Bijlage behorende bij artikel 6 van het Besluit Participatiewet
Deze bijlage bevat een nadere toelichting bij de verdeelsystematiek, zoals deze is
beschreven in artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, van het Besluit. Artikel 3, zesde tot en met negende lid, gaat over de omvang van
de deelbudgetten. Daarnaast bevat deze bijlage een toelichting op het objectieve verdeelmodel
zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit.
De berekeningswijze van het deelbudget voor loonkostensubsidies en de wijze waarop
dit wordt verdeeld, wordt aan het eind van deze bijlage toegelicht.
Algemene beschrijving verdelingssystematiek bijstandsuitgaven
Deze beschrijving gaat over de totstandkoming van de deelbudgetten ten behoeve van
de bijstandsuitkeringen, oftewel de delen van het beschikbare macrobudget die objectief,
op basis van historische lasten en ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners
worden verdeeld.
De wijze waarop de uitkering voor gemeenten wordt vastgesteld is afhankelijk van het
aantal inwoners. Er zijn drie categorieën te onderscheiden. Gemeenten met 15.000 inwoners
of minder, gemeenten met 40.000 inwoners of meer en de gemeenten met meer dan 15.000
maar minder dan 40.000 inwoners.
Gemeenten met 15.000 inwoners of minder
Voor gemeenten met 15.000 inwoners of minder (kleine gemeenten) wordt de uitkering
volledig historisch bepaald op basis van de gerealiseerde gemeentelijke uitkeringslasten,
waarbij rekening wordt gehouden met de groei of krimp van het aantal huishoudens in
de tussenliggende periode. Concreet betekent dit voor deze kleine gemeenten dat het
aandeel van de gemeentelijke uitgaven in de totale landelijke uitgaven wordt bepaald
in jaar t-2. Hierbij worden voor iedere afzonderlijke gemeente de gemeentelijke uitgaven
gecorrigeerd voor de groei en krimp van huishoudens tussen 1 januari t-2 en 1 januari
t-1. Het resulterende uitgavenaandeel in jaar t-2 bepaalt het budgetaandeel voor jaar
t. Voor de bepaling van de uitkering wordt dit budgetaandeel ten slotte vermenigvuldigd
met het voor jaar t beschikbare macrobudget.
Gemeenten met 40.000 inwoners of meer
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met 40.000 inwoners of meer (grote
gemeenten) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten.
Deze worden op grond van artikel 6 van het besluit bepaald aan de hand van een objectief verdeelmodel. Een toelichting
op dit objectief verdeelmodel is opgenomen in het vervolg van deze bijlage. Voor de
uitkering aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners ontvangen deze gemeenten een
aparte extra uitkering. Een nadere toelichting hierop is ook opgenomen in deze bijlage.
Gemeenten met meer dan 15.000 maar minder dan 40.000 inwoners
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met tussen de 15.000 en 40.000
inwoners (middelgrote gemeenten) wordt deels gebruik gemaakt van de objectief vastgestelde
gemeentelijke uitkeringslasten (plus de uitkering voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners)
en wordt deels gebruik gemaakt van de gerealiseerde gemeentelijke uitkeringslasten
(gecorrigeerd voor groei of krimp van huishoudens). Voor deze groep gemeenten bestaat
de uitkering dus uit een objectief en een historisch bepaald deel. Welk deel objectief
en welk deel historisch wordt bepaald hangt af van het aantal inwoners.
Bij een stijgend aantal inwoners loopt het aandeel dat objectief wordt bepaald lineair
op van 0% bij 15.000 inwoners tot 100% bij 40.000 inwoners. Voor deze gemeenten wordt
allereerst berekend wat het budgetaandeel zou zijn als dit volledig historisch zou
zijn bepaald. Net als bij kleine gemeenten wordt hierbij rekening gehouden met de
groei of krimp van het aantal huishoudens in de afzonderlijke gemeenten. Dit budgetaandeel
wordt vermenigvuldigd met het beschikbare macrobudget net als bij kleine gemeenten.
Het resultaat hiervan wordt ten slotte vermenigvuldigd met het percentage dat de gemeente
historisch wordt verdeeld. De uitkomst hiervan is het historisch verdeelde deel van
de uitkering.
Objectief vastgestelde (deel van de) uitkering voor gemeenten met meer dan 15.000
inwoners
Het resterende deel van de uitkering voor middelgrote gemeenten wordt net als voor
grote gemeenten objectief bepaald (inclusief een uitkering voor dak- en thuislozen
en instellingsbewoners). De objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten
worden bepaald op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Het verdeelmodel
berekent een objectieve grondslag die vervolgens gebruikt wordt om een budgetaandeel
te berekenen in het objectief te verdelen deel van het macrobudget. De formule hiervoor
is terug te vinden in artikel 3 van het Besluit. In woorden betekent de formule het volgende. Het budgetaandeel wordt
berekend door eerst het product te berekenen van 1) het deel van het budget dat objectief
wordt verdeeld (100% voor grote gemeenten) en 2) de objectieve grondslag zoals bepaald
door het verdeelmodel. Dit product wordt vervolgens gedeeld door de som van dit product
voor alle gemeenten. De uitkomst hiervan (een aandeel) wordt vermenigvuldigd met het
objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget. Het resultaat is het objectief
vastgestelde deel van de gemeentelijke uitkering.
Het objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget wordt bepaald door
op het totaal beschikbare macrobudget het historisch berekende deel van de uitkering,
de uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners en het deelbudget
ten behoeve van loonkostensubsidies in mindering te brengen.
De totale (voorlopige) uitkering en de bekendmaking daarvan
Voor alle gemeenten worden ten slotte het objectief berekende deel van de uitkering,
het historisch berekende deel van de uitkering, de uitkering ten behoeve van dak-
en thuislozen en instellingsbewoners en het deelbudget ten behoeve van de loonkostensubsidies
bij elkaar opgeteld.
Alle deelbudgetten bij elkaar opgeteld vormen het voorlopig budget van gemeenten.
Dit budget wordt uiterlijk drie maanden voor het begin van het uitvoeringsjaar bekend
gemaakt aan gemeenten. Op basis van het voorlopig budget wordt voor elke gemeente
het aandeel berekend in het totaal beschikbare voorlopige macrobudget. Dit budgetaandeel
wordt per beschikking aan gemeenten bekend gemaakt en wijzigt daarna in principe niet
meer. Slechts indien onverhoopt sprake blijkt van een – in strijd met de regelgeving
– onjuiste toepassing van de verdelingssystematiek kan de verdeling nog worden aangepast.
Het beschikbare macrobudget kan nog wijzigen op grond van artikel 71, eerste lid van de Pw waarmee het gemeentelijk budget ook kan wijzigen. Ook de verdeling tussen de deelbudgetten
kan wijzigen als gevolg van wijziging in het deelbudget ten behoeve van de loonkostensubsidies.
Het definitieve macrobudget voor het lopende uitvoeringsjaar wordt in beginsel bekend
gemaakt tegelijk met de bekendmaking van het voorlopig macrobudget voor het volgende
uitvoeringsjaar. Gemeenten ontvangen een beschikking met het definitieve budget.
Het objectief verdeelmodel
De basis voor de berekening van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten
is een niet-lineair (logit) verdeelmodel met indicatoren op meerdere niveaus, namelijk
huishoud-, gemeente- en buurtniveau. Het verdeelmodel bestaat uit een volumecomponent
en een prijscomponent. Met de volumecomponent wordt de kans op ontvangst van een bijstandsuitkering
voor een huishouden ingeschat (hierna: «kans op bijstand»). Met de prijscomponent
wordt de hoogte van de bijstandsuitkering ingeschat. De voorspelde kans op bijstand
in combinatie met de voorspelde hoogte van de uitkering resulteert in een voorspeld
bijstandsbudget per huishouden. Het huishouden is het niveau waarop gemeenten het
recht op en de hoogte van bijstand bepalen. Het verdeelmodel sluit hiermee aan bij
de praktijk van bijstandverlening.
De in het verdeelmodel opgenomen verklarende variabelen zijn grotendeels individuele
kenmerken van huishoudens aangevuld met omgevingskenmerken.
Volumecomponent
In de volumecomponent is voor de individuele huishoudkenmerken onderscheid gemaakt
tussen indicatoren die corrigeren voor mensen in een huishouden die geen recht hebben
op bijstand en indicatoren die van belang zijn voor de kans op bijstand van personen
in een huishouden. Bij de omgevingskenmerken wordt onderscheid gemaakt tussen indicatoren
die een rol spelen aan de vraagkant van de arbeidsmarkt (de vraag naar werk; de beschikbare
banen) en de aanbodkant van de arbeidsmarkt (het aanbod van werk; de kenmerken van
de beroepsbevolking). Daarnaast kunnen ook buurteffecten van invloed zijn op de kans
op bijstand, los van de huishoudkenmerken en de regionale beschikbaarheid van werk.
Tabel 1 biedt een overzicht van de in de volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren
(hh staat voor huishouden).
Voor alle in de volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt
(gewicht) geschat. Deze coëfficiënten worden met de gehanteerde peildata gepubliceerd
in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Tabel 1: in volumecomponent opgenomen indicatoren
Indicatoren
|
Niveau
|
Bron
|
Niet-rechthebbenden
|
|
|
Te veel vermogen
|
|
|
Alleenstaande, vermogen boven € 6.295
|
Huishouden
|
CBS
|
Alleenstaande, vermogen tot en met € 6.295, overwaarde boven € 53.100
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen boven € 12.590
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen tot en met € 12.590, overwaarde boven € 53.100
|
Huishouden
|
CBS
|
Andere uitkering
|
|
|
AO-uitkering, mate van AO 15–80% of onbekend in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 80–100% in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
WW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
ANW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Pensioenuitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Kan/wil niet werken
|
|
|
Student (mbo/hbo/wo) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Aanbodkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Leeftijd
|
|
|
18 tot 20-jarige in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
20 tot 25-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
25 tot 30-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
30 tot 40-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
40 tot 50-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezinssituatie
|
|
|
Alleenstaande (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 5–12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 12–18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 5–12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 12–18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18-
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar zonder kinderen
|
Huishouden
|
CBS
|
Thuiswonend meerderjarig kind
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig huishouden
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen in Corporatiewoning
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen op een standplaats
|
Huishouden
|
CBS
|
Migratieachtergrond
|
|
|
Herkomstland Nederland in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Turk in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Surinamer in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Caribisch Nederlander in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Marokkaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Ghanees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Somaliër of Eritreeër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig Afrika in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afghaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Irakees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Syriër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Iranees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Chinees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Indiaas in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig Azië in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Voormalig Joegoslavisch in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Voormalig Sovjet-Unie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig Europees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig Amerika en Oceanië in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Opleiding
|
|
|
HCI (human capital index) onbekend (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Middelbare of hoge HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
(V)SO/Pro gevolgd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezondheid
|
|
|
Zorgkosten boven € 5.000 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Zorgkosten voor hulpmiddelen
|
Huishouden
|
CBS
|
Zorgkosten voor ziekenhuisbezoek
|
Huishouden
|
CBS
|
Bovengemiddelde huisartskosten
|
Huishouden
|
CBS
|
Verleden met zorgkosten boven de € 5.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Verleden met GGZ-kosten
|
Huishouden
|
CBS
|
Uitgevallen ex-student met psychoproblematiek
|
Huishouden
|
CBS
|
Gebruik GGZ-zorg in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor verslaving in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor depressie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor psychose in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor epilepsie en pijn in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit minder dan 4 hoofdgroepen in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 4 tot 6 hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 6 tot 8 medicijngroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 8 of meer hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Combinaties van factoren
|
|
|
Niet-Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en 50-jarige
tot AOW in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Niet-Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Vraagkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Banen per lid beroepsbevolking, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie en grenspendel
|
Postcode (4 posities)
|
Atlas Research
|
Verdringing op de arbeidsmarkt per lid laagopgeleide beroepsbevolking, gecorrigeerd
voor reistijd en concurrentie
|
Postcode (4 posities)
|
Atlas Research
|
|
|
|
Buurteffecten
|
|
|
Aandeel niet-werkenden in directe omgeving t.o.v. de wijdere omgeving
|
Buurt
|
Atlas Research
|
Index overlast en onveiligheid
|
Buurt
|
Atlas Research
|
1 Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken:
heeft zorgkosten boven € 5.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen verslaving,
depressie, psychose of epilepsie en pijn, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
Prijscomponent
In de prijscomponent van het verdeelmodel wordt een inschatting gemaakt van de hoogte
van de bijstandsuitkering van een huishouden. De hoogte van de uitkering hangt ten
eerste af van het wettelijke bruto normbedrag voor de verschillende typen huishoudens
en van de kostendelersnorm. De bruto bijstandsbedragen zijn afgeleid van de netto
bijstandsbedragen zoals deze in juni voorafgaand aan het uitvoeringsjaar per ministeriële
regeling bekend zijn gemaakt. Tabel 2 laat zien voor welke afzonderlijke huishoudtypen
normbedragen in het model zijn gehanteerd. De verschillende normbedragen worden ieder
jaar gepubliceerd in de regeling Participatiewet.
Bij tabel 2 wordt opgemerkt dat bij het verwerken van de kostendelersnorm in de bruto
bijstandsbedragen rekening is gehouden met de groepen die uitgezonderd zijn van de
kostendelersnorm: jongeren tot 21 jaar en studenten (mbo/hbo/wo). Het is niet mogelijk
om rekening te houden met de uitzondering voor commerciële kamerhuurders vanwege het
ontbreken van gegevens hierover. Voor studenten wordt de bruto norm op 0 gesteld.
Thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder worden als zelfstandige huishoudens gezien
met een eigen recht op bijstand.
Tabel 2: de verschillende typen normbedragen toegepast in het verdeelmodel
Standaard type huishoudens zonder kostendelerbepaling
|
Alleenstaande (ouder), leeftijd 21 tot AOW
|
Alleenstaande (ouder), 18, 19 of 20 jaar
|
Gehuwd paar, beide partners leeftijd 21 tot AOW
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
Normen gerechtigde leeftijd 21 tot AOW bij aantal kostendelers
|
9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers of meer
|
Normen gehuwde paren (1 partner jonger dan 21, 1 partner leeftijd 21 of ouder) afhankelijk
van aantal kostendelers
|
Paren met kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10
kostendelers of meer
|
Paren zonder kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met
10 kostendelers of meer
|
Afwijkende normen gehuwden obv art. 24 Pw
|
Rechthebbende 21 jaar of ouder met of zonder kinderen
|
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, zonder kind
|
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, met kind
|
Voor de hoogte van de bijstandsuitkering is het, naast het wettelijke bruto normbedrag
en de kostendelersnorm, relevant of een huishouden overige inkomsten heeft. Deze inkomsten
worden verrekend met de bijstandsuitkering. De prijscomponent berekent daarom de te
verwachten hoogte van de uitkering als fractie van het bruto normbedrag middels objectieve
indicatoren die samenhangen met de mate waarin huishoudens met een bijstandsuitkering
overige inkomsten hebben. De indicatoren zijn onderverdeeld in factoren die direct
de hoogte van de bijstandsuitkering beïnvloeden, zoals ontvangst van een andere uitkering,
en factoren die samenhangen met de kans dat iemand in de bijstand bijverdiensten uit
(deeltijd) werk heeft. De mate waarin mensen in de bijstand bijverdienen wordt grotendeels
verklaard door dezelfde kenmerken als opgenomen in de volumecomponent. In de prijscomponent
zijn een aantal kenmerken samengevoegd tot een hoger aggregatieniveau om te waarborgen
dat de gewichten gebaseerd zijn op gegevens over voldoende huishoudens in de bijstand.
Tabel 3 biedt een overzicht van de in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren
(hh staat voor huishouden).
Voor alle in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt
(gewicht) geschat. Net als de schattingen in de volumecomponent worden deze coëfficiënten
met de gehanteerde peildata gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Tabel 3: in prijscomponent opgenomen indicatoren
Indicatoren
|
Niveau
|
Bron
|
Directe verrekening
|
|
|
Andere uitkering of loonkostensubsidie
|
|
|
WW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 15–80% of onbekend in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 80–100% in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
ANW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Pensioenuitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Loonkostensubsidies in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Kans op deeltijdwerk
|
|
|
Aanbodkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Leeftijd
|
|
|
18 tot 25-jarige in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
25 tot 30-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
30 tot 40-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
40 tot 50-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezinssituatie
|
|
|
Alleenstaande, eenoudervader (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 5+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar met kinderen
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar zonder kinderen, overig huishouden
|
Huishouden
|
CBS
|
Thuiswonend meerderjarig kind
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen in corporatiewoning of op standplaats
|
Huishouden
|
CBS
|
Migratieachtergrond
|
|
|
Geen, Europees of overig niet-Europees herkomstland in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Turk in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Surinamer in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Marokkaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig Afrika (excl. Marokkaan) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Irakees, Syriër, Iraniër, of Afghaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Opleiding
|
|
|
HCI (human capital index) onbekend (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Middelbare of hoge HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezondheid
|
|
|
Gebruik GGZ-zorg in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor depressie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Combinaties van factoren
|
|
|
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Vraagkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Banen met laag beroepsniveau per lid laagopgeleide beroepsbevolking gecorrigeerd voor
reistijd en concurrentie
|
Postcode (4 posities)
|
Atlas Research
|
Buurteffecten
|
|
|
Index overlast en onveiligheid
|
Buurt
|
Atlas Research
|
1 Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken:
heeft zorgkosten boven € 5.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen verslaving,
depressie, psychose of epilepsie en pijn, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
De geschatte coëfficiënten (gewichten) in de volume- en prijscomponent zijn de basis
voor de uiteindelijke objectieve verdeling. Voor elk huishouden in de dataset wordt
de objectieve kans op bijstand en de voorspelde fractie van het bruto normbedrag berekend
door, respectievelijk, de coëfficiënten uit de volumecomponent en de prijscomponent
toe te passen op zo recent mogelijke gegevens. De peildata van deze gegevens worden
ook gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Voor alle huishoudens wordt het te verwachten bijstandsbudget bepaald middels de volgende
formule, waarbij de laatste twee factoren samen de prijscomponent vormen:
Voorspeld budget per huishouden = voorspelde kans op bijstand x bruto normbedrag x
voorspelde fractie normbedrag
Binnen iedere gemeente wordt het budget van alle huishoudens bij elkaar opgeteld.
Het resulterende bedrag vormt de input voor de verdelingssystematiek zoals beschreven
onder het kopje «algemene beschrijving verdeelsystematiek».
Berekeningswijze uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners
Het benodigde budget ten behoeve van de uitkering aan dak- en thuislozen en aan instellingsbewoners
wordt apart bepaald. Gemeenten ontvangen dit budget naar rato van de mate waarin de
gemeentelijke uitkering objectief wordt verdeeld. Voor gemeenten die (deels) historisch
worden verdeeld geldt dat de uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners
meelopen in de historische verdeling. De uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners
maken namelijk onderdeel uit van de realisaties van gemeenten.
Het budget voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners wordt bepaald aan de hand
van de verhouding tussen de netto uitgaven van een gemeente aan deze doelgroep en
de totale netto uitgaven van alle gemeenten aan uitkeringen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd met het totaal beschikbare macrobudget en
met het percentage dat een gemeente objectief wordt verdeeld. Deze gegevens worden
ontleend aan het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden van het Centraal Bureau
voor de Statistiek.
Deze bestanden bevatten gegevens over de netto uitgaven aan uitkeringen op grond van
de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand wordt buiten beschouwing gelaten
voor het bepalen van de totale netto uitgaven aan uitkeringen.
Berekeningswijze uitkering ten behoeve van de loonkostensubsidies
De verdeling van het deel van het beschikbare macrobudget ten behoeve van de loonkostensubsidies
wordt gebaseerd op het uitgavenaandeel aan loonkostensubsidies (realisaties) van het
jaar, voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld (het budgetjaar).
Bij het vaststellen van de voorlopige budgetten, voor 1 oktober van het jaar voorafgaand
aan het budgetjaar, zijn er nog geen realisaties beschikbaar. De voorlopige budgetten
worden daarom gebaseerd op het uitgavenaandeel aan loonkostensubsidies twee jaar,
voorafgaand aan het budgetjaar. Gedurende het budgetjaar komen de realisaties van
het jaar, voorafgaand aan het budgetjaar beschikbaar. De definitieve budgetten worden
gebaseerd op deze realisaties.
De omvang van het definitieve resp. voorlopige budget voor loonkostensubsidies voor
een individuele gemeente wordt berekend door het aandeel in de totale uitgaven aan
loonkostensubsidies van alle gemeenten samen, gebaseerd op de uitgaven van resp. één
of twee jaar voor het budgetjaar, te vermenigvuldigen met het deel van het beschikbare
macrobudget voor loonkostensubsidies in het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld.
Dit deelbudget is gebaseerd op de (verwachte) realisaties van het jaar voorafgaand
aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, vermeerderd met de verwachte
oploop van de uitgaven aan loonkostensubsidies in het jaar waarover de uitkering wordt
vastgesteld en een correctie voor de loon- en prijsontwikkeling.
Bepalingen over de gehanteerde gegevens en omgaan met jaarlijkse herindelingen
De budgetberekening geschiedt op grond van de cijfers zoals die bij het vaststellen
van de verdeling beschikbaar zijn. Indien deze cijfers hierna nog wijzigen (bijvoorbeeld
door toepassing van een alternatieve meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen
de budgetten hiervoor niet worden aangepast.
Geregeld vinden er fusies en herindelingen van gemeenten plaats. De verdeelkenmerken
zijn dan nog niet bekend voor de samenstelling van de nieuwe gemeenten. Daarom worden
in het geval van een fusie de uitkomsten van het verdeelmodel voor de gemeenten van
voor de fusie opgeteld. In het geval van een herindeling worden de budgetten naar
rato toegedeeld aan de (nieuwe) gemeenten. Deze toedeling vindt plaats op basis van
een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou
zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.