-
a. Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van:
-
1°. de controle van rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik
van rechtspersonen, waaronder het plegen van misdrijven en overtredingen van financieel-economische
aard door of door middel van deze rechtspersonen, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
van de Wet controle op rechtspersonen;
-
2°. de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet;
-
3°. de beoordeling van de benoeming, de herbenoeming of het ontslag van de leden van de
commissies van toezicht bij de inrichtingen, bedoeld in onderdeel c, alsmede van de
leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 50,
eerste lid, van het Besluit beheer politie;
-
4°. het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 28 van de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens en de verdere verstrekking van die gegevens
aan de Adviescommissie VOG-politiegegevens, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, van
die wet, ten behoeve van de toepassing van artikel 44a van het Besluit justitiële
en strafvorderlijke gegevens;
-
5°. de taakuitvoering van de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 13 van
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 3.2 van
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
-
6°. de tenuitvoerlegging van een geldboete als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van
Strafrecht, van de verbeurdverklaring van niet in beslaggenomen voorwerpen, bedoeld
in artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht of van een maatregel als bedoeld in de
artikelen 36b, eerste lid, 36e, eerste lid, of 36f, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht;
-
7°. de inspectie, bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, met
het oog op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Politiewet
2012 en op de uitvoering van een bevel, als bedoeld in de artikelen 126nba, eerste
lid, 126uba, eerste lid en 126zpa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering,
door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in
artikel 142, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
-
8°. de Passagiersinformatie-eenheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet gebruik
van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven,
met het oog op de uitvoering van haar taken, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid,
onder a en b, en 14, tweede lid, van die wet;
-
9°. het doen en uitvoeren van verzoeken om internationale rechtshulp in stafzaken;
-
10°. de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen d en e, en
tweede lid, van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen, door het Nationaal
Cyber Security Centrum;
-
11°. de uitvoering van artikel 2 van de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale
veiligheid;
-
12°. de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 40b, 40c, 40d en 40e, van
de Penitentiaire beginselenwet.
-
b. de burgemeester ten behoeve van:
-
1°. de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond
van de Rijkswet op het Nederlanderschap;
-
2°. de afgifte van de woonverklaring, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek.
-
c. de directeuren van inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire
beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1,
onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en functionarissen
van de Dienst Justitiële inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid,
ten behoeve van:
-
1. het nemen van beslissingen over hetzij de indienstneming of het ontslag van personeel,
hetzij de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de
inrichting, voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of veiligheid in de inrichting
respectievelijk de voorziening;
-
2. het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof;
-
3. het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma, bedoeld
in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, of een scholing- en
trainingprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële
inrichtingen;
-
4. het treffen van maatregelen met betrekking tot de voorkoming van strafbare feiten
door of met betrekking tot gedetineerden, de handhaving van de orde en veiligheid
in de justitiële inrichting, of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
-
d. Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheid,
bedoeld in artikel 37q van de Luchtvaartwet, en de commandant van de Koninklijke marechaussee,
voor zover de uitoefening van die bevoegdheid aan hem is gemandateerd;
-
e. de korpschef, ten behoeve van zijn adviserende taak in het kader van:
-
1°. de uitvoering van artikel 3B.1 van het Vuurwerkbesluit;
-
2°. de benoeming en de herbenoeming van de leden van de commissies van toezicht op de
arrestantenzorg, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit beheer politie;
-
f. het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie
politie, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid
als bedoeld in artikel 48q, eerste lid, 48s, tweede lid, 48x, eerste en tweede lid,
van de Politiewet 2012;
-
g. het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld
in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur,
ten behoeve van de uitoefening van de in die wet aan het bureau opgedragen taak;
-
h. de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 4:1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°;
-
i. de burgemeester en de commissaris van de Koning, ten behoeve van hun adviserende taak,
bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau
en Onze Minister van Defensie met het oog op de toekenning van bij koninklijk besluit
te verlenen onderscheidingen;
-
j. gedragsdeskundigen, voor zover het betreft auditieve of audiovisuele registraties
van het verhoor van een persoon naar aanleiding van een ernstig strafbaar feit, voor
het beoordelen van het verhoor en het opstellen van een deskundigenrapportage ten
behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek of het onderzoek
ter terechtzitting;
-
k. Onze Minister van Defensie en de onder hem ressorterende bevelvoerende militairen
van een oorlogsschip, inrichting van de zeemacht, compagnie, eskadron, batterij of
squadron of een hogere eenheid, voor zover het betreft gegevens omtrent:
-
1°. de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen jegens een militair, ten behoeve
van het nemen van maatregelen met betrekking tot de operationele gereedheid van de
eenheid; of
-
2°. de betrokkenheid van een militair bij de verdenking van een overtreding van de Opiumwet
of een misdrijf, ten behoeve van het nemen van besluiten inzake schorsing of ontslag
van militaire ambtenaren, als bedoeld in artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet
1931;
-
l. bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur, voor zover
dat noodzakelijk is in de gevallen waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van die
wet, uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de betrokkene, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van die wet. Indien de betrokkene een rechtspersoon is betreffen
de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking
tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van
Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is
betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan.
Indien de betrokkene een maatschap of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens
de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en
commandite, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel
51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze
rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
-
m. het college van burgemeester en wethouders voor zover het gegevens behoeft voor de
handhaving van de voorschriften, bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, van de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek;
-
n. bestuursorganen, ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent de toepassing
van artikel 6 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding,
uitsluitend voor zover het betreft gegevens omtrent de aanvrager, subsidieontvanger
of houder van een vergunning, ontheffing of erkenning als bedoeld in artikel 6, onderdeel
a, van die wet. Indien deze aanvrager, subsidieontvanger of houder een rechtspersoon
is, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon als de bestuurders, alsmede de gegevens
met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van
het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien een bestuurder een
rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders
daarvan. Indien de aanvrager, subsidieontvanger of houder een maatschap of vennootschap
onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten, uitgezonderd de
gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens met betrekking
tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van
Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten rechtspersoonlijkheid
bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede de bestuurders daarvan;
-
o. de hulpofficier van justitie, de functionarissen, bedoeld in de artikelen 17, vierde
lid, van de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere
opsporingsambtenaren, het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst en de direct toezichthouder,
bedoeld in artikel 1 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, ten behoeve
van:
-
1°. de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder m, van de Ambtsinstructie
van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
-
2°. de behandeling en beoordeling van de geweldsregistratie, bedoeld in artikel 18a van
de Ambtsinstructie van de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren;
-
p. de raad van bestuur van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33a van de Wet op
de kansspelen ten behoeve van het betrouwbaarheidsonderzoek, bedoeld in artikel 31i
van de Wet op de kansspelen. De te verstrekken gegevens betreffen uitsluitend de in
artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand genoemde personen.
Indien het daarbij gaat om een rechtspersoon, betreffen de gegevens zowel de rechtspersoon
zelf als de bestuurders, alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan
artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft
gelegen. Indien een bestuurder een rechtspersoon is betreffen de gegevens eveneens
deze rechtspersoon, alsmede de bestuurders daarvan. Indien de betrokkene een maatschap
of vennootschap onder firma is betreffen de gegevens de maten, dan wel de vennoten,
uitgezonderd de gegevens betreffende de vennoot en commandite, alsmede de gegevens
met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van
het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen. Indien de vennoten of maten
rechtspersoonlijkheid bezitten betreffen de gegevens deze rechtspersonen, alsmede
de bestuurders daarvan;
-
q. deskundigen als bedoeld in artikel 51i van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve
van de uitvoering van hen opgedragen onderzoeken in strafzaken;
-
r. het Nederlands Forensisch Instituut ten behoeve van de uitvoering van zijn taken met
het oog op de waarheidsvinding in strafzaken, het leveren van een bijdrage aan de
handhaving van de internationale en nationale rechtsorde of veiligheid, de ondersteuning
bij de hulpverleningstaak van de politie en het leveren van een dienst of product,
na goedkeuring van de Minister van Justitie en Veiligheid, indien sprake is van een
zaak van groot maatschappelijk belang;
-
s. de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van haar toezichthoudende taak op de
naleving van:
-
1°. de artikelen 6 en 24 van de Mededingingswet, gelet op artikel 2 van die wet;
-
2°.
Artikel 3.42 van het Energiebesluit en verordening 1227/2011 als bedoeld in artikel
1.1 van de Energiewet, gelet op artikel 5.1, eerste lid, van die wet;
-
3°. onderdeel a van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming, gelet op
artikel 2.2 van die wet; of
-
4°. De artikelen 4.3 en 4.7 van de Telecommunicatiewet, gelet op artikel 15.1 van die
wet;
-
t. de Regionale Ambulancevoorzieningen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet
ambulancezorgvoorzieningen, en de besturen van de veiligheidsregio’s, bedoeld in artikel
35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, ten behoeve van de uitoefening van
de meldkamerfunctie, bedoeld in artikel 25b, eerste lid, van de Politiewet 2012;
-
u. het Informatieknooppunt zorgfraude, genoemd in artikel 1.1 van de Wet bevorderen samenwerking
en rechtmatige zorg, ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 2.4, van die wet;
-
v. de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, bedoeld in
artikel 1 van de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen,
ten behoeve van de onderzoeks-, advies- en rapportagetaken, bedoeld in artikel 5 van
de Wet Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen;
-
w. de leden van een commissie ingesteld op grond van artikel 68, tweede lid, onderdeel
a, of 69 van de Politiewet 2012, ten behoeve van de behandeling van en advisering
over klachten over gedragingen van ambtenaren van politie of militairen van de Koninklijke
Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, de leden van een
commissie van toezicht op de arrestantenzorg als bedoeld in artikel 50, eerste lid,
van het Besluit beheer politie, ten behoeve van het toezicht op de arrestantenzorg,
en de leden van een commissie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a,
van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, ten behoeve van de behandeling van
en advisering over klachten over gedragingen van ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten,
alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies;
-
x. het Bureau Financieel Toezicht ten behoeve van zijn toezichthoudende taak genoemd
in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme, voor zover het instellingen betreft als bedoeld in artikel
1a, vierde lid, onderdeel a, b, d en e, van de Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme, Onze Minister van Financiën ten behoeve van zijn toezichthoudende
taak genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel e, van de Wet ter voorkoming van
witwassen en financieren van terrorisme, voor zover het instellingen betreft als bedoeld
in artikel 1a, vierde lid, onderdeel g, h, i, j, k, o en p, van de Wet ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme, en de Kansspelautoriteit ten behoeve
van zijn toezichthoudende taak genoemd in artikel 1d, eerste lid, onderdeel f, van
de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, voor zover het
instellingen betreft als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel n, van de Wet
ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
-
y. De Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 9:17, onderdeel a, van de Algemene wet
bestuursrecht, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar gedragingen van
bestuursorganen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Nationale
ombudsman;
-
z. Onze Minister van Financiën, wanneer de door Onze Minister van Financiën aangewezen
inspecteur of een andere aangewezen ambtenaar, bedoeld in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling
Belastingdienst 2003, een verzoek doet om deze gegevens in verband met de bevoegdheid
op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en wanneer de
door Onze Minister van Financiën aangewezen ontvanger of een andere aangewezen ambtenaar,
bedoeld in Hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, een verzoek
doet om deze gegevens in verband met de bevoegdheid op grond van artikel 62, derde
lid, van de Invorderingswet 1990;
-
aa. de Politieacademie, bedoeld in artikel 73 van de Politiewet 2012, ten behoeve van
de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Politiewet 2012;
-
ab. de korpschef, ten behoeve van de voordracht voor toekenning van de Eremedaille voor
verdienste politie aan een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 5, eerste
lid van het Besluit tot een Eremedaille voor verdienste politie.