Examenstof
Het basisexamen inburgering heeft tot doel na te gaan of personen die in aanmerking
willen komen voor een machtiging tot voorlopig verblijf voldoen aan de eisen op het
gebied van de beheersing van de Nederlandse taal en van kennis van de Nederlandse
samenleving. In het basisexamen inburgering worden onderzocht:
Het examenprogramma is een uitwerking van de examenstof zoals omschreven in het advies
over het niveau van het basisexamen inburgering in het buitenland van de Adviescommissie
Normering Inburgeringseisen.
Afnamecondities
Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid en het examenonderdeel kennis van
de Nederlandse samenleving worden afgenomen in één zitting. Beide examenonderdelen
worden afgenomen door middel van een telefonische verbinding met een geautomatiseerd
systeem. Alle opgaven worden mondeling in het Nederlands gepresenteerd. De antwoorden
van de kandidaten worden automatisch opgeslagen.
Beoordeling
Het examenwerk voor beide examenonderdelen wordt beoordeeld door middel van automatische
scoring. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt bij het vaststellen
van de examens en de daarbij behorende beoordeling, de cesuur vast.
De kandidaat is geslaagd voor het basisexamen inburgering indien het resultaat voor
beide onderdelen van het examen voldoende is.
Gedurende de eerste periode na de invoering van het basisexamen inburgering worden
de resultaten die door het geautomatiseerde systeem als onvoldoende zijn beoordeeld
een tweede maal (door menselijk examinatoren) beoordeeld. Het tijdstip waarna geen
tweede beoordeling meer plaatsvindt wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
Luister- en spreekvaardigheid
De inhoud van het examen
Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid omvat het reageren op opgaven en
het beantwoorden van vragen waarmee wordt gemeten in hoeverre kandidaten in normaal
tempo gesproken Nederlands kunnen verstaan en daar op een verstaanbare wijze en in
een normaal conversatietempo op kunnen reageren.
Het examenonderdeel bevat in totaal 50 items. De items worden per soort opgave willekeurig
geselecteerd uit een grote itembank, zodanig dat elke kandidaat een verschillende
set items krijgt voorgelegd. Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bestaat
uit 5 delen.
-
1. Zinsrepetitie (deel 1)
De kandidaat hoort losse zinnen, gesproken in normaal spreektempo. De kandidaat moet
de zinnen nazeggen. De zinnen variëren in lengte tussen 3 en 15 woorden. De zinnen
worden aangeboden in een volgorde van oplopende moeilijkheidsgraad. Voorbeelden:
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 12 opgaven waarvan
11 opgaven gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
2. Korte vragen
De kandidaat hoort korte vragen, gesproken in een normaal spreektempo, en beantwoordt
de vragen met een enkel woord of een kort zinnetje. De vragen betreffen basisinformatie,
en veronderstellen géén specifieke kennis over de Nederlands cultuur, geschiedenis
of andere thema’s.
Voorbeelden:
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 14 opgaven waarvan
er 13 gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
3. Zinsrepetitie (deel 2)
Dit onderdeel van het examen is gelijk aan het eerste deel: er worden 12 – nieuwe –
zinnen aangeboden die herhaald moeten worden.
Dit deel van het examenonderdeel Luister- en spreekvaardigheid bevat 12 opgaven. Deze
12 opgaven worden alle automatisch gescoord.
-
4. Tegenstellingen
De kandidaat hoort een woord en reageert door een woord met een tegenovergestelde
betekenis te noemen. Voorbeelden:
-
– Hoog – laag
-
– Niet – wel
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 10 opgaven waarvan
er 9 gescoord worden. De eerste opgave is een oefenopgave.
-
5. Verhalen navertellen
De kandidaat hoort twee korte verhaaltjes, die in normaal spreektempo worden verteld.
De kandidaat moet de verhaaltjes zo goed mogelijk navertellen. De verhaaltjes bevatten
tussen de 2 en de 6 zinnen, en tussen de 30 en de 90 woorden.
Voorbeeld:
Fred reed naar huis. Hij was niet blij, want het gesprek met de laatste klant was
niet zo goed verlopen. Fred had geen goede indruk op de klant gemaakt. Die zou vast
niets van hem willen kopen. Toen hij de sleutel in het slot stak, besefte Fred dat
hij ook nog zijn tas bij de klant had laten staan.
De antwoorden van de kandidaat op dit laatste deel worden niet automatisch gescoord
en hebben geen invloed op de score. De opgaven worden beoordeeld door menselijke beoordelaars
en gebruikt voor onderzoek naar de kwaliteit van de toets.
Dit deel van het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid bevat 2 opgaven.
Duur van het examen
Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid duurt ongeveer 15 minuten.
De beoordeling van het examenwerk
De antwoorden van de kandidaten worden beoordeeld op de volgende aspecten:
-
– uitspraak
-
– vloeiendheid
-
– zinsbouw
-
– woordenschat.
De uitslag
De totaalscores van kandidaten voor het examenonderdeel Luister- en spreekvaardigheid
worden gerelateerd aan het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen (Common European
Framework of Reference). Het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid heeft een
bereik van géén mondelinge beheersing van het Nederlands tot en met volledige mondelinge
beheersing van het Nederlands. Dit verklaart de verschillen in moeilijkheidsgraad
van de items. Om een ‘voldoende’ te behalen voor het basisexamen inburgering moet
de kandidaat een score behalen die aantoont dat de kandidaat minimaal beheersingsniveau
A1-min bereikt heeft. Beheersing van niveau A1-min betekent dat de kandidaat de volgende
taalhandelingen kan verrichten:
Luisteren: De kandidaat kan een beperkt aantal vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen
die betrekking hebben op de directe, persoonlijke levenssfeer en op de allereerste
levensbehoeften; en alleen in direct contact met Nederlandssprekenden die gewend zijn
te converseren met anderstaligen, wanneer zij langzaam en duidelijk spreken.
Spreken: De kandidaat kan zich in een zeer beperkte mate uitdrukken, eigenlijk alleen
met behulp van losse woorden en standaardformuleringen (‘Formulaic speech’), op een
gering aantal terreinen die verband houden met de directe, persoonlijke levenssfeer.
De totaalscores op het examenonderdeel luister- en spreekvaardigheid kunnen variëren
tussen 10 (geen beheersing) en 80 (beheersing op ‘native-speaker’-niveau).
De zak/slaaggrens voor het niveau A1 min wordt vastgesteld op 16.
Kennis van de Nederlandse samenleving
De inhoud van het examen
Het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving bevat 30 vragen, behorende
bij foto’s die geselecteerd zijn uit de film ‘Naar Nederland’. De vragen veronderstellen
dat kandidaten kennis genomen hebben van de film ‘Naar Nederland’ (in de eigen taal
of in het Nederlands). Voor het examen is rekening gehouden met een minimale mondelinge
beheersing van het Nederlands (A1-min). Het examenonderdeel bevat 30 vragen uit een
totale verzameling van 100 vragen.
Het examenprogramma is een uitwerking van de examenstof zoals omschreven in het advies
over het niveau van het inburgeringsexamen in het buitenland van de Adviescommissie
Normering Inburgeringseisen (Inburgering getoetst, februari 2004): kennis over Nederland,
kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur, en voorbereiding op de komst naar
Nederland. De examenstof bestaat uit de inhoud van de film ‘Naar Nederland’ en de
100 vragen en antwoorden daarbij.
Examencondities
Alle vragen uit de totale verzameling van 100 vragen zijn voor de kandidaten bekend
via het informatiepakket. Met de film ‘Naar Nederland’, het fotoboek en de bijbehorende
DVD (met daarop de langzaam uitgesproken vragen en antwoorden) kunnen kandidaten zich
voorbereiden op het examen.
Tijdens het examen beantwoorden kandidaten 30 mondeling gestelde vragen. De vragen
worden begeleid door een foto uit een examenfotoboekje, dat kandidaten bij afname
van het examen verstrekt wordt. De volgorde van de vragen op het examen loopt parallel
met die van de vragen uit het informatiepakket. Voorafgaand aan de 30 examenvragen
horen de kandidaten twee oefenvragen.
Duur van het examen
Het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving bestaat uit één deel en
duurt ongeveer 15 minuten.
Inhoud van de vragen
De vragen hebben betrekking op de kernpunten uit de film ‘Naar Nederland’. Over zeven
onderwerpen uit die film zal een kandidaat op het examen één vraag of meerdere vragen
gesteld krijgen:
-
1. Nederland: geografie, vervoer en wonen:
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: de ligging van Nederland in de wereld, de
ligging van Nederland in Europa, de ligging van Nederland t.o.v. de zeespiegel, de
oppervlakte van Nederland, de bevolkingsdichtheid van Nederland, de wegen in Nederland,
de vervoersmiddelen in Nederland, de woningen in Nederland.
-
2. Geschiedenis;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: Willem van Oranje, de tachtigjarige oorlog,
de Gouden Eeuw en de VOC, de eerste Wereldoorlog, de Tweede Wereldoorlog, enkele naoorlogse
ontwikkelingen.
-
3. Staatsinrichting, politiek en grondwet;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: democratie, de grondwet, het politieke stelsel,
de belangrijkste grondrechten, rechten en verplichtingen, omgangregels.
-
4. De Nederlandse taal en het belang van het leren ervan;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: de Nederlandse Taal, lesmethoden, volwassenenonderwijs.
-
5. Opvoeding en onderwijs;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: Nederlandse opvoedmethoden, verantwoordelijkheid
voor kinderen, onderwijsvormen.
-
6. Gezondheidszorg;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: verplichte ziektenkostenverzekering, huisarts
en gespecialiseerde artsen, consultatiebureau.
-
7. Werk en inkomen;
In dit onderdeel komt onder meer aan bod: wie werken er in Nederland, wanneer en waar
moet je werk zoeken, in welke sectoren is er werk, regels sollicitatiegesprek in Nederland.
De film bevat tevens een achtste onderwerp om de kandidaten een indruk te geven hoe
de afname van het examen op de ambassade in zijn werk gaat.
Over dit deel van de film worden geen vragen gesteld in het examen.
-
8. Hoe maak ik het examen op de ambassade?
In dit onderdeel komt onder meer de procedure op de ambassade aan bod.
Aard van de vragen
De kandidaat hoort korte vragen, gesproken in een langzaam spreektempo en beantwoordt
de vragen met een enkel woord of enkele woorden.
Er worden drie soorten vragen gesteld:
-
1. Ja / nee vragen.
-
2. Open vragen met een gesloten, eenduidig antwoord.
-
3. Gesloten vragen met twee antwoordmogelijkheden.
Voorbeeldvragen
Voorbeeldvraag 1:
Is er in Nederland scheiding van kerk en staat?
Antwoord: Ja
Voorbeeldvraag 2:
U ziet de Nederlandse vlag. Wat zijn de kleuren van de Nederlandse vlag?
Antwoord: rood, wit, blauw.
Voorbeeldvraag 3:
U ziet een foto. Is dit Willem van Oranje of prinses Maxima?
Antwoord: Willem van Oranje
De beoordeling van het examenwerk
De antwoorden van de kandidaten worden beoordeeld op de overeenkomst van hun antwoord
met een goed antwoord op de vraag. Uitspraak en vlotheid van spreken spelen bij het
beantwoorden geen rol.
De uitslag
De uitslag voor het examenonderdeel kennis van de Nederlandse samenleving geeft het
percentage van de totale itembank dat de kandidaat correct kan beantwoorden, en kan
variëren van 0 tot 100.
De zak/slaaggrens wordt vastgesteld op het minimumpercentage van 70% goed.