3.1.1. Immuniteit
[Regeling vervallen per 01-01-2012]
Allereerst dient vastgesteld te worden of de persoon tegen wie de aangifte zich richt
immuniteit geniet. Indien kan worden vastgesteld dat er sprake is van immuniteit staat
dit in de weg aan de vervolging en kan de aangifte niet verder in behandeling worden
genomen.
Artikel 16 van de WIM omschrijft de categorieën van personen aan wie terzake van de in deze wet omschreven misdrijven immuniteit toekomt. Het gaat daarbij om volkenrechtelijke immuniteit,
die zijn grondslag vindt in verdragen of internationaal gewoonterecht. Strafvervolging
in het kader van deze wet is uitgesloten ten aanzien van buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers
van buitenlandse zaken, zolang zij in functie zijn, alsmede andere personen voor zover
hun immuniteit door het volkenrechtelijk gewoonterecht wordt erkend. Onder de laatste
categorie vallen onder andere de hier te lande geaccrediteerde diplomaten, voormalige
buitenlandse staatshoofden, voormalige regeringsleiders en voormalige ministers van
buitenlandse zaken. Immuniteit geldt niet ten aanzien van handelingen die voormalige
functionarissen hebben verricht voorafgaand aan of volgend op hun ambtsperiode en
evenmin voor handelingen die zij tijdens hun ambtsperiode als privé-persoon hebben
verricht.
Strafvervolging is tevens uitgesloten voor personen die over immuniteit beschikken
op grond van enig verdrag dat binnen het Koninkrijk geldt. Onder deze categorie vallen
bijvoorbeeld diplomaten en afgevaardigden naar bijeenkomsten van internationale organisaties
en militairen die vallen onder het NAVO-Statusverdrag.
Omtrent de reikwijdte van immuniteiten ingevolge het volkenrechtelijk gewoonterecht
bestaat op dit moment onduidelijkheid. Omdat de kwestie van de immuniteit doorgaans
speelt in publicitair, politiek en diplomatiek gevoelige zaken zal de officier van
justitie, alvorens een beslissing omtrent de instelling van de vervolging te nemen,
in de volgende situaties overleggen met het Parket-Generaal (afd. BJZ):
-
– Bij twijfel over de vraag of degene op wie de aangifte betrekking heeft immuniteit
geniet;
-
– In het geval dat wordt aangevoerd dat de immuniteit op korte termijn zal komen te
vervallen;
-
– In het geval dat internationale ambtenaren zich op een immuniteitsstatus beroepen;
-
– In het geval dat voorzienbaar is dat een immuniteitsgerechtigde op afzienbare termijn
naar Nederland zal komen, terwijl tevens voorzienbaar zou zijn dat op dat moment de
immuniteit zou zijn komen te vervallen.
Het College van procureurs-generaal zal, eventueel na overleg met het ministerie van
Buitenlandse Zaken, uitsluitsel geven of in het individuele geval al dan niet sprake
is van een immuniteit. Het is niet de bedoeling dat de officier van justitie bij het
Landelijk Parket zelf contact op neemt met het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Aparte vermelding verdient het volgende. Het zal in de toekomst mogelijkerwijs voorkomen,
dat Nederland zelf rechtsmacht heeft over personen die als verdachte, getuige of anderszins
ten behoeve van en op bevel of verzoek van het Internationaal Strafhof door de Nederlandse
autoriteiten over Nederlands grondgebied naar het terrein van het Strafhof worden
geleid. Een eventuele aangifte tegen een persoon die in transit op weg is naar het
Internationaal Strafhof, of na vervulling van zijn taken aldaar weer op de terugweg
naar zijn staat van herkomst is, zal de officier van justitie reeds moeten afwijzen
op de grond van strijdigheid met volkenrechtelijke verplichtingen die op Nederland
als gastland van het Strafhof rusten (zie onder andere artikel 87 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof). Het vervolgingsrecht herleeft echter, als de verdachte, na verloop van een termijn
waarin hij redelijkerwijs had kunnen vertrekken, toch in Nederland blijkt te verblijven.