3. Actoren op het beleidsterrein cultuurbeheer
Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen
De Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen adviseert
de Minister van Financiën omtrent verzoeken voor kwijtschelding van successierechten
indien kunstvoorwerpen worden overgedragen aan de Staat. Deze verzoeken worden door
een (rijks)museale instelling ingediend.
De commissie is per 1 januari 1997 ingesteld op basis van Wijziging van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 en valt onder de Minister van Financiën. De commissie is gevestigd te Den Haag. Zij
bestaat uit 3 leden, waarvan één de voorzitter is. Deze leden worden bij Kb benoemd
en worden voorgedragen door de Minister van Financiën en de Minister van Cultuur.
De vergaderingen van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen
worden bijgewoond door het hoofd van het ICN, die een raadgevende stem heeft.
Adviescommissie van de Rijksdienst Beeldende Kunst
De taak van deze commissie (1985–1996) was het adviseren van de Minister van Cultuur
bij het beslissen over de toekenning van de subsidie aan een (rijks)museale instelling
voor de aankoop van een kunstwerk. Haar taak werd geregeld in de Tijdelijke aankoopsubsidieregeling
moderne beeldende kunst ten behoeve van musea (Stb. 1985/104) en de Tijdelijke aankoopsubsidieregeling
moderne beeldende kunst ten behoeve van kunstmusea (Stb. 1989/141). Zij was gevestigd
in Den Haag.
Adviescommissie Wet tot behoud van cultuurbezit
In 1997 werd de Adviescommissie Wet tot behoud van cultuurbezit ingesteld op basis
van de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996/378). Deze commissie had als taak het aanbevelen van mogelijke bijstellingen
van de Wet tot behoud van cultuurbezit. Zij voerde haar taak uit op basis van een evaluatie van de werking van de Wet tot behoud van cultuurbezit en op basis van verkenningen binnen de sector van het cultureel erfgoed. Hoewel de
Raad voor Cultuur het adviescollege voor het cultuurbeleid is, is destijds besloten
de evaluatie en herziening van Wet tot behoud van cultuurbezit door een onafhankelijke commissie te laten doen, omdat de Raad voor cultuur ook onder
deze wet valt en hij zich anders zelf zou moeten beoordelen.
De adviestaak van de commissie was eenmalig en tijdelijk. Haar eindrapport zou voor
1 juli 1998 aan de Minister van Cultuur moeten worden uitgebracht. In 1998 werd deze
datum verlengd tot 1 januari 1999. Daarna is de commissie opgeheven en zijn de archiefbescheiden
overgebracht naar het Ministerie waaronder het cultuurbeheer valt. Deze commissie was gevestigd in Amsterdam.
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
De Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten verplichtte het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds tot overdracht van een deel van
het vermogen aan aan de instelling die de taken van het ABP overnam. De overdrachtssom
werd bepaald op grond van de aanspraken op ouderdomspensioen die ten behoeve van de
personeelsleden waren opgebouwd.
Algemene rijksarchivaris
Aan het hoofd van de Rijksarchiefdienst (RAD) staat de algemene rijksarchivaris. Deze
dienst heeft als taken:
-
– het beheer van de in de rijksarchiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden. De
dienst zorgt ervoor dat de archieven in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard
blijven.
-
– het toezicht op het beheer van de niet overgebrachte archiefbescheiden van de Hoge
Colleges van Staat, het Kabinet der Koningin, de ministeries en de overheidsorganen
bedoeld in art. 38 Archiefwet 1962 resp. art. 41 Archiefwet 1995.
-
– het verrichten van door de Minister van Cultuur opgedragen taken.
Archiefraad
Met de invoering van de Archiefwet 1962 in 1968 werd de Archiefraad ingesteld. Deze
had als taken:
-
– het desgevraagd of uit eigen beweging geven van voorlichting aan de Minister van Cultuur
betreffende het archiefwezen
-
– het verrichten van werkzaamheden die door de Minister van Cultuur zijn opgedragen.
In 1990 ging de Archiefraad op in de Raad voor het Cultuurbeheer, later de raad voor
Cultuur. De raad was gevestigd te Den Haag.
Arrondissementsbank Den Haag
De Arrondissementsbank Den Haag speelt een rol bij alle geschillen inzake voorwerpen
die onder de Wet tot behoud cultuurbezit vallen. Hiervoor wordt advies ingewonnen
van deskundigen.
Beheerder van een rijksarchiefbewaarplaats
In dit onderzoek worden hiermee de algemene rijksarchivaris (als beheerder van de
algemene rijksarchiefbewaarplaats) en de rijksarchivarissen in de provincie bedoeld.
De beheerder van een rijksarchiefbewaarplaats zorgt ervoor dat de archiefbescheiden
in goede, geordende en toegankelijke staat gebracht en bewaard worden en stelt ze
beschikbaar aan onderzoekers. De Minister van Cultuur draagt als zorgdrager de bestuurlijke
eindverantwoordelijkheid voor de rijksarchieven.
Benoemingen-adviescommissie leden Raad voor cultuur
Bij de instelling van de Raad voor cultuur verzocht de Minister van Cultuur de benoemingen-adviescommissie
leden Raad voor cultuur hem eenmalig te adviseren over de omvang en de samenstelling
van de Raad voor cultuur of van commissies van de Raad voor cultuur. Daarna is deze
adviestaak overgenomen door de Raad voor cultuur voor de periode 1995 tot 1997. Per
20 november 1996 is de benoemingen-adviescommissie leden Raad voor cultuur wederom
ingesteld met als taak het adviseren van de Minister van Cultuur over de omvang en
de samenstelling van de Raad voor cultuur en zijn commissies. De commissie is gevestigd
in Den Haag.
Bezwarencommissie verzelfstandiging rijksmuseale diensten
Deze in 1993 ingestelde commissie adviseerde de Minister van Cultuur inzake bezwaren
tegen de verzelfstandiging van de rijksmusea.
College van beroep voor de examens archivistiek A en B
Op grond van het Tijdelijk examenreglement archivistiek (1996) was dit college bevoegd
te beslissen op het beroep van een afgewezen kandidaat tegen het besluit van de examencommissie.
Commissie (normen objecten van culturele waarde)
Op basis van de Regeling zorg voor objecten van culturele waarde van het Rijk (Stcrt.
1985/34) zou een commissie worden ingesteld die de Minister van Cultuur zou moeten
adviseren over de normen die in acht genomen moesten worden bij de aanwijzing van
objecten van (bijzondere) culturele waarde. Daarnaast zou deze commissie de Minister
van Cultuur en het hoofd van de RBK adviseren over andere zaken inzake objecten van
culturele waarde. Deze commissie heeft echter nooit gefunctioneerd.
Commissie Nota Archiefbeleid
De Commissie Nota Archiefbeleid werd in 1976 ingesteld door de Directeur-Generaal
voor Culturele Zaken van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk. De opdracht aan de commissie luidde: een nota samen te stellen voor het toekomstig
beleid van de rijksoverheid ten aanzien van het archiefwezen, die zou kunnen resulteren
in een principiële herziening van de Archiefwet 1962 en het Archiefbesluit. De commissie
stelde tal van subcommissies in voor deelstudies. Het werk van de commissie resulteerde
in 1982 tenslotte in de Discussienota Archiefbeleid.
Commissie van bijstand Rijksdienst beeldende kunst
De RBK werd bijgestaan door de Commissie van bijstand Rijksdienst beeldende kunst.
Deze commissie werd op basis van de Instellingsbeschikking Commissie van bijstand
Rijksdienst beeldende kunst (Stcrt. 1984/91) in 1984 ingesteld om:
-
– het hoofd van de RBK desgevraagd of uit eigen beweging te adviseren over de wijze
waarop de RBK het door Minister van Cultuur vastgestelde beleid uitvoerde, alsmede
over de door de RBK op te stellen meerjarenplannen en de jaarlijkse taakstelling
-
– de Minister van Cultuur desgevraagd of uit eigen beweging te adviseren over het met
betrekking tot de RBK te voeren beleid en het functioneren van de RBK.
In 1997 is de Commissie van bijstand Rijksdienst beeldende kunst opgeheven. De commissie
was gevestigd in Den Haag.
Commissie voor de bezwaar- en klaagschriften Raad voor Cultuur
Deze in 1999 ingestelde commissie adviseert de Raad voor Cultuur inzake bezwaar- en
klaagschriften.
Commissie voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen
De Commissie voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen werd in 1949 ingesteld en ressorteerde
onder de Minister van Cultuur. De Commissie stelde richtlijnen voor het in bruikleen
geven van verspreide kunstvoorwerpen in bezit van het Rijk vast. Daarnaast bepaalde
de commissie welke voorwerpen van het Rijk kunstvoorwerpen waren. Met de instelling
van de RBK werd de Commissie voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen in 1985 opgeheven.
Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen
De Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen werd op basis van het Koninklijk
besluit van 26 augustus 1949 (Stcrt. 1949/173), houdende instelling van de Dienst
voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen in 1949 ingesteld en ressorteerde onder de
Minister van Cultuur. De leiding van de Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen
was opgedragen aan de Rijksinspecteur voor roerende monumenten. Met de instelling
van de RBK werd de Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen in 1985 opgeheven.
De Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen inventariseerde alle aan het Rijk
toebehorende kunstvoorwerpen, die niet in de inventaris van een (rijks)museale instelling
waren ingeschreven. Daarnaast gaf de dienst deze voorwerpen in bruikleen en hield
zij toezicht op deze voorwerpen. Hieronder vielen ook de voorwerpen die langer dan
een jaar in bruikleen waren gegeven en in de inventaris van een rijksmuseale instelling
waren ingeschreven.
Directeur van het Kabinet der Koningin
De Directeur van het Kabinet der Koningin is een zorgdrager in de zin van de Archiefwet.
Anders dan voor andere zorgdragers (behalve de Hoge Colleges van Staat) worden de
selectielijsten voor het Kabinet der Koningin niet bij ministerieel, maar bij koninklijk
besluit vastgesteld. Dit geschiedt op voordracht van de minister van Cultuur, in overleg
met de directeur van het Kabinet der Koningin.
Examencommissie
De examencommissie was op grond van het Tijdelijk examenreglement archivistiek (1996)
belast met het afnemen van examens archivistiek A en B.
Hoge Colleges van Staat
De Hoge Colleges van Staat zijn zorgdragers in de zin van de Archiefwet. Anders dan
voor andere zorgdragers (behalve de directeur van het Kabinet der Koningin) worden
de selectielijsten voor het Kabinet der Koningin niet bij ministerieel, maar bij koninklijk
besluit vastgesteld. Dit geschiedt op voordracht van de minister van Cultuur, in overleg
met de betrokken colleges.
Hoofdinspecteur van de Rijksarchiefinspectie
De Rijksarchiefinspectie (RAI) bestaat in de huidige vorm sinds 1 september 1997,
als onderdeel van de Rijksarchiefdienst. In mei 2000 kreeg de Rijksarchiefinspectie
een eigen hoofdinspecteur. De bevoegdheid tot het uitoefenen van toezicht werd door
de Algemene Rijksarchivaris aan de hoofdinspecteur gemandateerd. In maart 2001 werd
de Rijksarchiefinspectie bij wijziging van de Archiefwet (Stb. 2001, 131) formeel
verzelfstandigd, en direct onder de SG van OCenW geplaatst.
Inspectie cultuurbezit
De Inspectie Cultuurbezit bestaat sinds 1993. Zij is begonnen als een afdeling van
de RBK. In 1996 is zij organisatorisch van de RBK losgekoppeld en overgeheveld naar
de departementale organisatie. Bij alle taken staat het behoud en de bescherming van
het roerend cultureel erfgoed centraal. Zij is gevestigd te Den Haag.
De hoofdtaak van de Inspectie Cultuurbezit is toezicht houden op het behoud en beheer
van een groot deel van het Nederlandse roerende cultuurbezit. Daarbij moet met name
gedacht worden aan de collecties van de (verzelfstandigde rijks)musea en bepaalde
waardevolle kerkelijke en andere particuliere kunstbezittingen in bezit van private
rechtspersonen. Haar toezichtstaak bestaat uit:
-
– het houden van toezicht op de naleving van de Wet tot behoud van cultuurbezit
-
– het houden van toezicht op het museaal beheer van de rijkscollectie door verzelfstandigde
rijksmuseale instellingen
-
– het houden van toezicht op het museaal beheer door andere instellingen die zelfstandig
een rijkscollectie beheren, voorzover het toezicht hierop is opgedragen aan de Inspectie
Cultuurbezit
-
– het houden van toezicht op het beheer van de rijkscollectie door het ICN
-
– het houden van toezicht op het beheer van de rijkscollecties die onder de zorg van
ministeries of andere overheidsinstellingen berusten
-
– het houden van toezicht op de naleving van de Europese regelgeving betreffende de
uitvoer van cultuurgoederen.
Voor deze taak legt de Inspectie Cultuurbezit rechtstreeks verantwoording af aan de
voor cultuur verantwoordelijke bewindspersoon. Naast deze toezichtstaken voert de
Inspectie Cultuurbezit de volgende activiteiten uit:
-
– opsporing van bij of krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit strafbaar gesteld feiten. Hiervoor legt de Inspectie Cultuurbezit rechtstreeks verantwoording
af aan het Openbaar Ministerie.
-
– het verlenen van uitvoervergunningen voor bepaalde cultuurgoederen
-
– het verlenen van toestemming voor bepaalde handelingen met betrekking tot beschermde
cultuurgoederen
-
– het desgevraagd ondersteunen van de Minister van Cultuur bij diens taken die voortvloeien
uit de Wet tot behoud van cultuurbezit
-
– het ondersteunen van de Minister van Cultuur bij recupereren van tijdens de Tweede
Wereldoorlog gestolen dan wel illegaal weggevoerde kunstvoorwerpen
-
– het maken van beschrijvingen van de collecties van te verzelfstandigen (rijks)museale
diensten.
Instituut Collectie Nederland (ICN)
Het Instituut Collectie Nederland (ICN) is tot stand gekomen in 1997 als een fusie
van de RBK, het Centraal Laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap
en de Opleiding Restauratoren. Niet alle taken van de RBK zijn door het ICN overgenomen.
De inspectietaak van de RBK is namelijk in 1996 overdragen aan de Inspectie Cultuurbezit.
De andere taken zoals collectiebeheer, collectiemobiliteit en advies zijn naar het
ICN gegaan.
Het ICN heeft hiermee de volgende taken:
-
– collectiebeheer waaronder wordt verstaan het beheer van dat deel van de Collectie
Nederland dat niet in de inventarissen van rijksmusea staat vermeld. De zogenaamde
BKR-collectie (Beeldende Kunstenaars Regeling) valt ook onder het beheer van het ICN.
-
– collectiemobiliteit waaronder wordt verstaan dat de collectie van ICN wordt ingezet
ter ondersteuning van de musea, via langdurige of kortlopende bruiklenen.
-
– het geven van advies over cultuurhistorische waardestelling van voorwerpen en collecties.
Daarnaast beantwoordt het ICN concrete vragen van collectiebeherende instellingen.
-
– het verzamelen van kennis over het materiële behoud van cultuurgoederen
-
– het geven van onderwijs zoals het opleiden van restauratoren en bijscholen van medewerkers
van musea en andere collectiebeherende instellingen.
Alle activiteiten van het ICN staan in het teken van het ondersteunen van de beheerders
van cultureel erfgoed. Het ICN formuleert zijn taken in de volgende doelstelling:
‘Het Instituut Collectie Nederland is het centrale kennisinstituut voor collectiebehoud
in Nederland. Het biedt aan alle verantwoordelijken voor openbaar en waardevol cultureel
erfgoed op toepassing gerichte kennis en diensten aan, om de kwaliteit en effectiviteit
van het materiële behoud en beheer van de Collectie Nederland te bevorderen… het Instituut
Collectie Nederland: kennis voor beter beheer en behoud.’ Het ICN is hiermee met name een kennisinstituut.
Naast deze taken speelt het ICN een rol bij de selectie van de museale collecties.
Met dit doel heeft de samen met de International Council of Museums (ICOM) een gedragslijn
ontwikkeld die richtlijnen bevat wanneer een cultuurgoed wel of niet verkocht mag
worden. Deze taak zal bij selectie van museale instellingen besproken worden. Het
ICN is gevestigd te Amsterdam (kantoor) en Rijswijk (depot).
Minister van Binnenlandse Zaken
De Minister van Binnenlandse Zaken stelt elke vier jaar een verslag op over de doeltreffendheid
en de effecten van de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996/378). Deze wet is voor het
cultuurbeheer van toepassing op de Raad voor cultuur.
Minister van Cultuur
Met de actor de Minister van Cultuur worden achtereenvolgens bedoeld de Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1945–1965), de Minister van Cultuur, Recreatie
en Maatschappelijk Werk (1965–1982), de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
(1982–1994) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (1994–). Aangezien
cultuurbeheer in de periode 1945–2000 regelmatig van departement is veranderd is gekozen
voor een meer neutrale aanduiding: de Minister van Cultuur.
Minister van Defensie
De minister van Defensie verstrekt subsidie aan (rijks)museale instellingen als het
Legermuseum in Delft, het Marinemuseum in Den Helder en het Luchtvaart Museum in Soesterberg.
Minister van Financiën
Met betrekking tot het cultuurbeheer speelt de Minister van Financiën een rol in de
kwijtschelding van successierechten indien kunstvoorwerpen worden overgedragen aan
de Staat. Een verzoek hiertoe kan worden ingediend door een (rijks)museale instelling.
Daarnaast speelt de Minister van Financiën een rol bij de indemniteitsregeling en
het cultuurbeheer op internationaal niveau.
Minister van Justitie
De Minister van Justitie stelt samen met de Minister van Cultuur regels vast voor
de overbrenging van notariële archiefbescheiden naar de rijksarchiefbewaarplaatsen.
Minister van Verkeer en Waterstaat
De minister van Verkeer en Waterstaat had op grond van de archiefwetten van 1918 en
1962 enkele bevoegdheden ten aanzien van archiefbescheiden van waterschappen, veenschappen
en veenpolders (vaststellen vernietigingslijst, machtigen tot incidentele vernietiging
en vervreemding).
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
De Minister van Cultuur stelt in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels vast voor de bouw, verbouwing, inrichting,
verandering van de inrichting en ingebruikneming van archiefbewaarplaatsen (art. 13 Archiefbesluit 1995).
Minister-President
De minister-president kan regels stellen op grond waarvan in geval van oorlog, oorlogsgevaar
of andere buitengewone omstandigheden kan worden afgeweken van hetgeen in de archiefwet
is bepaald voor de vernietiging van archiefbescheiden.
Ministerraad
Beperkingen aan de openbaarheid van archiefbescheiden in archiefbewaarplaatsen kunnen
in beginsel ten hoogste 75 jaar gelden. De Ministerraad kan evenwel bepalen dat archiefbescheiden
waarop beperkingen aan de openbaarheid zijn gesteld met het oog op het belang van
de Staat of zijn bondgenoten, langer dan 75 jaar niet-openbaar blijven.
Mondriaan Stichting
De Mondriaan Stichting is op basis van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in 1993
ingesteld en is de rechtsopvolger van de Stichting Stimuleringsfonds Beeldende Kunsten
te Amsterdam. Zij is gevestigd te Amsterdam. Deze organisatie begeeft zich op een
breed terrein. Haar doel is het bevorderen van de ontwikkeling van de beeldende kunst
en vormgeving en het stimuleren van de kwaliteit van de uitoefening van museale activiteiten. Op het terrein van het cultuurbeheer bevordert zij de kwaliteit van de uitoefening
van museale activiteiten. Concreet gaat het hierbij om financiële ondersteuning voor:
-
– collectiebehoud. Binnen het Deltaplan voor het Cultuurbehoud ondersteunt de Mondriaan Stichting actieve en passieve conservering van museale collecties
van cultuurhistorisch belang. Bij passieve conservering gaat het om verbetering van
de bewaaromstandigheden, bij actieve conservering om projecten die het verval van
objecten zelf een halt toeroepen of afremmen. Daarnaast geeft zij bijdragen aan ondersteunende
activiteiten zoals kosten van vooronderzoek en deskundigheidsbevordering.
-
– participatie- en educatieprojecten. De stichting wil bevorderen dat musea naast aandacht
voor de inhoudelijke kwaliteit van museale projecten tevens aandacht hebben voor participatie
door en educatie van het publiek.
-
– aankoop van moderne beeldende kunst en vormgeving.
-
– afstemming met de Collectie Nederland. Hiermee moet de onderlinge afstemming van museale
collecties worden gestimuleerd.
-
– internationale museale uitwisselingen. Hierbij moet worden gedacht aan het bevorderen
van de bekendheid van Nederlandse museale collecties in het buitenland en het in Nederland
tonen van belangrijke buitenlandse collecties.
-
– museaal kunsthistorisch onderzoek.
De Mondriaan Stichting geeft subsidie aan projecten van de musea die niet structureel
worden gesubsidieerd door de Minister van Cultuur, vrijwel alle niet-rijksmusea. De (verzelfstandigde) rijksmusea vallen dus buiten het werkveld van de stichting.
De Minister van Cultuur heeft door middel van de Cultuurnota-procedure zeggenschap
over het beleid en het instrumentarium van de Mondriaan Stichting. Verder heeft de
rol van de Minister van Cultuur vooral betrekking op benoemen, ontslaan van bestuursleden,
het goedkeuren van regelingen van de stichting en de eventuele ontbinding van de stichting.
Met de beslissingen ten aanzien van de individuele subsidie-uitkeringen van de stichting
bemoeit de minister zich niet. Zie voor de handelingen betreffende de Mondriaan Stichting
ook het RIO Volgens de regelen der kunst besproken.
Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie kan overgaan tot vervolging van bij of krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit strafbaar gestelde feiten. Daarnaast speelt het OM een rol bij de handhaving van
de Verordening (EEG) nr. 3911/92 (PbEG L 395). Deze verordening beoogt de uitvoer van bepaalde categorieën cultuurgoederen
buiten de EU te controleren door middel van een systeem van uitvoervergunningen.
Raad voor Cultuur
Op basis van de Wet van 26 oktober 1995 (Stb. 1995/539) zijn in 1995 de Raad voor het cultuurbeheer, de Raad voor de Kunst, de Mediaraad
en de RABIN samengevoegd tot één adviesorgaan: de Raad voor Cultuur. Per 1 januari 1997 is het adviesstelsel in Nederland herzien. Veel adviescolleges
zijn opgeheven en opnieuw ingesteld. De Raad voor cultuur is op basis van de Herzieningswet
adviesstelsel (Stb. 1996/377) opgeheven en vervolgens op basis van art. XXII van de
Aanpassingswet herzieningswet adviesstelsel (Stb. 1997/63) opnieuw ingesteld. Daarnaast is de wet- en regelgeving betreffende dit adviescollege
herzien en valt deze per 1 januari 1997 grotendeels onder de Kaderwet adviesstelsel
(Stb. 1996/378) en het Vergoedingenbesluit adviescolleges (Stb. 1996/583).
De Raad voor cultuur adviseert over algemeen verbindende voorschriften of het te voeren
beleid van het Rijk op het terrein van het cultuurbeheer. Deze aanbevelingen wordt
gegeven op aanvraag of op eigen initiatief. De Raad voor cultuur geeft desgevraagd
advies aan de Minister van Cultuur, de Staten-Generaal of de Ministers wie het mede
aangaat over het cultuurbeleid van het Rijk. Daarnaast geeft hij uit eigen beweging
advies aan de Minister van Cultuur of de Ministers wie het mede aangaat over ontwikkelingen
die verband houden met het cultuurbeleid van het Rijk. Het advies heeft betrekking
op verschillende niveaus:
-
– bovensectoraal niveau: over onderwerpen die van algemeen belang zijn voor verschillende
sectoren, zoals bijvoorbeeld cultuurpolitieke uitgangspunten of subsidiesystematiek
-
– sectoraal niveau: over onderwerpen en ontwikkelingen binnen een specifieke sector,
zoals bijvoorbeeld archiefselectiemethodes
-
– instellingsniveau: over het al dan niet verstrekken van meerjarige subsidies aan specifieke
instellingen. Het toekennen van deze subsidies gebeurt eens in de vier jaar (hetgeen
is vastgelegd in de Cultuurnota) en bestrijkt alle sectoren
-
– uitvoeringsniveau: over aanvragen voor plaatsing op de Monumentenlijst, over Archiefselectie
en in het kader van de Wet tot behoud van cultuurbezit
De Raad voor cultuur wil hiermee de ontwikkeling van cultuur stimuleren, het behoud
van waardevol cultureel erfgoed bevorderen, de betrokkenheid bij cultuur vergroten
en de vrijheid van expressie en communicatie waarborgen. Hij adviseert vanuit een
zelfstandige en onafhankelijke positie ten opzichte van het Ministerie waaronder het
cultuurbeheer valt en het culturele veld. Ter uitvoering van zijn taak kan de Raad
voor cultuur zich voor informatie wenden tot andere adviesorganen, bestuursorganen
alsmede andere organisaties en personen. Adviezen worden vastgesteld bij meerderheid
van stemmen. Leden met een afwijkende mening kunnen hun standpunt in een afzonderlijke
nota bij het advies voegen. De leden van de Raad voor cultuur worden per Kb benoemd.
De organisatie is gevestigd te Den Haag.
Raad voor de Kunst
Op het terrein van het cultuurbeheer was de Raad voor de Kunst (1989–1992) o.a. belast
met het adviseren van de Minister van Cultuur bij het beslissen over de toekenning
van de subsidie voor de aankoop van een kunstwerk en het voordragen van leden van
de Commissie van bijstand Rijksdienst beeldende kunst. De Raad voor de Kunst is beschreven
in het RIO Volgens de regelen der kunst.
Raad voor het Cultuurbeheer
De advisering op het terrein van cultuurbeheer was verdeeld over diverse adviesorganen,
zoals o.m. de Monumentenraad, de Archiefraad en de Rijkscommissie voor de musea. In 1990 werd een vast college van advies ingesteld waarin de advisering over het
beleid op het terrein van de archeologie, de archieven, de monumenten en de musea
werd samengevoegd. Dit college, de Raad voor het cultuurbeheer geheten, had de taken van de Rijkscommissie voor de musea overgenomen. Tevens verving
de Raad voor het Cultuurbeheer de Monumentenraad en de Archiefraad.
De Raad voor het cultuurbeheer bestond uit vier afdelingen:
-
– Afdeling I: de Rijkscommissie voor de archeologie
-
– Afdeling II: de Rijkscommissie voor de archieven
-
– Afdeling III: de Rijkscommissie voor de monumenten
-
– Afdeling IV: de Rijkscommissie voor de musea
De bevoegdheid advies uit te brengen berustte bij de Raad voor het cultuurbeheer,
maar een Afdeling ervan bereidde de adviezen voor. De Raad voor het cultuurbeheer
kon bepalen dat een Afdeling bevoegd was rechtstreeks aan de Minister van Cultuur
advies uit te brengen. De leden van de Raad voor het cultuurbeheer werden per Kb benoemd.
De organisatie was gevestigd te Den Haag. In 1995 ging het adviesorgaan op in de Raad
voor Cultuur.
Rechtbank
Op grond van richtlijn 93/7/EEG (PbEG L 74) kan de rechtbank de teruggave van het ontvreemde cultuurgoed gelasten.
De rechtbank kan ook een vergoeding toekennen aan de bezitter van het ontvreemde cultuurgoed
bij terugvordering. De bezitter moet dan bij verwerving van het ontvreemde cultuurgoed
de nodige zorgvuldigheid hebben betracht.
Rijkscommissie voor de musea
In 1946 werd de Voorlopige Monumentenraad ingesteld waarin o.m. de voorheen zelfstandige
Rijkscommissie voor de musea werd opgenomen. In 1961 werd de Monumentenraad ingesteld die net als zijn voorganger uit vijf afdelingen
bestond waaronder de Rijkscommissie voor de musea. In 1990 werd de Monumentenraad
opgeheven. Haar taken (en ook die van de Rijkscommissie voor de musea) werden overgenomen
door de Raad voor het Cultuurbeheer. Zij was gevestigd te Den Haag.
-
– De taken van de Rijkscommissie voor de musea omvatten het desgevraagd of uit eigener
beweging adviseren van de Minister van Cultuur inzake vraagstukken betreffende de
Nederlandse musea. Deze vraagstukken kunnen van algemene aard zijn en dus het totale Nederlandse museumbestel
of sectoren daarvan betreffen, ze kunnen ook betrekking hebben op afzonderlijke instellingen
of zelfs personen (voorgenomen benoemingen; voordrachten voor onderscheidingen). Aan
de hand van de bepalingen die zijn opgenomen in de Wet tot behoud cultuurbezit adviseert
de Rijkscommissie voor de Musea de Minister van Cultuur:
-
– over aanwijzing van beschermde voorwerpen
-
– in geval dat de Minister van Cultuur toestemming verleent om een beschermd voorwerp
buiten Nederland te brengen
-
– in geval dat de Minister van Cultuur bezwaar maakt tegen vervreemding
-
– bij het stellen van nadere regelen bij Amvb.
Rijksdienst Beeldende Kunst (RBK)
De Rijksdienst Beeldende Kunst (RBK) werd per 1 januari 1985 ingesteld als de opvolger
van de Dienst voor ’s Rijks verspreide kunstvoorwerpen. In 1997 werd de dienst na
de eerdere afsplitsing van de Inspectie Cultuurbezit opgeheven. Hij was gevestigd
te Den Haag.
De RBK kende sinds de laatste reorganisatie per 1 januari 1993 drie onderdelen:
-
– de afdeling collectiebeheer, die verantwoordelijk is voor het beheer en behoud van
voorwerpen in rijkseigendom, die niet tot de inventaris van de verzelfstandigde rijksmuseale
instellingen behoren
-
– de afdeling inspectie die toezicht houdt op het beheer van de aan de verzelfstandigde
rijksmuseale instellingen in bruikleen gegeven rijkscollecties en op de voorwerpen
waarop de Wet behoud cultuurbezit betrekking heeft, alsmede een aantal kleinere taken
-
– de afdeling advies die zich richt op het bepalen van de cultuurhistorische waarde
van voorwerpen en collecties.
De RBK was op basis van het besluit van DGCZ van 18 december 1992, DBC-U-925038 bevoegd
tot het verstrekken van vergunningen voor de uitvoer van cultuurgoederen buiten het
grondgebied van (een lidstaat van) de EU of van een andere staat die partij is bij
de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
In 1996 is in verband met de in 1994/1995 voltooide verzelfstandiging van de Rijksmusea
de Inspectie Cultuurbezit opgericht. Het bleek niet wenselijk de inspectietaak nog
langer samen met de beheerstaak in één instelling onder te brengen. Daarom is besloten
de afdeling Inspectie als een zelfstandige eenheid binnen het departement van de Minister
van OCenW onder te brengen. Op deze wijze wordt de gewenste scheiding tussen beleid,
uitvoering en toezicht op het beleidsterrein van het roerend cultureel erfgoed zoveel
mogelijk gerealiseerd. De andere taken van de RBK zijn bij het ICN ondergebracht,
samen met die van het Centraal Laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst
en wetenschappen (CLO) en die van de Opleiding Restauratoren (OR).
(Rijks)museale instellingen
Dit zijn respectievelijk: het Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen
en van de geneeskunde ‘Museum Boerhaave’ te Leiden, het Rijksmuseum Het Catharijneconvent,
museum voor de christelijke Cultuur in Nederland te Utrecht, de Rijksdienst Kastelenbeheer
te ’s-Gravenhage, het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterloo, het Koninklijk Kabinet
van Schilderijen ‘Mauritshuis’ te ’s-Gravenhage, het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum
(Museum van het Boek) te ’s-Gravenhage, het Rijksmuseum Hendrik Willem Mesdag te ’s-Gravenhage,
het Nationaal Natuurhistorisch Museum te Leiden, het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden,
het Rijksmuseum Paleis Het Loo te Apeldoorn, het Rijksmuseum het Koninklijk Penningkabinet
te Leiden, het Rijksmuseum te Amsterdam, het Rijksmuseum Nederlands Scheepvaartmuseum
te Amsterdam, het Rijksmuseum Twenthe, museum voor kunst- en cultuurgeschiedenis te
Enschede, het Rijksmuseum Vincent van Gogh te Amsterdam, het Rijksmuseum voor Volkenkunde
te Leiden, het Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen, het Centraal Laboratorium
voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschap te Amsterdam, de Opleiding Restauratoren
te Amsterdam, het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te ’s-Gravenhage
en de Rijksdienst Beeldende Kunst te ’s-Gravenhage.
Tot 1993 vielen de rijksmusea onder de Minister van Cultuur. In 1993 zijn ze verzelfstandigd
in de vorm van stichtingen. De rijksverantwoordelijkheid voor het voortbestaan van
de rijksmusea is hierbij niet in het geding. Net zo min als de collecties en gebouwen die rijkseigendom blijven. Daarnaast hebben
de musea hun ‘eigen deel’ van de rijkscollectie in beheer gekregen via beheersovereenkomsten.
Hierin is vastgelegd dat het toezicht namens de Staat op het beheer van deze collecties
gehouden wordt door de Inspectie Cultuurbezit. De rijksmusea worden nog steeds grotendeels
door de Minister van Cultuur bekostigd. De bekostiging van de verzelfstandigde rijksmusea
vindt plaats op basis van vierjarige beleidsplannen, gekoppeld aan de Cultuurnota.
Het doel van de verzelfstandiging was de rijksmusea bedrijfsmatige zelfstandigheid
te geven. Het personeel van de verzelfstandigde rijksmusea komt in dienst van de respectievelijke
stichtingen en heeft niet langer de status van ambtenaar. Met de invoering van de
Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten (Stb. 1993/398) zijn de rijksmuseale instellingen vanaf 1994 autonoom in (de ontwikkeling
van) hun beleidsformulering. Wel wordt verwacht dat zij rekenschap geven van het beleid
zoals dat door de Minister van Cultuur – hetzij als eigenaar van de collecties en
als subsidiegever of alleen als subsidiegever – wordt geformuleerd. Als gevolg van
de verzelfstandiging hebben sommige rijksmusea het voorvoegsel ‘rijks’ laten vallen.
Tijdelijk adviescollege herkomst kunstvoorwerpen WO-II
In 1997 werd een proefonderzoek gestart naar de herkomst van de collectie Nederlands
Kunstbezit, de zogeheten NK-collectie. De NK-collectie bevat die kunstvoorwerpen die
na de Tweede Wereldoorlog zijn gerecupereerd en om uiteenlopende redenen niet aan
de oorspronkelijke rechthebbenden zijn of konden worden teruggegeven. Deze collectie
wordt sinds 1949 door de rijksoverheid (het ICN) beheerd. Naar aanleiding van het
proefonderzoek is besloten de hele NK-collectie op herkomstgeschiedenis te laten onderzoeken.
De feitelijke onderzoekswerkzaamheden worden gedaan door het Projectbureau Herkomst
Gezocht, dat organisatorisch wordt aangestuurd door de Inspectie Cultuurbezit. Daarnaast
is er het Tijdelijk adviescollege herkomst kunstvoorwerpen WO-II ingesteld. Deze commissie
heeft als taak:
-
– het begeleiden van onderzoek naar de herkomst van de kunstvoorwerpen die als gevolg
van de Tweede Wereldoorlog onder het beheer van het Rijk zijn gekomen
-
– de Minister van Cultuur op grond van de resultaten van dat onderzoek te adviseren
over het te voeren beleid inzake deze kunstvoorwerpen
Vanwege de directe betrokkenheid van de rijksoverheid bij de collectie (als beheerder
van de collectie) is het nodig gebleken om een onafhankelijke adviescommissie in te
stellen: het Tijdelijk adviescollege herkomst kunstvoorwerpen WO-II. De commissie
bestaat uit een voorzitter en drie leden die worden bijgestaan door een secretariaat.
Het Tijdelijk adviescollege herkomst kunstvoorwerpen WO-II streeft ernaar haar advies
voor 1 januari 2002 uit te brengen, waarna zij wordt opgeheven. Zij is gevestigd te
Den Haag.
Universiteiten
Op basis van de Regeling financiële ondersteuning van het behoud van de universitaire
collecties (1997) kunnen universiteiten een behoudsaanvraag van de universitaire collecties
indienen bij de Mondriaan Stichting. De Minister van Cultuur beoogt duurzame verbetering
van de behoudstaak in de Nederlandse universitaire instellingen te bevorderen en een
bijdrage te leveren aan het wegwerken van achterstanden in passieve en actieve conservering
van collecties die een belangrijk onderdeel vormen van de Collectie Nederland.
Vakminister
De actor Vakminister (dit zijn alle ministers) speelt een rol inzake het cultuurbeheer
als zorgdrager van culturele voorwerpen en van archiefbescheiden.
Zorgdrager
Zorgdrager is een archiefwettelijk begrip, dat aangeeft welke overheidsorganen met
de bestuurlijke zorg voor archiefbescheiden zijn belast. Dit zijn (op grond van de
Archiefwet 1995):
In dit rapport worden alleen de handelingen meegenomen van zorgdragers die deel uit
maken van de rijksoverheid. Naast de ministers zijn dit de Hoge Colleges van Staat
en de directeur van het Kabinet der Koningin.
4. Doelstelling van de selectie en selectiecriteria
Doelstelling van de selectie
De selectie richt zich op de (administratieve) neerslag van het handelen door overheidsorganen,
die vallen onder de werking van de Archiefwet 1995. De selectielijst is tot stand gekomen op grond van een wettelijk voorgeschreven
procedure. Deze procedure, welke zijn grondslag heeft in art. 5 van de Archiefwet 1995, is neergelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Archiefbesluit 1995, Stb. 671.
De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen te bewaren
(dat wil zeggen naar de Rijksarchiefdienst over te brengen) en de (op termijn) te
vernietigen gegevens van de bedoelde organen.
De te bewaren gegevens moeten een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen
ten opzichte van haar omgeving mogelijk maken.
In dit BSD worden de handelingen van de verschillende organen geselecteerd op hun
bijdrage aan de realisering van de selectiedoelstelling. Bij de selectie gaat het
er om welke gegevensbestanden, behorend bij welke handeling, en berustend bij welke
actor, bewaard moeten blijven met als doel het handelen van de rijksoverheid met betrekking
tot het beleidsterrein cultuurbeheer op hoofdlijnen te kunnen reconstrueren.
Het handelen van overheidsorganen bestaat uit verschillende fasen in het beleidsproces.
Deze fasen zijn o.a. agendavorming, beleidsvoorbereiding, beleidsbepaling, beleidsvaststelling,
beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Om de reconstructie van het handelen op hoofdlijnen
mogelijk te maken, dient dus vooral de neerslag van de eerste vier en de laatste fase
bewaard te blijven.
De gegevensbestanden kunnen zowel uit papieren- als uit digitale documenten bestaan.
Indien de neerslag in aanmerking komt voor vernietiging dan vermeldt het BSD een V
met een termijn. De termijn gaat in na expiratiedatum van de bescheiden of na afdoening
van de neerslag, tenzij anders vermeld.
Selectiecriteria
Teneinde de selectiedoelstelling te operationaliseren zijn de in het Rapport Institutioneel
Onderzoek geformuleerde handelingen gewogen aan de hand van de door PIVOT opgestelde
selectiecriteria.
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria
geformuleerd. Bij de vaststelling van deze selectiecriteria is bepaald dat de bruikbaarheid
van de criteria binnen afzienbare tijd zou worden geëvalueerd. In april 1996 werd
met dat doel een werkgroep samengesteld. Bij de samenstelling van de werkgroep is
gezorgd voor inbreng vanuit zowel de Rijksarchiefdienst/PIVOT als vanuit de zorgdragers.
Op 26 november 1996 werden de resultaten tijdens een PIVOT-themabijeenkomst gepresenteerd,
waarna als gevolg van discussie nog enige aanpassingen volgden. Op 29 april 1997 werden
de herziene selectiecriteria door het afdelingswerkoverleg vastgesteld, waarop zij
werden aangeboden aan het Convent van rijksarchivarissen en voor advies voorgelegd
aan de Raad voor Cultuur en de Permanente Commissie Documentaire Informatievoorziening
Rijksoverheid (PC Din). Na verwerking van de adviezen zijn de herziene selectiecriteria
vastgesteld door het Convent van Rijksarchivarissen. De nieuwe selectiecriteria onderscheiden
zich van de oude criteria door een streven naar een duidelijker en eenduidige redactie
van de formulering van de nieuwe criteria, teneinde de werkbaarheid te vergroten.
De algemene selectiecriteria zijn positief geformuleerd, het zijn bewaarcriteria.
De criteria geven de handelingen aan die met een B gewaardeerd worden, en waarvan de neerslag dus overgebracht dient te worden.
De neerslag van de handelingen die met een V gewaardeerd worden, wordt niet overgebracht en kan op termijn vernietigd worden.
De volgende algemene selectiecriteria worden gehanteerd
Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren)
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie,
het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid
of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van
beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden
en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud,
het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken
zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan
andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen
aan andere actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met
beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen,
organisaties of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen
plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten
om de gekozen doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben opbeleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct
zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden
bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven
en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van
noodwetgeving.
Naast de algemene criteria kunnen er ten aanzien van bepaalde handelingen, eveneens
binnen het kader van de selectiedoelstellingen, in een BSD beleidsterrein-specifieke
criteria worden geformuleerd, die met behulp van de algemene criteria niet kunnen
worden gewaardeerd. Binnen het beleidsterrein cultuurbeheer is de noodzaak hiertoe
niet aanwezig geacht.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende
personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van
vernietiging worden uitgezonderd.