wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;

  • gordel: een geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een motorvoertuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen voor de gebruiker bij botsing of plotselinge vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken;

  • gordelbevestigingspunten: de delen van de voertuigcarrosserie of van de zitplaatsconstructie of andere delen van het voertuig waaraan gordels moeten worden vastgemaakt;

  • groot licht: licht dat de weg vóór het voertuig over een grote afstand verlicht;

  • handwagen met motorvermogen: motorrijtuig, hoofdzakelijk bestemd om te worden bestuurd door een voetganger;

  • hefbare as: een as die door de ashefinrichting kan worden opgetrokken en neergelaten;

  • hoeklicht: licht dat wordt gebruikt voor aanvullende verlichting van het deel van de weg dat zich bij de voorhoek van het voertuig bevindt, aan de kant waarnaar het voertuig gaat draaien;

  • hoofdgroeven: brede groeven in het middelste gedeelte van het loopvlak van een band, welk gedeelte ongeveer 75% van de breedte van het loopvlak inneemt;

  • inrichting voor indirect zicht: een inrichting om het aan het voertuig grenzende gebied waar te nemen dat niet rechtstreeks kan worden waargenomen, zijnde een spiegel, een camera-monitor of een andere inrichting die de bestuurder informatie over het indirecte gezichtsveld geeft;

  • kampeerwagen: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M en met carrosserietype SA waarvan de constructie woonaccommodatie bevat die ten minste bestaat uit de volgende uitrusting welke vast in de woonafdeling zijn bevestigd, met dien verstande dat de tafel zodanig mag zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kan worden verwijderd:

    • 1°. zitplaatsen en een tafel;

    • 2°. slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen mag worden gecreëerd;

    • 3°. kookgelegenheid, en

    • 4°. opbergfaciliteiten;

    in ieder geval wordt als kampeerwagen aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een kampeerwagen of kampeerauto is;

  • kermis- en circusvoertuig: voertuig, niet zijnde een voertuig op rupsbanden, dat feitelijk wordt gebruikt voor het kermis- of circusbedrijf;

  • kinderbeveiligingssysteem: een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorvoertuig, met het oogmerk de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of een abrupte vertraging van het voertuig te verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt;

  • klapstoel: extra zitplaats om bij gelegenheid te worden gebruikt en die gewoonlijk is weggeklapt;

  • klimaatregelingssysteem: apparatuur die hoofdzakelijk bestemd is om de luchttemperatuur en de vochtigheid in de passagiersruimte van een voertuig te doen dalen;

  • lading: alle personen, dieren, goederen, lastdragers, alsmede zonder gebruik van gereedschap van het voertuig los te nemen laad- en losinrichtingen en voertuiguitrustingen, het reservewiel alsmede verwisselbare uitrustingsstukken daaronder niet begrepen;

  • landbouw- of bosbouwtrekker: voertuig van de voertuigcategorie T of motorvoertuig op rupsbanden, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of motorrijtuig met beperkte snelheid, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, dat voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw; het voertuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders;

  • lastdrager: afneembare of uitschuifbare constructie die is bestemd voor het vervoer van goederen, met inbegrip van hulpmiddelen en die:

    • a. aan de bumper, op de trekhaak of op het dak van een personenauto, bedrijfsauto, of driewielig motorrijtuig is aangebracht , dan wel is geïntegreerd in de achterzijde van het voertuig;

    • b. aan de achterzijde, op de trekdriehoek of trekboom van een (middenas) aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg is aangebracht, of

    • c. uitsluitend voor het vervoer van glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen aan één of beide zijkanten van een bedrijfsauto of aanhangwagen met een technisch toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg is aangebracht;

  • licht: inrichting voor het verlichten van de weg of het geven van een lichtsignaal aan andere weggebruikers, waaronder begrepen de achterkentekenplaatverlichting en retroreflectoren;

  • ligplaats: de voorgeschreven ruimte om een persoon liggend in een bus, of op een draagbaar in een personenauto te vervoeren;

  • lijkwagen: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M en met carrosserietype SD dat bestemd is voor het vervoer van overledenen en hiertoe een speciale uitrusting heeft; in ieder geval wordt als lijkwagen aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een lijkwagen, begrafeniswagen of begrafenisauto is;

  • lijnmarkering: opvallende markering die dient om de horizontale dimensie (lengte en breedte) van een voertuig aan te geven door middel van een doorlopende lijn;

  • loopvlak: deel van de band dat gemeten symmetrisch ten opzichte van het midden, 50 mm minder bedraagt dan de breedte in de maataanduiding van de band;

  • LPG-installatie: het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Liquefied Petroleum Gas (LPG);

  • luchtband: band waarin zich in normale, bedrijfsvaardige toestand gas bevindt onder een hogere spanning dan de atmosferische;

  • markeringslicht: licht dat op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk is aangebracht, waardoor duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven. Dit licht is bestemd om voor bepaalde voertuigen en aanhangwagens de breedte- en achterlichten aan te vullen door in het bijzonder de aandacht te vestigen op de omvang;

  • massa ledig voertuig voor voertuigen van de voertuigcategorieën M en N: massa van het voertuig in rijklare toestand verminderd met 100 kg;

  • massa ledig voertuig voor voertuigen van de voertuigcategorie O: massa van het voertuig in rijklare toestand;

  • massa ledig voertuig voor voertuigen van de voertuigcategorie L: massa van het voertuig, gereed voor normaal gebruik, inclusief:

    • a. de aanvullende uitrusting die alleen voor het beschouwde normale gebruik is vereist;

    • b. de volledige elektrische installatie, met inbegrip van de door de fabrikant geleverde verlichtings- en lichtsignaalinrichting;

    • c. de instrumenten en voorzieningen die vereist zijn bij de wet waarvoor de meting van de ledige massa van het voertuig geschiedt;

    • d. de vloeistoffen die nodig zijn om de goede werking van alle delen van het voertuig te garanderen. De brandstof of mengsmering wordt bij deze meting niet meegerekend, doch met vloeistoffen zoals accuzuur, de vloeistof voor de hydraulische circuits, de koelvloeistof en de motorolie moet wel rekening worden gehouden;

  • massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie M, N en O: massa van het voertuig met carrosserie, in bedrijfsklare toestand, met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel, gereedschap, bestuurder en voor bussen een bijrijder voor zover daarvoor een zitplaats aanwezig is; voor het vaststellen van de massa moet de brandstoftank voor 90% zijn gevuld en wordt de massa van de bestuurder en de bijrijder elk op 75 kg gesteld;

  • massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie L: massa van het voertuig met carrosserie, in bedrijfsklare toestand, met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel en gereedschap; voor het vaststellen van de massa moet de brandstoftank voor 90% zijn gevuld;

  • massa in rijklare toestand voor voertuigen van de voertuigcategorie T: massa van een rijklare landbouw- of bosbouwtrekker met inbegrip van de kantelbeveiligingsinrichting, zonder facultatieve accessoires, maar met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage en bestuurder; voor het vaststellen van de massa wordt de massa van de bestuurder op 75 kg gesteld;

  • massieve band: band zonder luchtkamers, geheel vervaardigd van een elastisch materiaal;

  • mechanische koppelinrichting: alle onderdelen en inrichtingen op onderstellen, dragende gedeelten van de carrosserie en het chassis van voertuigen, waarmee het trekkend voertuig en het getrokken voertuig met elkaar kunnen worden verbonden; tevens behoren hiertoe vaste of demontabele onderdelen voor de bevestiging, afstelling of het gebruik van de bovenvermelde koppelinrichtingen;

  • meeneemheftruck: motorrijtuig met beperkte snelheid, zonder laadruimte, uitgerust met een hefinrichting waarvan het zwaartepunt van de te heffen last tussen de wielen ligt en dat zelfstandig voor laad- en losactiviteiten kan worden ingezet;

  • metalen band: band waarvan het loopvlak geheel van vormvast materiaal is vervaardigd;

  • middenasaanhangwagen: aanhangwagen met carrosserietype DC en met een stijve dissel waarvan de as(sen), indien gelijkmatig belast, zich dicht bij het zwaartepunt van het voertuig bevindt (bevinden), zodat slechts een geringe statische verticale belasting van ten hoogste 10% van de met de technisch toegestane maximummassa van de aanhangwagen overeenkomende belasting of van 1.000 kg, waarbij de lichtste belasting van toepassing is, wordt overgebracht op het trekkende voertuig; in ieder geval wordt als middenasaanhangwagen aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een middenasaanhangwagen is;

  • mistachterlicht: licht dat het voertuig bij dichte mist aan de achterzijde beter waarneembaar maakt;

  • mistvoorlicht: licht dat dient voor een betere verlichting van de weg bij mist of een soortgelijke toestand van verminderd zicht;

  • mobiele kraan: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie N met de voertuigclassificatie N3 en met carrosserietype SF dat niet is uitgerust voor het vervoer van goederen, maar zijn voorzien van een kraan waarvan het hefmoment ten minste 400 kNm bedraagt; in ieder geval wordt als mobiele kraan aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een mobiele kraan is;

  • mobiliteitshandicap: eigenschap die het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke handicap, meereizende kinderen of meegevoerde goederen;

  • motorfiets: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L3e of L4e, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een motorfiets is;

  • motorrijtuig met beperkte snelheid: motorvoertuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan:

    • a. motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen en wel ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten wegen, aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen;

    • b. motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, dat een combinatie vormt met één of meer aanhangwagens die zijn ingericht voor het vervoer van personen;

  • motorvoertuig: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

  • noodstopsignaal: signaal om andere weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat het voertuig sterk vertraagt en dat wordt gegeven door de gelijktijdige werking van alle remlichten of richtingaanwijzers;

  • ondeelbare lading: lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt;

  • onderdeel: inrichting als bedoeld in de richtlijnen 2002/24/EG, 2003/37/EG of 2007/46/EG, die bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig waarvoor onafhankelijk van een voertuig typegoedkeuring kan worden verleend;

  • oplegger: aanhangwagen met carrosserietype DA dat ontworpen is om aan een opleggertrekkend voertuig of aan een dolly te worden gekoppeld en dat op het trekkende voertuig of de dolly een aanzienlijke statische verticale belasting overbrengt; in ieder geval wordt als oplegger aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een oplegger is;

  • opvallende markering: markering die dient om een voertuig van de zij- of achterkant gezien meer zichtbaarheid te geven door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot het voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichtbron bevindt;

  • overig voertuig voor speciale doeleinden: motorvoertuig of aanhangwagen voor speciale doeleinden met carrosserietype SG niet zijnde een caravan, gepantserd voertuig, kampeerwagen, lijkwagen, ambulance, mobiele kraan of een voor een rolstoel toegankelijk voertuig; in ieder geval wordt als overig voertuig voor speciale doeleinden aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een overig voertuig voor speciale doeleinden is;

  • parkeerlicht: licht, bestemd om de aanwezigheid van een geparkeerd voertuig aan te geven;

  • pendelas: samenstel van twee of meer assen in één lijn loodrecht op de lengte-as van het voertuig zodanig ingericht dat de belasting op alle wielen gelijkmatig verdeeld wordt overgebracht op het wegdek. Een samenstel van wielen op één wielnaaf wordt aangemerkt als één wiel;

  • personenauto: voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M1 niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een personenauto is;

  • remlicht: een licht dat wordt gebruikt om de weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de longitudinale beweging van het voertuig opzettelijk wordt vertraagd;

  • retroreflector: inrichting, bestemd om de aanwezigheid van een voertuig kenbaar te maken door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichten bevindt;

  • richtingaanwijzer: een licht, bestemd om andere weggebruikers kenbaar te maken dat de bestuurder het voornemen heeft naar links of naar rechts van richting te veranderen;

  • rijdend werktuig: bedrijfsauto of motorrijtuig met beperkte snelheid, ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen;

  • samenstel van voertuigen trekkend voertuig met een of meer aanhangwagens;

  • schadevoertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de wet. Onder een schadevoertuig wordt in ieder geval verstaan een voertuig:

    • 1°. waarvan de dragende carrosseriedelen ernstig zijn vervormd;

    • 2°. waarvan de langsbalken van het chassis ernstig zijn vervormd;

    • 3°. waarvan één of meer deurstijlen ernstig zijn vervormd;

    • 4°. waarvan het dak is verwijderd of de deur- of raamstijlen zijn doorgeknipt;

    • 5°. waarvan één of meer wielophangingen ernstig zijn vervormd in combinatie met één van de overige punten;

    • 6°. met ernstige brand- of waterschade, of

    • 7°. waarvan het frame ernstig is beschadigd;

  • staaklicht: licht aan de achterzijde van het voertuig dat voor de bestuurder de lengte van het voertuig kenbaar maakt;

  • stadslicht: licht dat, van de voorzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;

  • taxi: personenauto bestemd voor taxivervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer 2000; in ieder geval wordt als taxi aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een taxi is;

  • technische eenheid: als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn als bedoeld in de richtlijnen 2002/24/EG, 2003/37/EG of 2007/46/EG moet voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk maakt uitsluitend in samenhang met een of meer bepaalde typen voertuigen;

  • terreinvoertuig: voertuig zoals gedefinieerd in bijlage II, onder A, onder punt 4, van richtlijn 2007/46/EG;

  • T100-bus: bus, die blijkens het afgegeven kentekenbewijs of blijkens het kentekenregister is goedgekeurd voor een maximumsnelheid van 100 km/h;

  • trekker: bedrijfsauto met carrosserietype BC; in ieder geval wordt als trekker aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een trekker is;

  • verlicht transparant: verlichting op een voertuig dat uitsluitend informatie biedt over de bestemming of het gebruik van het voertuig, dan wel aanwijzingen weergeeft voor het overige wegverkeer;

  • verwisselbare getrokken machine: in de landbouw of bosbouw gebruikte inrichting die is ontworpen om door een landbouw- of bosbouwtrekker of een motorrijtuig met beperkte snelheid te worden getrokken en die de landbouw- of bosbouwtrekker of een motorrijtuig met beperkte snelheid een andere of extra functie geeft. Een verwisselbare getrokken machine kan een laadplatform omvatten dat ontworpen en gebouwd is om de voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijke gereedschappen en hulpstukken te dragen en om het tijdens het werk geproduceerde of benodigde materiaal tijdelijk op te slaan. Een voertuig dat bestemd is om door een landbouw- of bosbouwtrekker of een motorrijtuig met beperkte snelheid te worden getrokken en van een vast gemonteerd werktuig is voorzien of voor de bewerking van materiaal is ontworpen, wordt gelijkgesteld met een verwisselbare getrokken machine, indien de verhouding tussen de technisch toegestane massa en de lege massa van dit voertuig kleiner is dan 3,0;

  • verwisselbaar uitrustingsstuk: inrichting die is ontworpen om door een voertuig te worden gedragen of aan een voertuig te worden gekoppelden waarmee aan het voertuig een extra functie wordt gegeven;

  • voertuig voor speciale doeleinden: een voertuig dat bedoeld is voor het verrichten van diensten waarvoor een bijzondere carrosserie-uitvoering of uitrusting vereist is. Hieronder vallen kampeerwagens, gepantserde voertuigen, ambulances, lijkwagens, caravans, mobiele kranen, voor rolstoelen toegankelijke voertuigen en overige voertuigen voor speciale doeleinden;

  • voertuigen van de voertuigcategorie L: motorvoertuigen op twee, drie of vier wielen, al dan niet met dubbellucht, gedefinieerd overeenkomstig de volgende voertuigclassificatie:

    • a. L1e: tweewielige motorvoertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h met de volgende kenmerken:

      een motor met:

      • 1°. een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of

      • 2°. een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft;

    • b. L2e: driewielige motorvoertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h met de volgende kenmerken:

      een motor met:

      • 1°. een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 indien het een motor met elektrische ontsteking betreft, of

      • 2°. een nettomaximumvermogen van ten hoogste 4 kW voor andere soorten motoren met inwendige verbranding, of

      • 3°. een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft;

    • c. L3e: tweewielige motorvoertuigen zonder zijspanwagen, uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm³, indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h;

    • d. L4e: tweewielige motorvoertuigen met zijspanwagen, uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm³, indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h;

    • e. L5e: driewielers, dat wil zeggen motorvoertuigen op drie symmetrisch geplaatste wielen, met een motor waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm³ bedraagt indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h;

    • f. L6e: lichte vierwielige motorvoertuigen met een lege massa van ten hoogste 350 kg, exclusief de massa van de accu’s in elektrische motorvoertuigen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h, en

      • 1°. een motor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3 voor motoren met een elektrische ontsteking, of

      • 2°. een nettomaximumvermogen van ten hoogste 4 kW voor andere soorten motoren met inwendige verbranding, of

      • 3°. een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft;

    • g. L7e: andere vierwielige motorvoertuigen dan motorvoertuigen van de categorie L6e met een lege massa van ten hoogste 400 kg, of 550 kg voor motorvoertuigen die bestemd zijn voor goederenvervoer, exclusief de massa van de accu’s in elektrische motorvoertuigen, en met een nettomaximumvermogen van ten hoogste 15 kW;

  • voertuigen van de voertuigcategorie M: voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met tenminste vier wielen, gedefinieerd overeenkomstig de onderstaande voertuigclassificatie:

    • a. M1: voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend en welke de volgende carrosserietypen kan hebben:

      • AA: sedan;

      • AB: hatchback;

      • AC: stationwagen;

      • AD: coupé;

      • AE: cabriolet;

      • AF: MPV, met dien verstande dat voldaan dient te worden aan de in richtlijn 2007/46/EG gestelde voorwaarden;

      • SA: kampeerwagen;

      • SB: gepantserd voertuig;

      • SC: ambulance;

      • SD: lijkwagen;

      • SG: overig voertuig voor speciale doeleinden, of

      • SH: voor rolstoelen toegankelijk voertuig;

    • b. M2: voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekenden met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 5.000 kg;

    • c. M3: voor het vervoer van personen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekenden met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 5.000 kg;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • SA: kampeerwagen;

    • SB: gepantserd voertuig;

    • SC: ambulance;

    • SD: lijkwagen, of

    • SG: overig voertuig voor speciale doeleinden;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 van klasse I als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • CA:enkeldeks;

    • CB: dubbeldeks;

    • CC: geleed enkeldeks;

    • CD: geleed dubbeldeks;

    • CE: enkeldeks met lage vloer;

    • CF: dubbeldeks met lage vloer;

    • CG: geleed enkeldeks met lage vloer, of

    • CH: geleed dubbeldeks met lage vloer;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 van klasse II als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • CI: enkeldeks;

    • CJ: dubbeldeks;

    • CK: geleed enkeldeks;

    • CL: geleed dubbeldeks;

    • CM: enkeldeks met lage vloer;

    • CN: dubbeldeks met lage vloer;

    • CO: geleed enkeldeks met lage vloer, of

    • CP: geleed dubbeldeks met lage vloer;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 van klasse III als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • CQ: enkeldeks;

    • CR: dubbeldeks;

    • CS: geleed enkeldeks, of

    • CT: geleed dubbeldeks;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 van klasse A als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • CU: enkeldeks, of

    • CV: enkeldeks met lage vloer;

    Motorvoertuigen met de voertuigclassificatie M2 en M3 van klasse B als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • CW: enkeldeks;

  • voertuigen van de voertuigcategorie N: voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met ten minste vier wielen, gedefinieerd overeenkomstig onderstaande voertuigclassificatie:

    • a. N1: voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 3.500 kg;

    • b. N2: voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg;

    • c. N3: voor het vervoer van goederen ontworpen en gebouwde voertuigen met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 12.000 kg;

    In het geval van een voor koppeling aan een oplegger of middenasaanhangwagen bestemd motorvoertuig met carrosserietype BC of BD is de voor indeling van het voertuig geldende massa de massa van het motorvoertuig in rijklare toestand, vermeerderd met de massa die overeenkomt met de maximale statische verticale belasting die op het motorvoertuig wordt overgebracht door de oplegger of de middenasaanhangwagen en, indien van toepassing, met de maximummassa van de eigen belasting van het motorvoertuig;

    Voertuigen van deze voertuigcategorie kunnen de volgende carrosserietypen hebben, met dien verstande dat wordt voldaan aan de in richtlijn 2007/46/EG gestelde voorwaarden:

    • BA: vrachtwagen. een motorvoertuig van categorie N1, N2 of N3 dat uitsluitend of hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het vervoer van goederen. Een dergelijk voertuig kan ook een aanhangwagen trekken;

    • BB: bestelwagen. Vrachtwagen met in de carrosserie geïntegreerde cabine;

    • BC: opleggertrekkend voertuig (opleggertrekker). Een trekkend voertuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het trekken van opleggers;

    • BD: aanhangwagen trekkend voertuig (aanhangwagentrekker). een trekkend voertuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk is ontworpen en gebouwd voor het trekken van aanhangwagens anders dan opleggers. Een dergelijk voertuig kan uitgerust zijn met een laadplatform;

    • SB: gepantserd voertuig;

    • SF: mobiele kraan, of

    • SG: overig voertuig voor speciale doeleinden;

  • voertuig van de voertuigcategorie O: een niet-zelfaangedreven voertuig op wielen dat is ontworpen en gebouwd om door een motorvoertuig te worden getrokken, gedefinieerd overeenkomstig onderstaande voertuigclassificatie:

    • a. O1: aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg;

    • b. O2: aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 750 kg, doch niet meer dan 3.500 kg;

    • c. O3: aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer dan 10.000 kg;

    • d. O4: aanhangwagens met een technisch toegestane maximummassa van meer dan 10.000 kg;

    In het geval van een oplegger of middenasaanhangwagen is de voor indeling van de aanhangwagen of oplegger geldende maximummassa de statische verticale belasting die naar de grond wordt overgebracht door de as of assen van de oplegger of middenasaanhangwagen, wanneer die aan het motorvoertuig gekoppeld is en de maximumlast draagt.

    Voertuigen van deze voertuigcategorie kunnen de volgende carrosserietypen hebben:

    • DA: oplegger;

    • DB: autonome aanhangwagen;

    • DC: middenasaanhangwagen;

    • SB: gepantserd voertuig;

    • SE: caravan, of

    • SG: overig voertuig voor speciale doeleinden;

  • voertuig van de voertuigcategorie T: motorvoertuig op wielen, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, die voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de landbouw of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de landbouw of bosbouw, welk motorvoertuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders, gedefinieerd overeenkomstig onderstaande voertuigclassificatie:

    • a. T1: landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van de zich het dichtst bij de bestuurder bevindende as van niet minder dan 1.150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 1.000 mm;

    • b. T2: landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van minder dan 1.150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 600 mm, met dien verstande dat wanneer echter de waarde van de hoogte van het zwaartepunt van de landbouw- of bosbouwtrekker – ten opzichte van het wegdek gemeten –, gedeeld door het gemiddelde van de minimumspoorbreedten van elke as, meer dan 0,90 bedraagt, de door de constructie bepaalde maximumsnelheid beperkt is tot 30 km/h;

    • c. T3: landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een lege massa in rijklare toestand van ten hoogste 600 kg;

    • d. T4: landbouw- of bosbouwtrekkers voor speciale doeleinden op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h;

      De voertuigclassificatie T4 is onderverdeeld in:

      • T4.1: portaaltrekkers voor het bewerken van hoge, in rijen geplante gewassen, bijvoorbeeld in de wijnbouw, die worden gekenmerkt door een (gedeeltelijk) verhoogd chassis dat zodanig is gebouwd dat zij zich parallel aan de rijen planten kunnen voortbewegen, waarbij de linker- en rechterwielen zich aan weerszijden van één of meer rijen planten bevinden; zij zijn ontworpen om werktuigen te dragen of aan te drijven die zich aan de voorzijde, tussen de assen, aan de achterzijde of op een platform bevinden; in de werkpositie bedraagt de verticaal gemeten afstand tot de grond op de plaats van de rijen planten meer dan 1.000 mm, met dien verstande dat wanneer echter de waarde van de hoogte van het zwaartepunt van de trekker – ten opzichte van het wegdek gemeten –, gedeeld door het gemiddelde van de minimumspoorbreedten van elke as, meer dan 0,90 bedraagt, de door de constructie bepaalde maximumsnelheid beperkt is tot 30 km/h;

      • T4.2: brede landbouw- of bosbouwtrekkers die door hun grote afmetingen worden gekenmerkt en die in het bijzonder bestemd zijn om grote landbouwarealen te bewerken;

      • T4.3: landbouw- of bosbouwtrekkers met geringe hoogte boven het wegdek met vier aangedreven wielen, waarvan de verwisselbare uitrustingsstukken bestemd zijn voor gebruik in de land- of bosbouw en die gekenmerkt worden door een dragend chassis, uitgerust zijn met één of meer aftakassen en een technisch toelaatbare massa van ten hoogste 10.000 kg hebben en waarbij de verhouding tussen deze massa en de maximale lege massa in rijklare toestand minder dan 2,5 bedraagt; voorts bevindt het zwaartepunt van deze trekkers zich – ten opzichte van het wegdek gemeten – op minder dan 850 mm;

    • e. T5: landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 40 km/h;

  • volledige contourmarkering: contourmarkering die de omtrek (lengte, breedte en hoogte) van een voertuig aangeeft door middel van een doorlopende lijn;

  • voor rolstoelen toegankelijk voertuig: voertuig voor speciale doeleinden van de voertuigcategorie M met voertuigclassificatie M1 en met carrosserietype SH dat specifiek gebouwd of verbouwd is ten behoeve van een of meer personen die in hun rolstoel zijn gezeten, wanneer zij reizen over de weg; in ieder geval wordt als voor rolstoelen toegankelijk voertuig aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs een voor rolstoelen toegankelijk voertuig is;

  • waarschuwingsknipperlicht: gelijktijdige werking van alle richtingaanwijzers, bestemd om aan te geven dat het voertuig tijdelijk een bijzonder gevaar oplevert voor andere weggebruikers;

  • wagens: voertuigen, met uitzondering van motorrijtuigen, aanhangwagens, niet-gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen, fietsen en zijspanwagens, doch met inbegrip van handwagens met motorvermogen;

  • werklicht: licht, bestemd voor het verlichten van een plaats waar werkzaamheden worden verricht;

  • wet: Wegenverkeerswet 1994;

  • wielbasis:

    • a. ten aanzien van vóór 1 april 1983 in gebruik genomen voertuigen: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste as, van het eerste samenstel van assen of van de koppelingspen en het hart van de laatste as of het hart van het laatste samenstel van assen;

    • b. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen voertuigen, niet zijnde opleggers of na 29 april 2009 in gebruik genomen middenasaanhangwagens: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste en het hart van de laatste as van het voertuig;

    • c. ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen opleggers of na 29 april 2009 in gebruik genomen middenasaanhangwagens: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen de verticale hartlijn van de koppeling en het hart van de laatste as;

  • zelfbalancerende bromfiets: een elektrisch aangedreven, zelfbalancerende, tweewielige, eenassige bromfiets met een wielbasis van 0 cm en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h;

  • zelfsturende as: as die wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;

  • zelfsturend asstel: asstel dat wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;

  • zijmarkeringslicht: licht dat, van de zijkant gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt;

  • zijspanwagen: voertuig, al dan niet afneembaar verbonden aan de zijkant van een fiets, bromfiets of motorfiets;

  • zitbank: een constructie, die plaats biedt aan tenminste twee volwassenen;

  • zitplaats: een constructie, inclusief bekleding, die al dan niet een integrerend deel vormt van de constructie van het voertuig, die plaats biedt aan een volwassen persoon, met dien verstande dat de zitplaats zowel een afzonderlijke zitplaats kan zijn als een gedeelte van een bank dat plaats biedt aan één persoon en die afhankelijk van de richting als volgt wordt aangeduid:

    • 1. naar voren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van het voertuig;

    • 2. naar achteren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10° of – 10° vormt met het middenlangsvlak van het voertuig;

    • 3. zijdelings gerichte zitplaats: zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig, niet voldoet aan de onderdelen 1 en 2.

Afdeling 2. Besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de europese unie

Artikel 1.2

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • richtlijn 2002/24/EG: richtlijn nr. 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van richtlijn 92/61/EEG (PbEU L 124);

  • richtlijn 2003/37/EG: richtlijn nr. 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van richtlijn 74/150/EEG van de Raad (PbEU L 171);

  • richtlijn 2007/46/EG: richtlijn nr. 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU L 263).

Artikel 1.2a

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • EN ISO/IEC 17025: Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria (General requirements for the competence of testing and calibration laboratories);

  • ISO/IEC 15408-1: Informatie technologie – beveiligingstechnieken – evaluatiecriteria voor informatie technologie beveiliging – deel 1: introductie en algemeen model (Information technology – Security techniques – Evaluation criteria for IT security – Part 1: Introduction and general model);

  • ISO/IEC 15417:2007: Informatietechnologie – Automatische identificatie en data capture-technieken – Code 128a streepjescode symbologie specificatie;

  • NEN-EN 50436-1: Alcoholsloten – Beproevingsmethoden en prestatie-eisen – Deel 1: apparaten voor gebruik in programma's voor overtreders van de alcoholverkeerswet, december 2005.

Artikel 1.3

  • 1 De vermelding in deze regeling, voorzover daarbij niet anders is aangegeven, van een EG-richtlijn omvat mede elke in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen richtlijn tot wijziging van die richtlijn. Het totstandkomen van een dergelijke richtlijn wordt door de Minister van Verkeer en Waterstaat bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Een wijziging van een richtlijn als bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van deze regeling in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven, tenzij de Minister van Verkeer en Waterstaat een eerder tijdstip van inwerkingtreding bepaalt. Indien een wijzigingsrichtlijn of een gewijzigde richtlijn de lidstaten verplicht tot dan wel de mogelijkheid biedt voor het afzonderlijk bepalen van de datum van toepassing van een of meer deelaspecten van die wijzigingsrichtlijn respectievelijk gewijzigde richtlijn, wordt deze eveneens door de Minister van Verkeer en Waterstaat bepaald.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde bekendmaking vermeldt:

    • a. de vindplaats van de wijzigingsrichtlijn;

    • b. de kaderrichtlijn of de bijzondere richtlijn die wordt gewijzigd;

    • c. het artikel of artikelonderdeel waarop de wijziging betrekking heeft;

    • d. het in het tweede lid bedoelde tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn, en

    • e. in voorkomend geval het tijdstip van de toepassing van het in de desbetreffende bekendmaking daarbij te vermelden deelaspect van de wijzigingsrichtlijn of de gewijzigde richtlijn.

  • 4 Indien een verordening of een gewijzigde verordening de lidstaten verplicht tot dan wel de mogelijkheid biedt voor het afzonderlijk bekendmaken van de datum van toepassing van een of meer deelaspecten van die verordening respectievelijk gewijzigde verordening, wordt deze datum door de Minister van Verkeer en Waterstaat bekend gemaakt.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van Reglementen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE-Reglementen) en verordeningen tot wijziging van een richtlijn.

Artikel 1.4

Waar in deze regeling wordt bepaald dat voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers moeten voldoen aan het bepaalde in een EG-richtlijn of EG-verordening, mag in plaats daarvan worden voldaan aan voorschriften die door de Raad van de Europese Unie als gelijkwaardig zijn erkend en in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

Afdeling 3. Aanwijzing van een technische dienst

§ 1. Eisen voor de aanwijzing

Artikel 1.5. (eisen technische dienst)

Een aanwijzing als technische dienst op grond van artikel 132e, eerste lid, van de wet kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, indien:

  • a. de hoofdvestiging van de aanvrager zich binnen Nederland bevindt of binnen een andere lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

  • b. de aanvrager door een bij het Internationaal Accreditatie Forum aangesloten accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is geaccrediteerd overeenkomstig EN ISO/IEC 17025, of een aanvraag daartoe heeft ingediend bij die accreditatie-instelling;

  • c. het accreditatiecertificaat is afgegeven door een van de in onderdeel b bedoelde accreditatie-instellingen;

  • d. het accreditatiecertificaat geldig is voor meetmiddelen voor ademalcoholgehalte.

Artikel 1.6. (procedure aanwijzing)

  • 2 Op de aanwijzing tot technische dienst als bedoeld in het eerste lid is bijlage V, Aanhangsel 2, bij richtlijn 2007/46/EG van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Van de aanwijzing van een technische dienst als bedoeld in het eerste lid wordt door de Dienst Wegverkeer mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 1.7. (toezicht)

  • 1 Nadat een aanwijzing als technische dienst is verleend, wordt door de Dienst Wegverkeer periodiek door middel van een controlebeoordeling onderzocht of de technische dienst nog voldoet aan de aan die dienst gestelde eisen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde periodieke controle vindt tenminste eenmaal per drie jaar plaats, indien het een technische dienst betreft die is geaccrediteerd overeenkomstig EN ISO/IEC 17025 door een bij het Internationaal Accreditatie Forum aangesloten accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland en die accreditatie geldig is voor meetmiddelen voor het ademalcoholgehalte.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde periodieke controle vindt tenminste eenmaal per jaar plaats indien het een technische dienst betreft die een aanvraag heeft ingediend tot accreditatie overeenkomstig EN ISO/IEC 17025 bij een bij de het Internationaal Accreditatie Forum aangesloten accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland en het verzoek tot accreditatie zich mede uitstrekt tot meetmiddelen voor het ademalcoholgehalte.

  • 4 Op de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde periodieke controles is bijlage V, Aanhangsel 2, bij richtlijn 2007/46/EG van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.8. (schorsing aanwijzing)

  • 1 De aanwijzing kan worden geschorst indien niet meer wordt voldaan aan de in artikel 1.5 genoemde eisen.

  • 2 Bij schorsing van een aanwijzing kan worden bepaald dat indien niet binnen een termijn van ten hoogste twaalf weken wordt aangetoond dat weer aan de eisen wordt voldaan, alsnog intrekking van de aanwijzing volgt.

Artikel 1.9. (intrekking aanwijzing)

De aanwijzing wordt door de Dienst Wegverkeer ingetrokken indien:

  • a. de betrokken technische dienst daarom verzoekt;

  • b. de betrokken technische dienst niet meer voldoet aan de in artikel 1.5 opgenomen eisen;

  • c. de accreditatie van de betrokken technische dienst is ingetrokken of de aanvraag tot accreditatie is afgewezen door de bij het Internationaal Accreditatie Forum aangesloten accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie, een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte of Zwitserland.

Artikel 1.10

De artikelen 1.8 en 1.9 laten onverlet de bevoegdheid tot schorsing of intrekking van de aanwijzing in andere gevallen als omschreven in deze paragraaf.

Hoofdstuk 2. Voertuigidentificatienummer en datum eerste toelating

Artikel 2.1

  • 1 In het kader van een aanvraag van een kentekenbewijs, een individuele goedkeuring of een door de Dienst Wegverkeer uitgevoerd onderzoek kan door de Dienst Wegverkeer het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.

  • 2 Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.

  • 3 Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.2

  • 1 Onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, wordt in deze regeling verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig zoals vermeld op het kentekenbewijs.

  • 2 De in het eerste lid vermelde datum van eerste toelating wordt door de Dienst Wegverkeer vastgesteld op de wijze zoals vermeld in bijlage II.

  • 3 Voor voertuigen waarvoor vóór 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum eerste toelating is vermeld, wordt als datum eerste toelating beschouwd de op het kentekenbewijs vermelde datum van afgifte van deel I van het kentekenbewijs. Indien op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ een bouwjaar is vermeld, wordt als datum eerste toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar.

Hoofdstuk 3. Toelating tot de weg en typegoedkeuring van alcoholsloten

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 3.1

  • 1 De in dit hoofdstuk vermelde categorieën voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers die voor deze voertuigen zijn ontworpen en gebouwd, moeten zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg. Deze goedkeuring kan bestaan uit een EG-typegoedkeuring, nationale typegoedkeuring, EG-kleine serie typegoedkeuring, nationale kleine serie typegoedkeuring, individuele goedkeuring of een goedkeuring afgegeven overeenkomstig een VN/ECE-reglement. Een alcoholslot moet zijn typegoedgekeurd alvorens het in het kader van het alcoholslotprogramma, bedoeld in artikel 118, derde lid, of artikel 131, eerste lid, onderdeel b, van de wet, kan worden ingebouwd.

  • 2 De in dit hoofdstuk vermelde productieprocessen van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, alsmede van alcoholsloten als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet, moeten zijn goedgekeurd.

Afdeling 2. Goedkeuring voertuigen

§ 1. Typegoedkeuring

Artikel 3.2

  • 1 Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O, moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG.

  • 2 Voertuigen met de voertuigclassificatie M1 moeten voor het verkrijgen van een EG-kleine serie typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2007/46/EG.

  • 3 Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan het gestelde in bijlage IIIA.

Artikel 3.3

  • 1 Voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2002/24/EG.

  • 2 Voertuigen van de voertuigcategorie L moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan het gestelde in bijlage IIIB.

Artikel 3.4

  • 1 Voertuigen met de voertuigclassificatie T1 tot en met T3 moeten voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan richtlijn 2003/37/EG.

  • 2 Voertuigen met de voertuigclassificatie T4.2 en T5 moeten voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan het gestelde in bijlage IIIC.

Artikel 3.5

De Dienst Wegverkeer kan een voorlopige EG-typegoedkeuring als bedoeld in artikel 16, derde lid, van richtlijn 2002/24/EG, artikel 11 van richtlijn 2003/37/EG of artikel 20 van richtlijn 2007/46/EG verlenen aan voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers indien hierin nieuwe technologieën of nieuwe concepten zijn toegepast die onverenigbaar zijn met een of meer bijzondere EG-richtlijnen.

Artikel 3.6

§ 2. Individuele goedkeuring

Artikel 3.7

Voertuigen van de voertuigcategorieën M, N, O, L, T en zelfbalancerende bromfietsen, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage IV bij deze regeling.

Artikel 3.8

De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat voor prototypen van voertuigen of voertuigen waarin technologieën of concepten zijn verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de voorschriften van EG-richtlijnen kunnen voldoen en waarvan bij de keuring niet kan worden vastgesteld dan wel slechts op termijn kan worden vastgesteld of aan de in dit hoofdstuk gestelde eisen wordt voldaan, tijdelijke individuele goedkeuring kan worden verleend, mits naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer er geen gevaar is voor de verkeersveiligheid.

Afdeling 3. Goedkeuring systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken, voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, alsmede alcoholsloten

Artikel 3.9

  • 1 Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig van de voertuigcategorie M, N, O, L of T met de voertuigclassificatie T1 tot en met T3 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend, moet voor het verkrijgen van een EG-typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EG-richtlijnen of EG-verordeningen opgenomen in:

  • 2 Een systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening ter bescherming van weggebruikers en passagiers dat bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig met de voertuigclassificatie T4.2 of T5 en waarvoor onafhankelijk van een voertuig een typegoedkeuring kan worden verleend moet voor het verkrijgen van een nationale of EG-typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften van de relevante bijzondere EG-richtlijnen of EG-verordeningen opgenomen in bijlage II, hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG.

  • 3 De systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers als bedoeld in bijlage VA moeten voor het verkrijgen van een overeenkomstig de bij het desbetreffende systeem, onderdeel, technische eenheid, uitrustingsstuk of voorziening vermelde VN/ECE-reglement af te geven goedkeuring voldoen aan de voorschriften van het relevante VN/ECE-reglement.

  • 4 Retroreflecterende voorzieningen voor fietsen, zijspanwagens aan fietsen, aanhangwagens achter fietsen en wagens moeten voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voorschriften opgenomen in bijlage VB.

  • 5 Een brandstoftank, reminrichting of stuurinrichting die is bedoeld om deel uit te maken van een voertuig van de voertuigcategorie M, N, O, L en T moet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring voldoen aan de voor het desbetreffende onderdeel relevante voorschriften opgenomen in bijlage IIIA tot en met IIIC.

  • 6 Een alcoholslot als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet voldoet voor het verkrijgen van een nationale typegoedkeuring als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet aan de in bijlage XII bij deze regeling vermelde eisen. De houder van een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet verstrekt bij het alcoholslot een afschrift van het typegoedkeuringscertificaat.

Afdeling 4. Goedkeuring productieprocessen

Artikel 3.10

  • 1 Het productieproces van voertuigen met de voertuigclassificaties M1 en N1 moet voor het verkrijgen van een goedkeuring van het productieproces wat betreft herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing voldoen aan de voorschriften van de relevante EG-richtlijn opgenomen in bijlage IV of XI van richtlijn 2007/46/EG.

  • 2 Bijlage X bij richtlijn 2007/46/EG is van overeenkomstige toepassing op het productieproces van alcoholsloten, bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet, met dien verstande dat:

    • a. voor EG-typegoedkeuring wordt gelezen: typegoedkeuring als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet;

    • b. voor EG-typegoedkeuringsinstantie wordt gelezen: de Dienst Wegverkeer.

Afdeling 5. Voertuigen met een speciaal gebruiksdoel

Artikel 3.11

De volgende voertuigen voor speciale doeleinden van de voertuigcategorieën M, N en O moeten voor het verkrijgen van een nationale kleine serie typegoedkeuring voldoen aan het gestelde in bijlage IIID:

  • a. kampeerwagens;

  • b. gepantserde voertuigen;

  • c. ambulances;

  • d. lijkwagens;

  • e. caravans;

  • f. mobiele kranen;

  • g. voor rolstoelen toegankelijke voertuigen, en

  • h. overige voertuigen voor speciale doeleinden.

Afdeling 6. Goedkeuring taxi

Artikel 3.12

Een taxi moet in het kader van de toelating tot het verkeer op de weg in aanvulling op de eisen opgenomen in afdeling 2 van dit hoofdstuk, voldoen aan de in deze afdeling opgenomen eisen.

Artikel 3.13

  • 1 Een taxi met een EG-typegoedkeuring wordt verondersteld te voldoen aan het gestelde in bijlage VI, indien het een voertuig betreft dat is typegoedgekeurd met een vaste indeling en deuren aan beide zijden van elke zitrij met een drempelhoogte van minder dan 50 cm vanaf het wegdek. Hierbij wordt het hoogste aantal te vervoeren personen gelijk gesteld aan het aantal zitplaatsen, met uitzondering van de bestuurderszitplaats.

  • 2 Een taxi met een EG-typegoedkeuring met een vaste indeling die niet is uitgevoerd met deuren aan beide zijden van elke zitrij wordt goedgekeurd indien het voertuig voldoet aan het gestelde in bijlage VI. De zitplaatsen met deuren aan beide zijden van de zitrij worden verondersteld te voldoen aan bijlage VI. Hierbij wordt het hoogste aantal te vervoeren personen gelijkt gesteld aan het aantal bereikbare zitplaatsen, met uitzondering van de bestuurderszitplaats.

  • 3 Een taxi met een variabele indeling wordt per indeling goedgekeurd, indien het voertuig voldoet aan het gestelde in bijlage VI. Hierbij wordt het hoogste aantal te vervoeren personen per indeling gelijk gesteld aan het aantal bereikbare zitplaatsen met uitzondering van de bestuurderszitplaats.

  • 4 Overige taxi’s worden beoordeeld op de in bijlage VI gestelde eisen ten aanzien van:

    • a. een vaste indeling volgens de typegoedkeuring en deuren aan beide zijden van elke zitrij;

    • b. inrichtingen met zitplaatsen anders dan onder a, en

    • c. de gedeelten ten behoeven van andere vormen van vervoer dan op zitplaatsen.

    Hierbij wordt het hoogste aantal te vervoeren personen per indeling gelijk gesteld aan het aantal bereikbare zitplaatsen, dan wel andere vervoersplaatsen, met uitzondering van de bestuurderszitplaats.

Artikel 3.14

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op personenauto’s bestemd voor openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000.

Artikel 3.15

  • 1 Op het kentekenbewijs van de taxi als bedoeld in artikel 3.13, eerste en tweede lid, wordt onder bijzonderheden vermeld: ‘Taxi, ingericht voor het vervoer van ten hoogste […] personen buiten de bestuurder’.

  • 3 Op het kentekenbewijs van het voertuig als bedoeld in artikel 3.14 wordt onder bijzonderheden vermeld: ‘OV-auto, ingericht voor het vervoer van ten hoogste […] personen buiten de bestuurder’ dan wel ‘OV-auto, zie bijlage’.

Afdeling 7. Aanvraag en toezicht

§ 1. Aanvraag en toezicht EG-typegoedkeuring en VN/ECE typegoedkeuring

Artikel 3.16

  • 1 De aanvraag van een EG-typegoedkeuring voor voertuigen, onderdelen, systemen, technische eenheden, uitrustingsstukken of voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers of een EG-typegoedkeuring voor een productieproces wordt door de fabrikant ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

  • 2 De aanvraag en behandeling van een EG-typegoedkeuring geschiedt met inachtneming van de in richtlijn 2002/24/EG, 2003/37/EG of 2007/46/EG daaromtrent gegeven voorschriften.

Artikel 3.17

  • 1 De aanvraag van een typegoedkeuring voor onderdelen, systemen en technische eenheden op basis van een VN/ECE-reglement of een typegoedkeuring voor een productieproces op basis van een VN/ECE-reglement wordt door de fabrikant ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

  • 2 De aanvraag en behandeling van een typegoedkeuring op basis van een VN/ECE-reglement geschiedt met inachtneming van de in het desbetreffende VN/ECE-reglement daaromtrent gegeven voorschriften.

Artikel 3.18

  • 1 Het toezicht op een verleende EG-typegoedkeuring wordt uitgeoefend door de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Het toezicht op een EG-typegoedkeuring geschiedt met inachtneming van de in richtlijn 2002/24/EG, 2003/37/EG of 2007/46/EG daaromtrent gegeven voorschriften.

  • 3 Indien er niet wordt voldaan aan de in richtlijn 2002/24/EG, 2003/37/EG of 2007/46/EG, vermelde verplichtingen, wordt de fabrikant in staat gesteld de geconstateerde tekortkomingen binnen een door de Dienst Wegverkeer te bepalen termijn te herstellen en kan het toezicht worden geïntensiveerd.

Artikel 3.19

  • 1 Het toezicht op een typegoedkeuring verleend op basis van een VN/ECE-reglement wordt uitgeoefend door de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Het toezicht op een typegoedkeuring op basis van een VN/ECE-reglement geschiedt met inachtneming van de in het desbetreffende VN/ECE-reglement daaromtrent gegeven voorschriften.

  • 3 Indien er niet wordt voldaan aan de in het VN/ECE-reglement op basis waarvan de typegoedkeuring wordt aangevraagd vermelde verplichtingen, wordt de fabrikant in staat gesteld de geconstateerde tekortkomingen binnen een door de Dienst Wegverkeer te bepalen termijn te herstellen en kan het toezicht worden geïntensiveerd.

Artikel 3.20

  • 1 De aanvraag van een EG-kleine serie typegoedkeuring voor voertuigen wordt door de fabrikant ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

  • 2 De aanvraag en behandeling van een EG-kleine serie goedkeuring geschiedt met inachtneming van de in richtlijn 2007/46/EG daaromtrent gegeven voorschriften.

Artikel 3.21

  • 1 Het toezicht op een verleende EG-kleine serie goedkeuring wordt uitgeoefend door de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Het toezicht op een EG-kleine serie goedkeuring geschiedt met inachtneming van de in richtlijn 2007/46/EG daaromtrent gegeven voorschriften.

  • 3 Indien er niet wordt voldaan aan de in richtlijn 2007/46/EG vermelde verplichtingen, wordt de fabrikant in staat gesteld de geconstateerde tekortkomingen binnen een door de Dienst Wegverkeer te bepalen termijn te herstellen en kan het toezicht worden geïntensiveerd.

§ 2. Aanvraag en toezicht nationale typegoedkeuring

Artikel 3.22

De artikelen 3.16 en 3.18 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag van en het toezicht op een nationale typegoedkeuring voor voertuigen, onderdelen, systemen en technische eenheden.

Artikel 3.23

  • 1 De aanvraag van een nationale typegoedkeuring voor taxi’s wordt ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

  • 2 De Dienst Wegverkeer houdt op de door deze dienst te bepalen wijze toezicht op de nationale typegoedkeuring voor taxi’s.

Artikel 3.23a

  • 1 De aanvraag van een nationale typegoedkeuring voor een alcoholslot en de daarbij behorende uitleesapparatuur of een aanvraag voor een goedkeuring voor een productieproces van een alcoholslot wordt door de fabrikant ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

  • 2 Bij de aanvraag worden een of meerdere verklaringen gevoegd, afgegeven door de Dienst Wegverkeer of een door de Dienst Wegverkeer aangewezen technische dienst, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan bijlage XII bij deze regeling.

  • 3 Bij de aanvraag wordt een document overgelegd, waaruit blijkt dat de eisen uit artikel 5, tweede lid, van bijlage XII, bij deze regeling zijn getoetst door een laboratorium dat door een bij het Common Criteria Recognition Agreement aangesloten accreditatie-instelling is geaccrediteerdvoor het uitvoeren van common criteria evaluaties.

Artikel 3.23b

De Dienst Wegverkeer houdt op door deze dienst te bepalen wijze toezicht op de nationale typegoedkeuring van alcoholsloten en de daarbij behorende uitleesapparatuur, alsmede op de goedkeuring van de productieprocessen van deze alcoholsloten en bijbehorende uitleesapparatuur.

Artikel 3.24

  • 1 De artikelen 3.20 en 3.21 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag van en het toezicht op een nationale kleine serie typegoedkeuring voor voertuigen van de voertuigcategorieën M, N, O en L.

  • 2 De fabrikant mag de in richtlijn 2002/24/EG en 2007/46/EG vermelde maximale aantal jaarlijks te verkopen, registreren, of in het verkeer te brengen voertuigen niet overschrijden en doet opgave aan de Dienst Wegverkeer van de per kalenderjaar verkochte, geregistreerde of in het verkeer gebrachte voertuigen.

Afdeling 8. Vervallen goedkeuringen en verlies geldigheid typegoedkeuring

Artikel 3.25

  • 1 Een EG-typegoedkeuring vervalt van rechtswege zodra voor de registratie, verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen zwaardere eisen van kracht worden, tenzij:

  • 2 Een typegoedkeuring op basis van een VN/ECE-reglement vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden, tenzij in het VN/ECE-reglement op basis waarvan de typegoedkeuring is verleend anders is bepaald.

  • 3 Een EG-kleine serie typegoedkeuring vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden, tenzij:

  • 4 Een nationale kleine serie typegoedkeuring vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden, tenzij artikel 3.27 van toepassing is.

  • 5 Een individuele goedkeuring vervalt zodra zwaardere eisen van kracht worden.

  • 6 Een typegoedkeuring voor een alcoholslot, inclusief de bijbehorende uitleesapparatuur, als bedoeld in artikel 132e, eerste lid, van de wet vervalt van rechtswege zodra zwaardere eisen van kracht worden, hetzij voor het alcoholslot, hetzij voor het productieproces van het desbetreffende alcoholslot. Bij het vervallen van de typegoedkeuring op grond van dit lid is artikel 3.36, zevende en achtste lid, van toepassing.

Artikel 3.25a

Een typegoedkeuring voor het alcoholslot verliest zijn geldigheid indien:

  • a. een wijziging in het alcoholslot of het productieproces van dat alcoholslot heeft plaatsgevonden, waardoor niet meer aan de voorwaarden voor een afgegeven typegoedkeuring wordt voldaan;

  • b. een wijziging in het alcoholslot of in het productieproces van dat alcoholslot is aangebracht die in strijd is met de typegoedkeuring;

  • c. de voorschriften worden gewijzigd en het alcoholslot of het productieproces niet meer voldoet aan de gewijzigde voorschriften.

Afdeling 9. Restantvoorraden en reeds ingebouwde alcoholsloten

Artikel 3.26

  • 1 Voertuigen mogen op grond van een ingevolge richtlijn 2002/24/EG verleende goedkeuring nog gedurende een periode van 12 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 16 en bijlage VIII, onder b, van deze richtlijn.

  • 2 Complete voertuigen mogen op grond van een ingevolge richtlijn 2003/37/EG verleende goedkeuring nog gedurende een periode van 24 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 10 en bijlage V, deel B, van deze richtlijn.

  • 3 Voltooide voertuig mogen op grond van een ingevolge richtlijn 2003/37/EG verleende goedkeuring nog gedurende een periode van 30 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 10 en bijlage V, deel B, van deze richtlijn.

  • 4 Complete voertuigen mogen op grond van een ingevolge richtlijn 2007/46/EG verleende goedkeuring nog gedurende een periode van 12 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.27 en bijlage XII, deel B, tweede gedachtestreepje, van deze richtlijn.

  • 5 Voltooide voertuigen mogen op grond van een ingevolge richtlijn 2007/46/EG verleende goedkeuring nog gedurende een periode van 18 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.27 en bijlage XII, deel B, tweede gedachtestreepje, van deze richtlijn.

  • 6 Met betrekking tot het opnemen van voertuigen in een restantvoorraad, als bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, moet worden voldaan aan de in bijlage VII van deze regeling opgenomen voorschriften.

  • 7 Alcoholsloten die op basis van de oude eisen zijn typegoedgekeurd mogen tot twee jaar na de dag waarop de zwaardere eisen van kracht zijn geworden, worden ingebouwd.

  • 8 Uiterlijk vier jaren na de dag waarop zwaardere eisen van kracht zijn geworden, voldoen alle in het kader van het alcoholslotprogramma in gebruik zijnde alcoholsloten aan de nieuwe eisen.

Artikel 3.27

Voertuigen mogen op grond van een verleende nationale typegoedkeuring of kleine serie typegoedkeuring nog gedurende een periode van 18 maanden na het van kracht worden van zwaardere eisen tot het verkeer worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de in bijlage VII opgenomen voorschriften.

Hoofdstuk 4. Verkoopverboden

Artikel 4.1

Het is verboden nieuwe voertuigen van de voertuigcategorieën M, N, O, L of T met de voertuigclassificaties T1 tot en met T3 die op grond van richtlijn 2007/46/EG, 2002/24/EG of richtlijn 2003/37/EG moeten beschikken over een EG-typegoedkeuring te verkopen of in het verkeer te brengen, indien deze voertuigen niet over een EG-typegoedkeuring beschikken.

Artikel 4.2

  • 1 Het is verboden een nieuw onderdeel dat, of een nieuwe technische eenheid die bedoeld is om deel uit te maken van een voertuig van één van de voertuigcategorieën, bedoeld in artikel 4.1, te verkopen of in het verkeer te brengen indien het onderdeel of de technische eenheid:

    • a. niet voldoet aan de voorschriften van de relevante bijzondere richtlijnen of EG-verordeningen opgenomen in bijlage IV of XI van richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel 2, van richtlijn 2002/24/EG, bijlage II, en hoofdstuk B, van richtlijn 2003/37/EG, of de relevante VN/ECE-reglementen, of

    • b. niet is voorzien van het krachtens de relevante bijzondere EG-richtlijn, EG-verordening of krachtens het relevante VN/ECE-reglement vereiste typegoedkeuringsmerk.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op onderdelen of technische eenheden die:

    • a. speciaal worden gebouwd of ontworpen voor nieuwe voertuigen als bedoeld in artikel 3.2, eerste en tweede lid;

    • b. zijn bedoeld voor montage op voertuigen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid;

    • c. zijn bedoeld voor montage op voertuigen van voertuigcategorie M, N, O, L waarvoor uit hoofde van artikel 3.2, derde lid, en artikel 3.3, tweede lid, goedkeuringen zijn verleend die betrekking hebben op het desbetreffende onderdeel of de desbetreffende technische eenheid;

    • d. zijn bedoeld voor montage op voertuigen waarvoor uit hoofde van artikel 3.4, tweede lid, goedkeuringen zijn verleend die betrekking hebben op het desbetreffende onderdeel of de desbetreffende technische eenheid, of

    • e. zijn bedoeld voor montage op voertuigen waarvoor goedkeuringen zijn verleend als bedoeld in artikel 3.7.

Artikel 4.3

Het is slechts toegestaan de onderdelen of uitrustingstukken die zijn opgenomen in bijlage XIII van richtlijn 2007/46/EG te verkopen, te koop aan te bieden of in het verkeer te brengen indien hiervoor toestemming is verleend overeenkomstig artikel 31 van die richtlijn, tenzij de in het derde lid van dat artikel vermelde uitzonderingen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5. Permanente eisen

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 5.1.1

  • 1 Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien het voertuig:

    • a. niet deugdelijk van bouw of inrichting is, dan wel rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeert;

    • b. zodanig is gebouwd of ingericht dat de bestuurder onvoldoende uitzicht naar voren of opzij heeft, of

    • c. niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de bouw of inrichting van voertuigen van de categorie waartoe het voertuig behoort, gestelde eisen.

  • 2 Het is de bestuurder en de eigenaar of houder van een voertuig verboden het voertuig te laten staan, indien het voertuig niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de verplichte rode retroreflectoren aan de achterzijde van voertuigen gestelde eisen.

Artikel 5.1.2

Het is de bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien niet wordt voldaan aan de in afdeling 18 van dit hoofdstuk ten aanzien van het gebruik van voertuigen of samenstellen van voertuigen van de categorie of categorieën, waartoe die voertuigen behoren, gestelde eisen.

Artikel 5.1.3

Het is de bestuurder van een voertuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen of voorwaarden, welke ingevolge artikel 52, tweede lid, van de wet in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs zijn opgenomen.

Artikel 5.1.4

Gehandicaptenvoertuigen zonder motor moeten voldoen aan de in afdeling 9 van dit hoofdstuk aan fietsen gestelde eisen, met uitzondering van het in artikel 5.9.6 ter zake van de afmetingen bepaalde, waarvoor artikel 5.10.6 in de plaats treedt.

Artikel 5.1.5

  • 1 Artikel 72, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is niet van toepassing op:

    • a. een voertuig waarvoor een kenteken is opgegeven dat de lettergroep ZZ of de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W, X of Z en twee groepen van twee cijfers bevat;

    • b. een voertuig waarvoor een kenteken is opgegeven ter zake waarvan een kentekenbewijs als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van het Kentekenreglement is afgegeven;

    • c. een voertuig op de dag dat deze door ambtenaren van de Dienst Wegverkeer of door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, worden onderzocht in verband met de afgifte of wijziging van een kentekenbewijs of met de teruggave van het voor dat voertuig afgegeven kentekenbewijs waarvan op grond van artikel 60 van de wet de overgifte is gevorderd;

    • d. rijdende werktuigen, niet zijnde motorrijtuigen met beperkte snelheid, met:

      • 1°. een lengte van meer dan 12,00 m;

      • 2°. een breedte van meer dan 2,55 m indien de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 10.000 kg;

      • 3°. een breedte van meer dan 2,60 m indien de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 10.000 kg;

      • 4°. een toegestane maximummassa van meer dan 50.000 kg, dan wel

      • 5°. een toegestane maximumlast onder enige as van meer dan 10.000 kg voor een niet-aangedreven as dan wel van meer dan 11.500 kg voor een aangedreven as.

  • 2 Van de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde uitzondering wordt melding gemaakt op het kentekenbewijs.

Artikel 5.1.6

  • 1 Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1.305 kg, die in gebruik is genomen na 31 december 2011 en reeds vóór de datum van eerste ingebruikname van een klimaatregelingssysteem is voorzien, verboden dit klimaatregelingssysteem te vullen of te laten vullen met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150.

  • 2 Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1.305 kg, welke is voorzien van een klimaatregelingssysteem, verboden dit klimaatregelingssysteem te vullen of te laten vullen met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, tenzij het voertuig ingebruik is genomen voor 1 januari 2018 en het klimaatregelingssysteem reeds dergelijke gassen bevat.

  • 3 Het is de bestuurder van een personenauto of bedrijfsauto met een referentiemassa van niet meer dan 1.305 kg, die is voorzien van een klimaatregelingssysteem waaruit een abnormale hoeveelheid koelvloeistof lekt, verboden dit klimaatregelingssysteem bij te vullen of te laten bijvullen met gefluoreerde broeikasgassen dan nadat de noodzakelijke herstelling is voltooid.

Afdeling 1a. Vaststelling kenmerken voertuigen

Artikel 5.1a.1

  • 1 Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen of samenstel van voertuigen wordt verstaan onder:

    • a. as: de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het midden van één of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden;

    • b. lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep, uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten;

    • c. breedte van een voertuig: de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten;

    • d. hoogte van een voertuig: de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden bij de vaststelling van de afmetingen van bedrijfsauto’s en aanhangwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg en de daarmee gevormde samenstellen van voertuigen, met inbegrip van daarmee vervoerde lading, met uitzondering van aanhangwagens achter landbouw- of bosbouwtrekkers of achter motorrijtuigen met beperkte snelheid, de volgende aan te wijzen delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten:

    • a. bij de vaststelling van de lengte van het voertuig of het samenstel van voertuigen:

      • 1°. hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 30 cm uitsteken;

      • 2°. kentekenplaten;

      • 3°. koppelinrichtingen, uitgezonderd koppelinrichtingen aan aanhangwagens;

      • 4°. langsaanslagen voor afneembare carrosserieën;

      • 5°. luchtinlaatpijpen;

      • 6°. stootrubbers en soortgelijke uitrusting;

      • 7°. stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen;

      • 8°. verlichtingsuitrusting;

      • 9°. voetsteunen en handgrepen;

      • 10°. voorzieningen voor de bevestiging van dekzeil en de afscherming daarvan;

      • 11°. voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan;

      • 12°. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen;

      • 13°. voorzieningen voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig;

      • 14°. wis- en sproei-inrichtingen;

      • 15°. maximaal 0,80 m van een gestandaardiseerde laadstructuur in de vorm van een 45' container met een lengte van maximaal 13,72 m en een breedte van maximaal 2,50 m, indien deze container stapelbaar is en geschikt is voor vervoer op een zeeschip, mits het voertuig een oorsprong en bestemming heeft in Nederland en Nederland tussentijds niet verlaat;

    • b. bij de vaststelling van de breedte van het voertuig:

      • 1°. bandenspanningsmeters;

      • 2°. douaneverzegelingen, alsmede de voorzieningen hiervoor en de afscherming daarvan;

      • 3°. flexibele spatlappen;

      • 4°. opklapbare treden;

      • 5°. sneeuwkettingen;

      • 6°. uitstekende flexibele delen van een overeenkomstig het bepaalde in richtlijn nr. 91/226/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG 23 april 1991, L 103) goedgekeurde opspatafscherming;

      • 7°. verklikkerinrichtingen voor lekke banden;

      • 8°. verlichtingsuitrusting;

      • 9°. voorzieningen voor het bevestigen van dekzeil en de afscherming daarvan;

      • 10°. voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen;

      • 11°. de bollingen van de banden boven het wegdek;

      • 12°. in breedte uitschuifbare en uitklapbare delen, voorzover uitgeschoven of uitgeklapt, en

      • 13°. indien het een bus betreft:

        • hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover zij niet meer dan 1 cm aan de zijkant uitsteken, en in geval van oprijplaten, de hoeken en de randen zijn afgerond tot een straal van respectievelijk minstens 5 mm en 2,5 mm;

        • niet ingetrokken intrekbare zijdelingse geleidingsinrichtingen op bussen bestemd voor gebruik op geleide bussystemen;

    • c. bij de vaststelling van de hoogte van het voertuig: worden de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten:

      • 1°. antennes, en

      • 2°. stroomafnemers of trolleystangen in uitgeschoven stand.

Artikel 5.1a.2

  • 1 De wielbasis van een voertuig wordt gemeten bij onbeladen toestand van het voertuig met alle wielen op het wegdek en in de stand van rechtuitrijden.

  • 2 De afmetingen van voertuigen alsmede de last onder de as of assen worden, onverminderd het bepaalde in afdeling 18 van hoofdstuk 5, bepaald bij onbeladen toestand van het voertuig.

Artikel 5.1a.3

  • 1 Voor de bepaling van het aantal wielen wordt een samenstel van wielen die op één wielnaaf zijn gemonteerd, aangemerkt als één wiel.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden voor het bepalen van het aantal wielen van motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen twee op dezelfde as gemonteerde wielen als een wiel beschouwd, indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 460 mm.

Artikel 5.1a.4

Voor de bepaling van het aantal lichten wordt als één licht aangemerkt elke combinatie van twee of meer al dan niet identieke lichten die:

  • a. dezelfde functie vervullen;

  • b. licht van dezelfde kleur uitstralen, en

  • c. een verlichtingsinrichting vormen waarvan de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op een zelfde verticaal vlak ten minste 60,0% beslaan van het oppervlak van de kleinste vierhoek die om de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten kan worden beschreven.

Artikel 5.1a.5

Met betrekking tot de verlichting moet voor de bepaling van de hoogte boven het wegdek en de afstand vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig, worden gemeten de kortste afstand vanaf de rand van het lichtdoorlatende gedeelte.

Afdeling 1b. Algemene bepalingen wijze van keuren

Artikel 5.1b.1

Met betrekking tot de wijze van keuren van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen wordt verstaan onder:

  • a. bedrijfstemperatuur: de temperatuur van een motor na ongeveer vijftien minuten functioneren onder normale bedrijfsomstandigheden;

  • b. stationair toerental: het toerental van de draaiende motor, waarbij:

    • 1°. de koudstartinrichting of het handgas niet is ingeschakeld;

    • 2°. het gaspedaal en het koppelingspedaal in ruststand zijn;

    • 3°. de keuzehendel van de versnellingsbak in de neutrale stand staat bij een niet- of halfautomatische versnellingsbak dan wel in de parkeerstand of in de neutrale stand bij een volautomatische versnellingsbak, en waarbij

    • 4°. lampen en andere stroomverbruikers niet zijn ingeschakeld, met uitzondering van lampen die bij het starten automatisch gaan branden;

  • c. controleapparaat: controleapparaat als bedoeld in bijlage I of bijlage IB van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).

Artikel 5.1b.2

  • 1 De keuring van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen wordt uitgevoerd zonder demontage, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 2 De keuring van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen wordt uitgevoerd met de banden op de juiste spanning.

  • 3 De keuring van de in dit hoofdstuk opgenomen eisen wordt uitgevoerd zonder rijproef, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

  • 4 De keuring van voertuigen met variabele afmetingen wordt uitgevoerd in de stand waarin het voertuig ter keuring wordt aangeboden.

Artikel 5.1b.3

  • 1 Indien in dit hoofdstuk een visuele controle wordt voorgeschreven en deze controle onvoldoende uitsluitsel biedt, wordt het desbetreffende onderdeel aanvullend op één van de volgende wijzen gecontroleerd:

    • a. door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een spiegel, hamertje, bandijzer, staalborstel of schuurpapier, en

    • b. door het uitoefenen van een kracht, al dan niet met behulp van gereedschap.

  • 2 Teneinde een goede controle te waarborgen, worden de hierna vermelde onderdelen verwijderd in de daarachter beschreven gevallen:

    a.

    Wieldoppen;

    voor zover deze de wielbevestigingsbouten afdekken;

    b.

    onderbeplating ten behoeve van stroomlijning of geluidsisolatie;

    voor zover deze een visuele controle onmogelijk maakt van direct voor de verkeersveiligheid van belang zijnde aspecten, zoals de bevestiging van het stuurhuis of de wielophanging;

    c.

    kunststofbeplating in of over de wielkasten;

    alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

    d.

    tapijt of vloerbedekking;

    alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en geen andere controle mogelijk is;

    e.

    zijskirts, waaronder kunststofspoilers aan dorpels;

    alleen indien duidelijke twijfel bestaat over de conditie van het afgedekte onderdeel en verwijdering kan geschieden zonder lakbeschadiging (bijvoorbeeld bevestigd met parkers).

    Zijskirts bevestigd door middel van popnagels of andere permanente bevestigingsmiddelen mogen niet worden verwijderd;

    f.

    beschermkappen om stuurkoppelingen;

    voor zover deze een visuele controle van de koppeling onmogelijk maken;

    g.

    beschermkappen om reminrichtingen;

    voor zover deze een visuele controle van remschijven onmogelijk maken.

  • 3 De verwijdering van onderdelen mag alleen geschieden indien er geen gevaar voor beschadiging van het voertuig of het onderdeel bestaat. Na eventuele verwijdering moeten de desbetreffende onderdelen wederom worden gemonteerd.

  • 4 In het geval dat, ondanks twijfel omtrent de conditie van het afgedekte onderdeel, niet tot verwijdering is overgegaan vanwege het gevaar voor beschadiging, moet op het keuringsrapport worden vermeld dat het afgedekte onderdeel niet is beoordeeld.

  • 5 Voor het meten van voertuigafmetingen, wielbasis en spoorbreedte wordt een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III met voldoende bereik gebruikt.

  • 6 Voor de beoordeling van de werking van de reminrichting mag uitsluitend tot demontage van wielen en remtrommels worden overgegaan indien twijfel bestaat:

    • a. over de goede bevestiging van de remvoering, dan wel

    • b. of de drager of het bevestigingsmiddel van de remvoering, de remtrommel of remschijf raakt.

Artikel 5.1b.4

Indien in het kentekenregister of op het kentekenbewijs deel 1A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de eisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

Afdeling 2. Personenauto’s

Artikel 5.2.0

Een personenauto moet voldoen aan de in deze afdeling opgenomen eisen en wordt beoordeeld volgens de bijbehorende wijze van keuren, waarbij in voorkomend geval bijlage VIII van toepassing is.

§ 0. Algemeen

Artikel 5.2.1

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

De personenauto moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

Lid 1 en 2: visuele controle. Tijdens de algemene periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 2 en 3, van toepassing.

2.

De personenauto moet zijn voorzien van de juiste kentekenplaten.

 

3.

Het voertuigidentificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn.

Visuele controle.

4.

De kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle. Aan de eis van het goedkeuringsmerk, wordt niet getoetst tijdens de algemene periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

5.

Het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m vóór dan wel achter het midden van de personenauto staat.

§ 1. Algemene bouwwijze van het voertuig

Artikel 5.2.3

 

Eisen

Wijze van Keuren

 

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van personenauto’s mogen:

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

a. geen breuken of scheuren vertonen, en

 
 

b. niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

 

Artikel 5.2.4

 

Eisen

Wijze van Keuren

 

De bovenbouw van personenauto’s moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

§ 2. Afmetingen en massa’s

Artikel 5.2.6

 

Eisen

Wijze van Keuren

 

Personenauto’s mogen:

a. niet langer zijn dan 12,00 m;

b. niet breder zijn dan 2,55 m, en

c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt de personenauto gemeten, waarbij artikel 5.1a.1 van toepassing is.

Artikel 5.2.7

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

De last onder de assen van personenauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten.

Lid 1 en 2: bij twijfel wordt het voertuig gewogen. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van personenauto’s mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximummassa.

 

§ 3. Motor en brandstofsystemen

Artikel 5.2.9

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

Alle onderdelen van brandstofsystemen van personenauto’s moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Indien sprake is van corrosie is het bepaalde in bijlage VIII, hoofdstuk 1, titel 2, afdelingen 1, 2 en 3, van toepassing.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Brandstofsystemen mogen geen lekkage vertonen.

– Visuele controle, terwijl de personenauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

   

– Indien de motor van de personenauto is uitgerust met meer dan één brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld in het kentekenregister. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

   

– Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

3.

De vulopening van een brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.

Visuele controle.

Artikel 5.2.10

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

Indien de personenauto is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De LPG tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;

b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak, en

c. mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Lid 3 en 4: visuele controle.

4.

De LPG-tank moet zijn voorzien van een deugdelijke gasdichte kast die in de buitenlucht moet uitmonden indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst.

 

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden. De vulaansluiting moet zijn voorzien van een stofkap, tenzij deze is beschermd tegen vuil en water.

Visuele controle.

7.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Lid 7 en 8: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

 

Artikel 5.2.10a

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

Indien de personenauto is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

2.

De CNG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en

b. mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.

Lid 4 en 5: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte.

 

6.

Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

7.

De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7 tot en met 9: de wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.

 

9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

 

Artikel 5.2.11

 

Eisen

Wijze van Keuren

1.

Personenauto’s met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.

Visuele en auditieve controle, terwijl de personenauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Personenauto’s moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393).

Leden 3 tot en met 5: aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

4.

Personenauto’s mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing.

 

5.

Personenauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het vierde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Personenauto’s met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing.

 

6.

De uitlaatgassen van personenauto’s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor niet meer dan het voorgeschreven volumepercentage koolmonoxide bevatten. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 40, 41 en 43, van toepassing.

7.

Bij personenauto’s in gebruik genomen na 31 december 1992, die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, en zijn uitgerust met een emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde, dient het emissiebestrijdingssysteem, goed te werken. De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxyde van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 40, 42 en 43, van toepassing.