Eindterm
|
2a: De personen zijn in staat de begrippen consument, cliënt, producent, sparen, ontsparen
en lenen aan de hand van een eenvoudige economische kringloop uit te leggen
|
2a.1
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen de begrippen consument/cliënt en producent.
|
B
|
2a.2
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer een consumentenhuishouding spaart en ontspaart,
en leent.
|
K
|
2a.3
|
De kandidaat kan in een eenvoudige economische kringloop de geldstromen en goederenstromen
beschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
2b: De personen zijn in staat eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven
en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding op te stellen
|
2b.1
|
De kandidaat kan aan de hand van een gegeven eenvoudige financiële opstelling van
inkomsten en uitgaven de huidige bestedingsruimte van een consument berekenen.
|
Tp
|
2b.2
|
De kandidaat kan een overzicht maken van het persoonlijk vermogen van de consument.
|
Tp
|
Eindterm
|
2c:De personen zijn in staat eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven
en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding voor een moment in de toekomst,
rekening houdend met het levensfasemodel op te stellen
|
2c.1
|
De consumentenhuishouding doorloopt in de tijd een aantal levensfasen; de kandidaat
kan deze fasen benoemen.
|
K
|
2c.2
|
De kandidaat kan aan de hand van een eenvoudige casus financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven
en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding opstellen voor een moment
in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel.
|
Tp
|
Eindterm
|
2d: De personen zijn in staat een eenvoudig vermogensplan voor een consument of cliënt
op basis van de huidige en toekomstige financiële positie op te stellen
|
2d.1
|
De kandidaat kan een eenvoudig vermogensplan opstellen met aantoonbare kennis van
de basisprincipes en consequenties van inkomen, sparen, lenen, verzekeren en beleggen.
|
Tp
|
Eindterm
|
2e: De personen zijn in staat aan te geven welke risico’s de consument of cliënt loopt
ten aanzien van bezit, vermogen, inkomen en overlijden en welke maatregelen hiervoor
getroffen moeten worden
|
2e.1
|
De kandidaat kan de drie risicogroepen noemen die een consument of cliënt loopt.
|
K
|
2e.2
|
De kandidaat kan de risico’s waarvan de gevolgen te verzekeren zijn in (vier of) vijf
groepen onderverdelen.
|
K
|
2e.3
|
De kandidaat kan de risico’s noemen verbonden aan materieel bezit en welke verzekering(en)
daarbij gesloten kan (kunnen) worden.
|
K
|
2e.4
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan de gezondheid en welke
verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.
|
K
|
2e.5
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan vermogen van de consument
of cliënt, de aansprakelijkheidsrisico’s, en welke verzekering(en) daarbij gesloten
kan (kunnen) worden.
|
K
|
2e.6
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s verbonden aan (lang) leven en dood
en welke verzekering(en) daarbij gesloten kan (kunnen) worden.
|
K
|
2e.7
|
De kandidaat kan particuliere verzekeringen noemen die een consument moet sluiten.
|
K
|
2e.8
|
De kandidaat kan de werknemersverzekeringen noemen en voor wie die werknemersverzekeringen
gelden.
|
K
|
2e.9
|
De kandidaat kan de volksverzekeringen opnoemen en voor wie die volksverzekeringen
gelden.
|
K
|
2e.10
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van risico’s die niet te verzekeren zijn.
|
K
|
Eindterm
|
2f: De personen zijn in staat informatiebronnen die gericht zijn op de consument of clliënt
te noemen.
|
2f.1
|
De kandidaat kan de volgende informatiebronnen noemen die gericht zijn op de consument
of cliënt:
|
K
|
|
– Overheid (Afm)
|
|
|
– Markt (Nibud, Consumentenbond)
|
|
2f.2
|
De kandidaat kan beschrijven wat een financiële bijsluiter, een productwijzer en het
dienstverleningsdocument is.
|
K
|
2f.3
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een financiële bijsluiter beschikbaar
moet zijn en welke (financiële) informatie in een financiële bijsluiter gegeven moet
worden.
|
K
|
2f.4
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een productwijzer en een dienstverleningsdocument
beschikbaar moeten zijn en welke financiële of andere informatie in productwijzer
en een dienstverleningsdocument gegeven moet worden.
|
K
|
Eindterm
|
2g: De personen zijn in staat uit te leggen waarom prudentieel toezicht en gedragstoezicht
op de financiële markten nodig is
|
2g.1
|
De kandidaat kan het doel van prudentieel en gedragstoezicht uitleggen.
|
B
|
Eindterm
|
2h: De personen zijn in staat aan te geven welke klachtenregelingen en buitengerechtelijke
geschillenbeslechtingregelingen voor de consument of cliënt in de financiële dienstverlening
van toepassing zijn
|
2h.1
|
De kandidaat kan de klachten- en geschilleninstellingen Klachteninstituut financiële
dienstverlening (Kifid) en Stichting Geschillen en Klachten Zorgverzekeringen (SGKZ)
noemen en kort beschrijven op welke gebieden zij werkzaam zijn.
|
K
|
Eindterm
|
2i: De personen zijn in staat de juridische positie van een consument of cliënt te inventariseren
en omschrijven
|
2i.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat privaatrecht is en wat publiekrecht is.
|
K
|
2i.2
|
De kandidaat kan de vier rechtsbronnen (wetgeving, jurisprudentie, gewoonterecht en internationale verdragen)noemen.
|
K
|
2i.3
|
De kandidaat kan omschrijven wat dwingend recht is en wat regelend recht is.
|
K
|
2i.4
|
De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken omschrijven van de diverse samenlevingsvormen
(huwelijk, geregistreerd partnerschap en ongehuwd samenwonen)waaronder de rechten en plichten van de partners.
|
K
|
2i.5
|
De kandidaat kan de elementaire regelingen van het erfrecht noemen.
|
K
|
2i.6
|
De kandidaat kan noemen voor welke vier handelingen het BW toestemming van de partner
vereist (handelingen met betrekking tot de eigen woning, aangaan huurkoop, persoonlijke borgstelling
en het doen van anders dan gebruikelijke giften).
|
K
|
Eindterm
|
2j: De personen zijn in staat de fiscale positie van een consument of cliënt te inventariseren
en omschrijven.
|
2j.1
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van onderstaande begrippen binnen de Inkomstenbelasting:
|
K
|
|
Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)
|
|
|
– winst uit onderneming, loon (begrip loon, bedrijfsspaarregeling, levensloopregeling),
resultaat overige werkzaamheden, periodieke uitkeringen en verstrekkingen, inkomsten
uit eigen woning
|
|
|
Box 2 ( belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)
|
|
|
– Begrip aanmerkelijk belang
|
|
|
Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)
|
|
|
– Bezittingen, schulden, heffingvrij vermogen, vrijstellingen
|
|
2j.2
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de van onderstaande begrippen binnen de
Successiewet:
|
K
|
|
– schenking, vrijstelling (jaarlijkse en eenmalige verhoogde)
|
|
|
– verkrijging krachtens erfrecht
|
|
2j.3
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven in welke gevallen banksparen fiscaal gefaciliteerd
kan worden
|
K
|
2j.4
|
De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wat de fiscale consequenties zijn van
banksparen
|
K
|
Eindterm
|
3a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van betaal- en spaarrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten de rol en de taken
van de aanbieder in het chartale en girale betalingsverkeer te beschrijven
|
3a.1.1
|
De kandidaat kan omschrijven welke taken de bank vervult in het kader van het betaalbedrijf.
|
K
|
3a.1.2
|
De kandidaat kan de begrippen chartaal, giraal en digitaal geld omschrijven.
|
K
|
3a.1.3
|
De kandidaat kan het verschil tussen binnenlands en buitenlands betalingsverkeer uitleggen.
|
B
|
3a.1.4
|
De kandidaat kan de functie van Interpay en DNB in het girale betalingsverkeer uitleggen.
|
B
|
3a.1.5
|
De kandidaat kan de drie functies van geld (ruilmiddel, rekeneenheid, oppotmiddel) noemen.
|
K
|
3a.1.6
|
De kandidaat kan de wet noemen en omschrijven die banken verplicht rekening te houden
met ongebruikelijke of frauduleuze geldhandelingen of geldhandelingen die verband
houden met het financieren van terrorisme (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).
|
K
|
Eindterm
|
3a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van betaal- en spaarrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten, de rol en de taken
van de aanbieder bij het aantrekken van spaargeld te beschrijven.
|
3a.2.1
|
De kandidaat kan uitleggen waarom een bank spaargeld aantrekt en waarom het aantrekken
van spaargeld tot het passiefbedrijf van de bank hoort.
|
B
|
3a.2.3
|
De kandidaat kan die drie spaarmotieven (zekerheidsmotief, doelmotief en vermogensmotief) beschrijven.
|
K
|
3a.2.4
|
De kandidaat kan het begrip sparen uitleggen.
|
B
|
3a.2.5
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen sparen en beleggen .
|
B
|
3a.2.6
|
De kandidaat kan de rol van de vermogensmarkt uitleggen.
|
B
|
3a.2.7
|
De kandidaat kan de begrippen geldmarkt en kapitaalmarkt beschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
3b.1: De personen zijn instaat met betrekking tot het aanbieden van krediet de rol en de
taken van de aanbieder bij het verstrekken van consumptief en hypothecair krediet
te beschrijven.
|
3b.1.1
|
De kandidaat kan aangeven welke factoren de kredietwaardigheid bepalen (moraliteit, financiële positie, zekerheden) en deze factoren omschrijven.
|
K
|
3b.1.2
|
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:
|
K
|
|
– hypotheek,
|
|
|
– hypotheekgever en
|
|
|
– hypotheeknemer.
|
|
3b.1.3
|
De kandidaat kan de volgende termen beschrijven:
|
K
|
|
– stil pandrecht;
|
|
|
– vuistpandrecht;
|
|
3b.1.4
|
De kandidaat kan noemen wanneer bij een krediet een notaris ingeschakeld moet worden.
|
K
|
Eindterm
|
3b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van krediet: de advies-
en bemiddelingstaken van de aanbieder van krediet te beschrijven.
|
3b.2.1
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven hoe de informatieverstrekking over krediet
aan de consument moet plaatsvinden.
|
K
|
3b.2.2
|
De kandidaat kan de rol van de aanbieder van krediet binnen de verschillende distributiekanalen
omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
3b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van krediet: aan te geven
waar de aanbieder van krediet voor eigen rekening en risico opereert en welke risico’s
de aanbieder van krediet daarbij loopt.
|
3b.3.1
|
De kandidaat kan de begrippen renterisico, liquiditeitsrisico, kredietrisico, marktrisico
en valutarisico bij het aantrekken en uitzetten van gelden beschrijven.
|
K
|
3b.3.2
|
De kandidaat kan het begrip ‘matching’ omschrijven.
|
K
|
3b.3.3
|
De kandidaat kan uitleggen waar de bank voor eigen rekening en risico opereert en
welke risico’s de bank daarbij loopt.
|
B
|
Eindterm
|
3c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de risico’s
vast te stellen die de cliënt kan lopen.
|
3c.1.1
|
De kandidaat kan de verzekerbare risico’s die de cliënt bedreigen omschrijven en onderverdelen
in de drie risicogroepen.
|
K
|
3c.1.2
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de verzekerbare risico’s die de cliënt
bedreigen die verplicht verzekerd moeten worden.
|
K
|
3c.1.3
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de risico’s die de cliënt bedreigen die
niet verzekerd kunnen worden.
|
K
|
3c.1.4
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de risico’s die de cliënt bedreigen die
al verzekerd zijn door sociale verzekeringen.
|
K
|
Eindterm
|
3c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de rol
en taken van de aanbieder te beschrijven met betrekking tot het afdekken van de financiële
gevolgen van risico’s die de cliënt kan lopen
|
3c.2.1
|
De kandidaat kan de rol en taken van de verzekeraars en pensioenfondsen noemen bij
het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de cliënt bedreigen.
|
K
|
Eindterm
|
3c.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen het
principe van verzekeren uit te leggen
|
3c.3.1
|
De kandidaat kan de systematiek van de wet van de grote aantallen uitleggen.
|
B
|
3c.3.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars reserveren.
|
B
|
3c.3.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom verzekeraars rekening houden met de gemiddelde schadekans.
|
B
|
3c.3.4
|
De kandidaat kan uitleggen waarom en op welke wijze verzekeraars risico’s spreiden.
|
B
|
3c.3.5
|
De kandidaat kan de componenten opnoemen waaruit de prijs van een verzekering bestaat.
|
K
|
3c.3.6
|
De kandidaat kan de kenmerken noemen van zowel particuliere als sociale verzekeringen.
|
K
|
3c.3.7
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van particuliere en sociale verzekeringen.
|
K
|
Eindterm
|
3c.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen uit
te leggen hoe de verzekeringsovereenkomst tot stand komt
|
3c.4.1
|
De kandidaat kan omschrijven op welke manier een geldige verzekeringsovereenkomst
tot stand komt.
|
K
|
3c.4.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe via de diverse distributiekanalen een verzekeringsovereenkomst
tot stand komt.
|
K
|
3c.4.3
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen de acceptatieprocedure bij een verzekeraar omschrijven.
|
K
|
3c.4.4
|
De kandidaat kan de drie functies van het aanvraagformulier noemen.
|
K
|
3c.4.5
|
De kandidaat kan omschrijven wat een verzekeringnemer, een verzekerde en een begunstigde
is.
|
K
|
3c.4.6
|
De kandidaat kan omschrijven wat een voorlopige dekking is.
|
K
|
3c.4.7
|
De kandidaat kan omschrijven wat een dekkingsbevestiging is.
|
K
|
Eindterm
|
3c.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de hoofdlijnen
van het verzekeringsrecht te beschrijven
|
3c.5.1
|
De kandidaat kan de juridische omschrijving van het begrip verzekeren geven.
|
K
|
3c.5.2
|
De kandidaat kan de kenmerken van een schadeverzekering noemen.
|
K
|
3c.5.3
|
De kandidaat kan de kenmerken van een sommenverzekering noemen.
|
K
|
3c.5.4
|
De kandidaat kan de kenmerken van een persoonsverzekering noemen.
|
K
|
3c.5.5
|
De kandidaat kan de werking van het mededelingsartikel beschrijven.
|
K
|
3c.5.6
|
De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van eigen gebrek beschrijven.
|
K
|
3c.5.7
|
De kandidaat kan de wettelijke bepalingen ten aanzien van eigen schuld beschrijven.
|
K
|
3c.5.8
|
De kandidaat kan het indemniteitsbeginsel beschrijven.
|
K
|
3c.5.9
|
De kandidaat kan de begrippen onderverzekering, oververzekering en dubbele verzekering
beschrijven.
|
K
|
3c.5.11
|
De kandidaat kan het begrip samenloop beschrijven.
|
K
|
3c.5.12
|
De kandidaat kan het begrip co-assurantie beschrijven.
|
K
|
3c.5.13
|
De kandidaat kan het begrip subrogatie beschrijven.
|
K
|
3c.5.14
|
De kandidaat kan het begrip open polis beschrijven.
|
K
|
3c.5.15
|
De kandidaat kan de begrippen schadebeperkingsplicht en bereddingskosten beschrijven.
|
K
|
3c.5.16
|
De kandidaat kan bij een gegeven schadesituatie uitleggen bij wie de bewijslast ligt.
|
B
|
Eindterm
|
3c.6: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen de structuur
van de verzekeringssector uit te leggen.
|
3c.6.1
|
De kandidaat kan de belangrijkste wetten met betrekking tot het toezicht binnen de
verzekeringssector noemen.
|
K
|
3c.6.3
|
De kandidaat kan het voornaamste verschil tussen de Tuchtraad Financiële Dienstverlening
en de Ombudsman Financiële Dienstverlening noemen.
|
K
|
3c.6.4
|
De kandidaat kan de verschillende samenwerkingsvormen en samenwerkingsorganisaties
binnen de verzekeringsbranche noemen.
|
K
|
3c.6.5
|
De kandidaat kan een omschrijving van FISH geven.
|
K
|
3c.6.6
|
De kandidaat kan de verschillende distributievormen in de verzekeringsbranche noemen
met daarbij de voor de cliënt belangrijkste voor- en nadelen van elke vorm.
|
K
|
Eindterm
|
3c.7: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van verzekeringen, uit
te leggen wanneer de verzekeringsovereenkomst wordt beëindigd.
|
3c.7.1
|
Kandidaat kan definiëren wat een onopzegbare polis is.
|
K
|
3c.7.2
|
Kandidaat kan de drie situaties noemen, waarin een onopzegbare polis toch door verzekeraar
opgezegd kan worden.
|
K
|
3c.7.3
|
Kandidaat kan omschrijven wat een aflopende verzekering is.
|
K
|
3c.7.4
|
Kandidaat kan omschrijven in welke situaties een verzekering opzegbaar is door de
verzekeraar.
|
K
|
3c.7.5
|
Kandidaat kan omschrijven in welke situaties een verzekering opzegbaar is door de
verzekeringnemer.
|
K
|
3c.7.6
|
Kandidaat kan omschrijven wat de en-blocbepaling is.
|
K
|
3c.7.7
|
Kandidaat omschrijven in welke situaties een verzekeringnemer recht heeft op terugbetaling
van de premie.
|
K
|
3c.7.8
|
Kandidaat kan omschrijven wat er gebeurt als de premie niet betaald wordt.
|
K
|
3c.7.9
|
Kandidaat kan het doel van de respijttermijn omschrijven
|
K
|
Eindterm
|
3d.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten
van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de rol van beleggingsinstellingen
te beschrijven
|
3d.1.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat collectief beleggen is.
|
K
|
Eindterm
|
3d.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten
van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de kenmerken van beleggingsmaatschappijen
en beleggingsfondsen te noemen;
|
3d.2.1
|
De kandidaat kan kenmerken noemen van een beleggingsmaatschappij met rechtspersoonlijkheid.
|
K
|
3d.2.2
|
De kandidaat kan kenmerken noemen van een beleggingsfonds voor gemene rekening.
|
K
|
3d.2.3
|
De kandidaat kan uitleggen wat een besloten en een open beleggingsfonds is.
|
B
|
Eindterm
|
3d.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten
van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten vijf beleggingscategorieën
te noemen en toe te lichten;
|
3d.3.1
|
De kandidaat kan de vijf beleggingscategorieën noemen (aandelen,obligaties, vastgoed, liquide middelen en derivaten) en op hoofdlijnen omschrijven.
|
K
|
3d.3.2
|
De kandidaat kan de verschillende soorten beleggingsfondsen noemen en op hoofdlijnen
omschrijven (aandelenfonds, obligatiefonds, vastgoedfonds, liquiditeitsfonds, mixfonds, themafonds,
sectorfonds).
|
K
|
Eindterm
|
3d.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten
van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten te motiveren waarom
beleggen in een beleggingsinstelling voor de consument geschikter kan zijndan beleggen
in afzonderlijke fondsen;
|
3d.4.1
|
De kandidaat kan enkele voordelen van collectief beleggen benoemen (professioneel beheer, risicospreiding, lagere kosten).
|
K
|
Eindterm
|
3d.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van effecten, de rechten
van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten de kenmerken van giraal
beleggen (beleggingsrekening) te benoemen en aan te geven welk verschil er is met
beleggen via / in een beleggingsmaatschappij en een beleggingsfonds.
|
3d.5.1
|
De kandidaat kan de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) noemen.
|
K
|
3d.5.2
|
De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen giraal beleggen en beleggen
in een op de beurs aangekocht beleggingsfonds.
|
B
|
Eindterm
|
4a: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten
het verschil tussen rechtstreekse verkoop door de aanbieder en verkoop via een onafhankelijk
distributiekanaal uit te leggen;
|
4a.1
|
De kandidaat kan het begrip rechtstreekse verkoop omschrijven.
|
K
|
4a.2
|
De kandidaat kan de werkwijze van verkoop via bemiddeling uitleggen en daarbij aangeven
welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.
|
B
|
4a.3
|
De kandidaat kan voorbeelden noemen van onafhankelijke distributiekanalen (bemiddeling).
|
K
|
4a.4
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer gekozen wordt voor rechtstreekse verkoop of verkoop
via bemiddeling.
|
B
|
4a.5
|
De kandidaat kan de kenmerken van een abonnementensysteem en andere beloningsvormen
(fee, vast tarief) noemen.
|
K
|
4a.6
|
De kandidaat kan voorbeelden opsommen van wanneer en waarvoor passende provisieregels
(inducementnorm) van toepassing zijn.
|
K
|
Eindterm
|
4b: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten
de werkzaamheden die de bemiddelaar kan verrichten voor de consument of cliënt, te
beschrijven;
|
4b.1
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
consument of cliënt bij het tot stand brengen van de overeenkomst van een financieel
product. Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning
daarvoor ontvangen wordt.
|
K
|
4b.2
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
consument of cliënt bij het beheer en de uitvoering tijdens de looptijd van een financieel
product. Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning
daarvoor ontvangen wordt.
|
K
|
4b.3
|
De kandidaat kan de werkzaamheden beschrijven die de bemiddelaar verricht voor de
consument of cliënt bij het beëindigen van een financieel product.
|
K
|
Eindterm
|
4c: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële productende
gebieden waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank, verzekeraar,
pensioenfonds en institutionele beleggers te noemen;
|
4c.1
|
De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten
van een bank.
|
K
|
4c.2
|
De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten
van een verzekeraar.
|
K
|
4c.3
|
De kandidaat kan de gebieden noemen waarop bemiddelaars actief zijn voor producten
van een pensioenfonds of institutioneel belegger.
|
K
|
Eindterm
|
4d: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten
de verschillende soorten bemiddelaars te omschrijven
|
4d.1
|
De kandidaat kan de verschillenden soorten bemiddelaars noemen.
|
K
|
4d.2
|
De kandidaat kan beschrijven wat een verbonden bemiddelaar is.
|
K
|
4d.3
|
De kandidaat kan beschrijven wat een gebonden bemiddelaar is.
|
K
|
4d.4
|
De kandidaat kan beschrijven wat een ongebonden bemiddelaar is die werkt op basis
van een objectieve analyse.
|
K
|
4d.5
|
De kandidaat kan beschrijven wat een ongebonden bemiddelaar is die werkt op basis
van een selectieve analyse.
|
K
|
Eindterm
|
4e: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten:
de activiteiten van andere bemiddelaars te beschrijven.
|
4e.1
|
De kandidaat kan de activiteiten van bemiddelaars beschrijven die financiële producten
als bijproduct verkopen.
|
|
Eindterm
|
5: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten:
de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger in het kader van de effectendienstverlening
te beschrijven;
|
5.1
|
De kandidaat kan in het kader van de effectendienstverlening de schakels tussen uitgevende
instellingen en eindbelegger noemen en beschrijven.
|
K
|
5.2
|
De kandidaat kan de 3 verschillende vormen van effectendienstverlening benoemen (execution only, beleggingsadvisering en vermogensbeheer).
|
K
|
Eindterm
|
6a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten te beschrijven hoe een betaalrekening
geopend wordt en waarop in het bijzonder gelet moet worden;
|
6a.1.1
|
De kandidaat kan de procedure omschrijven voor het openen van een betaalrekening.
|
K
|
6a.1.2
|
De kandidaat kan de kenmerken van een betaalrekening omschrijven.
|
K
|
6a.1.3
|
De kandidaat kan BKR-, EVA- en VIS-toetsing omschrijven en de doelstelling aangeven.
|
K
|
6a.1.4
|
De kandidaat kan noemen welke legitimatiemiddelen geaccepteerd worden bij het openen
van een betaalrekening.
|
K
|
6a.1.5
|
De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken noemen van een: betaalrekening op één
naam en een rekening op meerdere namen.
|
K
|
Eindterm
|
6a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten aan te geven hoe geld omgezet
wordt in een andere vorm en waarop in het bijzonder gelet moet worden;
|
6a.2.1
|
De kandidaat kan aangeven op welke wijze een consument chartaal geld en giraal geld
kan omzetten in spaargeld en omgekeerd.
|
K
|
Eindterm
|
6a.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten producten voor toonbankbetaling
en girale betalingen te beschrijven.
|
6a.3.1
|
De kandidaat kan de producten voor toonbankbetaling noemen en beschrijven (chartaal
geld, pinbetaling, chipknip en creditcard).
|
K
|
6a.3.2
|
De kandidaat kan de producten voor girale betaling beschrijven (gewone overboeking,
internetbetaling, incasso, acceptgiro en periodieke overboeking).
|
K
|
Eindterm
|
6a.4: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten toe te lichten op welke punten
de koop op afstand afwijkt van koop in de directe aanwezigheid van de financiële onderneming
|
6a.4.1
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen omschrijven wat koop op afstand is.
|
K
|
6a.4.2
|
De kandidaat kan de belangrijkste betalingsmogelijkheden noemen van koop op afstand.
|
K
|
6a.4.3
|
De kandidaat kan de verschillen benoemen tussen betaling van koop op afstand en betaling
van koop op locatie.
|
B
|
Eindterm
|
6a.5: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake betaalrekeningen
met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten uit te leggen wat een money
transfer is en waarom het ministerie van Justitie dit product nauwlettend observeert.
|
6a.5.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat money transfer is.
|
K
|
6a.5.2
|
De kandidaat kan uitleggen welke risico’s aan money transfer verbonden zijn.
|
B
|
Eindterm
|
6b.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet
uit te leggen wat een consumptief krediet is, in welke situaties het product geschikt
is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet.
|
6b.1.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat een consumptief krediet is.
|
K
|
6b.1.2
|
De kandidaat kan de begrippen kredietsom en kredietvergoeding omschrijven.
|
K
|
6b.1.3
|
De kandidaat kan de kenmerken van een geldkrediet en een goederenkrediet omschrijven.
|
K
|
6b.1.4
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van consumptief krediet benoemen (aflopend krediet, doorlopend krediet, rekening-courant krediet, huurkoop) en op hoofdlijnen beschrijven.
|
K
|
6b.1.5
|
De kandidaat kan het doel van de BKR-toetsing aangeven.
|
K
|
6b.1.6
|
De kandidaat kan omschrijven welke inkomsten en lasten de kredietwaardigheid bepalen.
|
K
|
6b.1.7
|
De kandidaat kan uitleggen dat de handelingsbekwaamheid, samenleefomstandigheden en
leeftijd van de kredietaanvrager een rol spelen bij het verlenen van consumptief krediet.
|
B
|
6b.1.8
|
De kandidaat kan uitleggen waarom een bepaalde kredietvorm bij een bepaalde kredietbehoefte
hoort.
|
B
|
6b.1.9
|
De kandidaat kan de juridische gevolgen uitleggen van niet nakoming van een kredietovereenkomst.
|
B
|
Eindterm
|
6b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet
uit te leggen wat een hypothecair krediet is, in welke situaties het geschikt is en
welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet.
|
6b.2.1
|
De kandidaat kan het begrip hypotheekrecht beschrijven.
|
K
|
6b.2.2
|
De kandidaat kan uitleggen wat registergoederen zijn.
|
K
|
6b.2.3
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van de taxatiewaarde is op de hoogte van
het hypotheekbedrag.
|
B
|
6b.2.4
|
De kandidaat kan de verschillende taxatiewaarden uit een taxatierapport van een woning
beschrijven.
|
K
|
6b.2.5
|
De kandidaat kan aangeven welke inkomsten en lasten de kredietwaardigheid bepalen.
|
K
|
6b.2.6
|
De kandidaat kan uitleggen wat de invloed van het inkomen is op de hoogte van het
hypotheekbedrag.
|
B
|
6b.2.7
|
De kandidaat kan het begrip woonquote omschrijven.
|
K
|
6b.2.8
|
De kandidaat kan uitleggen voor welke situaties een hypothecair krediet geschikt is.
|
B
|
6b.2.9
|
De kandidaat kan doel en strekking van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) aangeven;
|
K
|
6b.2.10
|
De kandidaat kan uitleggen wat de rol van de notaris is bij de verkrijging van de
onroerende zaak en het hypothecaire krediet.
|
B
|
6b.2.11
|
De kandidaat kan uitleggen dat de handelingsbekwaamheid, samenlevensomstandigheden
en leeftijd van de kredietaanvrager een rol spelen bij het verlenen van een hypothecairkrediet.
|
B
|
Eindterm
|
6b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake krediet
de belangrijkste hypotheekvormen en rentecondities te omschrijven.
|
6b.3.1
|
De kandidaat kan de standaardhypotheekvormen (lineair, annuïteiten, leven, spaar, beleggings en aflossingsvrije hypotheek) beschrijven.
|
K
|
6b.3.2
|
De kandidaat kan de drie vormen (vaste hypotheek, krediethypotheek, bankhypotheek) van hypotheken beschrijven.
|
K
|
6b.3.3
|
De kandidaat kan de begrippen variabele rente en vaste rente definiëren.
|
K
|
6b.3.4
|
De kandidaat kan omschrijven wat de invloed is van de rentevaste periode op de hoogte
van de hypotheekrente.
|
K
|
Eindterm
|
6c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen
met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten,
spaarproducten waarbij het tegoed direct opneembaar is te beschrijven;
|
6c.1.1
|
De kandidaat kan spaarproducten noemen waarbij het tegoed direct opneembaar is.
|
K
|
6c.1.2
|
De kandidaat kan de kenmerken van een gewone (girale) spaarrekening noemen.
|
K
|
6c.1.3
|
De kandidaat kan het verband aangeven tussen de spaarvorm en de hoogte van de rentevergoeding
(incl. internetspaarrekening).
|
B
|
6c.1.4
|
De kandidaat kan de kenmerken van een internetspaarrekening noemen.
|
K
|
Eindterm
|
6c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen
met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten
spaarproducten waarbij een looptijd wordt afgesproken te beschrijven.
|
6c.2.1
|
De kandidaat kan vormen van niet-direct opneembaar spaargeld omschrijven (spaarrekeningen met vaste looptijd, (klim)spaarbewijzen/biljetten, depositorekeningen,
klimspaarrekeningen en werknemersspaarregelingen)
|
K
|
Eindterm
|
6c.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake spaarrekeningen
met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten,
de meest gangbare beleggingsobjecten te beschrijven.
|
6c.3.1
|
De kandidaat kan de drie aspecten noemen (liquiditeit, rendement en risico), die de voorkeur van een consument voor een bepaald beleggings- of spaarproduct
bepalen.
|
K
|
6c.3.2
|
De kandidaat kan een globale rangorde aanbrengen in het risico van beleggingsproducten.
|
B
|
6c.3.3
|
De kandidaat kan uitleggen waarom een financiële dienstverlener vóór hij aan de consument
een beleggingsproduct verkoopt van de consument een risicoprofiel moet opstellen/weten.
|
B
|
6c.3.4
|
De kandidaat kan het beleggersdilemma risico versus rendement uitleggen.
|
B
|
6c.3.5
|
De kandidaat kan uitleggen wat beleggen in een index inhoudt.
|
B
|
6c.3.6
|
De kandidaat kan uitleggen welke invloed een rentebeweging heeft op aandelenkoersen
en obligatiekoersen.
|
B
|
Eindterm
|
6d.1: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen
de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op
het bezit te beschrijven.
|
6d.1.1
|
De kandidaat kan de meest gangbare bezitsverzekeringen voor de particuliere consument
benoemen en kort beschrijven.
|
K
|
6d.1.2
|
De kandidaat kan de meest gangbare bezitsverzekeringen voor het MKB benoemen en kort
beschrijven.
|
K
|
6d.1.3
|
De kandidaat kan de meest gangbare begrippen bij bezitsverzekering van de particuliere
consument benoemen
|
K
|
6d.1.4
|
De kandidaat kan de meest gangbare begrippen bij bezitsverzekering van het MKB benoemen.
|
K
|
Eindterm
|
6d.2: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen
de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op
verkeer, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid te
beschrijven.
|
6d.2.1
|
De kandidaat kan de meest gangbare aansprakelijkheidsverzekeringen voor particulieren
en bedrijven en benoemen en kort beschrijven
|
K
|
6d.2.2
|
Kandidaat kan de verschillende aansprakelijkheidsbegrippen omschrijven (contractuele aansprakelijkheid, wettelijke aansprakelijkheid, schuldaansprakelijkheid,
risicoaansprakelijkheid).
|
K
|
6d.2.3
|
Kandidaat kan het doel van de WAM noemen.
|
K
|
6d.2.4
|
De kandidaat kan de meest gebruikelijke WA-dekking voor motorrijtuigen omschrijven.
|
K
|
6d.2.5
|
Kandidaat kan het verschil tussen de beperkte en de volledig cascodekking omschrijven.
|
K
|
6d.2.6
|
Kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:
|
K
|
|
– bonus-malusregeling en
|
|
|
– royementsverklaring.
|
|
6d.2.7
|
Kandidaat kan het doel en dekking omschrijving van:
|
K
|
|
– gezinsrechtsbijstandverzekering;
|
|
|
– motorrijtuigenrechtsbijstandsverzekering;
|
|
|
– bedrijfsrechtsbijstand
|
|
6d.2.8
|
De kandidaat kan de meest gangbare inkomensverzekeringen ingeval van arbeidsongeschiktheid
benoemen en kort omschrijven.
|
K
|
6d.2.9
|
De kandidaat kan het doel van en de dekking op een ongevallenverzekering omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
6d.3: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële dienstverlening inzake verzekeringen
de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op
het leven, de dood en de gezondheid en zorg te beschrijven.
|
6d.3.1
|
De kandidaat kan een definitie en de functie van een levensverzekering geven.
|
K
|
6d.3.2
|
De kandidaat kan de verschillende levensverzekeringsvormen omschrijven (levenslange overlijdensverzekering, tijdelijke overlijdensverzekering, erfrenteverzekering,
kapitaalverzekering bij leven, de gemengde verzekering en de lijfrenteverzekering).
|
K
|
6d.3.3
|
De kandidaat kan de diverse wettelijke regelingen inzake de vergoeding van medische
kosten omschrijven.
|
K
|
6d.3.4
|
De kandidaat kan de diverse mogelijkheden noemen, die er zijn om het ouderdoms- en
nabestaandenpensioen aanvullend te verzekeren.
|
K
|
6d.3.5
|
De kandidaat kan op hoofdlijnen een omschrijving geven van de verschillende pensioenregelingen
(eindloonregeling, middelloonregeling, beschikbare premieregeling).
|
K
|
6d.3.6
|
De kandidaat kan de meest voorkomende mogelijkheden die er zijn om de medische kosten
te verzekeren omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
7a.1: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector
in algemene zin de voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst te noemen.
|
7a.1.1
|
De kandidaat kan de voorwaarden voor een rechtsgeldige (financiële) overeenkomst
noemen. (Wilsovereenstemming, handelingsbekwaamheid, de bepaaldheid van verplichtingen, de
geoorloofde afspraak).
|
K
|
Eindterm
|
7a.2: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector
in algemene zin toe te lichten waarom de overheid zorgplichten wettelijk regelt, welk
type regels hierbij gebruikt worden en op wie deze van toepassing zijn.
|
7a.2.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat met zorgplicht bedoeld wordt.
|
K
|
7a.2.2
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de overheid de zorgplicht wettelijk regelt.
|
B
|
7a.2.3
|
De kandidaat kan de rol van de AFM in het kader van de zorgplicht toelichten.
|
K
|
7a.2.4
|
De kandidaat kan beschrijven op welke financiële dienstverleners de zorgplicht van
toepassing is.
|
K
|
7a.2.5
|
De kandidaat kan het begrip adviesregel omschrijven.
|
K
|
Eindterm
|
7a.3: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector
in algemene zin de inhoud van de verschillende type regels te schetsen.
|
7a.3.1
|
De kandidaat kan de wettelijke vormen van toezicht op de financiële markten noemen
en op hoofdlijnen omschrijven (prudentieel, systeem, gedrag en strafrechtelijk)
|
K
|
Eindterm
|
7a.4: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector
in algemene zin het werkgebied en de taken van de financiële toezichthouders te omschrijven.
|
7a.4.1
|
De kandidaat kan het macro-economisch (sociaal) toezicht, bedrijfseconomisch (micro)
toezicht en structuurtoezicht van DNB omschrijven
|
K
|
7a.4.2
|
De kandidaat kan de taken van DNB en de ECB noemen.
|
K
|
7a.4.3
|
De kandidaat kan aangeven door welke instantie het prudentieel toezicht wordt uitgevoerd.
|
K
|
7a.4.4
|
De kandidaat kan aangeven door welke instantie toezicht op het systeemrisico wordt
uitgevoerd.
|
K
|
7a.4.5
|
De kandidaat kan aangeven door welke instantie het integriteitstoezicht wordt uitgevoerd.
|
K
|
7a.4.6
|
De kandidaat kan aangeven voor welke financiële instellingen het toezicht van DNB
geldt.
|
K
|
7a.4.7
|
De kandidaat kan de rol van de AFM als toezichthouder omschrijven.
|
K
|
7a.4.8
|
De kandidaat kan omschrijven welke financiële instellingen onder het toezicht van
de AFM vallen.
|
K
|
Eindterm
|
7a.5: De personen zijn in staat met betrekking tot de regulering van de financiële sector
in algemene zin de collectieve garantieregeling te omschrijven.
|
7a.5.1
|
De kandidaat kan aangeven voor wie het depositogarantiestelsel bedoeld is.
|
K
|
7a.5.2
|
De kandidaat kan de dekking van het depositogarantiestelsel beschrijven.
|
K
|
7a.5.3
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer een rekeninghouder aanspraak kan maken op het
depositogarantiestelsel.
|
K
|
7a.5.4
|
De kandidaat kan aangeven door wie het depositogarantiestelsel wordt uitgevoerd.
|
K
|
7a.5.5
|
De kandidaat kan de financiële instellingen waarvoor het depositogarantiestelsel geldt,
noemen.
|
K
|
Eindterm
|
7b.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de doelstelling en werkwijze weer te geven.
|
7b.1.1
|
De kandidaat kan de doelstelling van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet noemen.
|
K
|
7b.1.2
|
De kandidaat kan noemen welke financiële dienstverleners ‘van rechtswege een vergunning
krijgen’, en welke financiële dienstverleners een vergunning moeten aanvragen.
|
K
|
7b.1.3
|
De kandidaat kan noemen wie het toezicht in het kader van de Wft uitoefent.
|
K
|
7b.1.4
|
De kandidaat kan de rol van de Stichting Financiële Dienstverlening (StFD) beschrijven.
|
K
|
7b.1.5
|
De kandidaat kan de rol van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening beschrijven.
|
K
|
7b.1.6
|
De kandidaat kan omschrijven wat de eigen verantwoordelijkheid van de consument volgens
de Wft houdt.
|
K
|
7b.1.7
|
De kandidaat kan de werking van het Self Assesment beschrijven
|
K
|
Eindterm
|
7b.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de terminologie toe te lichten.
|
7b.2.1
|
De kandidaat kan de termen/begrippen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet beschrijven:
|
K
|
|
aanbieden, adviseren, adviseur, beleggingsobject, bemiddelen, bijkantoor, consument,
duurzame drager, effect, effectief kredietvergoedingspercentage, elektronisch geld,
financiële dienst, financieel product, gemeentelijke kredietbank, gevolmachtigde agent:
degene die als gevolmachtigd vertegenwoordiger van een aanbieder voor diens rekening
overeenkomsten aangaat met consumenten inzake verzekeringen, groep, krediet, levensverzekering,
lidstaat, moederonderneming, onderbemiddelaar, ondergevolmachtigde agent, Onze Minister,
overeenkomst op afstand, reclame-uitingen, Richtlijn verzekeringsbemiddeling, techniek
voor communicatie op afstand, toezichthouder, verbonden bemiddelaar, verzekering:
|
|
Eindterm
|
7b.3: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de reikwijdte aan te geven.
|
7b.3.1
|
De kandidaat kan aangeven op welke financiële dienstverleners het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet van toepassing is.
|
K
|
7b.3.2
|
De kandidaat kan de product-dienstcombinaties noemen die vallen onder de reikwijdte
van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet.
|
K
|
7b.3.3
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen en voor welke verzekeringen een vrijstelling
voor de eisen van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet geldt.
|
K
|
7b.3.4
|
De kandidaat kan de vier voorwaarden in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet noemen die gelden voor een ‘verlicht regime voor (sommige) kredietbemiddelaars’.
|
K
|
Eindterm
|
7b.4: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waarom het Deel Gedrachtstoezicht kiest voor consistente regels voor
alle distributiekanalen en branches.
|
7b.4.1
|
De kandidaat kan beschrijven wat distributieconsistentie is.
|
K
|
7b.4.2
|
De kandidaat kan beschrijven wat cross-sector-consistentie is
|
K
|
Eindterm
|
7b.5: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet de kwaliteitskenmerken van het distributiekanaal te noemen.
|
7b.5.1
|
De kandidaat kan de drie plichten van de aanbieder ten opzichte van een bemiddelaar
opnoemen ( het controleren van de Wft-vergunning van de bemiddelaar, de bemiddelaar van adequate
informatie voorzien en de meldplicht aan de AFM inzake belangrijke of stelselmatige
misstanden bij een bemiddelaar).
|
K
|
7b.5.2
|
De kandidaat kan noemen welke plicht de bemiddelaar heeft naar de aanbieder van de
financiële dienst (het controleren van de Wft-vergunning van de aanbieder).
|
K
|
Eindterm
|
7b.6: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet aan te geven waar en waarom het Deel Gedragstoezicht ruimte laat voor zelfregulering.
|
7b.6.1
|
De kandidaat kan omschrijven wat met zelfregulering wordt bedoeld.
|
K
|
7b.6.2
|
De kandidaat kan omschrijven waarom het Deel Gedragstoezicht ruimte laat voor zelfregulering.
|
K
|
Eindterm
|
7b.7: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waarom een vergunningstelsel nodig is en hoe dit functioneert.
|
7b.7.1
|
De kandidaat kan het belang van een vergunning voor de financiële dienstverlener beschrijven.
|
K
|
7b.7.2
|
De kandidaat kan beschrijven welke regeling van toepassing is als de deskundigheid
van een financiële dienstverlener door vertrek c.q. ziekte van een persoon wegvalt.
|
K
|
Eindterm
|
7b.8: De personen zijn in staat met betrekking tot het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet uit te leggen waar de Wft past in de internationale ontwikkelingen.
|
7b.8.1
|
De kandidaat kan beschrijven op welke wijze de Wft aansluit op de Europese ontwikkelingen in het kader van financiële dienstverlening.
|
K
|
Eindterm
|
7c.1: De personen zijn in staat met betrekking tot het toezicht op gedragsaspecten de eisen
waaraan een financiële ondernemingen moeten voldoen te noemen.
|
7c.1.1
|
De kandidaat kan een korte omschrijving geven van de zes kwaliteitseisen die gesteld
worden aan de financiële dienstverlener (betrouwbaarheid, deskundigheid, financiële zekerheid, adequate en integere bedrijfsvoering,
zorgplicht en transparantie).
|
K
|
7c.1.2
|
De kandidaat kan het adviestraject van de financiële dienstverlener beschrijven.
|
K
|
7c.1.3
|
De kandidaat kan omschrijven op grond van welke eisen de Wft toestaat dat een financiële dienstverlener zijn bedrijf uitvoert (o.g.v. vrijstelling onder de Wft, vergunning van rechtswege, Europees Paspoort, verbonden
bemiddelaar, aangesloten instelling en een Wft-vergunning).
|
K
|
7c.1.4
|
De kandidaat kan omschrijven voor welke financiële dienstverlener de beroepsaansprakelijkheidsverzekering
verplicht is.
|
K
|
Eindterm
|
7c.2: De personen zijn in staat met betrekking tot het toezicht op gedragsaspecten te beschrijven
hoe en op welke punten de Autoriteit Financiële Markten toezicht uitoefent op financiële
ondernemingen.
|
7c.2.1
|
De kandidaat kan de drie operationele doelstellingen van de AFM beschrijven.
|
K
|
7c.2.2
|
De kandidaat kan omschrijven hoe het gedragstoezicht door de AFM wordt uitgevoerd.
|
K
|