Wet van 9 oktober 2008 tot aanpassing van de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering
van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging
van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653), de wet van
24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage ondertekende
verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni
1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten verdrag betreffende
de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is gebleken de wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage
tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke
en handelszaken (Stb. 653), de wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te ’s-Gravenhage
ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677) en de wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te ’s-Gravenhage gesloten
verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141) op enige punten aan te passen aan de Uitvoeringswet EG-bewijsverordening;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: