4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen
in niet explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders
4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink
4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder,
natrium en calciumcarbide
|