Algemeen
Sinds 1 maart 2009 geldt dat de optant bij het afleggen van de optieverklaring moet
verklaren bereid te zijn een verklaring van verbondenheid af te leggen. Deze verklaring
van verbondenheid legt hij vervolgens in beginsel af op een naturalisatieceremonie,
voordat de optiebevestiging aan hem wordt uitgereikt. De eis een bereidverklaring
te ondertekenen en vervolgens de verklaring van verbondenheid af te leggen, geldt
alleen voor de optieverklaringen die op of ná 1 maart 2009 worden afgelegd. De bereidheid
van de optant tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt met het formulier
‘Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid’ (model 1.36a HRWN) vastgelegd op het moment dat de optieverklaring wordt afgelegd.
Doel verklaring van verbondenheid
De verklaring van verbondenheid drukt de verbondenheid met de Nederlandse samenleving
uit. Dit wordt uitgedrukt in het respect voor de rechtsorde en in de belofte de plichten
te vervullen die uit het Nederlanderschap voorvloeien.
Tekst van de verklaring van verbondenheid: twee varianten voor de bevestiging
De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de optant dat van de verklaring van
verbondenheid twee varianten bestaan. Is de optant religieus, dan kan hij de verklaring
van verbondenheid bevestigen met ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’. Anders kiest
hij voor ‘Dat verklaar en beloof ik’. De Minister van Buitenlandse Zaken legt aan
de optant uit dat de keuze voor de bevestiging aan de optant is.
Wanneer de optant ervoor kiest om de verklaring van verbondenheid te bevestigen met
de eerste mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst:
‘Ik zweer dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar
vrijheden en rechten respecteer en zweer de plichten die het staatsburgerschap met
zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Zo
waarlijk helpe mij God almachtig’.
Wanneer de optant ervoor kiest de verklaring van verbondenheid uit te spreken met
de tweede mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst:
‘Ik verklaar dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar
vrijheden en rechten respecteer en beloof de plichten die het staatsburgerschap met
zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Dat
verklaar en beloof ik’.
De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de optant vervolgens dat hij de verklaring
van verbondenheid, in beginsel op een naturalisatieceremonie, moet afleggen voordat
de optiebevestiging aan hem bekend kan worden gemaakt.
Het invullen van de bereidverklaring: model 1.36a HRWN
De optant geeft, na het invullen van zijn (persoons)gegevens, op de bereidverklaring
aan of hij wel of niet bereid is om de verklaring van verbondenheid af te leggen door
het aankruisen van één van de bolletjes. Vervolgens dateert en ondertekent de verzoeker
de bereidverklaring.
De Minister van Buitenlandse Zaken kan bij de optant reeds informeren op welke wijze
hij de bevestiging wenst uit te spreken (‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ of
‘Dat verklaar en beloof ik’). De Minister van Buitenlandse Zaken kan deze voorkeur
vervolgens optioneel aangeven onderaan de bereidverklaring. De bereidverklaring maakt
onderdeel uit van het optiedossier.
Optanten die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen
De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid
rust op de meerderjarige optant. Zij rust daarnaast ook op minderjarigen die op het
tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd, zestien jaar of ouder zijn. Daarbij
is niet van belang of de minderjarige optant zelfstandig opteert of dat verzocht is
om de minderjarige te laten delen in de verkrijging van het Nederlanderschap door
een van zijn ouders. Het invullen en ondertekenen van de bereidverklaring door de
medeoptant mag eventueel ook kort na het afleggen van de optieverklaring door de ouder
plaatsvinden. Echter, het optiedossier dient op het moment van beslissing wel compleet
te zijn.
1 Het betreft hier de leeftijd op het tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd.
2 Het ondertekenen van de bereidverklaring en afleggen van de verklaring van verbondenheid
is niet van toepassing op de (mede)optant die opteert op grond van de overgangsregeling
gegeven in artikel II, eerste lid, onder a, b of c van Stb. 2008, 270 en op zijn kind dat in die optie deelt.
Optanten die niet de bereidverklaring hoeven in te vullen en ondertekenen, omdat
zij geen verklaring van verbondenheid hoeven af te leggen
De verplichting om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen geldt niet
voor de optant als bedoeld in het eerste lid van artikel II van Stb. 2008, 270 (in het tweede lid van die bepaling is immers ten aanzien van een dergelijke optie
het tweede lid van artikel 6 RWN niet van toepassing verklaard) en ook niet voor zijn minderjarige kinderen die in
de verkrijging van het Nederlanderschap delen (dit laatste volgt eveneens uit het
tweede lid van voormeld artikel II).
Uitzondering ondertekenen bereidverklaring
Het ondertekenen van de bereidverklaring (model 1.36a HRWN), is net als het daadwerkelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid een voorwaarde
voor verkrijging van het Nederlanderschap. Van deze verplichting wordt alleen vrijstelling
gegeven, indien het afleggen van de verklaring van verbondenheid redelijkerwijs niet
gevraagd kan worden. Zie hiervoor artikel 60a, vijfde lid en zesde lid, BVVN. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin het voor de optant niet mogelijk is de bereidverklaring
in te vullen en te ondertekenen.
– Optant is bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen; maar kan 1.36a HRWN niet zelf invullen
Indien een optant bij het afleggen van de optieverklaring wel bereid is om de verklaring
van verbondenheid af te leggen, maar hij is vanwege zijn fysieke of psychische toestand
niet in staat de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen, dan geldt het volgende.
De Minister van Buitenlandse Zaken tekent de bereidheid van de optant aan op de bereidverklaring,
maar de bereidverklaring wordt vervolgens niet ondertekend, immers de optant is hiertoe
niet in staat. De overige formulieren kunnen in voorkomende gevallen ingevuld worden
door bijvoorbeeld een gemachtigde of curator.
– Bij afleggen optieverklaring is duidelijk dat de optant niet in staat zal zijn
de verklaring van verbondenheid mondeling af te leggen
Ook is het mogelijk dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet
in staat is om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen en vervolgens ook
niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Hierbij kan gedacht
worden aan personen die niet in staat zijn hun wil te bepalen of deze niet kunnen
uiten of aan personen aan wie het, door de Minister van Buitenlandse Zaken, is toegestaan
zich bij het afleggen van de optieverklaring te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Zie hiervoor artikel 2, tweede lid, RWN. Indien bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring reeds aanstonds
duidelijk is dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat
is de verklaring van verbondenheid af te leggen, wordt de bereidverklaring niet ingevuld
en wordt er vervolgens geen verklaring van verbondenheid afgelegd. Zie hiervoor artikel 60a, zesde lid, BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN. Er moet echter wel ten minste één bewijsstuk(ken) van de onmogelijkheid tot het
invullen van de bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid
worden overgelegd door bijvoorbeeld een gemachtigde. Zie hiervoor de toelichting bij
artikel 2, tweede lid RWN; bijvoorbeeld een gemotiveerde medische verklaring van een
onafhankelijk (behandelend) medisch specialist. De beoordeling of sprake is van een
fysieke of psychische onmogelijkheid ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken.
Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN en paragraaf 2.12.5 Zwaarwegende redenen (artikel 60a, zesde lid, BVVN) en niet (mondeling) afleggen
verklaring van verbondenheid).
Niet mondeling afleggen verklaring van verbondenheid
In de regel legt degene aan wie de optiebevestiging wordt uitgereikt de verklaring
van verbondenheid mondeling af. Zie artikel 60a, vierde lid, BVVN. Echter, indien van de optant redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de
verklaring van verbondenheid mondeling aflegt, kan de Minister van Buitenlandse Zaken
bepalen dat de optant de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt. Zie artikel
60a, vijfde lid, BVVN. Indien bij het afleggen van de optieverklaring reeds door de
Minister van Buitenlandse Zaken geconstateerd is dat van een optant redelijkerwijs
niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt,
wordt hiervan door de Minster van Buitenlandse Zaken een aantekening gemaakt in het
optiedossier. Deze informatie kan vervolgens bij het toezenden van de uitnodigingbrief
voor de naturalisatieceremonie gebruikt worden door bijvoorbeeld alvast de schriftelijke
verklaring van verbondenheid toe te sturen.
Weigering Minister van Buitenlandse Zaken om verklaring van verbondenheid niet mondeling
te hoeven afleggen
Indien de Minister van Buitenlandse Zaken een verzoek om de verklaring van verbondenheid
schriftelijk te mogen afleggen (gemotiveerd) weigert, is dit een beslissing in de
zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen de optant binnen 6 weken bezwaar kan indienen bij de Minister van
Buitenlandse Zaken. Vervolgens staat beroep bij de bestuursrechter open.
Gevolg van weigering ondertekenen bereidverklaring (model 1.36a HRWN)
Indien de optant weigert de bereidverklaring te ondertekenen of op de bereidverklaring
aangeeft dat hij niet bereid is de verklaring van verbondenheid af te leggen, attendeert
de Minister van Buitenlandse Zaken de optant erop dat hij vanwege zijn weigering het
Nederlanderschap niet zal verkrijgen. De Minister van Buitenlandse Zaken zal de optant
ontraden om een optieverklaring af te leggen. De verkrijging van het Nederlanderschap
door optie zal worden geweigerd. Zie paragraaf 2.8 Weigering bevestiging.