Methoden van monsterneming en onderzoek
Indien in het navolgende wordt verwezen naar elders gepubliceerde methoden van monsterneming
en onderzoek is de versie waarnaar hier wordt verwezen van toepassing, tenzij anders
is bepaald.
In het geval van grensreacties is bij de desbetreffende methode aangegeven het aantal
malen (n) dat een in de eis vermelde hoeveelheid analysemonster moet worden onderzocht
en het maximum aantal malen dat een positief resultaat wordt toegelaten (a).
A. Geheel of gedeeltelijk ontroomde melk, room en kaasmelk
1. Monsterneming: volgens de methoden beschreven in annex 1
2. Voorbehandeling voor fysisch en chemisch onderzoek: volgens NEN 3742: 1994
3. Bepaling van de zuurtegraad: volgens NEN 913: 1963, met dien verstande dat het
resultaat wordt uitgedrukt in mmol NaOH per liter. In geval van room wordt de werkwijze
toegepast zoals voor melk is beschreven in NEN 913: 1963, met dien verstande dat:
-
– 10 g room tot op 10 mg wordt gewogen en met 10 ml koolzuurvrij demiwater wordt gemengd;
-
– voor de standaardkleur aan de blanco 1 ml van de standaard kleurstofoplossing wordt
toegevoegd;
-
– aan de te titreren vloeistof 1 ml indikatoroplossing wordt toegevoegd;
-
– het resultaat uitgedrukt in mmol NaOH per 100 g vetvrije waar, wordt berekend door
vermenigvuldiging van de uitkomst met 100/(100 – F), waarin F het vetgehalte in %
(m/m) is. Om het resultaat uit te drukken in de vetvrije waar wordt het vetgehalte
in melk bepaald volgens IDF 1D:1996 en in room volgens IDF 16C: 1987.
4. Bepaling van het lactaatgehalte: volgens de methode beschreven in annex 2. Monsters
met een lactaatgehalte hoger dan 80 mg per 100 g vetvrije droge stof worden onderzocht
volgens IDF 69B: 1987, met dien verstande dat 10 g monster wordt ingewogen. Om het
resultaat uit te drukken in vetvrije droge stof wordt het vetgehalte in melk bepaald
volgens IDF 1D: 1996, en het drogestofgehalte volgens de methode vermeld onder A.8.
B. Kaaskorstbehandelingsmiddelen
1. Monsterneming: volgens de methode beschreven in annex 6.
C. Kaas
1. Monsterneming: volgens de methode beschreven in annex 14.
2. Voorbehandeling voor fysisch en chemisch onderzoek: volgens NEN 3752: 1979.
3. Bepaling van het vochtgehalte;
referentiemethode: volgens NEN 3754: 1981;
routinemethode: volgens ontwerp-NEN 3755: 1997, toepasbaar op kaas die niet ouder
is dan vier weken.
4. Bepaling van het vetgehalte:
referentiemethode: volgens NEN 3757: 1979;
routinemethode: volgens NEN 3758: 1980, toepasbaar op kaas die niet ouder is dan een
half jaar.
5. Bepaling van het nitraat- en nitrietgehalte: volgens IDF 189-2:2001.
6. Bepaling van de fosfatase-activiteit in kaas: volgens NEN 3774: 1978.
7. Bepaling van de pH van kaas: volgens NEN 3775: 1979.
8. Bepaling van het natriumgehalte in kaas die niet meer dan 1 g natrium per kg bevat:
volgens NEN 3771: 1979
9. Bepaling van het natamycinegehalte in kaas(korst): volgens IDF 140A: 1992.
10. Aantonen bijmenging koemelk in geiten- of schapenkaas: volgens de methode beschreven
in Verordening (EG) Nr. 1081/96 van de Commissie van 14 juni 1996.
11. Organoleptische keuring: volgens de methode beschreven in annex 19.
12. Bepaling van het aantal lactobacillen: volgens NEN 6815: 2001.
13. Bepaling van het aantal coli-achtige micro-organismen: volgens ISO 4832:2006
14. Bepaling van het aantal Escherichia coli: volgens IDF 170B: 1998.
15. Bepaling van het aantal Staphylococcus aureus: volgens ISO 6888.
16. Onderzoek naar afwezigheid van Listeria ssp. in 1 of 25 g volgens screeningmethode
COKZ-A 348 en bevestiging van aanwezigheid van Listeria monocytogenes volgens ISO
11290-1 (1996), met dien verstande:
-
– dat kaasschmier wordt onderzocht zoals voor kaas in de methode is beschreven;
-
– dat watermonsters worden onderzocht zoals voor melk in de methode is beschreven;
-
– dat kruiden worden onderzocht na bereiding van een suspensie, waarbij aan het monster
een negenvoudige hoeveelheid van het tot ca. 37 °C opgewarmde ophopingsmedium wordt
toegevoegd waarna het monster 3 min wordt gesuspendeerd met een suspendeertoestel;
-
– dat swaps worden onderzocht nadat de inhoud van het swapbuisje inclusief de swap is
toegevoegd aan ca. 45 ml van het tot ca. 37 °C opgewarmde ophopingsmedium;
-
– dat veegdoekjes worden onderzocht nadat 225 ml van het tot ca. 37 °C opgewarmde ophopingsmedium
aan het veegdoekje is toegevoegd.
17. Onderzoek naar afwezigheid van Salmonella in 5 x 25 g: volgens screeningmethode
COKZ–A 349 en bevestiging van aanwezigheid van Salmonella volgens IDF 93B: 1995.