Besluit regeling overgang adellijke titels bij regt van eerstgeboorte

Geraadpleegd op 25-04-2025.
Geldend van 19-04-1868 t/m heden

Besluit van den 26sten Maart 1868, houdende regeling van den overgang van adellijke titels bij regt van eerstgeboorte

Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Overwegende, dat het noodzakelijk is het bestaande verschil van gevoelen omtrent den overgang bij regt van eerstgeboorte van adellijke titels door stellige voorschriften op te heffen;

Op de voordragt van Onzen Minister van Justitie, van den 17den Februarij 1868, 2de afdeeling, no. 105;

Den Raad van State gehoord (advies van den 10den Maart 1868, no. 10);

Gezien het nader rapport van Onzen Minister van Justitie, van den 20sten Maart 1868, 2de afdeeling, no. 115;

Gelet op art. 63 der Grondwet;

Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Wanneer adellijke titels zijn verleend of in het vervolg verleend mogten worden, met bepaling van overgang bij regt van eerstgeboorte op de wettige mannelijke afstammelingen of nakomelingen van den oorspronkelijk begiftigde in den mannelijken stam, gelden omtrent dien overgang de volgende regelen:

  • 1°. Na overlijden van den oorspronkelijk begiftigde gaat de titel over op zijn' eerstgeboren zoon en vervolgens of, bij vóóroverlijden van dezen laatste, onmiddellijk op de wettige mannelijke afstammelingen van den eerstgeboren zoon, met dien verstande, dat onder dezen steeds de oudste in leven zijnde van den oudsten mannelijken staak bij uitsluiting van alle anderen tot het voeren van den titel geregtigd is.

  • 2°. Bij ontstentenis van wettige mannelijke afstammelingen van den eerstgeboren zoon gaat de titel over op zijne broeders en hunne wettige mannelijke afstammelingen uit den mannelijken stam, met dien verstande dat de oudere broeder, met zijne nakomelingen, steeds den jongeren broeder met diens nakomelingen uitsluit, en dat verder steeds de oudste van den oudsten staak bij uitsluiting van alle anderen tot het voeren van den titel geregtigd is.

  • 3°. Het regt tot het voeren van den titel gaat eerst verloren na het overlijden van den oorspronkelijk begiftigde en van alle zijne wettige mannelijke afstammelingen uit den mannelijken stam.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift tot narigt zal worden gezonden aan den Raad van State en aan den Hoogen Raad van Adel.

's Gravenhage, den 26sten Maart 1868

Willem

De

Minister

van Justitie,

Wintgens

Uitgegeven den dertigsten Maart 1868.

Minister

Wintgens