Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland

Geraadpleegd op 14-12-2024.
Geldend van 01-10-2020 t/m 29-08-2021

Besluit van de Minister van Justitie van 30 maart 2009, nummer WBN 2009/1, houdende wijziging van de tekst van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op buiten het Koninkrijk afgelegde optieverklaringen en ingediende naturalisatieverzoeken

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op buiten het Koninkrijk afgelegde optieverklaringen en ingediende naturalisatieverzoeken

Voorwoord

Algemeen

Deze aanvulling op de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 is bestemd voor medewerkers van de diplomatieke en consulaire posten, medewerkers van de Regionale Service Organisaties (RSO’s) in het buitenland en voor IND-medewerkers. Dit onderdeel dient als handreiking voor de behandeling van optieverklaringen en verzoeken om naturalisatie in het buitenland.

Enige nadruk wordt hier gelegd op het woord ‘handreiking’. Omdat de optie- en naturalisatieprocedure in het buitenland overeenkomt met de wijze waarop dat in Nederland gebeurt, is hier geen sprake van een zelfstandig onderdeel van de Handleiding voor Nederland.

In de toelichting bij de artikelen die in dit onderdeel worden behandeld, wordt daarom in de eerste plaats verwezen naar de Handleiding voor Nederland. Voor artikelen die niet in dit onderdeel zijn opgenomen – maar waarop wel een beroep in het buitenland kan worden gedaan – wordt verwezen naar de toelichting in de Handleiding voor Nederland.

De procedurebeschrijvingen voor optie en naturalisatie onder artikel 6, derde lid respectievelijk artikel 7 RWN zijn hieronder in hun geheel opgenomen en afgestemd op de situatie in het buitenland. Deze gedeelten kunnen dan ook onafhankelijk gelezen worden van de toelichting in de Handleiding voor Nederland. Toch wordt de gebruiker ook hier gewezen op het belang van de procedures in Nederland, dat immers als uitgangspunt voor de procedures in het buitenland gelden. Tot slot zij vermeld dat de paragraafnummering correspondeert met de Handleiding voor Nederland.

Optieverklaringen in het buitenland

Opties in het buitenland zijn alleen mogelijk in de gevallen genoemd in artikel 6, eerste lid, onder c, d, i t/m o, artikel 28 RWN, artikel II van de van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270 – Besluit DNA-onderzoek vaderschap) en artikel 7, tweede lid, Toescheidingsovereenkomst Suriname (TOS). Voor deze gevallen geldt immers niet het vereiste van toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk. Het betreft bijvoorbeeld minderjarige vreemdelingen die onder (ingesteld) gezamenlijk gezag van een Nederlander en een niet-Nederlander staan of minderjarige vreemdelingen die erkend zijn door een Nederlandse man.

Sinds 1 maart 2009 zijn artikel 4 en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet gewijzigd. Het sinds 1 maart 2009 geldende artikel 4, tweede, derde en vierde lid RWN (Stb. 270) betreft alleen erkenningen en wettigingen die op of ná 1 maart 2009 gerealiseerd zijn. Voor kinderen die nog vreemdeling zijn en op of na 1 april 2003, maar vóór 1 maart 2009 zijn erkend of gewettigd, zijn overgangsbepalingen opgesteld die deze kinderen met een optierecht zoveel mogelijk dezelfde rechten geeft als de regelgeving. Deze overgangsbepalingen zijn opgenomen in artikel II van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270)

De bovengenoemde artikelen worden niet toegelicht in dit deel van de Handleiding. De toelichting die in de Handleiding voor Nederland bij bovengenoemde artikelen is opgenomen, volstaat.

Inburgeringsexamen vanuit het buitenland

Het aantal personen dat in het buitenland een inburgeringsexamen wil afleggen, is relatief gering. Het betreft oud-Nederlanders en oud-Nederlandse onderdanen, personen die gehuwd zijn met – of een geregistreerd partnerschap hebben met – een Nederlander en met deze Nederlander samenwonen, en personen die tijdens meerderjarigheid in het Koninkrijk zijn geadopteerd door een Nederlander. Voor deze personen gelden niet de vereisten van toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk. Het gaat in deze gevallen om toepassing van artikel 8, tweede lid en artikel 11, zesde lid RWN. Ook bij een beroep op artikel 10 RWN kan worden afgezien van de vereisten van toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk.

Artikel 8, tweede lid, RWN – de verzoeker voor wie de vereisten van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk voorafgaande aan het verzoek niet gelden – wordt in dit onderdeel op enkele punten kort toegelicht. Bij deze categorie verzoekers wordt ambtshalve bekeken of zij in aanmerking zouden komen voor verblijf van niet-tijdelijke aard binnen het Koninkrijk. Ook wordt een korte toelichting gegeven op de wijze waarop samenwoning met een Nederlander in het buitenland kan worden aangetoond.

Artikel 8, eerste lid, onder d RWN – het inburgeringvereiste – ten slotte geldt ook voor bovengenoemde categorie verzoekers. Omdat met name de wijze waarop het inburgeringsexamen op de diplomatieke of consulaire post wordt afgenomen, verschilt met de wijze waarop dit in Nederland gebeurt, is dit onderdeel van de procedure uitgebreider beschreven.

Voor de behandeling van optieverklaringen en verzoeken om naturalisatie in het buitenland is het van belang dat de buitenlandse documenten of akten die overgelegd worden gelegaliseerd zijn en zonodig inhoudelijk geverifieerd volgens de thans geldende legalisatiecirculaire van de Minister van Justitie.

1. Optieverklaringen in het buitenland

Artikel 6-2

2. Bij het afleggen van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap verklaart de meerderjarige vreemdeling en de minderjarige vreemdeling die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt tevens bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot bevestiging wordt niet bekendgemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd.

6-2. Toelichting ad artikel 6, tweede lid

Paragraaf 1. Algemeen

Met ingang van 1 maart 2009 is de verklaring van verbondenheid een nieuwe voorwaarde voor verkrijging van het Nederlanderschap door optie en een verplicht onderdeel van de naturalisatieceremonie. Niet alleen is het ondertekenen van de bereidverklaring bij het afleggen van de optieverklaring een vereiste voor het verkrijgen van het Nederlanderschap, maar ook het daadwerkelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid is een nieuw vereiste. De eis een bereidverklaring te ondertekenen en op een later moment, in beginsel tijdens de naturalisatieceremonie, de verklaring van verbondenheid af te leggen, geldt alleen als de optieverklaring op of na 1 maart 2009 wordt afgelegd. Het Nederlanderschap wordt niet verkregen indien de verklaring van verbondenheid niet wordt afgelegd (zie ook toelichting bij artikel 60a, derde lid, BVVN en artikel 2, vijfde lid, artikel 7, artikel 8, eerste lid, onder e, artikel 11, vierde en vijfde lid, artikel 23, artikel 26 en artikel 28 RWN). Immers het besluit tot bevestiging wordt dan niet bekendgemaakt/uitgereikt (zie tevens paragraaf 2.2.4.1 Bereidverklaring afleggen van verklaring van verbondenheid (model 1.36a) in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN).

Optanten die de bereidverklaring en de verklaring van verbondenheid moeten afleggen

De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid rust op de meerderjarige optant. Zij rust daarnaast ook op minderjarigen die op het tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd zestien jaar of ouder zijn, ongeacht of zij zelfstandig opteren dan wel verzocht is hen te laten delen in de verkrijging van het Nederlanderschap door een van hun ouders (zie tevens paragraaf 2.2.4.1 Bereidverklaring afleggen van verklaring van verbondenheid (model 1.36a) en 2.12.4 Afleggen verklaring van verbondenheid in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN).

Ondertekenen bereidverklaring (model 1.36a) (zie paragraaf 2.2.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (model 1.36a)

Vanaf 1 maart 2009 moet zowel de meerderjarige optant als de minderjarige optant die op het tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd zestien jaar of ouder is, zich bij het afleggen van de optieverklaring bereid verklaren de verklaring van verbondenheid te zullen afleggen bij de bekendmaking van de optiebevestiging. Bij de minderjarige van zestien jaar of ouder, is het niet van belang of hij zelfstandig opteert dan wel is verzocht hem te laten delen in de verkrijging van het Nederlanderschap van één van de ouders.

Betrokkene verklaart bereid te zijn de verklaring van verbondenheid af te leggen, door het ondertekenen van de ‘Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid’ (model 1.36a). De verklaring van verbondenheid legt hij vervolgens in principe in persoon op een naturalisatieceremonie mondeling af voordat de optiebevestiging aan hem wordt uitgereikt (zie tevens paragraaf 2.12.4 Afleggen verklaring van verbondenheid in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN).

Van de verplichting van het ondertekenen van de bereidverklaring en het vervolgens afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt alleen vrijstelling gegeven, indien het afleggen van de verklaring van verbondenheid redelijkerwijs niet gevraagd kan worden (zie daarvoor toelichting bij artikel 60a, vijfde lid en zesde lid, BVVN). Zie paragraaf 2.2.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN voor de uitzonderingssituaties.

Afleggen verklaring van verbondenheid (zie tevens paragraaf 2.12.4 Afleggen verklaring van verbondenheid in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN)

Uitgangspunt is dat de verklaring van verbondenheid mondeling en in persoon wordt afgelegd tijdens de naturalisatieceremonie waarbij de bevestiging tot verkrijging van het Nederlanderschap wordt uitgereikt. Indien het hoofd komt tot een andere wijze van bekendmaking dan uitreiking in persoon, wordt de verklaring van verbondenheid schriftelijk afgelegd (artikel 5, vierde lid, onder d, RVVN en artikel 60a, vijfde lid, BVVN). De verklaring van verbondenheid wordt in het Nederlands afgelegd.

Uitzonderingen (zie paragraaf 2.12.5.2 Mondeling afleggen verklaring van verbondenheid en uitzonderingen in de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN).

Niet uitreiken bij niet verschijnen of weigering afleggen verklaring van verbondenheid (artikel 60a, derde lid, BVVN en paragraaf 2.12.4 Afleggen verklaring van verbondenheid)

Wordt de toezegging een verklaring van verbondenheid af te leggen niet nagekomen en is geen ontheffing van het mondeling of schriftelijk afleggen verleend, dan zal de optiebevestiging niet worden uitgereikt en het Nederlanderschap niet worden verkregen. Immers, pas door de bekendmaking wordt iemand Nederlander.

Artikel 6-3

  • 3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

6-3. Toelichting ad artikel 6, derde lid

Paragraaf 1. Algemeen

In artikel 21 RWN is bepaald dat bij algemene maatregel van rijksbestuur de autoriteiten en ambtenaren worden aangewezen die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen tot verkrijging van het Nederlanderschap. Voorts is bepaald dat bij algemene maatregel van rijksbestuur nadere voorschriften gesteld kunnen worden betreffende de wijze van inontvangstneming van de verklaringen en de bevestigingen van de verkrijging van het Nederlanderschap, alsmede betreffende de verdere administratieve behandeling van de verkrijging van het Nederlanderschap. In het BVVN zijn deze voorschriften opgenomen en vorenbedoelde autoriteiten en ambtenaren aangewezen. In artikel 2, aanhef en onder d, BVVN is bepaald dat in het buitenland de Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd is tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen ter verkrijging van het Nederlanderschap.

De vormvoorschriften, procedurele vereisten en administratieve behandeling van de verklaringen zijn voor het buitenland beschreven in de artikelen 25 tot en met 30 BVVN. In de hierna opgenomen procedurebeschrijving is de volgorde van het BVVN aangehouden.

Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt voor de eerste procedurestap: ‘Informatieverstrekking’ die zich naar zijn aard niet leent voor opname in het BVVN, maar in de uitvoeringspraktijk over het algemeen wel aan het afleggen van de optieverklaring vooraf zal gaan.

Paragraaf 2. Procedure

Paragraaf 2.1. Informatieverstrekking

Het afleggen van een optieverklaring zal worden voorafgegaan door informatieverstrekking aan de aspirant-optant door het tot het in ontvangst nemen van de verklaring bevoegde Minister van Buitenlandse Zaken. Voor een deel zal daarbij gebruik kunnen worden gemaakt van IND-brochures of een verwijzing naar het internet. Verder kan in deze fase aan de aspirant-optant bijvoorbeeld opgave worden gedaan van de bij het afleggen van de optieverklaring te verstrekken gegevens en over te leggen documenten. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de aspirant-optant over zijn verplichting om, als onderdeel van de verkrijging van het Nederlanderschap, een verklaring van verbondenheid af te leggen. De optant wordt erop attent gemaakt dat hij de verklaring van verbondenheid, in beginsel op een naturalisatieceremonie, zal moeten afleggen en dat de optiebevestiging niet eerder bekend wordt gemaakt, dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd. Ook kan de aspirant-optant erop worden gewezen dat de eventuele optiebevestiging als regel door uitreiking in persoon tijdens een ceremoniële bijeenkomst in werking treedt. Indien al onmiddellijk blijkt dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor optie, kan de betrokkene worden gewezen op de eventuele mogelijkheid en voorwaarden voor verlening van de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie.

Indien de optant zich bij de Minister van Buitenlandse Zaken vervoegt om een optieverklaring af te leggen, ligt het in de rede eerst te onderzoeken of de optant alle voor de aanvraag benodigde documenten heeft verzameld, geld bij zich heeft om de optiegelden te betalen en voor zover mogelijk te toetsen of aan de voorwaarden voor optie wordt voldaan. Indien een optant (nog) niet aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap voldoet, of indien hij (nog) niet in staat is de benodigde documenten over te leggen, wordt hem ontraden een verklaring af te leggen. Indien de optant er niettemin op staat een verklaring af te leggen, ondanks het feit dat hij (nog) niet aan de voorwaarden voor bevestiging van de verklaring voldoet, dient de Minister van Buitenlandse Zaken de verklaring in ontvangst te nemen.

Paragraaf 2.2. Afleggen van de optieverklaring

Paragraaf 2.2.1. Vormvereisten: afleggen in persoon

Paragraaf 2.2.1.1. Meerderjarige optant

Omdat in het kader van optie van belang is dat wordt aangetoond dat de optant degene is die hij opgeeft te zijn, dient de optant bij het afleggen van zijn verklaring in beginsel in persoon te verschijnen (artikel 2, tweede lid, RWN; artikel 3, eerste lid, BVVN). De Minister van Buitenlandse Zaken die de optieverklaring in ontvangst neemt, moet zich door middel van onderzoek de nodige zekerheid verschaffen over de identiteit van de optant. Daartoe wordt de optant verzocht om – zoveel mogelijk – een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. Daarnaast wordt de optant – ter meerdere zekerheid – gevraagd andere bewijsstukken, zoals een geboorteakte, over te leggen. Zie hierna onder paragraaf 2.2.5 (Overige) over te leggen documenten.

Een optieverklaring ten behoeve van een optant die wegens handelingsonbekwaamheid onder curatele is gesteld, wordt afgelegd door zijn curator.

Paragraaf 2.2.1.2. Minderjarige optant

Voor een minderjarige optant wordt de optieverklaring afgelegd door (een van) zijn wettelijk vertegenwoordiger(s). In beginsel dient de wettelijk vertegenwoordiger in persoon te verschijnen (artikel 2, tweede lid, RWN; artikel 3, eerste lid, BVVN) en zich met een geldig identiteitsbewijs te legitimeren. Van verschijning in persoon door de wettelijk vertegenwoordiger kan slechts om zwaarwegende redenen worden afgeweken (zie artikel 2, tweede lid, RWN en artikel 3, tweede lid, BVVN). De minderjarige optant die jonger dan 12 jaar is, wordt niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen omtrent de verkrijging van het Nederlanderschap (zie toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Minderjarige optant van 12 tot 16 jaar

Ingevolge artikel 2, vierde lid, RWN wordt een kind van 12 jaar of ouder op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld om een zienswijze omtrent de verkrijging naar voren te brengen. Bij een minderjarige optant van 12 tot 16 jaar is niet voorgeschreven dat het in persoon verschijnt om een zienswijze naar voren te brengen omtrent de verkrijging van het Nederlanderschap.

Het verdient wel de voorkeur. De minderjarige optant wordt derhalve mondeling (indien aanwezig bij optieverklaring) of per brief gewezen op de mogelijkheid om in persoon dan wel schriftelijk een zienswijze te geven omtrent de verkrijging (model 1.2a, 1.18a en 1.19a) (zie toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Minderjarige optant van 16 jaar en ouder

Naar analogie van artikel 6, derde lid, BVVN dient de minderjarige optant vanaf 16 jaar in persoon te verschijnen om een verklaring van instemming met de verkrijging van het Nederlanderschap af te leggen (model 1.2a). Van verschijning in persoon kan slechts om zwaarwegende redenen worden afgeweken (zie toelichting bij artikel 2, tweede en vierde lid, RWN).

Paragraaf 2.2.1.3. Kinderen van de optant

De minderjarige kinderen van de optant, waarvan het de bedoeling is dat zij delen in de verkrijging van het Nederlanderschap door hun ouder en die 12 jaar of ouder zijn, worden mondeling (indien aanwezig bij optieverklaring) of per brief gewezen op de mogelijkheid om in persoon dan wel schriftelijk een zienswijze te geven omtrent de medeverkrijging (zie toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Kinderen tussen 12 en 16 jaar

Ingevolge artikel 2, vierde lid, RWN wordt een kind van 12 jaar of ouder op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld om een zienswijze omtrent de medeverkrijging naar voren te brengen.

Voor dit kind is niet voorgeschreven dat het in persoon verschijnt om een zienswijze naar voren te brengen omtrent de verkrijging van het Nederlanderschap. Het verdient wel de voorkeur. Het kind wordt derhalve mondeling (indien aanwezig bij optieverklaring) of per brief gewezen op de mogelijkheid om in persoon dan wel schriftelijk een zienswijze te geven omtrent de verkrijging (1.2a, 1.18a en 1.19a) (zie toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Kinderen van 16 jaar en ouder

Hebben kinderen de leeftijd van 16 jaar bereikt, dan is verschijning in persoon voorgeschreven om een instemmingsverklaring af te geven (model 1.2a, zie ook model 1.21a) (artikel 6, derde lid, BVVN). Zij dienen zich – zoveel mogelijk – met een geldig buitenlands reisdocument te legitimeren (zie ook hierna paragraaf 2.2.1.5.). Van verschijning in persoon kan slechts om zwaarwegende redenen worden afgeweken (zie toelichting bij artikel 2, tweede en vierde lid, RWN).

Paragraaf 2.2.1.4. Wettelijk vertegenwoordiger/andere ouder

De wettelijk vertegenwoordiger/andere ouder van het kind kan op verzoek een zienswijze omtrent de (mede)verkrijging van het Nederlanderschap naar voren brengen. Verschijning in persoon is niet voorgeschreven, maar verdient wel de voorkeur. De wettelijk vertegenwoordiger/andere ouder wordt mondeling (indien aanwezig bij optieverklaring) of schriftelijk gewezen op de mogelijkheid een zienswijze omtrent de (mede)verkrijging te geven (1.23a, zie ook model 1.22a) (zie toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Paragraaf 2.2.1.5. Gemachtigde

Indien in gevallen, waarin verschijning in persoon is voorgeschreven, dit om zwaarwegende redenen niet kan worden verlangd, kan de optieverklaring of de verklaring van al dan niet instemming met de (mede)verkrijging van het Nederlanderschap worden afgelegd door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon, mits voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de gemachtigde en de persoon wiens nationaliteit in het geding is (artikel 3, tweede lid, BVVN). Bij zwaarwegende redenen wordt gedacht aan fysieke en/of psychische onmogelijkheid om in persoon te verschijnen. De door betrokkene en/of zijn gemachtigde aangevoerde zwaarwegende redenen dienen aangetoond te worden aan de hand van een medische verklaring van een medisch specialist. Zie de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN.

De gemachtigde dient in persoon aan het loket te verschijnen en verschaft de nodige zekerheid over zijn identiteit door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs. De machtiging dient schriftelijk te zijn en te zijn ondertekend door de optant, de minderjarige optant van 16 jaar of ouder, het in de verkrijging van het Nederlanderschap delende kind van 16 jaar of ouder, dan wel, in voorkomende gevallen, de wettelijk vertegenwoordiger. De gemachtigde dient een geldig buitenlands reisdocument van zichzelf en van deze personen over te leggen. In voorkomende gevallen kan de Minister van Buitenlandse Zaken verlangen dat de optant of het kind wiens nationaliteit het betreft hem ontvangt om in persoon de voor de besluitvorming benodigde gegevens in ontvangst te nemen.

Paragraaf 2.2.2. Uitsluitend schriftelijk optieverklaring afleggen

De optieverklaring dient op schrift te worden gesteld (artikel 6, eerste lid, RWN) en door de betrokkene of, in het voorkomende geval, door zijn wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde te worden ondertekend (artikel 3, derde lid, BVVN). In de verklaring dienen de minderjarige kinderen en de kindskinderen, voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, te worden vermeld (artikel 6, achtste lid, RWN). Als beide ouders op hetzelfde moment een optieverklaring afleggen, worden in beide optieverklaringen alle kinderen opgenomen waarvoor medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt gewenst. Hierdoor wordt voorkomen dat een kind niet in de verkrijging van het Nederlanderschap deelt, omdat het bij toeval in de optieverklaring is vermeld van de ouder die niet aan de voorwaarden voldoet.

Voor iedere optiemogelijkheid is een apart model beschikbaar (voor optieverklaringen in het buitenland wordt verwezen naar de modellen 1.5a, 1.6a, 1.9a, 1.12a en 1.13a). In de optieverklaring wordt opgenomen dat de gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevant gegeven is verzwegen. Voorts is er op vermeld dat het verstrekken van onjuiste gegevens en het verzwijgen van gegevens kan leiden tot de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap.

Paragraaf 2.2.3. Te verstrekken gegevens

Op grond van artikel 6, eerste lid, BVVN moet de optant bij het afleggen van de optieverklaring betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens te verstrekken met betrekking tot:

  • a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

  • b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

  • c. adres, postcode en woonplaats;

  • d. geslacht;

  • e. nationaliteit(en);

  • f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;

  • g. als van toepassing: duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;

  • h. als van toepassing: bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel de ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens hierboven bedoeld onder a tot en met e;

  • i. als van toepassing: betreffende de minderjarige kinderen van de optant, de gegevens hierboven bedoeld onder a tot en met e, en onder g;

  • j. als van toepassing: betreffende de ouders of grootouders van de optant, de gegevens bedoeld in de onderdelen a tot en met g. Voor de toepassing van de optiemogelijkheid in artikel 6, eerste lid, onder i t/m o van de Rijkswet 17 juni 2010 (Stb. 2010, 242) kunnen onder gegevens bedoeld in onderdeel e mede worden verstaan de historische gegevens betreffende de nationaliteit van de ouders of grootouders van de optant;

  • k. als het een minderjarige betreft over wie gezag wordt uitgeoefend, de gegevens bedoeld in de onderdelen a tot en met e van degene of degenen die dit gezag uitoefenen;

  • l. de overige gegevens die naar het oordeel van de tot het in ontvangst nemen van de verklaring bevoegde autoriteit nodig zijn voor de beoordeling van het geval.

Voor zoveel mogelijk verstrekt de optant dezelfde gegevens over de minderjarige kinderen en kindskinderen die hij in zijn optie wenst te betrekken (artikel 6, tweede lid, BVVN).

De informatie over de gegevens genoemd bij a tot en met e, zal bij iedere optieverklaring moeten worden verstrekt. Deze gegevens komen dan ook in ieder model optieformulier terug. De noodzakelijkheid van verstrekking van gegevens genoemd in de onderdelen f tot en met l is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het verstrekken van gegevens over het huwelijk of de ontbinding daarvan (h) is bijvoorbeeld met name bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f juncto artikel 26, eerste lid, onder c (model 1.9a HRWN) en artikel 28 RWN (model 1.12a HRWN) van belang. Daarnaast kan het feit of een huwelijk is gesloten of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, uiteraard van belang zijn voor de vraag of de optant wel of niet meerderjarig is. De gegevens bij onderdeel j zijn met name van belang bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, onder c en d RWN (model 1.5a HRWN en 1.6a HRWN). De gegevens bij onderdeel l zijn met name van belang bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, d en i t/m o RWN.

Ad a t/m e, g (wat betreft de duur van het hoofdverblijf) en h t/m k

Het verdient mede gelet op het bepaalde in artikel 4:7 Awb aanbeveling deze gegevens met betrekking tot de optant zelf (en indien van toepassing met betrekking tot in de optieverklaring genoemde (kinds)kinderen) onmiddellijk in overleg met de optant te controleren. Hiermee kunnen onnodige procedures worden voorkomen.

Uiteraard gaat het niet om de duur van het hoofdverblijf in het Koninkrijk, maar om (de duur van) het hoofdverblijf buiten het Koninkrijk. Het hoofdverblijf (en de duur daarvan) buiten het Koninkrijk zal kunnen blijken uit de bevolkingsadministratie (of andere officiële lokale overheidsbronnen) van het land waar de optant zijn hoofdverblijf heeft. Met betrekking tot in de optieverklaring genoemde minderjarige kinderen is het van belang dat wordt aangetoond wat de geslachtsnaam, voornamen, plaats en datum van geboorte van de ouders van de minderjarige kinderen zijn en wie het gezag over de kinderen uitoefent. Voorts zal over het algemeen uit de bevolkingsadministratie (of andere officiële lokale overheidsbronnen) van het desbetreffende land buiten het Koninkrijk (moeten) blijken waar de in de optieverklaring genoemde kinderen hoofdverblijf hebben.

Zie voor een nadere toelichting van het begrip 'hoofdverblijf' de toelichting bij de artikelen 1, eerste lid, onder h RWN.

Voor de optanten bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN geldt dat zij naast de afstamming ook de nationaliteit van hun (groot)ouders moeten aantonen. Hiervoor zal in sommige gevallen een persoonskaart of een uittreksel met historische gegevens van één van de (groot)ouders of van beiden dienen te worden opgevraagd

Daarnaast kan de niet-Nederlandse nationaliteit van de vader van de optant bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i en j, RWN worden aangetoond aan de hand van een zonodig gelegaliseerde verklaring van de autoriteiten van het land van nationaliteit van deze vader.

Ook kan een zonodig gelegaliseerde verklaring van de autoriteit van het land van de nationaliteit van de echtgenoot van moeder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i RWN, en een zonodig gelegaliseerde verklaring van de autoriteit van het land van geboorte van de optant worden verlangd, waaruit blijkt dat de moeder van de optant niet de nationaliteit van een van deze landen bezat op de dag van de geboorte van de optant. Ten aanzien van de adoptiefmoeder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder j RWN, kan worden volstaan met de eerste verklaring.

Ad f en g (wat betreft de periode van toelating)

Bij optieverklaringen afgelegd in het buitenland geldt uiteraard niet het vereiste van toelating in het Koninkrijk. De optant zal in de praktijk niet in het bezit zijn van een verblijfsdocument voor het Koninkrijk.

Ad l

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn nadere gegevens en bewijsstukken te vragen (vergelijk ook artikel 6, vijfde lid, BVVN). Te denken valt bijvoorbeeld aan:

  • een bewijs van eerder bezit van de Nederlandse nationaliteit. Dit bewijs kan worden verkregen na raadpleging van – voor zover aanwezig – de eigen administratie of het bestand van het bureau Vestigingsregister van de gemeente Den Haag. Indien de Minister van Buitenlandse Zaken twijfelt aan het beweerde oud-Nederlanderschap of oud-Nederlands onderdaanschap, dient daarvan een bewijs overgelegd te worden door de optant. Zie de toelichting bij artikel 6, eerste lid, onder f (paragraaf 2). Zie ook artikel 22 RWN.

  • een bewijs met betrekking tot de verkrijging of verlening van de andere nationaliteit (én het tijdstip waarop deze is verkregen). De verliesgronden kunnen bijvoorbeeld blijken uit een door een bevoegde overheidsinstantie afgegeven document. Zie de toelichting bij artikel 26 RWN.

  • een bewijs van gezagsvoorziening. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een buitenlands rechterlijke voogdijbeschikking of een echtscheidingsvonnis, waarbij tevens in het gezag over de kinderen is voorzien. Het hier bedoelde bewijs kan bijvoorbeeld nodig zijn om te kunnen beoordelen of een minderjarige al dan niet zal delen in de naamsvaststelling van zijn ouder;

  • een bewijs van verzorging en opvoeding (in geval van een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c of d, RWN).

Paragraaf 2.2.4. Af te leggen verklaringen

Paragraaf 2.2.4.1. Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (model 1.36a HRWN)

Algemeen

Sinds 1 maart 2009 geldt dat de optant bij het afleggen van de optieverklaring moet verklaren bereid te zijn een verklaring van verbondenheid af te leggen. Deze verklaring van verbondenheid legt hij vervolgens in beginsel af op een naturalisatieceremonie, voordat de optiebevestiging aan hem wordt uitgereikt. De eis een bereidverklaring te ondertekenen en vervolgens de verklaring van verbondenheid af te leggen, geldt alleen voor de optieverklaringen die op of ná 1 maart 2009 worden afgelegd. De bereidheid van de optant tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt met het formulier ‘Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid’ (model 1.36a HRWN) vastgelegd op het moment dat de optieverklaring wordt afgelegd.

Doel verklaring van verbondenheid

De verklaring van verbondenheid drukt de verbondenheid met de Nederlandse samenleving uit. Dit wordt uitgedrukt in het respect voor de rechtsorde en in de belofte de plichten te vervullen die uit het Nederlanderschap voorvloeien.

Tekst van de verklaring van verbondenheid: twee varianten voor de bevestiging

De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de optant dat van de verklaring van verbondenheid twee varianten bestaan. Is de optant religieus, dan kan hij de verklaring van verbondenheid bevestigen met ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’. Anders kiest hij voor ‘Dat verklaar en beloof ik’. De Minister van Buitenlandse Zaken legt aan de optant uit dat de keuze voor de bevestiging aan de optant is.

Wanneer de optant ervoor kiest om de verklaring van verbondenheid te bevestigen met de eerste mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst: ‘Ik zweer dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten respecteer en zweer de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’.

Wanneer de optant ervoor kiest de verklaring van verbondenheid uit te spreken met de tweede mogelijkheid, dan bevat de verklaring van verbondenheid de volgende tekst: ‘Ik verklaar dat ik de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten respecteer en beloof de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen.’ en eindigt met de volgende bevestiging: ‘Dat verklaar en beloof ik’.

De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de optant vervolgens dat hij de verklaring van verbondenheid, in beginsel op een naturalisatieceremonie, moet afleggen voordat de optiebevestiging aan hem bekend kan worden gemaakt.

Het invullen van de bereidverklaring: model 1.36a HRWN

De optant geeft, na het invullen van zijn (persoons)gegevens, op de bereidverklaring aan of hij wel of niet bereid is om de verklaring van verbondenheid af te leggen door het aankruisen van één van de bolletjes. Vervolgens dateert en ondertekent de verzoeker de bereidverklaring.

De Minister van Buitenlandse Zaken kan bij de optant reeds informeren op welke wijze hij de bevestiging wenst uit te spreken (‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ of ‘Dat verklaar en beloof ik’). De Minister van Buitenlandse Zaken kan deze voorkeur vervolgens optioneel aangeven onderaan de bereidverklaring. De bereidverklaring maakt onderdeel uit van het optiedossier.

Optanten die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen

De verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid rust op de meerderjarige optant. Zij rust daarnaast ook op minderjarigen die op het tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd, zestien jaar of ouder zijn. Daarbij is niet van belang of de minderjarige optant zelfstandig opteert of dat verzocht is om de minderjarige te laten delen in de verkrijging van het Nederlanderschap door een van zijn ouders. Het invullen en ondertekenen van de bereidverklaring door de medeoptant mag eventueel ook kort na het afleggen van de optieverklaring door de ouder plaatsvinden. Echter, het optiedossier dient op het moment van beslissing wel compleet te zijn.

Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)
 

Zelfstandig

Zelfstandig

Zelfstandig

Medeoptie

Medeoptie

 

< 16 1

16 en171

18 en ouder1

< 161

16 en 171

 

Art. 6 lid 1c

Art. 6 lid 1d

Art. 6 lid 1c

Art. 6 lid 1d

Art. 26

Art.28

Art. 6 lid 8

Art. 26 lid 3

Art. 28 lid 3

Art. 6 lid 8

Art. 26 lid 3

Art. 28 lid 3

Ondertekenen bereidverklaring

Nee

Ja2

Ja2

Nee

Ja 2

Afleggen verklaring van verbondenheid

Nee

Ja2

Ja2

Nee

Ja 2

1 Het betreft hier de leeftijd op het tijdstip waarop de optieverklaring wordt afgelegd.

2 Het ondertekenen van de bereidverklaring en afleggen van de verklaring van verbondenheid is niet van toepassing op de (mede)optant die opteert op grond van de overgangsregeling gegeven in artikel II, eerste lid, onder a, b of c van Stb. 2008, 270 en op zijn kind dat in die optie deelt.

Optanten die niet de bereidverklaring hoeven in te vullen en ondertekenen, omdat zij geen verklaring van verbondenheid hoeven af te leggen

De verplichting om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen geldt niet voor de optant als bedoeld in het eerste lid van artikel II van Stb. 2008, 270 (in het tweede lid van die bepaling is immers ten aanzien van een dergelijke optie het tweede lid van artikel 6 RWN niet van toepassing verklaard) en ook niet voor zijn minderjarige kinderen die in de verkrijging van het Nederlanderschap delen (dit laatste volgt eveneens uit het tweede lid van voormeld artikel II).

Uitzondering ondertekenen bereidverklaring

Het ondertekenen van de bereidverklaring (model 1.36a HRWN), is net als het daadwerkelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid een voorwaarde voor verkrijging van het Nederlanderschap. Van deze verplichting wordt alleen vrijstelling gegeven, indien het afleggen van de verklaring van verbondenheid redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Zie hiervoor artikel 60a, vijfde lid en zesde lid, BVVN. Er zijn omstandigheden denkbaar waarin het voor de optant niet mogelijk is de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen.

– Optant is bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen; maar kan 1.36a HRWN niet zelf invullen

Indien een optant bij het afleggen van de optieverklaring wel bereid is om de verklaring van verbondenheid af te leggen, maar hij is vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen, dan geldt het volgende. De Minister van Buitenlandse Zaken tekent de bereidheid van de optant aan op de bereidverklaring, maar de bereidverklaring wordt vervolgens niet ondertekend, immers de optant is hiertoe niet in staat. De overige formulieren kunnen in voorkomende gevallen ingevuld worden door bijvoorbeeld een gemachtigde of curator.

– Bij afleggen optieverklaring is duidelijk dat de optant niet in staat zal zijn de verklaring van verbondenheid mondeling af te leggen

Ook is het mogelijk dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is om de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen en vervolgens ook niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Hierbij kan gedacht worden aan personen die niet in staat zijn hun wil te bepalen of deze niet kunnen uiten of aan personen aan wie het, door de Minister van Buitenlandse Zaken, is toegestaan zich bij het afleggen van de optieverklaring te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Zie hiervoor artikel 2, tweede lid, RWN. Indien bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring reeds aanstonds duidelijk is dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen, wordt de bereidverklaring niet ingevuld en wordt er vervolgens geen verklaring van verbondenheid afgelegd. Zie hiervoor artikel 60a, zesde lid, BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN. Er moet echter wel ten minste één bewijsstuk(ken) van de onmogelijkheid tot het invullen van de bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid worden overgelegd door bijvoorbeeld een gemachtigde. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN; bijvoorbeeld een gemotiveerde medische verklaring van een onafhankelijk (behandelend) medisch specialist. De beoordeling of sprake is van een fysieke of psychische onmogelijkheid ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN en paragraaf 2.12.5 Zwaarwegende redenen (artikel 60a, zesde lid, BVVN) en niet (mondeling) afleggen verklaring van verbondenheid).

Niet mondeling afleggen verklaring van verbondenheid

In de regel legt degene aan wie de optiebevestiging wordt uitgereikt de verklaring van verbondenheid mondeling af. Zie artikel 60a, vierde lid, BVVN. Echter, indien van de optant redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt, kan de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de optant de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt. Zie artikel 60a, vijfde lid, BVVN. Indien bij het afleggen van de optieverklaring reeds door de Minister van Buitenlandse Zaken geconstateerd is dat van een optant redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt, wordt hiervan door de Minster van Buitenlandse Zaken een aantekening gemaakt in het optiedossier. Deze informatie kan vervolgens bij het toezenden van de uitnodigingbrief voor de naturalisatieceremonie gebruikt worden door bijvoorbeeld alvast de schriftelijke verklaring van verbondenheid toe te sturen.

Weigering Minister van Buitenlandse Zaken om verklaring van verbondenheid niet mondeling te hoeven afleggen

Indien de Minister van Buitenlandse Zaken een verzoek om de verklaring van verbondenheid schriftelijk te mogen afleggen (gemotiveerd) weigert, is dit een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen de optant binnen 6 weken bezwaar kan indienen bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Vervolgens staat beroep bij de bestuursrechter open.

Gevolg van weigering ondertekenen bereidverklaring (model 1.36a HRWN)

Indien de optant weigert de bereidverklaring te ondertekenen of op de bereidverklaring aangeeft dat hij niet bereid is de verklaring van verbondenheid af te leggen, attendeert de Minister van Buitenlandse Zaken de optant erop dat hij vanwege zijn weigering het Nederlanderschap niet zal verkrijgen. De Minister van Buitenlandse Zaken zal de optant ontraden om een optieverklaring af te leggen. De verkrijging van het Nederlanderschap door optie zal worden geweigerd. Zie paragraaf 2.8 Weigering bevestiging.

Paragraaf 2.2.4.2. Waarheidsverklaring

Verder dient de optant een zogenaamde waarheidsverklaring te ondertekenen (artikel 6, vierde lid, BVVN). In deze verklaring, waarvan de tekst is opgenomen in de optieverklaring (zie modellen 1.5a HRWN, 1.6a HRWN, 1.9a HRWN, 1.12a HRWN en 1.13a HRWN), verklaart de optant dat hij de gevraagde gegevens, betreffende zichzelf en de in de optieverklaring genoemde personen naar waarheid heeft verstrekt en geen relevant gegeven heeft verzwegen.

Paragraaf 2.2.4.3. Verklaring verblijf en gedrag

Bij een optieverklaring afgelegd in het buitenland behoeft de optant uiteraard niet schriftelijk te verklaren dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in de optieverklaring genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevante gegevens zijn verzwegen; immers, de beschikking over een Nederlandse verblijfsvergunning is in het buitenland niet relevant. Een schriftelijke verklaring met betrekking tot het gedrag blijft echter gehandhaafd. Door middel van de zogenoemde verklaring verblijf en gedrag (model 1.14a HRWN) dient de optant schriftelijk te verklaren dat hij of een van de in de optieverklaring genoemde personen ouder dan 16 jaar, al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of justitie in verband met een misdrijf. De Minister van Buitenlandse Zaken zet, voordat de optant de verklaring ondertekent, de openbare orde richtlijnen bij optie uiteen en wijst de optant erop dat een en ander gevolgen kan hebben voor de bevestiging van de optieverklaring. De optant wordt in de gelegenheid gesteld om op de verklaring aan te geven of er sprake is van bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan, naar zijn mening, ten aanzien van hem of de betreffende minderjarige niet mag worden geconcludeerd dat er op grond van zijn gedrag ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie verder de toelichting bij artikel 6, vierde lid, en artikel 9, eerste lid, onder a, RWN. Een opsomming van omstandigheden waarvan uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden afgeleid dat die in het algemeen niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt, staat vermeld in paragraaf 5 van de toelichting bij artikel 9, eerste lid, onder a, RWN.

Enkele optanten zijn niet verplicht de verklaring verblijf en gedrag te ondertekenen. Het gaat dan om opties op grond van artikel 6, eerste lid, onder d en artikel 28, derde lid, indien de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt. Voorts hoeft geen verklaring verblijf en gedrag te worden ondertekend indien een optie op grond van artikel 6, eerste lid, onder c RWN wordt afgelegd.

Paragraaf 2.2.5. (Overige) over te leggen documenten

De Minister van Buitenlandse Zaken die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van originele, zonodig gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BVVN.

In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die ondersteund worden door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens verstrekt kunnen worden. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde documenten af te leggen, dan dient de Minister van Buitenlandse Zaken de verklaring in ontvangst te nemen.

Paragraaf 2.2.5.1. Buitenlands reisdocument

De optant dient -voor zover mogelijk- een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. Dit niet alleen in verband met identificatie maar ook om zijn nationaliteit van de optant te kunnen ‘vaststellen’ en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de gegevens in overgelegde akt(e)n van de burgerlijke stand.

Minderjarige medeoptanten

Met ingang van 26 oktober 2015 hoeven minderjarigen die zijn geboren in Nederland of elders in het Koninkrijk, geen geldig buitenlands reisdocument over te leggen in de optieprocedure als zij tegelijkertijd met de ouder(s) opteren (op grond van artikel 6, lid 8 RWN), en mits de ouder(s) met betrekking tot zichzelf beschikt(ken) over een geldig buitenlands paspoort en een gelegaliseerde/geapostilleerde geboorteakte. Hetzelfde geldt voor minderjarigen die zijn geboren in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het optiedossier toe te voegen.

Het bovenstaande geldt ook voor een kind dat niet is mee-geopteerd met de ouder maar dat zelfstandig een naturalisatieverzoek doet op grond van art. 11, vierde lid RWN.

Indien de minderjarige wel in het bezit is van een geldig buitenlands paspoort dan is er geen bezwaar om dit aan het naturalisatiedossier toe te voegen.

Paragraaf 2.2.5.2. Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

Wat betreft verklaringen en/of afschriften dan wel uittreksels van buitenlandse akten van de burgerlijke stand geldt dat de optant in beginsel de volgende documenten dient over te leggen (zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.3):

  • geboorteakte van hemzelf; én

  • geboorteakten van kinderen waarvoor medeverkrijging van het Nederlanderschap beoogd wordt; in geval van adoptiefkinderen eventueel aangevuld met adoptieakte/-vonnis of andere stukken waarmee de adoptie aangetoond kan worden; én

  • huwelijksakte indien de optant als gevolg van het huwelijk meerderjarig is geworden of indien het betreft een optie met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c RWN;

  • bewijs van erkenning of wettiging (bijvoorbeeld erkenningsakte, geboorteakte met latere vermelding betreffende erkenning/wettiging of huwelijksakte ouders) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, RWN.

  • bewijs van gezamenlijk gezag (bijvoorbeeld akte van registratie van het partnerschap van de moeder van de optant en haar Nederlandse partner, of het vonnis van de Nederlandse rechter waarbij tot gezamenlijk gezag is besloten) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, RWN.

  • bewijs van ontbinding van het huwelijk (bijvoorbeeld overlijdensakte van de echtgenoot of echtscheidingsvonnis) in geval van een optieverklaring als bedoeld in artikel 28 RWN.

Syrië

Geboorteakte

Op grond van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 11 december 2013 is vanwege de bestaande politieke situatie in Syrië besloten dat bij het afleggen van een optieverklaring tot 1 april 2015 een in Syrië geboren vreemdeling niet een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeft te overleggen. Het ambtsbericht Syrië geeft aan dat civiele registers vernietigd zijn dan wel niet meer volledig functioneren. Deze vrijstelling is verlengd tot 1 april 2017.

Paspoort

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bij brief de Tweede Kamer geïnformeerd (TK 2014-2015, 19 637 nr. 1928 d.d. 21 november 2014) dat Syriërs tijdelijk geen geldig Syrisch paspoort hoeven te overleggen. Een groot deel van de Syrische ambassades in West-Europa is gesloten en de Syrische ambassade in Brussel levert nog maar beperkt consulaire diensten. Het is dus in veel gevallen op dit moment niet mogelijk voor Syrische onderdanen om aan het paspoortvereiste te voldoen. Ook deze vrijstelling is verlengd tot 1 april 2017.

Conclusie

Dit betekent dat tot 1 april 2017 optieverklaringen kunnen worden afgelegd zonder dat de vreemdeling, die in Syrië is geboren en/of de Syrische nationaliteit heeft, verplicht is om een geboorteakte en/of geldig paspoort te overleggen. Dit geldt tevens als op de optieverklaring na 1 april 2017 nog moet worden beslist, al dan niet na een rechterlijke procedure over het verzoek.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Oproep buitenlandse dienstplicht als bewijs van actueel bezit vreemde nationaliteit

Het komt voor dat optanten stellen niet van de eigen autoriteiten een geldig paspoort te krijgen omdat zij in het herkomstland de militaire dienstplicht (nog) moeten vervullen. Omdat een betrokkene in verzuim is met het tijdig vervullen van de dienstplicht geven de desbetreffende autoriteiten geen (nieuw) paspoort meer af, ondanks het feit dat betrokkene (nog) wel de nationaliteit van dat land heeft. Dat een vreemdeling door zijn autoriteiten wordt opgeroepen om dienstplicht te vervullen, is een aanwijzing dat hij in het bezit is van de door hem gestelde vreemde nationaliteit. De eis om een geldig buitenlands paspoort te overleggen, vervalt daarom als betrokkene een schriftelijke oproep voor de militaire dienstplicht overlegt, die op de dag van het afleggen van de optieverklaring niet ouder is dan een jaar.

Paragraaf 2.2.5.3. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde/van apostille voorziene (en soms tevens inhoudelijk geverifieerde documenten) zijn overgelegd, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Het moet dan gaan om documenten die zijn gelegaliseerd overeenkomstig de thans geldende legalisatiecirculaire.

Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde/van apostille voorziene documenten te worden overgelegd.

Paragraaf 2.2.5.4. Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient de optant zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. Ten aanzien van de over te leggen documenten is de thans geldende Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken van toepassing.

Paragraaf 2.3. Paragraaf 2.3 Inontvangstneming optieverklaring

Paragraaf 2.3.1. Bevoegdheid Minister van Buitenlandse Zaken

Op grond van artikel 25, eerste en tweede lid, BVVN neemt de Minister van Buitenlandse Zaken uitsluitend optieverklaringen in ontvangst van de volgende personen:

Optanten met hoofdverblijf in het ressort

Dit betreft de hoofdregel: de Minister van Buitenlandse Zaken neemt de optieverklaringen in ontvangst op de diplomatieke of consulaire post in het ressort waar de optant zijn hoofdverblijf heeft. Het feit dat de optieverklaring ook kan zien op minderjarige kinderen die in de optieverklaring delen en hun hoofdverblijf niet in dat ressort hebben, doet daar niet aan af. Bij een zelfstandige optieverklaring ten behoeve van een minderjarige is de Minister van Buitenlandse Zaken eveneens bevoegd de optieverklaring in ontvangst te nemen. Dit geldt ook als de wettelijk vertegenwoordiger zijn hoofdverblijf in een ander ressort heeft.

Passanten

Dit zijn personen die nergens ter wereld hun hoofdverblijf hebben omdat zij per voer- of vaartuig steeds van verblijfplaats veranderen. Omdat het aantal passanten beperkt is, zal niet vaak sprake zijn van een situatie als hier bedoeld. De situatie kan zich voordoen bij opties op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en onder c en d, RWN en artikel 28 RWN.

Optieverklaringen van andere personen dan hierboven genoemd worden niet door de Minister van Buitenlandse Zaken in ontvangst genomen (artikel 25, vierde lid, BVVN). Zo mogelijk deelt de Minister van Buitenlandse Zaken aan de optant mee waar de optieverklaring wel in persoon kan worden afgelegd.

Paragraaf 2.3.2. Ontvangstbevestiging

Optieverklaringen worden voorzien van een datum en dienststempel (artikel 25, vijfde lid, BVVN). Daarna wordt een kopie van de optieverklaring, als bewijs van ontvangst, aan de optant meegegeven (artikel 25, derde lid, BVVN). Vervolgens dient binnen dertien weken na de inontvangstneming van de optieverklaring hierop te worden beslist. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd (artikel 6, vijfde lid, RWN). Een verlenging van de termijn kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn als de Minister van Buitenlandse Zaken verzoekt om verificatie van gegevens van betrokkene die in een ander ressort zijn hoofdverblijf heeft gehad dan het ressort waar de optieverklaring is afgelegd, danwel verificatie van gegevens in een ander land. Als de Minister van Buitenlandse Zaken verlenging van de termijn noodzakelijk acht, deelt hij dit schriftelijk aan de optant mee. De Minister van Buitenlandse Zaken is niet verplicht om de reden van de verlenging te vermelden.

Paragraaf 2.3.3. Beoordeling verschuldigdheid optiegelden

Nadat de Minister van Buitenlandse Zaken de optieverklaring voor ontvangst heeft getekend en een kopie van de voor ontvangst getekende verklaring aan de optant heeft afgegeven, beoordeelt de Minister van Buitenlandse Zaken voorafgaand aan de verdere behandeling van de optieverklaring of de optant al dan niet dient te betalen overeenkomstig het BON. De Minister van Buitenlandse Zaken informeert de optant hierover (model 1.25a HRWN). Indien de optant optiegelden verschuldigd is, wordt hem de hoogte van het bedrag meegedeeld en wordt hij terstond in de gelegenheid gesteld de betaling te verrichten (artikel 26, eerste lid, BVVN). Zie ook de toelichting onder artikel 13 RWN.

Paragraaf 2.3.4. Beoordeling volledigheid optieverklaring/inverzuimstelling

Na de betaling van de optiegelden; de vaststelling dat geen betaling verschuldigd is; of de beslissing tot gehele ontheffing van betaling (model 1.27a HRWN), beoordeelt de Minister van Buitenlandse Zaken de optieverklaring op zijn volledigheid. Zonodig verzoekt hij de optant om aanvulling van de gegevens en stelt hij een termijn vast waarbinnen deze gegevens alsnog aangeleverd moeten zijn (artikel 4:5, eerste lid Awb, artikel 26, tweede lid, BVVN). Het verdient aanbeveling een en ander op schrift te stellen en het bericht onmiddellijk aan de optant mee te geven. Indien de door de Minister van Buitenlandse Zaken gevraagde gegevens niet worden verstrekt of de documenten niet worden overgelegd, kan de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten de optieverklaring buiten behandeling te stellen met toepassing van artikel 4:5 Awb. Op grond van artikel 4:15 Awb wordt door het in verzuim stellen de beslistermijn van dertien weken opgeschort tot de dag waarop de aanvulling van de verklaring is ontvangen of de verzuimtermijn is verstreken.

Paragraaf 2.4. Voorbereiding van de beslissing

Paragraaf 2.4.1. Toetsing juistheid verstrekte gegevens

Nadat de optiegelden zijn betaald of de Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat geen betaling verschuldigd is, en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat de verklaring volledig is, toetst hij de door de optant verstrekte gegevens. Hij toetst – voor zover aanwezig – aan de gegevens die in zijn administratie zijn opgenomen (artikel 27, eerste lid, BVVN). Met betrekking tot personen die (mede) in de optieverklaring zijn genoemd en die hoofdverblijf hebben binnen het Koninkrijk, verzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken voor zover nodig, al naar gelang de plaats waar zij volgens de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven, aan de burgemeester van de betreffende gemeente, aan de gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam of aan de Minister van Algemene Zaken van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten de hem verstrekte gegevens binnen tien weken te toetsen (artikel 53, tweede lid, BVVN).

Ten aanzien van de zogenaamde passanten onderzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken, voor zover mogelijk, de juistheid van de gegevens van de betreffende vreemdelingen (artikel 27, derde lid, BVVN). Zie voor een juiste adressering het hoofdstuk Voorlichting.

Paragraaf 2.4.2. Beoordeling of aan de (overige) voorwaarden wordt voldaan

Paragraaf 2.4.2.1. Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (bij optieverklaringen afgelegd op of ná 1 maart 2009)

De Minister van Buitenlandse Zaken controleert bij optieverklaringen die op of ná 1 maart 2009 zijn ingediend of iedere persoon die in de optieverklaring is genoemd en die hiertoe wettelijk verplicht is, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie paragraaf 2.2.4.1 en toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN. Alleen als het afleggen ervan redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, zoals aan optanten die niet in staat zijn hun wil te bepalen of deze niet kunnen uiten of aan optanten aan wie het, door de Minister van Buitenlandse Zaken is toegestaan zich bij het afleggen van de optieverklaring te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, hoeft de bereidverklaring niet ondertekend te zijn. Indien de optant zich op de naturalisatieceremonie laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, moet de verklaring van verbondenheid schriftelijk getekend door de optant, worden aangeleverd door de gemachtigde op de ceremonie.

Indien een aspirant-optant, ten aanzien van wie door de Minister van Buitenlandse Zaken is bepaald dat niet kan worden afgezien van invulling en ondertekening van de bereidverklaring, die verklaring (model 1.36a HRWN) niet heeft ingevuld en ondertekend of indien een aspirant-optant heeft verklaard niet bereid te zijn om de verklaring van verbondenheid af te leggen en hij desondanks toch in zijn optie persisteert, weigert de Minister van Buitenlandse Zaken de verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. Zie paragraaf 2.8 Weigering bevestiging.

Paragraaf 2.4.2.2. Geen gevaar voor de openbare orde, etc.

Behoudens de uitzonderingsgevallen onderzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van 16 jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van 16 jaar of ouder voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 28, eerste lid, BVVN). Er wordt derhalve geen onderzoek gedaan naar de mogelijke antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt.

Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN blijft onderzoek naar de antecedenten van de optant achterwege.

Het onderzoek naar mogelijke antecedenten wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens. De Minister van Buitenlandse Zaken onderzoekt – indien mogelijk – de antecedenten van de optant in het land waar hij zijn hoofdverblijf heeft, of in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de beslissing zijn hoofdverblijf heeft gehad.

In geval de optant in de afgelopen vijf jaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad onderzoekt de IND aan de hand van in Nederland opgevraagde uittreksels uit het register van de Justitiële documentatiedienst (JDD) en gegevens van de korpschef (NSIS, OPS, HKD) de aanwezigheid van mogelijke antecedenten in Nederland. De Minister van Buitenlandse Zaken verzoekt in deze gevallen de IND om verstrekking van deze gegevens.

Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt – bij onderzoek naar antecedenten in Nederland – dat uittreksels van de JDD niet ouder mogen zijn dan zes maanden. Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, onder a, RWN.

Overgangsrecht: Wijziging rehabilitatietermijn van vier naar vijf jaar per 1 mei 2018

Met ingang van 1 mei 2018 is de rehabilitatietermijn van vier naar vijf jaar gegaan. Voor naturalisatieverzoeken of optieverklaringen die voor deze datum zijn ingediend of afgelegd geldt nog de rehabilitatietermijn van vier jaar.

Paragraaf 2.4.2.3. Naamsvaststelling en naamskeuze bij optie

Naamsvaststelling vindt plaats in geval er geen onderscheid bestaat tussen voornaam en geslachtsnaam (of indien de naam uit één bestanddeel bestaat) en indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat.

Indien vaststelling van de naam van de optant is voorgeschreven (artikel 6, zesde lid, RWN), overlegt de Minister van Buitenlandse Zaken met de optant over de vast te stellen geslachtsnaam en/of voornamen, alsmede over de vaststelling van de namen van de personen voor wie om medeverkrijging van het Nederlanderschap is verzocht. Voorts overlegt en beslist de Minister van Buitenlandse Zaken over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de naam van de optant, en de namen van de personen voor wie om medeverkrijging van het Nederlanderschap is verzocht, worden overgebracht (artikel 28, tweede lid, BVVN). Het beleid inzake naamsvaststelling bij naturalisatie is van overeenkomstige toepassing (zie de toelichting bij artikel 12 RWN).

Bij de naamsvaststelling worden de wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder als bedoeld in artikel 2, vierde lid, RWN en het (de) kind(eren), die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken (artikel 28, derde lid, BVVN).

Verzoeken tot naamsvaststelling, alsmede verklaringen van instemming van de wettelijk vertegenwoordiger, andere ouder en de kinderen, die de leeftijd van twaalf jaar en ouder hebben bereikt, zijn opgenomen in de modellen 1.15a HRWN, 1.20a HRWN en 1.24a HRWN. Op de optieverklaring wordt vermeld of tevens een verzoek tot vaststelling van de geslachtsna(a)m(en)/of voorna(a)m(en) is gedaan.

Als de Minister van Buitenlandse Zaken concludeert dat aan de optievoorwaarden is voldaan, maar dat de naam van de optant of van de persoon ten aanzien van wie een verklaring tot medeverkrijging is afgelegd, niet vastgesteld kan worden op de wijze zoals in de naamsverklaring is verzocht, deelt de Minister van Buitenlandse Zaken dit aan de optant mee en geeft hij aan op welke wijze hij de namen van de optant zal vaststellen. Hij vraagt de optant of deze in dat geval zijn optieverklaring wil intrekken of dat deze toch een bevestiging van de optieverklaring wenst. Indien de optant de procedure wil voortzetten wordt de optieverklaring bevestigd en de naam vastgesteld in overeenstemming met het Nederlandse namenrecht. Bij deze vaststelling wordt zoveel als mogelijk is, rekening gehouden met de door de optant uitgesproken voorkeur. In een bijlage bij de bevestiging wordt gemotiveerd aangegeven waarom de naam niet is vastgesteld zoals verzocht. Dit besluit is voor bezwaar vatbaar.

Bij een optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN kan in bepaalde gevallen een verklaring van naamskeuze worden afgelegd (zie de toelichting bij die bepaling). Indien naamskeuze wordt gewenst, zal door beide ouders van de optant of de optant zelf (indien deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt), de verklaring van naamskeuze bij de Minister van Buitenlandse Zaken worden afgelegd (zie artikel 71 BVVN). Zie model 1.16a HRWN en 1.17a HRWN.

Paragraaf 2.4.2.4. Onderzoek naar zienswijze kind/wettelijk vertegenwoordiger/(andere) ouder

Indien dit nog niet gebeurd is in een eerdere fase van de procedure – bijvoorbeeld tegelijk met het afleggen van de optieverklaring door de optant – stelt de Minister van Buitenlandse Zaken de andere in de optieverklaring genoemde personen, mits zij de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, alsook de wettelijk vertegenwoordiger en de andere ouder (als bedoeld in artikel 2, vierde lid, RWN) op hun verzoek in de gelegenheid hun zienswijze inzake de optie kenbaar te maken (artikel 10, vierde lid, BVVN). Zie ook hiervoor bij ‘verklaring afleggen in persoon’ en de toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN.

Paragraaf 2.5. Bevestiging

Nadat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft vastgesteld dat aan de optievoorwaarden is voldaan, bericht hij de optant schriftelijk de wijze waarop de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap zal worden bekendgemaakt onder vermelding van de namen van de personen die in deze bekendmaking betrokken zullen zijn. De bevestiging vermeldt de naam, woonplaats en geboortedatum van de optant en van de personen die in de verkrijging delen. De Minister van Buitenlandse Zaken bericht gelijktijdig ten aanzien van welke personen hij de bevestiging weigert (artikel 11, eerste lid, BVVN). In beginsel nodigt de Minister van Buitenlandse Zaken de optant uit voor een bijeenkomst waarin de bevestiging op ceremoniële wijze wordt uitgereikt, nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd. De optant wordt als wettelijk vertegenwoordiger van het minderjarige kind jonger dan zestien jaar opgeroepen te verschijnen. Het minderjarige kind dat ten tijde van de optieverklaring zestien of zeventien jaar oud was wordt ook opgeroepen de uitreiking van de bevestiging bij te wonen. Indien sprake is van een (gedeeltelijke) weigering dan wordt de bevestiging uitgereikt en de gedeeltelijke weigering per aangetekende post verzonden.

Paragraaf 2.6. Administratieve verwerking van de bevestiging

De Minister van Buitenlandse Zaken zendt de volgende stukken in kopie (conform origineel) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Klantdirectie Naturalisatie, Unit Nationaliteit en Naturalisatie, Postbus 285, 7600 AG te Almelo:

  • de optieverklaring;

  • de bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid;

  • de ondertekende verklaring verblijf en gedrag;

  • de gegevens betreffende het hoofdverblijf in het buitenland;

  • de bevestiging met daarop aangetekend de datum van uitreiking op de ceremonie, of de verklaring van verbondenheid is afgelegd en hoe (mondeling of schriftelijk);

  • (als van toepassing): het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964; en

  • (als van toepassing): het volledig ingevulde uitwisselingsformulier als bedoeld in het Memorandum of Understanding van 26 augustus 2008 (bij een persoon met de Surinaamse nationaliteit).

Voornoemde stukken zijn nodig in verband met de opname van deze documenten in het nationaliteitenregister (artikel 30, eerste lid, BVVN).

Het algemene uitwisselingsformulier ingevolge de Overeenkomst van Parijs

Indien van toepassing moet een uitwisselingsformulier betreffende het uitwisselen van gegevens met betrekking tot verkrijging van nationaliteit (model 1.35 HRWN) worden opgemaakt en worden verzonden naar het land van herkomst. Dit is, op grond van de Overeenkomst van Parijs van 10 september 1964, het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 en bilaterale afspraken met Duitsland, van toepassing bij verlening van het Nederlanderschap aan een persoon met de nationaliteit van België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Portugal.

Het uitwisselingsformulier met Suriname

Bij een persoon van Surinaamse nationaliteit voegt hij een ingevuld formulier gebaseerd op het Memorandum of Understanding inzake wederzijdse uitwisseling van informatie betreffende de verkrijging en verlies van de nationaliteit tussen Nederland en Suriname, ondertekend op 26 augustus 2008 (model 1.35a HRWN) toe. De burgemeester maakt één uitwisselingsformulier op per meerderjarige, die door optie het Nederlanderschap verkregen heeft en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezat. Minderjarige kinderen die hebben gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van de ouder door optie en die voorheen de Surinaamse nationaliteit bezaten, staan vermeld op het uitwisselingsformulier van de ouder. Bij zelfstandige verkrijging van het Nederlanderschap door optie van een minderjarige van Surinaamse nationaliteit wordt eveneens een uitwisselingsformulier opgemaakt.

Indien naamsvaststelling en/of naamskeuze heeft plaatsgevonden, wordt een kopie van het verzoek om naamsvaststelling, (model 1.15a HRWN) een kopie van de bevestiging van de optieverklaring waarbij de geslachtsnaam is vastgesteld (model 1.33a HRWN) en een verklaring van naamskeuze (model 1.16a HRWN en 1.17a HRWN) gezonden aan de desbetreffende instantie (gemeente of ander ressort) waar de geboorteakte is opgemaakt. Dit geldt ook voor naamsvaststellingen die gevolgen hebben voor de namen van de kinderen van de optant. Ook de Centrale Justitiële documentatiedienst te Almelo ontvangt een kennisgeving van de naamsvaststelling en/of naamskeuze in geval van een consulaire geboorteakte.

Paragraaf 2.7. Archivering

Tot slot archiveert de Minister van Buitenlandse Zaken de optieverklaring en de daarbij behorende documenten, alsmede afschriften van de bevestiging gedurende tenminste twaalf jaar na de bekendmaking van de bevestiging (artikel 30, tweede lid BWN). Deze bewaarplicht in het BVVN is een uitvloeisel van artikel 14, eerste lid, RWN waarin is voorzien in de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap binnen twaalf jaar na de bevestiging, indien de verkrijging van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Voor de bijzondere gevallen waarin ook na twaalf jaar nog intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap mogelijk is, is een langere archieftijd in het kader van de RWN weliswaar wenselijk, maar niet noodzakelijk, omdat het verzwijgen van dergelijke misdrijven altijd bewust zal gebeuren. De bewaarplicht op grond van artikel 12 BVVN laat overigens onverlet de (bewaar)verplichtingen op grond van de Archiefwet.

Paragraaf 2.8. Weigering bevestiging

Paragraaf 2.8.1. Weigering bevestiging verklaring van de optant

Als de Minister van Buitenlandse Zaken concludeert dat de optieverklaring niet kan leiden tot bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan, weigert hij deze schriftelijk. Dit is een beschikking in de zin van de Awb. Zonodig stelt de Minister van Buitenlandse Zaken met toepassing van artikel 4:7 Awb belanghebbenden in de gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken voordat hij het besluit neemt (bijvoorbeeld als de opgevraagde antecedentgegevens afwijken van de gegevens op de verklaring verblijf en gedrag). Het besluit vermeldt de gronden van de weigering, en vermeldt dat de optant dan wel – indien van toepassing – zijn wettelijk vertegenwoordiger, binnen zes weken na ontvangst van het besluit bij de Minister van Buitenlandse Zaken een bezwaarschrift kan indienen. Een weigering van de bevestiging ten aanzien van de optant houdt tevens een weigering in ten aanzien van de in de verklaring genoemde personen. De beslissing wordt in persoon aan de optant of wettelijk vertegenwoordiger uitgereikt of per aangetekende post naar het laatst bekende adres van de optant, zijn wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde verzonden.

Paragraaf 2.8.2. Bevestiging ten aanzien van de ouder/weigering bevestiging medeverkrijging

Als de Minister van Buitenlandse Zaken concludeert dat de verkrijging van het Nederlanderschap wel bevestigd dient te worden ten aanzien van de optant maar niet ten aanzien van de medeverkrijging van een kind dat in de optieverklaring is genoemd, bevestigt hij de verkrijging ten aanzien van de optant en weigert hij medeverkrijging voor het kind. De personalia van dat kind worden niet in de bevestiging opgenomen. Hetzelfde geldt in het geval dat het minderjarige kind in de optieverklaring van zowel zijn vader als zijn moeder is opgenomen en zowel zijn vader als moeder door bevestiging het Nederlanderschap verkrijgen. De medeverkrijging zal separaat schriftelijk door de Minister van Buitenlandse Zaken worden geweigerd. De schriftelijke weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen op de gebruikelijke wijze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Paragraaf 2.9. Bezwaar

Paragraaf 2.9.1. De Minister van Buitenlandse Zaken beslist

De beslissing op het bezwaarschrift wordt genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken. De optant of zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt zonodig in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De hoofdstukken 6 en 7 Awb zijn van toepassing.

Paragraaf 2.9.2. Afhandeling van de beslissing

Paragraaf 2.9.2.1. Bezwaarschrift gegrond

Indien door de Minister van Buitenlandse Zaken wordt geconcludeerd dat het bezwaarschrift gegrond is en de optant (inmiddels) wel aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap voldoet, wordt de verkrijging van het Nederlanderschap alsnog bevestigd en/of wordt de naam van de optant alsnog vastgesteld op de door hem verzochte manier. De bevestiging wordt door middel van uitreiking dan wel door verzending per post aan de optant bekend gemaakt. Indien het bezwaarschrift is ingediend door een gemachtigde of advocaat, wordt deze over het besluit ingelicht. De verscheidene instanties worden van de bevestiging op de hoogte gebracht. Zie hierboven paragraaf 2.6. Vervolgens wordt het dossier gearchiveerd. Zie paragraaf 2.7.

Paragraaf 2.9.2.2. Bezwaarschrift tegen weigering medeverkrijging Nederlanderschap door kind gegrond

Indien in de bezwaarfase wordt geconcludeerd dat de bevestiging van de medeverkrijging van het Nederlanderschap ten aanzien van een minderjarig kind van de optant ten onrechte is geweigerd, wordt ten aanzien van dit kind alsnog een bevestiging afgegeven (model 1.33a en 1.34a). Het kind wordt in dat geval geacht het Nederlanderschap te hebben verkregen gelijktijdig met de ouder. Hierbij verdient aandacht dat het kind op het moment van de bevestiging van de verkrijging van Nederlanderschap van de ouder aan alle voorwaarden voor medeverkrijging moet hebben voldaan (ex tunc-toetsing). Van delen in de verkrijging van het Nederlanderschap kan immers geen sprake meer zijn als pas na de bevestiging van de ouder aan de voorwaarden wordt voldaan. Als het kind achteraf bezien op het moment van de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap door de ouder wél aan alle voorwaarden voldeed, maar nadien niet meer aan de voorwaarden voldoet, wordt de bevestiging wél alsnog afgegeven. De optiebevestiging wordt, indien de minderjarige medeoptant verplicht is de verklaring van verbondenheid af te leggen, na het afleggen van die verklaring in beginsel op een naturalisatieceremonie door middel van uitreiking aan de wettelijk vertegenwoordiger van het kind en aan de ouder die heeft verzocht om medeverkrijging (indien die ouder niet tevens wettelijk vertegenwoordiger is ) bekendgemaakt. Is de minderjarige niet wettelijk verplicht tot afleggen van de verklaring van verbondenheid dan wordt de bevestiging onverwijld aan de wettelijk vertegenwoordiger van het kind en aan de ouder die heeft verzocht om medeverkrijging (indien die ouder niet tevens wettelijk vertegenwoordiger is) uitgereikt of per aangetekende post verzonden. Indien het kind inmiddels meerderjarig is geworden wordt tevens een kopie van de bevestiging aan betrokkene zelf uitgereikt dan wel per post aan het kind verzonden. Indien het bezwaarschrift is ingediend door een gemachtigde of advocaat, wordt deze over het besluit ingelicht. De verscheidene instanties worden van de bevestiging op de hoogte gebracht. (Zie hierboven paragraaf 2.6.) Vervolgens wordt het dossier gearchiveerd. (Zie hierboven paragraaf 2.7.)

Paragraaf 2.9.2.3. Bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond

Indien het bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is, wordt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de indiener van het bezwaarschrift kenbaar gemaakt onder vermelding van de instantie waarbij en de termijn waarbinnen een beroepschrift kan worden ingediend.

Paragraaf 2.10. (hoger) beroep

Tegen een beslissing op het bezwaarschrift (bijvoorbeeld ongegrond- of niet-ontvankelijkverklaring) kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht, te Den Haag. Dit is de rechtbank van het rechtsgebied waar het bestuursorgaan (Ministerie van Buitenlandse Zaken) zijn zetel heeft (artikel 8:7, tweede lid, Awb). De bepalingen in de hoofdstukken 6 en 8 van de Awb met betrekking tot de beroepsprocedure, zijn van toepassing. (Zie voor de adressering het hoofdstuk Voorlichting).

Op grond van artikel 37 WRvS kan zowel de optant als de Minister van Buitenlandse Zaken van de uitspraak van de rechtbank hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bepalingen van de hoofdstukken 6 (zie artikel 6:24) en 8 Awb zijn – met uitzondering van enkele artikelen (zie artikel 39 WRvS) en voor zover daarvan in artikel 37 en volgende WRvS niet is afgeweken – van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2.11. Verhuizing van de optant tijdens de procedure

De Minister van Buitenlandse Zaken blijft verantwoordelijk voor de verdere afhandeling van de optieverklaring. Ook als de optant tijdens de procedure zijn hoofdverblijf verlegt naar het Koninkrijk is uitsluitend hij bevoegd tot de bevestiging/weigering van de verkrijging van het Nederlanderschap.

De Minister van Buitenlandse Zaken zendt een gewaarmerkte kopie van de bevestiging of weigering van de optie naar het ressort waar de optant zijn hoofdverblijf heeft verplaatst.

Paragraaf 2.12. Naturalisatieceremonie

De regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: RVVN) bevat in artikel 5 sinds 1 april 2003 de mogelijkheid tot een ceremoniële bijeenkomst op vrijwillige basis voor zowel overheid als betrokkenen. Tijdens deze ceremonie zal de verkrijging van het Nederlanderschap worden gevierd. Met ingang van 1 januari 2007 is dit voor de optiebevestiging veranderd. Vanaf die datum treedt de optiebevestiging voor de daarin genoemde persoon of personen pas in werking door uitreiking van de optiebevestiging, in de regel op de naturalisatieceremonie. Met ingang van 1 maart 2009 voor het verkrijgen van het Nederlanderschap nog een vereiste ingevoerd, namelijk het afleggen van de verklaring van verbondenheid. Uitgangspunt bij de verklaring van verbondenheid is dat deze in persoon en mondeling wordt afgelegd tijdens de naturalisatieceremonie. Als de Minister van Buitenlandse Zaken komt tot een andere wijze van bekendmaking dan uitreiking in persoon, wordt de verklaring van verbondenheid eerst schriftelijk afgelegd (zie hiervoor artikel 29, vierde lid, BVVN, artikel 60a, vijfde en zesde lid, BVVN, artikel 5, vierde lid, onder d, RVVN, paragraaf 2.12.5.2 Mondeling afleggen verklaring van verbondenheid en uitzonderingen en paragraaf 2.12.3 Andere wijze van bekendmaking dan uitreiking en de termijn (artikel 5, vijfde lid, RVVN)). De optiebevestiging wordt aan de optant bekendgemaakt door uitreiking en pas dan treedt het besluit tot verkrijging van het Nederlanderschap, met terugwerkende kracht tot de datum van dagtekening, in werking. Het besluit tot bevestiging van de optieverklaring werkt terug tot de dag van de dagtekening door de Minister van Buitenlandse Zaken (zie ook onder ‘algemeen’ van paragraaf 2.12.2).

Op grond van artikel 60a, eerste lid, BVVN jo. artikel 2, sub d, BVVN is in het buitenland de Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd tot uitreiking van de optiebevestiging. Het staat hem vrij om door middel van een machtiging de uitreiking over te dragen aan een ambtenaar van de betreffende diplomatieke of consulaire post. Hij roept de optant tijdig op voor een naturalisatieceremonie. Verschijnt de opgeroepen persoon niet, dan vindt geen uitreiking plaats en wordt een oproeping voor de volgende ceremonie toegezonden. Zonodig wordt een derde oproep per aangetekende post verzonden. Wordt de optiebevestiging niet binnen een jaar na de dag waarop zij is gedagtekend, uitgereikt, dan vervalt zij in de regel. De optant is dan geen Nederlander geworden, maar dient daarvoor een nieuwe optieverklaring af te leggen. De Minister van Buitenlandse Zaken zal dan opnieuw moeten vaststellen of aan de optievoorwaarden wordt voldaan.

Optieverklaringen van vóór 1 maart 2009

Sinds 1 maart 2009 geldt dat de optant bij het afleggen van de optieverklaring een bereidverklaring moet ondertekenen. De eis tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid geldt alleen voor optieverklaringen die op of na 1 maart 2009 zijn afgelegd. Deze optanten moeten in beginsel bij de naturalisatieceremonie de verklaring van verbondenheid afleggen.

Paragraaf 2.12.1. De oproeping

De op te roepen personen (artikel 60a, tweede lid BVVN)

De Minister van Buitenlandse Zaken roept in beginsel de optant en mede-optant die ten tijde van het afleggen van de optieverklaring 16 jaar of ouder was (waren) op te verschijnen. Was de optant jonger dan 16 jaar dan roept de Minister van Buitenlandse Zaken zijn wettelijke vertegenwoordiger op.

De oproeping vindt plaats door middel van een schriftelijke uitnodiging aan de optant of zijn wettelijke vertegenwoordiger. In beginsel wordt die wettelijk vertegenwoordiger opgeroepen die namens de minderjarige optant de optieverklaring heeft afgelegd. Zie ook bijlage 1 bij toelichting artikel 7 RWN (tabel: oproepen en uitreiken).

De termijn van oproeping

De oproeping vindt plaats tijdig voor de uitreiking (artikel 60a, tweede lid BVVN, zie tevens paragraaf 2.12.3 Andere wijze van bekendmaking dan uitreiking en de termijn (artikel 5, vijfde lid, RVVN)). Indien de opgeroepen optant niet verschijnt, en hij heeft geen (succesvol) beroep op zwaarwegende redenen gedaan, wordt hij opnieuw opgeroepen. Na de eerste afwezigheid kan worden nagegaan of de uitnodiging aan het juiste adres is gestuurd. Is de optant ook na de tweede oproep niet verschenen, dan verzendt de Minister van Buitenlandse Zaken zonodig een derde oproep per aangetekende post. Wie geen van deze drie keren verschijnt, zal daarna zich alsnog voor een uitreiking kunnen melden. De optant zal dan voor een (eerst)volgende ceremonie worden uitgenodigd, tenzij de bevestiging – behoudens een eerdere rechterlijke vernietiging van het besluit inzake de wijze van uitreiking – alsdan zou worden uitgereikt één jaar na haar dagtekening. In de oproeping dient de optant in ieder geval ook gewezen te worden op de (automatische) vervaltermijn van een jaar. Zie paragraaf 2.12.2.

Paragraaf 2.12.2. De uitreiking/naturalisatieceremonie

Algemeen

De optiebevestiging treedt als regel in werking door de uitreiking in persoon tijdens een ceremoniële bijeenkomst, nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd. Slechts in bijzondere gevallen kan de Minister van Buitenlandse Zaken hiervan afwijken. Onder zeer bijzondere omstandigheden wordt de bevestiging buiten de naturalisatieceremonie om uitgereikt of toegezonden aan de betrokkene in voorkomende gevallen nadat de verklaring van verbondenheid, al dan niet schriftelijk, daadwerkelijk is afgelegd. Zie hiervoor paragraaf 2.12.4. Het besluit werkt na bekendmaking terug tot het moment waarop het besluit is gedagtekend (artikel 60a, eerste lid BVVN). Dit betekent dat een nieuw feit dat zich heeft voorgedaan in de periode tussen het besluit tot bevestiging van de optieverklaring en de bekendmaking daarvan, geen reden vormt de optiebevestiging opnieuw te beoordelen. Wie in deze tussenliggende periode in strijd met de openbare orde handelt, verkrijgt niettemin het Nederlanderschap. Ook de als minderjarige aangemelde persoon die in de tussenliggende periode meerderjarig is geworden, wordt niet opnieuw aan de voorwaarden getoetst. Hoewel een op of na de dagtekening overleden persoon niet meer in persoon kan verschijnen, zal ook deze persoon Nederlander worden zodra de optiebevestiging aan een belanghebbende is uitgereikt of bekendgemaakt.

De terugwerkende kracht is niet nieuw. Ook nu treedt het besluit tot bevestiging in werking door bekendmaking, die op dit moment niet door uitreiking, maar door toezending per post geschiedt. Ook hier werkt de inwerkingtreding terug tot het moment van ondertekening. En ook hier hebben feiten die zich na de ondertekening voordoen geen invloed op de verkrijging van het Nederlanderschap en treedt het rechtsgevolg in vanaf de dag van dagtekening.

Vervaltermijn van één jaar

Is een jaar na de dag van ondertekening van de optiebevestiging verstreken zonder dat de optant (op een naturalisatieceremonie) is verschenen en derhalve de bevestiging niet aan hem is bekendgemaakt, dan vervalt de optiebevestiging (artikel 60a, elfde lid, BVVN). De vervaltermijn van één jaar is opgeschort indien sprake is van bezwaar en beroep tegen het besluit inzake de wijze van bekendmaking van de optiebevestiging en/of de wijze van aflegging van de verklaring van verbondenheid. Om te voorkomen dat het besluit zou vervallen is bepaald dat de termijn van één jaar door het instellen van bezwaar of beroep wordt opgeschort totdat op het bezwaar dan wel het beroep onherroepelijk is beslist. De vervaltermijn van één jaar wordt stopgezet op het moment dat de Minister van Buitenlandse Zaken of de rechtbank het bezwaar- dan wel beroepschrift heeft ontvangen en gaat weer lopen op het moment dat de beslissing van de Minister van Buitenlandse Zaken of de rechtbank onherroepelijk is geworden en er dus geen rechtsmiddelen meer open staan. De termijn loopt dus na de beslissing in bezwaar of beroep verder en vangt niet opnieuw aan. Onder beroep wordt mede hoger beroep begrepen (artikel 60a, elfde lid, BVVN).

Dit kan bijvoorbeeld spelen als de optant heeft verzocht om de verklaring van verbondenheid schriftelijk te mogen afleggen en dit door de Minister van Buitenlandse Zaken geweigerd is. Dit kan ook voorkomen indien betrokkene een beroep op zwaarwegende redenen heeft gedaan om niet op de naturalisatieceremonie te verschijnen en dit door de Minister van Buitenlandse Zaken is afgewezen.

De optant die niet is verschenen en wiens besluit tot bevestiging is vervallen, kan enkel een nieuwe optieverklaring afleggen om zo alsnog Nederlander te worden. Tegen het vervallen van de bevestiging, als gevolg van het verstrijken van de vervaltermijn van één jaar na de dagtekening van de bevestiging staat geen bezwaar of beroep open. Het betreft immers verval van rechtswege.

Termijn van uitreiking

De Minister van Buitenlandse Zaken reikt het besluit tot bevestiging van de optieverklaring uit op een aan de omstandigheden aangepaste wijze. Vindt bekendmaking plaats door uitreiking, dan wordt daarbij zoveel mogelijk de procedure van artikel 60a BVVN toegepast, met uitzondering van het gestelde in lid 4.

De personen aan wie het besluit wordt uitgereikt

De Minister van Buitenlandse Zaken reikt het besluit tot bevestiging van de optieverklaring, na het (al dan niet schriftelijk) afleggen van de verklaring van verbondenheid, uit aan de optant die ten tijde van het indienen van de optieverklaring zestien jaar of ouder was. Was de optant op dat tijdstip jonger dan zestien jaar dan wordt het besluit uitgereikt aan zijn wettelijke vertegenwoordiger (artikel 60a, vijfde lid BVVN). Zie ook bijlage 1 bij toelichting artikel 7 RWN (tabel oproepen en uitreiken).

De optant en zij die in de verkrijging van het Nederlanderschap door optie delen, zijn in één bevestiging genoemd. Deze personen worden dan ook tezamen opgeroepen te verschijnen. Indien de hoofdoptant niet aanwezig is, kan de bevestiging niet worden uitgereikt. In dat geval wordt de hoofdoptant voor de volgende ceremonie opgeroepen, op de wijze die hierboven is beschreven bij ‘termijn van oproeping’.

De persoon aan wie het besluit wordt uitgereikt, dient ter identificatie van hemzelf (en, indien van toepassing, de personen die in de bevestiging worden genoemd) een (geldig) identiteitsbewijs over te leggen.

Verhuizing

De uitreiking van de optiebevestiging in het buitenland ligt in handen van de Minister van Buitenlandse Zaken (artikel 60a, eerste lid BVVN jo. artikel 2 BVVN).

Indien de optant zijn hoofdverblijf inmiddels heeft verlegd naar het Koninkrijk en hiervan mededeling heeft gedaan, dan zal de Minister van Buitenlandse Zaken de uitreiking van de bevestiging door middel van een machtiging overdragen aan de burgemeester van de nieuwe woonplaats van de optant.

Paragraaf 2.12.3. Andere wijze van bekendmaking dan uitreiking en de termijn (artikel 5, vijfde lid, RVVN)

Uitgangspunt bij de bekendmaking is dat ook buiten het Koninkrijk een feestelijk getinte bijeenkomst ter viering van de verkrijging van het Nederlanderschap zal plaatsvinden. Echter wegens bijzondere aan de personele omvang van de diplomatieke of consulaire post gerelateerde omstandigheden kan de Minister van Buitenlandse Zaken komen tot een andere wijze van bekendmaking dan uitreiking in persoon. Dit staat overigens los van de – door de op te roepen/reeds opgeroepen optant – aan te voeren zwaarwegende redenen waarom de ceremonie door de optant niet in persoon kan worden bijgewoond. Zie hiervoor verder paragraaf 2.12.5.

Andere wijze bekendmaking door de Minister van Buitenlandse Zaken dan uitreiking in persoon (artikel 5, vierde lid onder d, RVVN)

Op grond van artikel 5, vierde lid onder d, RVVN kan de Minister van Buitenlandse Zaken komen tot een andere wijze van bekendmaking van het besluit tot verkrijging van het Nederlanderschap dan uitreiking in persoon wegens bijzondere aan de personele omvang van de diplomatieke of consulaire post gerelateerde omstandigheden.

Nederlandse diplomatieke of consulaire posten in het buitenland verrichten hun werkzaamheden onder zeer verschillende omstandigheden en mogelijkheden. Ook bij de verkrijging van het Nederlanderschap in het buitenland is evenwel het uitgangspunt dat sprake is van uitreiking in persoon van het besluit leidend tot het Nederlanderschap. Desalniettemin kan het voorkomen dat een diplomatieke of consulaire post (niet behorend tot een diplomatieke post) zodanig kleinschalig is dat het organiseren van een ceremonie een te zware belasting zou worden of niet spoedig na de vaststelling van de optiebevestiging kan worden georganiseerd. In een dergelijk voorkomend geval kan incidenteel worden besloten geen ceremonie te houden, maar in het belang van de betrokken burger over te gaan tot de onmiddellijke bekendmaking via de postbezorging.

Andere termijn van uitreiking (artikel 5, vierde lid onder e, RVVN, artikel 29, derde lid, BVVN en artikel 60a, zevende lid, BVVN)

Voor de uitreiking van de optiebevestiging kent het BVVN voor de Minister van Buitenlandse Zaken geen vaste uitreikingstermijn. Gezien de zeer verschillende omstandigheden waaronder zij de bekendmaking van de verlening van het Nederlanderschap hebben te verzorgen, is hierbij de mogelijkheid van een ruime uitreikingstermijn dan ook gewenst. Wel blijft gelden dat mede in het belang van de betrokken burger de uitreiking van de optiebevestiging op een zo kort mogelijke termijn na dagtekening dient plaats te vinden. Bij bekendmaking per post geschiedt dit in beginsel onmiddellijk na de vaststelling van de optiebevestiging, doch uiterlijk binnen één week daarna (artikel 5, vijfde lid, onder e, RVVN).

Paragraaf 2.12.4. Afleggen verklaring van verbondenheid

Algemeen

Sinds 1 maart 2009 geldt de voorwaarde dat optanten die op of na voornoemde datum een optieverklaring afleggen bereid dienen te zijn in beginsel op een naturalisatieceremonie een verklaring van verbondenheid af te leggen. De verklaring van verbondenheid en het afleggen ervan is de onderstreping van het moment van de verkrijging van de nieuwe nationaliteit; het Nederlanderschap. Het is het moment dat nieuwe rechten en plichten meebrengt, welke men kenbaar aanvaart. Met het afleggen van de verklaring van verbondenheid verklaart de burger dat hij zich bewust is van de betekenis van aanvaarding en verkrijging van de nieuwe nationaliteit. De verklaring van verbondenheid wordt altijd in het Nederlands afgelegd. De verklaring van verbondenheid en de twee varianten voor de bevestiging zijn wettelijk bepaald in artikel 23 RWN. Daarmee staat de uit te spreken tekst wettelijk vast. Er kan geen sprake zijn van het uitspreken van een vertaling van de tekst.

Hoofdregel: mondeling afleggen in persoon

De verklaring van verbondenheid wordt in persoon, in beginsel op een naturalisatieceremonie, doorgaans mondeling en (altijd) in het Nederlands afgelegd voordat de optiebevestiging wordt uitgereikt. De Minister van Buitenlandse Zaken bepaalt op welke wijze het afleggen van de verklaring van verbondenheid nader wordt ingevuld. Zie artikel 60a, vierde lid, BVVN. Als de Minister van Buitenlandse Zaken komt tot een andere wijze van bekendmaking dat uitreiking in persoon op een naturalisatieceremonie, wordt de verklaring van verbondenheid schriftelijk afgelegd (artikel 5, vierde lid, RVVN en artikel 60a, vijfde lid, BVVN).

De bevestiging ter fine van de verklaring van verbondenheid

De verklaring van verbondenheid wordt besloten met het uitspreken van de bevestiging ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ òf ‘Dat verklaar en beloof ik’. De keuze is aan de optant. De tekst van de bevestiging staat wettelijk vast en van deze tekst kan niet worden afgeweken.

Uitreikende autoriteit maakt aantekening

De Minister van Buitenlandse Zaken houdt bij of een verklaring van verbondenheid is afgelegd en de wijze waarop dit is gebeurd. Het feit van aflegging tekent de Minister van Buitenlandse Zaken aan op het afschrift van de optieverklaring dat aan de IND ter opname in het nationaliteitenregister wordt verzonden. Zie tevens paragraaf 2.12.6 Procedurele aspecten na de terugmelding. Dit geldt alleen voor optieverklaringen die zijn afgelegd op of ná 1 maart 2009.

Optanten die de verklaring van verbondenheid moeten afleggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN en het schema opgenomen in paragraaf 2.2.4.1)

Niet verschijnen op een naturalisatieceremonie

  • Hoofdoptant verschijnt niet

    Omdat de optiebevestiging zowel de optant als de minderjarigen die met hem het Nederlanderschap verkrijgen betreft, kan de bevestiging niet worden uitgereikt indien één van de opgeroepen personen die de verklaring van verbondenheid moet afleggen niet verschijnt. De uitreiking van de optiebevestiging wordt in dat geval aangehouden. Zie artikel 60a, derde lid, BVVN. Alle betrokkenen worden opnieuw uitgenodigd voor een volgende naturalisatieceremonie en bij die naturalisatieceremonie kunnen de in de optiebevestiging genoemde personen alsnog de verklaring van verbondenheid afleggen. Zie tevens paragrafen 2.12.1 en 2.12.2 van paragraaf Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN. Zo nodig wordt de uitnodiging nog eenmaal, dit maal bij aangetekende brief, herhaald (artikel 60a, tiende lid, BVVN). Indien de (hoofd)optant na herhaalde oproepen niet op een naturalisatieceremonie is verschenen (en dus niet de verklaring van verbondenheid heeft afgelegd), vervalt de optiebevestiging een jaar na dagtekening ervan. Zie artikel 60a, elfde lid, BVVN.

  • Hoofdoptant verschijnt wel, medeoptant van 16 of 17 jaar verschijnt niet

    Hetzelfde geldt wanneer een medeoptant van zestien of zeventien jaar, die wettelijk verplicht is de verklaring van verbondenheid af te leggen, niet op de naturalisatieceremonie is verschenen om daar de verklaring van verbondenheid af te leggen. Ook in dit geval wordt de uitreiking aangehouden. Zie artikel 60a, derde lid, BVVN. Indien de medeoptant binnen één jaar na ondertekening van de optiebevestiging nog altijd niet op een naturalisatieceremonie is verschenen (en dus niet de verklaring van verbondenheid heeft afgelegd) vervalt de optiebevestiging een jaar na dagtekening ervan. Zie artikel 60a, elfde lid, BVVN. Dit geldt ook voor alle andere in de optiebevestiging genoemde personen.

Weigering afleggen verklaring van verbondenheid

Indien de optant bij het afleggen van de optieverklaring zich wel bereid heeft verklaard (model 1.36a HRWN) de verklaring van verbondenheid af te leggen, maar hij komt deze toezegging niet na en door de Minister van Buitenlandse Zaken is geen vrijstelling van het afleggen van deze verklaring gegeven, dan zal de optiebevestiging niet worden uitgereikt en het Nederlanderschap niet worden verkregen.

Het niet uitreiken is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Bezwaar of beroep staat dan ook niet open. De verklaring van verbondenheid is immers een wettelijke voorwaarde voor de uitreiking van het besluit en om Nederlander te kunnen worden door optie.

Indien de minderjarige medeoptant van zestien of zeventien jaar, die wettelijk verplicht is de verklaring van verbondenheid af te leggen weigert om de verklaring van verbondenheid af te leggen, dan wordt de uitreiking voor alle in het besluit genoemde personen aangehouden. Zie artikel 60a, derde lid, BVVN en artikel 60a, tiende lid, BVVN. Na herhaalde oproepen wordt de optiebevestiging vervolgens aan deze omstandigheid aangepast en zo gewijzigd dat de betreffende medeoptant niet meer in het bevestigingsbesluit wordt genoemd. Tijdens de eerstvolgende ceremonie wordt de aangepaste optiebevestiging uitgereikt aan de hoofdoptant en eventuele andere medeoptanten. De wijziging van het bevestigingsbesluit moet plaatsvinden vóór de vervaldatum van een jaar na ondertekening van de optiebevestiging. Zie toelichting bij artikel 60a, derde lid, BVVN, Stb. 2006, 250.

Paragraaf 2.12.5. Zwaarwegende redenen (artikel 60a, zesde lid BVVN) en niet (mondeling) afleggen verklaring van verbondenheid

Paragraaf 2.12.5.1. Zwaarwegende redenen om niet op een naturalisatieceremonie te verschijnen

Algemeen

Het besluit tot bevestiging treedt als regel in werking door uitreiking ervan in persoon aan de opgeroepen optant/wettelijk vertegenwoordiger. Dit is een wettelijk gegeven, waartegen geen rechtsmiddel openstaat.

Van de regel om in persoon te verschijnen kan slechts in bijzondere omstandigheden wegens zwaarwegende redenen worden afgeweken. In zulke uitzonderingsgevallen kan de betrokkene, nadat een daartoe strekkend besluit door de Minister van Buitenlandse Zaken is genomen, door een gemachtigde worden vertegenwoordigd. Ook kan in die gevallen de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten de uitreiking op een aan de omstandigheden aangepaste wijze te doen, waarbij te denken is aan een uitreiking buiten de naturalisatieceremonie om of aan toezending per post van de bevestiging. Om uitgezonderd te worden van de regel in persoon te verschijnen, dient de optant een daartoe strekkend verzoek in te dienen.

De beoordeling of sprake is van zwaarwegende redenen ligt geheel bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze beoordeling is een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar bij de Minister van Buitenlandse zaken en beroep bij de bestuursrechter openstaan.

Bij zwaarwegende redenen kan worden gedacht aan de fysieke en/of psychische onmogelijkheid in persoon te verschijnen (zie toelichting in de Handleiding RWN bij artikel 2, tweede lid, RWN). Deze zwaarwegende redenen dienen te worden aangetoond aan de hand van een verklaring van een onafhankelijk arts. Als dit voldoende is aangetoond, kan betrokkene zich laten vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon, mits voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de gemachtigde en de betreffende optant (artikel 3, tweede lid BVVN is van overeenkomstige toepassing). De gemachtigde dient in persoon te verschijnen en verschaft de nodige zekerheid over zijn identiteit door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs. De machtiging dient op schrift te zijn gesteld en ondertekend te zijn door de persoon wiens verschijning in persoon is vereist. De gemachtigde dient ter identificatie een geldig identiteitsbewijs van de betrokken persoon over te leggen (en tevens de andere gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van het geval). Onder zwaarwegend wordt niet verstaan strikt tijdelijke omstandigheden zoals bijvoorbeeld het hebben van vakantie, het volgen van een cursus of het niet vrij kunnen krijgen van werk. Bij een tijdelijke belemmering wordt in eerste instantie, in overleg met de optant, onderzocht of deelname aan een volgende naturalisatieceremonie uitkomst biedt.

Onder zwaarwegend wordt bijvoorbeeld verstaan een langdurige zware depressie of een andere, ernstige psychologische belemmering. Daarnaast kan, anders dan in Nederland, incidenteel voor buiten het Koninkrijk woonachtigen sprake zijn van een zodanig grote af te leggen reisafstand naar de plaats waar de ceremonie wordt gehouden, dat in redelijkheid niet van de optant kan worden verlangd dat hij in persoon de ceremonie bijwoont (artikel 5, vijfde lid, onder c, RVVN).

Belangenafweging

Uitgangspunt van de regelgeving is dat de optant zoveel mogelijk op een naturalisatieceremonie verschijnt. Dit betekent dat de Minister van Buitenlandse Zaken vrij staat, op verzoek van de optant zelf, in overleg met hem een andere datum te bepalen waarop een ceremonie wordt gehouden en hij toch kan verschijnen. Daarbij is het overigens wel van belang dat de duur van de periode die ligt tussen de bevestiging en de uitreiking daarvan, zo beperkt mogelijk blijft, in ieder geval niet langer dan een jaar.

Procedure

Bij een beroep op zwaarwegende redenen overweegt de Minister van Buitenlandse Zaken eerst of sprake is van een tijdelijke dan wel blijvende reden om niet te verschijnen. Bij een tijdelijke reden onderzoekt de Minister van Buitenlandse Zaken of de optant binnen een redelijke termijn toch aanwezig kan zijn op een naturalisatieceremonie. Als dat het geval is, wordt in overleg met hem een nieuwe datum bepaald. Bij een blijvende reden om niet te verschijnen, dan wel ingeval de volgende ceremonie pas na lange tijd plaatsvindt, wordt als volgt gehandeld. Als de optant niet binnen een redelijke termijn aanwezig kan zijn, bijvoorbeeld vanwege een blijvende lichamelijke handicap, bepaalt de Minister van Buitenlandse Zaken of het beroep op zwaarwegende redenen gegrond is. Als dit het geval is, beslist de Minister van Buitenlandse Zaken dat de optant zich laat vertegenwoordigen door een daartoe schriftelijk gemachtigde, meerderjarige persoon. Ingeval dit laatste niet mogelijk is, kan de Minister van Buitenlandse Zaken het besluit na het al dan niet schriftelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid op een andere wijze bekendmaken, bijvoorbeeld door uitreiking in persoon buiten de reguliere naturalisatieceremonie om of door toezending per post van de optiebevestiging. Als het beroep op zwaarwegende redenen niet gegrond is, dan wijst de Minister van Buitenlandse Zaken dit beroep af. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Indien de opgeroepen optant op of na de dag waarop het besluit tot bevestiging is gedagtekend, is overleden, wordt dit besluit aan een andere belanghebbende, al naar gelang de omstandigheden, uitgereikt of toegezonden. Een belanghebbende kan in dit geval zijn een kind dat na de dag van dagtekening van het besluit, is geboren. Onder belanghebbende kan ook worden verstaan een (voormalige) (huwelijks-)partner of een familielid van de overleden persoon.

Paragraaf 2.12.5.2. Mondeling afleggen verklaring van verbondenheid en uitzonderingen

Hoofdregel: mondeling afleggen in persoon

Uitgangspunt is dat de verklaring van verbondenheid persoonlijk wordt afgelegd tijdens een naturalisatieceremonie waarbij de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap wordt uitgereikt. De verklaring van verbondenheid wordt in het Nederlands en doorgaans mondeling afgelegd. Zie tevens artikel 23, tweede lid, RWN. Van de verplichting tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt alleen vrijstelling gegeven indien het afleggen ervan redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Het mondeling of schriftelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid kan niet worden overgelaten aan een gemachtigde gezien het persoonlijke karakter van de verklaring.

Op grond van artikel 60a, vijfde lid, BVVN en artikel 5, vierde lid, onder c, RVVN kan de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat een optant de verklaring van verbondenheid schriftelijk aflegt, indien van hem redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij hem schriftelijk aflegt. Hiervan is sprake als niet kan worden verlangd dat een optant de naturalisatieceremonie bijwoont omdat hij bijvoorbeeld onredelijk ver zou moeten reizen om de ceremonie op de diplomatieke of consulaire post bij te wonen. Volstaan kan worden met het schriftelijk afleggen met de verklaring van verbondenheid (model 4.1a HRWN of 4.2a HRWN). De ondertekende schriftelijke verklaring van verbondenheid moet echter eerst (door toezending per post) in het bezit zijn van de Minister van Buitenlandse Zaken, voordat de optiebevestiging wordt bekendgemaakt, bijvoorbeeld door toezending per post.

Uitzondering I op de hoofdregel: Niet mondeling afleggen van de verklaring van verbondenheid, maar schriftelijk

Voor een enkele optant zal een uitzondering gemaakt moeten worden. Indien van de optant door omstandigheden redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling uitspreekt tegenover de bevoegde autoriteit, wordt een schriftelijke verklaring van verbondenheid ondertekend. Voor het schriftelijk afleggen van de verklaring van verbondenheid zijn twee modellen ontwikkeld. In model 4.1a HRWN is de verklaring van verbondenheid opgenomen die besluit met de bevestiging ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ en in model 4.2a HRWN de verklaring van verbondenheid opgenomen die besluit met ‘Dat verklaar en beloof ik’. De optant dient (volgens de dáár geldende regels) bij het afleggen van de optieverklaring wel de bereidverklaring in te vullen en te ondertekenen. De beoordeling of sprake is van de hier bedoelde omstandigheden, ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken (artikel 60a, vijfde lid, BVVN) en wordt gestaafd door ten minste één door of namens de optant overgelegde bewijsstuk(ken).

De verklaring van verbondenheid wordt tevens schriftelijk afgelegd indien een persoon, vanwege zwaarwegende redenen, niet op een naturalisatieceremonie kan verschijnen, maar hij wel in staat is de verklaring van verbondenheid schriftelijk af te leggen. De gemachtigde die wél op de ceremonie verschijnt om namens de optant de optiebevestiging in ontvangst te nemen, overhandigt de Minister van Buitenlandse Zaken de schriftelijke verklaring van verbondenheid. Voor de beoordeling of sprake is van zwaarwegende redenen zie paragraaf 2.12.5.1. De verklaring van verbondenheid kan ook schriftelijk worden afgelegd indien de optant onredelijk ver zou moeten reizen om de naturalisatieceremonie op de diplomatieke of consulaire post bij te wonen.

In bovenstaande gevallen kan na het overhandigen dan wel na toezending aan de Minister van Buitenlandse Zaken van de ondertekende schriftelijk afgelegde verklaring van verbondenheid, tot uitreiking van de optiebevestiging worden overgegaan, al dan niet aan een gemachtigde of op aangepaste wijze, hierbij valt te denken aan een uitreiking buiten de naturalisatieceremonie om of aan toezending van de optiebevestiging aan de optant.

Uitzondering II op de hoofdregel: Niet afleggen van de verklaring van verbondenheid

Er zijn omstandigheden denkbaar waarbij de optant in het geheel niet in staat is om de verklaring van verbondenheid af te leggen. Is de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat in persoon de verklaring van verbondenheid mondeling of schriftelijk af te leggen, dan wordt de verklaring van verbondenheid niet afgelegd. Het zal hier zeer uitzonderlijke gevallen betreffen. Indien de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen, wordt de optiebevestiging bekendgemaakt zonder dat de verklaring van verbondenheid is afgelegd. Zie artikel 60a, zesde lid, BVVN.

In voorkomende gevallen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (meestal) reeds bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring beoordeeld dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie artikel 60a, zesde lid, BVVN. De beoordeling door de Minister van Buitenlandse Zaken van de onmogelijkheid tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid vindt plaats op grond van ten minste één door of namens de optant overgelegde bewijsstuk(ken). Zie hiervoor de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dan ook in gevallen als hier bedoeld bij het afleggen van de optieverklaring afgezien van het invullen en ondertekenen van de bereidverklaring door de optant.

Uitzondering III op de hoofdregel: Tussentijdse wijziging in de situatie van de optant

Het is mogelijk dat tussen het afleggen van de bereidverklaring en de naturalisatieceremonie waar de verklaring van verbondenheid moet worden afgelegd de fysieke of psychische toestand van de optant is gewijzigd. Het is aan de Minister van Buitenlandse Zaken om te beoordelen of en zo ja op welke wijze de verklaring van verbondenheid onder de gewijzigde omstandigheid wordt afgelegd. Voorbeeld: Indien een optant na het ondertekenen van de bereidverklaring in coma is geraakt, kan hij de verklaring van verbondenheid niet langer afleggen. In dit geval wordt de optiebevestiging bekendgemaakt zonder dat de verklaring van verbondenheid is afgelegd.

Mogelijke scenario’s

Met betrekking tot het afleggen van de verklaring van verbondenheid zijn de volgende, niet limitatieve, scenario’s denkbaar:

Wijze bekendmaking

Wijze van afleggen verklaring van verbondenheid

Mondeling

Schriftelijk

Niet

(artikel 60a, vierde lid, BVVN)

(zie artikel 60a, vijfde lid, BVVN)

(zie artikel 60a, zesde lid, BVVN)

Aan betrokkene in beginsel op een naturalisatieceremonie

Scenario 1

Scenario 2

Scenario 3

Aan gemachtigde in beginsel op een naturalisatieceremonie

(artikel 60a, negende lid, BVVN)

 

Scenario 4

Scenario 5

Aan betrokkene op aangepaste wijze waarbij artikel 5, vierde lid, RVVN is gevolgd

(artikel 60a, negende lid, BVVN)

Scenario 6

Scenario 7

Scenario 8

Ad 1. De optant is aanwezig op de naturalisatieceremonie en legt de verklaring van verbondenheid mondeling af

Deze situatie zal doorgaans het geval zijn. De optant heeft bij het afleggen van zijn optieverklaring de bereidverklaring ondertekend. Na het mondeling afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant uitgereikt.

Ad 2. De optant is aanwezig op de naturalisatieceremonie en legt de verklaring van verbondenheid schriftelijk af

De optant heeft bij het afleggen van zijn optieverklaring de bereidverklaring ondertekend. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft, al dan niet bij het afleggen van de optieverklaring, bepaald dat van de optant redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling aflegt. Eerst na het overleggen van de schriftelijke verklaring van verbondenheid wordt tot uitreiking overgegaan.

De Minister van Buitenlandse Zaken kan ervoor kiezen om de schriftelijke verklaring van verbondenheid met de uitnodiging voor de naturalisatieceremonie mee te sturen, zodat de optant de ondertekende schriftelijke verklaring van verbondenheid aan de Minister van Buitenlandse Zaken overhandigt, voordat de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant wordt uitgereikt. Ook kan de Minister van Buitenlandse Zaken ervoor kiezen om op de naturalisatieceremonie zelf de schriftelijke verklaring van verbondenheid te laten ondertekenen.

Ad 3. De optant is wel aanwezig op de naturalisatieceremonie, maar kan de verklaring van verbondenheid niet afleggen

Bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring of na het afleggen hiervan is gebleken dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie artikel 60a, zesde lid BVVN, artikel 5, vierde lid onder c, RVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft derhalve afgezien van het invullen en ondertekenen van de bereidverklaring en ziet af van het afleggen van de verklaring van verbondenheid door de optant. Van zijn bevindingen dienaangaande maakt hij een aantekening in het optiedossier. De optiebevestiging wordt bekendgemaakt zonder dat verklaring van verbondenheid is afgelegd.

Ad 4. De optant is niet in persoon aanwezig op de naturalisatieceremonie, maar laat zich vertegenwoordigen door een gemachtigde en legt de verklaring van verbondenheid schriftelijk af

Vanwege aangetoonde zwaarwegende redenen is de optant vertegenwoordigd door een gemachtigde. Zie artikel 60a, negende lid BVVN en de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN, paragraaf 2.12.5.1. De optant heeft bij het afleggen van zijn optieverklaring de bereidverklaring ondertekend. De optant moet de ondertekende schriftelijke verklaring van verbondenheid meegeven aan de gemachtigde. Eerst na het overleggen van de door de optant ondertekende schriftelijke verklaring van verbondenheid wordt tot uitreiking aan de gemachtigde overgegaan.

De Minister van Buitenlandse Zaken kan ervoor kiezen om de schriftelijke verklaring van verbondenheid bij afleggen van de optieverklaring aan de optant of gemachtigde mee te geven, zodat de gemachtigde de door de optant ondertekende verklaring op de naturalisatieceremonie aan de Minister van Buitenlandse Zaken kan overhandigen. Ook kan de Minister van Buitenlandse Zaken ervoor kiezen om de schriftelijke verklaring van verbondenheid met de uitnodiging voor de naturalisatieceremonie mee te sturen, zodat de optant de ondertekende schriftelijke verklaring ter overhandiging aan de Minister van Buitenlandse Zaken aan de gemachtigde kan meegeven.

Ad 5. De optant is niet in persoon aanwezig op de naturalisatieceremonie, maar is vertegenwoordigd door een gemachtigde en legt de verklaring van verbondenheid niet af

Vanwege aangetoonde zwaarwegende redenen is de optant vertegenwoordigd door een gemachtigde. Zie artikel 60a, negende lid BVVN en de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN, paragraaf 2.12.5.1. Bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring is gebleken dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie artikel 60a, zesde lid BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft derhalve afgezien van het invullen en ondertekenen van de bereidverklaring en ziet af van het afleggen van de verklaring van verbondenheid. In voorkomende gevallen wordt de optiebevestiging aan de gemachtigde bekendgemaakt zonder dat verklaring van verbondenheid is afgelegd.

Ad 6. De optant is niet aanwezig op de naturalisatieceremonie en legt de verklaring van verbondenheid mondeling af

Bij het afleggen van de optieverklaring heeft de optant de bereidverklaring ondertekend. Het verzoek van de optant om, vanwege zwaarwegende redenen, niet in persoon op een naturalisatieceremonie te verschijnen is door de Minister van Buitenlandse Zaken gehonoreerd. Zie artikel 60a, negende lid BVVN en de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN, paragraaf 2.12.5.1. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft besloten om de uitreiking op een aan de omstandigheden aangepaste wijze te doen. Na het mondeling afleggen van de verklaring van verbondenheid, wordt de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de optant uitgereikt.

Bijvoorbeeld indien de optant vanwege langdurige ziekenhuisopname niet in staat is de naturalisatieceremonie bij te wonen, maar fysiek wel in staat is de verklaring van verbondenheid uit te spreken, kan de Minister van Buitenlandse Zaken een ‘privé naturalisatieceremonie' organiseren op de kamer van de optant. Na het mondeling afleggen van de verklaring van verbondenheid, reikt de Minister van Buitenlandse Zaken de optiebevestiging uit.

Ad 7. De optant is niet aanwezig op de naturalisatieceremonie, maar legt de verklaring van verbondenheid schriftelijk af

De optant heeft bij het afleggen van zijn optieverklaring de bereidverklaring ondertekend. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft, al dan niet bij het afleggen van de optieverklaring, bepaald dat van de optant redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de verklaring van verbondenheid mondeling kan afleggen.

Het verzoek van de optant om, vanwege zwaarwegende redenen, niet in persoon op een naturalisatieceremonie te verschijnen is door de Minister van Buitenlandse Zaken akkoord bevonden. Zie artikel 60a, negende lid, BVVN, artikel 5, vierde lid onder c, RVVN en de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN, paragraaf 2.12.5.1. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft besloten om de uitreiking op een aan de omstandigheden aangepaste wijze te doen. Indien de bevestiging bijvoorbeeld door het toezenden per post wordt bekendgemaakt, moet de ondertekende schriftelijke verklaring van verbondenheid voorafgaand aan die toezending in het bezit van de Minister van Buitenlandse Zaken zijn.

Ad 8. De optant is niet aanwezig op de naturalisatieceremonie en legt de verklaring van verbondenheid niet af

Bij het (door een gemachtigde) afleggen van de optieverklaring is gebleken dat de optant vanwege zijn fysieke of psychische toestand niet in staat is de verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie artikel 60a, zesde lid BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft derhalve afgezien van het invullen en onderteken van de bereidverklaring en ziet af van het afleggen van de verklaring van verbondenheid. Het verzoek van de optant om, vanwege zwaarwegende redenen, niet in persoon op een naturalisatieceremonie te verschijnen is door de Minister van Buitenlandse Zaken ook gehonoreerd. Zie artikel 60a, zesde lid BVVN en de toelichting bij artikel 2, tweede lid RWN. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft besloten om de uitreiking op een aan de omstandigheden aangepaste wijze te doen. In voorkomende gevallen wordt de optiebevestiging bekendgemaakt zonder dat verklaring van verbondenheid is afgelegd.

Paragraaf 2.12.6. Procedurele aspecten na uitreiking

Terugmelding

Met het oog op het correct bijhouden van het nationaliteitenregister (artikel 30, eerste lid BVVN) zal bij iedere optiebevestiging van op of na 1 maart 2009 moeten zijn vermeld op welke datum deze optiebevestiging is uitgereikt of anderszins is bekendgemaakt. Immers, het Nederlanderschap zal pas op die datum van uitreiking of bekendmaking zijn ingegaan (met terugwerkende kracht tot de datum van de optiebevestiging). Terugmelding vindt in dit geval plaats door middel van het toesturen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van een (gewaarmerkte) kopie van de optiebevestiging, voorzien van een uitreikingsdatum en een dienststempel. Voorts deelt op grond van artikel 60a, twaalfde lid, BVVN, de Minister van Buitenlandse Zaken Onze Minister mee ‘of en op welke wijze de verklaring van verbondenheid is afgelegd’. Ten behoeve van de mededeling gebruikt de uitreikende autoriteit de kopie van de optiebevestiging die hij op grond van hetzelfde twaalfde lid, BVVN inzendt naar de IND ter opneming in het register als bedoeld in artikel 22 RWN. De wijze waarop de aantekening betreffende de verklaring van verbondenheid op de kopie van de optiebevestiging wordt genoteerd, is vormvrij en alleen van toepassing op optieverklaringen afgelegd op of ná 1 maart 2009.

Archiveren schriftelijke verklaring

Indien de verklaring van verbondenheid schriftelijk is afgelegd, wordt deze verklaring gearchiveerd in het optiedossier bij de post. De verklaring hoeft dus niet naar de IND te worden gestuurd.

2. Naturalisatie vanuit het buitenland

Artikel 7

  • 1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

  • 2. Ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, adviseert Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie van Aruba, omtrent het verzoek.

Overgangsrecht

Voor een gedetailleerde beschrijving van het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel 7 van de Handleiding voor Nederland. Hier volstaat de aantekening dat ten aanzien van verzoeken die vóór 1 april 2003 zijn ingediend niet het vereiste van het afleggen van de naturalisatietoets als bedoeld in artikel 2 BNT geldt. Op deze verzoeken blijft de oorspronkelijke tekst van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN van toepassing, evenals de voormalige richtlijnen van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 1999.

Op de kinderen voor wie medeverlening wordt verzocht, is in alle gevallen artikel 11, zesde lid, RWN van toepassing (dus ook indien het verzoek is ingediend vóór 1 april 2003).

Naturalisatieceremonie

Vanaf 1 oktober 2006 treedt het naturalisatiebesluit in werking door de uitreiking ervan aan de betrokkene. Voor het naturalisatiebesluit dat op of na 1 oktober 2006 is vastgesteld, geldt dat dit wordt uitgereikt op de naturalisatieceremonie.

Zie artikel II van het Besluit van 19 mei 2006, Stb. 250, tot wijziging van het BVVN. Zie verder artikel 60b BVVN en hieronder paragraaf 3.13.

Met ingang van 1 maart 2009 is de bereidheid om bij verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen een nieuwe voorwaarde voor de verkrijging van het Nederlanderschap. In de regel moet tijdens de naturalisatieceremonie de naturalisandus die de bereidverklaring gegeven heeft, de verklaring van verbondenheid afleggen voordat hem het uittreksel uit het besluit tot verlening van het Nederlanderschap wordt uitgereikt. Zie ook toelichting bij artikel 60b, derde lid, BVVN en artikel 2, vijfde lid, artikel 6, artikel 8, eerste lid, onder e, artikel 11 vierde en vijfde lid, artikel 23, artikel 26 en artikel 28 RWN.

7-1. Toelichting ad artikel 7, eerste lid

7-1-1. Toelichting algemeen

Hieronder wordt de procedure beschreven voor de behandeling van verzoeken om naturalisatie.

Voor wat betreft de voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap, zie de toelichting bij artikelen 8, 9, eerste lid en 11 RWN.

Dit artikel is een inleidende bepaling waaruit blijkt dat naturalisatie – de RWN spreekt van ‘verlenen van het Nederlanderschap’ – tot stand komt bij koninklijk besluit en alleen als iemand daar zelf om vraagt. Dit koninklijk besluit is een zogenoemd ‘klein KB’, waarvoor geen overleg in de ministerraad is vereist, waarvoor het advies van de Raad van State achterwege kan blijven en waarvoor geen plaatsing in het Staatsblad nodig is. Artikel 7, tweede lid, RWN verleent een adviserende functie aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen respectievelijk Aruba maar de uiteindelijke voordracht vindt plaats door de Minister van Justitie van Nederland op grond van artikel 7, eerste lid, RWN. De Minister is bevoegd om een verzoek om naturalisatie aan te houden of af te wijzen (zie artikel 9, vijfde lid, RWN).

7-1-2. Toelichting nadere regelgeving in het BVVN

Artikel 21 RWN bepaalt dat bij algemene maatregel van rijksbestuur de autoriteiten en ambtenaren worden aangewezen die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van verzoeken om naturalisatie. Dit artikel bepaalt voorts dat bij algemene maatregel van rijksbestuur nadere voorschriften kunnen worden gesteld voor de wijze van inontvangstneming van verzoeken om naturalisatie en voor de verdere administratieve behandeling van verlening van het Nederlanderschap. Deze nadere regelgeving is opgenomen in de algemene maatregel van rijksbestuur BVVN. Artikel 2, aanhef en onder d, BVVN bepaalt dat in het buitenland de Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd is tot het in ontvangst nemen van verzoeken om naturalisatie. De vormvoorschriften, procedurele vereisten en administratieve behandeling van de verzoeken om naturalisatie zijn voor het buitenland geregeld in de artikelen 2 tot en met 5; 31 en 32 en 51 tot en met 56 BVVN.

7-1-3. Procedure naturalisatie

Paragraaf 3.1. Voorlichtingsfase

  • Voorafgaand aan de indiening van een verzoek om naturalisatie verstrekt de Minister van Buitenlandse Zaken informatie aan de verzoeker. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van IND-brochures of een verwijzing naar het internet (zie hoofdstuk Voorlichting).

  • Het spreekt voor zich dat de verzoeker erop wordt geattendeerd als hij in aanmerking komt voor verkrijging van het Nederlanderschap door optie, in welk geval indiening van een verzoek om naturalisatie uiteraard achterwege kan blijven. Zie ook de toelichting bij artikel 6 RWN.

  • Zonodig wordt de verzoeker erop gewezen dat hij het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, BNT op de post dient af te leggen. Zie ook de toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, paragraaf 2.1.

  • De verzoeker dient voorts te worden geïnformeerd over de bij de indiening van het verzoek om naturalisatie te verstrekken gegevens en over te leggen documenten.

  • Verder dient de verzoeker te worden geïnformeerd over de verplichting om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Zie ook de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 5.3.

  • Voorts wordt de verzoeker geïnformeerd over de te betalen naturalisatiegelden. Daarbij wordt hij erop geattendeerd dat betaalde naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie. Zie ook de toelichting bij artikel 13, eerste lid, paragraaf 2 en paragraaf 3.

  • Tevens wordt verzoeker erop geattendeerd dat het besluit tot verlening van het Nederlanderschap als regel door uitreiking in persoon op een naturalisatieceremonie in werking treedt (artikel 60b, eerste lid, BVVN). Zie ook paragraaf 3.13.

  • De verzoeker moet worden geïnformeerd over zijn verplichting om, als onderdeel van de verkrijging van het Nederlanderschap, een verklaring van verbondenheid af te leggen. De verzoeker wordt erop attent gemaakt dat hij de verklaring van verbondenheid, in beginsel op een naturalisatieceremonie, moet afleggen en dat het naturalisatiebesluit niet eerder bekend wordt gemaakt, dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd.

  • Tot slot verdient het aanbeveling om samen met de verzoeker een inschatting te maken van de haalbaarheid van het verzoek. Enerzijds wordt daarmee voorkomen dat kansarme verzoeken worden ingediend. Anderzijds kan dit worden beschouwd als dienstverlening aan de verzoeker, waarmee de kans op teleurstelling kan worden verkleind.

Indien de verzoeker (nog) niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie en/of niet alle vereiste gegevens heeft verstrekt of de gevraagde documenten heeft overgelegd, dient hem te worden ontraden om een verzoek in te dienen. Indien verzoeker er onder deze omstandigheden niettemin op staat een verzoek in te dienen, dient de Minister van Buitenlandse Zaken het verzoek in ontvangst te nemen. De verzoeker dient erop te worden geattendeerd dat de uiteindelijke beslissing wordt genomen door Onze Minister en dat dus van tevoren geen uitsluitsel kan worden gegeven over het al dan niet inwilligen van het verzoek om naturalisatie.

Paragraaf 3.2. Indiening verzoek om naturalisatie

Paragraaf 3.2.1. Meerderjarige verzoeker (artikel 8, tweede lid, artikel 10 en artikel 11, vijfde lid RWN)

Omdat het van belang is dat de verzoeker aantoont dat hij degene is die hij opgeeft te zijn, dient hij als hoofdregel in persoon te verschijnen bij de indiening van zijn verzoek (artikel 2, tweede lid, RWN; artikel 3, eerste lid, BVVN; zie ook paragraaf 3.2.5. (gemachtigde) (zie model 2.1a HRWN). De Minister van Buitenlandse Zaken die het verzoek in ontvangst neemt, moet zich door nader onderzoek de nodige zekerheid verschaffen over de identiteit van de verzoeker. Daartoe wordt de verzoeker gevraagd om – zoveel mogelijk – een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. Voorts wordt de verzoeker – ter meerdere zekerheid – gevraagd om andere bewijsstukken over te leggen, zoals bijvoorbeeld een geboorteakte. Zie paragraaf 3.5 Over te leggen documenten.

Paragraaf 3.2.2. Medeverlening (artikel 11, eerste lid, RWN)

Kinderen jonger dan 12 jaar

Deze kinderen hoeven niet in persoon te verschijnen bij de indiening van het verzoek.

Kinderen van 12 jaar of ouder

Minderjarige kinderen van 12 jaar of ouder, voor wie medeverlening wordt verzocht, kunnen verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen over de medeverlening van het Nederlanderschap. De kinderen kunnen op het moment van indiening van het verzoek hun eventuele zienswijze naar voren brengen op model 2.1a (verzoek om naturalisatie door meerderjarige).

Voor kinderen tussen de 12 en de 16 jaar is verschijning in persoon niet voorgeschreven maar verdient het wel de voorkeur dat zij in persoon verschijnen. Stuit dat op bezwaar, dan wordt hen schriftelijk verzocht het model 2.10a (formulier zienswijze medeverlening minderjarigen van 12 tot en met 15 jaar) te ondertekenen, waarin zij aangeven of zij al dan niet instemmen met de medeverlening van het Nederlanderschap en die verklaring, met een kopie van een geldig buitenlands reisdocument, te zenden aan de autoriteit waar het verzoek om naturalisatie van de ouder is ingediend. Zie ook de toelichting bij artikel 2 RWN.

Kinderen van 16 jaar of ouder

Voor kinderen van 16 jaar of ouder is verschijning in persoon voorgeschreven in artikel 3 1, derde lid, BVVN; zij dienen zich te legitimeren met een geldig buitenlands reisdocument. Zie ook de toelichting bij artikel 2 RWN.

Paragraaf 3.2.3. Wettelijk vertegenwoordiger/(andere) ouder

Voor de andere ouder of wettelijk vertegenwoordiger is verschijning in persoon niet voorgeschreven, maar verdient dat wel de voorkeur. Stuit persoonlijke verschijning op bezwaar, dan wordt betrokkene schriftelijk verzocht om een verklaring te ondertekenen waarin staat of al dan niet wordt ingestemd met de medeverlening van het Nederlanderschap aan het minderjarige kind en die verklaring, met een kopie van een geldig identiteitsbewijs, te zenden aan de Minister van Buitenlandse Zaken, de diplomatieke of consulaire post van het ressort waar de hoofdverzoeker om naturalisatie zijn hoofdverblijf heeft. Voor de zienswijze van de andere ouder of wettelijk vertegenwoordiger kan gebruik worden gemaakt van model 2.13a HRWN (brief zienswijze andere ouder/wettelijk vertegenwoordiger) en model 2.14a HRWN (formulier zienswijze andere ouder/wettelijk vertegenwoordiger). Zie ook de toelichting bij artikel 2 RWN.

Paragraaf 3.2.4. Gemachtigde

In gevallen, waarin verschijning in persoon weliswaar is voorgeschreven, maar dit om zwaarwegende redenen niet kan worden verlangd, kan het verzoek om naturalisatie worden ingediend c.q. de verklaring van al dan niet instemming met de (mee-)naturalisatie worden afgelegd door een daartoe schriftelijk gemachtigde meerderjarige persoon, mits voldoende zekerheid kan worden verkregen over de identiteit van de verzoeker c.q. het mee te naturaliseren kind van 16 jaar of ouder en de gemachtigde (artikel 3, tweede lid, BVVN). Bij zwaarwegende redenen wordt gedacht aan fysieke en/of psychische onmogelijkheid om in persoon te verschijnen. De door betrokkene en/of zijn gemachtigde aangevoerde zwaarwegende redenen dienen te worden aangetoond (bijvoorbeeld door een medische verklaring). De gemachtigde dient in persoon aan het loket te verschijnen en de nodige zekerheid te verschaffen over zijn identiteit door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs. De machtiging dient schriftelijk te zijn en ondertekend door de verzoeker c.q. het mee te naturaliseren kind van 16 jaar of ouder. De gemachtigde dient een geldig buitenlands reisdocument van de verzoeker c.q. het mee te naturaliseren kind van 16 jaar of ouder over te leggen.

In voorkomende gevallen kan het hoofd van de post verlangen dat de verzoeker c.q. het mee te naturaliseren kind van 16 jaar of ouder hem ontvangt om in persoon de voor de besluitvorming benodigde gegevens in ontvangst te nemen.

Indien de verzoeker wegens handelingsonbekwaamheid onder curatele is gesteld wordt het verzoek ingediend door zijn curator.

Paragraaf 3.2.5. Uitsluitend schriftelijk verzoek

Het verzoek om naturalisatie dient op schrift te worden gesteld en te worden ondertekend door de verzoeker of, in het voorkomende geval, door zijn wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde (artikel 3, derde lid, BVVN). In het verzoek dienen de minderjarige kinderen en kindskinderen, voor wie medeverlening wordt gevraagd, te worden vermeld (artikel 11, eerste lid, RWN; artikel 31, tweede lid, BVVN). Een model van een verzoek om naturalisatie is opgenomen als model 2.1a (verzoek om naturalisatie tot Nederlander).

Paragraaf 3.3. Te verstrekken gegevens

Op grond van artikel 31, eerste lid, BVVN verstrekt de verzoeker bij de indiening van het verzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn:

  • a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

  • b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

  • c. adres, postcode en woonplaats;

  • d. geslacht;

  • e. nationaliteit(en);

  • f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;

  • g. indien van toepassing: duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;

  • h. indien van toepassing, bestaan en duur van het actuele huwelijk of geregistreerd partnerschap en van de eerdere huwelijken en van de ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;

  • i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;

  • j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat:

  • k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;

  • l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.

Voor zoveel mogelijk verstrekt hij dezelfde gegevens over de minderjarige kinderen en kindskinderen voor wie medeverlening verzocht wordt (artikel 31, tweede lid, BVVN).

De informatie over de gegevens genoemd bij a tot en met e, zal bij ieder verzoek om naturalisatie verstrekt moeten worden. De noodzaak van verstrekking van de gegevens genoemd in de onderdelen f tot en met 1 is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit geldt voor de naturalisatie op grond van artikel 8, tweede lid, RWN indien de verzoeker in aanmerking meent te komen voor een van de bijzondere regelingen daarvan, dan wel voor een naturalisatie op grond van artikel 10, RWN. Zo zijn de gegevens waarop onderdeel h ziet in het bijzonder van belang om te beoordelen of de verzoeker in aanmerking komt voor een naturalisatie als echtgenoot van een Nederlander (vergelijk artikel 8, tweede lid, RWN) alsmede voor de beantwoording van de vraag of sprake is van eerdere huwelijken en, zo ja, op welke wijze die huwelijken zijn ontbonden en voorts voor de beoordeling van een eventuele vrijstelling van de afstandsplicht ais bepaald in artikel 9, derde lid onder d, RWN. Onderdeel i ziet vooral op naturalisatie van minderjarigen of jongvolwassenen, zoals die wordt geregeld in artikel 11, zesde lid, RWN.

Ad a t/m e, g (wat betreft duur van hoofdverblijf) en h t/m k

Uiteraard gaat het niet om de duur van het hoofdverblijf in het Koninkrijk, maar enkel om (de duur van) het hoofdverblijf buiten het Koninkrijk. Het hoofdverblijf (en de duur daarvan) buiten het Koninkrijk zal in veel gevallen blijken uit de bevolkingsadministratie (of andere officiële lokale overheidsbronnen) van het land waar verzoeker verblijft.

Een kanttekening wordt gemaakt bij de echtgenoot/partner van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, juncto artikel 2, tweede lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. Deze vreemdeling behoudt niet alleen zijn hoofdverblijf in Nederland, maar behoudt in de regel, mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldaan blijft, tevens zijn verblijfsrecht in Nederland. Een vereiste is dat de vreemdeling gedurende de periode van uitzending alsook het daaraan voorafgaande verblijf in Nederland heeft samengewoond met de echtgenoot/partner. Zie artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h RWN.

De Minister van Buitenlandse Zaken voegt bij het advies aan de IND (een) uittreksel(s) uit eerdergenoemde bevolkingsadministratie of – voor zover aanwezig – stukken uit de eigen administratie, waaruit – voor zoveel mogelijk – de hier bedoelde gegevens blijken. Ook van de kinderen en kindskinderen voor wie medeverlening wordt verzocht, worden uittreksels en/of (afschriften van) stukken bijgevoegd waaruit – voor zoveel mogelijk – blijkt van de gegevens bedoeld bij ad a t/m e en g (wat betreft het hoofdverblijf), alsmede van de geslachtsnaam, voornamen, plaats en datum van geboorte van de ouders en wie gezag over de kinderen uitoefent. Zie voor een nadere toelichting van het begrip ‘hoofdverblijf‘ de toelichting bij de artikelen 1, eerste lid, onder h en 8, eerste lid, onder c, RWN.

Ad f en g (wat betreft toelating)

Bij naturalisatieverzoeken ingediend in het buitenland geldt uiteraard niet het vereiste van toelating in het Koninkrijk. De verzoeker zal in de praktijk niet in het bezit zijn van een verblijfsdocument voor het Koninkrijk.

Ad I

In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om nadere gegevens en bewijsstukken te vragen (vergelijk ook artikel 31, vijfde lid, BVVN). Te denken valt bijvoorbeeld aan:

  • een bewijs van eerder bezit van de Nederlandse nationaliteit. Dit bewijs kan worden verkregen na raadpleging van – voor zover aanwezig – de eigen administratie of het bestand van het bureau Vestigingsregister van de gemeente Den Haag. Indien de Minister van Buitenlandse Zaken twijfelt aan het beweerde oud-Nederlanderschap of oud-Nederlands onderdaanschap, dient daarvan een bewijs overgelegd te worden door verzoeker. Zie de toelichting bij artikel 6, eerste lid, onder f (paragraaf 2). Zie ook artikel 22 RWN;

  • bewijs van gezagsvoorziening. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een buitenlandse rechterlijke voogdijbeschikking of een echtscheidingsvonnis, waarbij tevens in het gezag over de kinderen is voorzien. Het hier bedoelde bewijs kan bijvoorbeeld nodig zijn om te kunnen vaststellen wie voor een minderjarige een verzoek mag indienen of wie gehoord moeten worden dan wel om te kunnen beoordelen of een minderjarige al dan niet zal delen in de naamsvaststelling c.q. naamswijziging van zijn ouder;

  • aantonen van ‘het feitelijk behoren’ tot het gezin in geval van een minderjarige kind voor wie om medeverlening wordt verzocht.

Paragraaf 3.4. Af te leggen verklaringen