Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 15-10-2024.
Geldend van 28-03-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 november 2005, nr. TRCJZ/2005/3295, houdende regels ter uitvoering van de Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling Meststoffenwet)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 5d, eerste en vierde lid, 5e, vijfde en zesde lid, 5f, derde en vijfde lid, 5g, 59b, 60 en 69 van de Meststoffenwet;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gelet op de artikelen 26, tweede en derde lid, 28, tweede lid, onderdeel b, 35, eerste lid, onderdeel b, 36, 41, 46, 52, 53, derde lid, 54, 55, derde lid, 56, 64, 70 en 71 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Gelezen het advies van de Technische Commissie Bodembescherming;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur: apparatuur als bedoeld in artikel 48b van het besluit in samenhang met artikel 78 onderscheidenlijk 79;

    • bedrijfslocatie: elke afzonderlijke locatie van de locaties, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, en artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit;

    • besluit: Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • centrale zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Overijssel, Gelderland of Utrecht;

    • champost: product van paardenmest, ponymest, pluimveemest of een mengsel daarvan waarop champignons zijn geteeld;

    • combinatienummer: nummer dat door de minister ter identificatie van een transportmiddel voor drijfmest is verstrekt en dat bij vervoer middels een transportvoertuig is samengesteld uit de op grond van artikel 45, vierde en zesde lid, verstrekte gegevens en in het geval van vervoer door middel van een pijpleiding is samengesteld uit de op grond van artikel 45, vierde lid, verstrekte gegevens;

    • derogatiebeschikking: beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Bijlage III, punt 2, onder b, van richtlijn 91/676/EEG op grond waarvan onder voorwaarden een grotere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem mag worden gebracht dan bepaald in punt 2, tweede alinea, inleidende zinnen en onder a) van Bijlage III bij richtlijn 91/676/EEG;

    • diereenheid: één varkenseenheid of 14,8 pluimvee-eenheden;

    • dikke fractie: vaste mest, bestaande uit koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43, genoemd in bijlage I, of een mengsel van vaste mest waarin koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43 is opgenomen;

    • erkend laboratorium: laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor de uitvoering en kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H, en is erkend als bedoeld in artikel 80a;

    • eutrofiëring: een verrijking van het water door stikstof- en fosfaatverbindingen, die leidt tot een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;

    • gewasperceel: perceel of deel van een perceel met een minimale omvang van twee hectare waarop één en hetzelfde gewas als bedoeld in bijlage A, wordt geteeld;

    • GR-apparatuur: apparatuur als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van het besluit;

    • hovenier: ondernemer, niet zijnde een landbouwer of intermediair die zich beroepsmatig met de aanleg en het onderhoud van tuinen en andere groenobjecten bezighoudt;

    • hypotheekhouder: degene ten gunste van wie een recht van hypotheek is gevestigd op een registergoed behorende tot een bedrijf;

    • kennisgeving van overgang: kennisgeving van overgang van een productierecht, of een gedeelte daarvan, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet;

    • mengvoeders: mengvoeders als bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit diervoeders 2012;

    • mestkorrels: dierlijke meststoffen die in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f of g, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300) erkende inrichting of bedrijf zodanig zijn bewerkt dat het drogestofgehalte ervan ten minste 90% bedraagt;

    • mineralenconcentraat: door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken, gevolgd door omgekeerde osmose uit dierlijke meststoffen als eindproduct vervaardigd concentraat;

    • minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • monsternemende organisatie: organisatie die beschikt over een accreditatie van de Raad voor de bemonstering van dierlijke mest overeenkomstig het accreditatieprogramma dierlijke mest AP06, dat is opgenomen in bijlage Ea, en is erkend als bedoeld in artikel 78c;

    • noordelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Friesland, Groningen of Drenthe;

    • opmerkingscode: code overeenkomend met een omstandigheid die zich ter zake van het vervoer van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost voordoet, genoemd in bijlage F en bijlage G, onderdeel B;

    • productielocatie: gebouw of afgescheiden gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de wet, dat onderdeel uitmaakt van een bedrijf;

    • Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht, dan wel een andere nationale accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);

    • richtlijn 91/676/EEG: Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324);

    • rVDM: systeem voor het vervoer van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van het besluit;

    • rVDM-nummer: uniek nummer als bedoeld in artikel 54, elfde lid;

    • startmelding: melding als bedoeld in artikel 51, derde lid, onderdeel a, van het besluit;

    • tuincentrum: onderneming, niet zijnde een bedrijf of intermediair die met de activiteit ‘tuincentra’ met SBI-code 47.76.2 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel;

    • vaste mest: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn;

    • verordening (EG) nr. 1069/2009: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);

    • verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving) (PbEU 2016, L84);

    • Verordening (EU) 2019/1009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L170);

    • verordening (EU) nr. 2019/2035: verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PbEU 2019, L 314);

    • vervoersbewijs zuiveringsslib en compost: vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55 van het besluit in samenhang met artikel 69n;

    • vervreemder van een productierecht: landbouwer van wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is;

    • verwerver van een productierecht: landbouwer naar wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan; en

    • vloeibaar zuiveringsslib: zuiveringsslib dat verpompbaar is;

    • vooraanmelding: mededeling als bedoeld in artikel 50 van het besluit;

    • weegmelding: melding die betrekking heeft op de gewichtsbepaling van de dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 59, vierde lid;

    • weegwerktuig: niet-automatisch weegwerktuig als bedoeld in artikel 1 van het Besluit meetinstrumenten en marktdeelnemers dat voldoet aan de bij of krachtens dat besluit gestelde regels;

    • westelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland of Zeeland;

    • wet: Meststoffenwet;

    • zuidelijke zandgronden: zandgronden gelegen in de provincies Limburg of Noord-Brabant.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze regeling, met uitzondering van hoofdstuk 4, worden de hoeveelheden meststoffen en de hoeveelheden diervoeders uitgedrukt in kilogrammen of liters alsmede in kilogrammen stikstof en kilogrammen fosfaat.

Artikel 3

Als grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt aangemerkt grond met een houtopstand die valt onder artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder i, van het Besluit activiteiten leefomgeving of maatwerkregels of maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 11.117 respectievelijk artikel 11.119 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 2. Verhandelen van meststoffen

Artikel 4

Voor zover zij voldoen aan de artikelen 9 tot en met 15 van het besluit zijn aangewezen:

  • a. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder I, opgenomen stoffen;

  • b. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen die behoren tot de in bijlage Aa, onder II, opgenomen categorieën afvalstoffen of reststoffen;

  • c. als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen kunnen worden gebruikt, de in bijlage Aa, onder III, opgenomen stoffen; en

  • d. als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.

Artikel 6

  • 1 Het is niet toegestaan zuiveringsslib, de in bijlage Aa, onder I en II, opgenomen stoffen of de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés, onderling of met andere meststoffen te mengen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het toegestaan verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib onderling te mengen, mits de gehalten stikstof en fosfaat in de afzonderlijke partijen zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 92a en 92b en deze afzonderlijke partijen overigens voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van zuiveringsslib gestelde regels.

  • 3 Het is slechts toegestaan andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen te mengen, indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels en het mengsel voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingprocedés, die zijn gebruikt als strooisel in stallen te mengen met dierlijke mest in de mestkelder.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de dunne fractie die is ontstaan op het eigen bedrijf door scheiding van ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV, te gebruiken om niet verpompbare covergistingsmaterialen te verdunnen.

Artikel 6a

Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib worden behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procedé, dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft.

Artikel 7

  • 1 Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, bevatten ten minste één van de volgende nutriënten, in de daarbij vermelde minimale hoeveelheid, uitgedrukt in gewichtsprocenten van de droge stof:

    • a. magnesiumoxide (MgO): ten minste 15%;

    • b. calciumoxide (CaO): ten minste 25%;

    • c. zwaveltrioxide (SO3): ten minste 25%;

    • d. natriumoxide (Na2O): ten minste 50%.

  • 2 Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren, bevatten ten minste één van deze micronutriënten, in de in Bijlage 1, Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening voorgeschreven minimale gehalten.

Artikel 8

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 9

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 2, opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel 10

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper en zink te leveren, is artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in bijlage II, onder tabel 1 van het besluit, opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk artikel 8, voor zover het betreft de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:

  • a. de meststoffen overeenkomstig artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink; en

  • b. zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale bemestingsadvies.

Artikel 11

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.

Artikel 12

  • 1 De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d van het besluit, worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfaat in de vorm van het oxide (P2O5) en desgewenst in de vorm van het element (P) uitgedrukt

  • 3 De in het tweede lid bedoelde gegevens worden voor kalium, calcium, magnesium, natrium en zwavel in de vorm van het oxide (K2O; CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (K; Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

Artikel 13

  • 1 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn overige organische meststoffen en overige anorganische meststoffen die bestaan uit de in bijlage Aa opgenomen stoffen, voorzien van het nummer waaronder de desbetreffende stof op deze bijlage is vermeld.

  • 2 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn mengsels van meststoffen voorzien van gegevens over de meststoffen waaruit het mengsel bestaat en de verhouding waarin deze in het mengsel voorkomen.

  • 3 Indien het mengsel mede bestaat uit ingevolge artikel 4, onderdeel c, aangewezen stoffen, wordt bij de in het tweede lid bedoelde vermelding over de samenstelling en verhouding tevens vermeld het nummer waaronder de desbetreffende stof op bijlage Aa, onder III, is vermeld.

Artikel 14

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.

Artikel 15

  • 1 De gehalten aan stikstof, fosfor en kalium in EG-meststoffen worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfor en kalium in de vorm van het oxide (P2O5 onderscheidenlijk K 2O), en desgewenst in de vorm van het element (P onderscheidenlijk K) uitgedrukt.

  • 2 De gehalten aan calcium, magnesium, natrium en zwavel in EG-meststoffen worden in de vorm van het oxide (CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.

Artikel 16

  • 2 De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat worden in gewichtsprocenten of op gewichtsbasis vermeld en komen overeen met:

    • a. de gehalten aan overige nutriënten zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 17 zijn vastgesteld;

    • b. het organischestofgehalte zoals dit voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 18 is vastgesteld; of

    • c. de neutraliserende waarde zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig artikel 19 is vastgesteld.

Artikel 17

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de gehalten aan overige nutriënten in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel I, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 18

  • 1 Het organischestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel II, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 19

  • 1 De neutraliserende waarde van meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel III, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 20

  • 1 Het drogestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel IV, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 21

  • 1 De hoeveelheden zware metalen in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De bemonstering van zuiveringsslib geschiedt ten minste in de frequentie, bedoeld in artikel 9, in samenhang met bijlage IIA, van richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PbEG L 181).

  • 3 De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel V, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Artikel 22

  • 1 De hoeveelheden organische microverontreinigingen in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.

  • 2 De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel VI, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Hoofdstuk 3. Gebruiksnormen

§ 1. Derogatie

Artikel 24

  • 1 De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet bedraagt per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van meststoffen beschikbaar is:

    • a. voor het kalenderjaar 2024: 230 kilogram stikstof;

    • b. voor het kalenderjaar 2025: 200 kilogram stikstof.

  • 2 In met nutriënten verontreinigde gebieden bedraagt de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, in afwijking van het eerste lid, per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van meststoffen beschikbaar is:

    • a. voor het kalenderjaar 2024: 210 kilogram stikstof;

    • b. voor het kalenderjaar 2025: 190 kilogram stikstof.

  • 3 Als met nutriënten verontreinigde gebieden worden aangewezen:

    • a. de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg; en

    • b. de op de kaarten in bijlage Aca aangeduide gebieden.

  • 4 Een perceel landbouwgrond maakt deel uit van een met nutriënten verontreinigd gebied indien dat perceel ten minste voor de helft van de oppervlakte in dat gebied gelegen is.

  • 5 De in het eerste lid en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:

Artikel 25

  • 1 In de periode van 1 februari 2024 tot en met 29 februari 2024 van het kalenderjaar waarin de landbouwer de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, voornemens is toe te passen, vraagt de landbouwer een vergunning aan bij de Minister voor het op zijn bedrijf mogen toepassen van artikel 24, eerste of tweede lid.

  • 2 Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij voldoet aan de voorwaarden in de derogatiebeschikking en het bepaalde in deze paragraaf en verklaart hij ermee in te stemmen dat het meststoffengebruik, alsmede het bemestingsplan en de mestboekhouding onderwerp kunnen zijn van controle.

  • 4 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in behandeling genomen, nadat de landbouwer een bedrag van € 50,- heeft voldaan.

  • 5 De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 10 van de derogatiebeschikking, ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in Bijlage Ad. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te innen.

  • 6 De landbouwer kan de aanvraag voor een vergunning voor de toepassing op zijn bedrijf van artikel 24, eerste of tweede lid, tot 16 mei intrekken, zonder dat de geldsom, bedoeld in het vijfde lid, in rekening wordt gebracht.

Artikel 25a

  • 1 De minister verleent een vergunning, indien de landbouwer tijdig een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, heeft gedaan en daarbij de verklaringen, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid, heeft gedaan.

  • 2 De vergunning wordt verleend voor één kalenderjaar.

  • 3 De vergunning wordt overgedragen ingeval van erfopvolging. De opvolger voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid.

  • 4 Onverminderd het derde lid, is de vergunning overdraagbaar ingeval van bedrijfsoverdracht. De betrokken landbouwers doen gezamenlijk een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling van de vergunning. De landbouwer op wiens naam de vergunning komt te staan voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid.

  • 6 Voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, gelegen is in een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet of in een zone van 250 meter rondom een Natura 2000-gebied dat is aangewezen in bijlage Ae, wordt aan een landbouwer geen vergunning verleend. Voor de toepassing van dit lid maakt een perceel landbouwgrond deel uit van dat gebied of van die zone indien het perceel landbouwgrond ten minste voor de helft van de oppervlakte daarin gelegen is.

  • 7 Voor zover de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, gelegen is in een op grond van artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij of krachtens omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied, wordt aan een landbouwer geen vergunning verleend. Voor de toepassing van dit lid maakt een perceel landbouwgrond deel uit van het grondwaterbeschermingsgebied indien het perceel landbouwgrond ten minste voor de helft van de oppervlakte daarin gelegen is.

Artikel 25b

  • 1 De minister kan een vergunning intrekken, indien de landbouwer niet voldoet aan het bepaalde in deze paragraaf.

  • 2 De minister trekt een vergunning voorts in, indien de landbouwer dit verzoekt.

  • 3 Indien de minister de vergunning voor een bepaald kalenderjaar heeft ingetrokken op grond van het eerste lid, is de landbouwer voor het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten van het kunnen doen van een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

Artikel 25c

  • 2 In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.

  • 3 De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.

  • 4 De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 10 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 5 In het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, tweede lid, wordt toegepast op landbouwgrond gelegen op klei- of veengrond in met nutriënten verontreinigde gebieden wordt, in afwijking van artikel 4.1215, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, de zode van gras uitsluitend vernietigd:

    • a. in de periode van 1 februari tot en met 10 mei als aansluitend op het vernietigen van de zode van gras de teelt van een relatief stikstofbehoeftig gewas als bedoeld in bijlage IVb bij het Besluit activiteiten leefomgeving begint;

    • b. in de periode van 11 mei tot en met 20 juni als aansluitend op het vernietigen van de zode van gras de teelt van een gewas begint; of

    • c. in de periode van 21 juni tot en met 31 augustus als aansluitend op het vernietigen van de zode van gras de teelt van gras begint.

  • 6 Indien in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus aansluitend op het vernietigen van de zode van gras, bedoeld in het vijfde lid, opnieuw gras wordt geteeld, meldt de landbouwer voorafgaand aan het vernietigen de datum waarop de zode wordt vernietigd aan de minister.

  • 8 In het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, tweede lid, wordt toegepast op landbouwgrond gelegen op klei- of veengrond in met nutriënten verontreinigde gebieden is artikel 4.1193 van het Besluit activiteiten leefomgeving van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van de daarin genoemde tijdstippen de teelt van een daarin genoemd gewas na de teelt van maïs aanvangt.

Artikel 27

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 7, derde lid, van de derogatiebeschikking.

  • 2 De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen.

  • 4 De landbouwer houdt een mestboekhouding bij die voldoet aan artikel 7, vierde lid, van de derogatiebeschikking.

  • 5 De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens uit de mestboekhouding.

  • 7 In afwijking van het eerste lid, stelt de landbouwer in 2024 een bemestingsplan op vóór 1 maart.

  • 8 In afwijking van het vijfde lid, verstrekt de landbouwer in 2024 uiterlijk op 1 maart de gegevens uit de mestboekhouding.

  • 9 Het zevende lid, het achtste lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 27a

  • 1 Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

  • 2 Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen overeenkomstig artikel 103a, eerste tot en met derde lid, met dien verstande dat, indien door de landbouwer een gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast, gebruik wordt gemaakt van een methode waarin per vijf hectare van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond ten minste één stikstof en fosforanalyse wordt uitgevoerd.

  • 3 Op basis van de analyse, bedoeld in het eerste lid, past het bedrijf het bemestingsplan, bedoeld in artikel 27, aan en corrigerende maatregelen toe.

  • 5 Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór 16 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste of tweede lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.

  • 6 In afwijking van het eerste lid zijn voor 2024 de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vier jaar en een maand voorafgaand aan 1 maart 2024 vastgesteld en vastgelegd.

Artikel 27b

Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:

  • a. die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig artikel 27 zoals dit artikel luidde op 31 december 2009; of

  • b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.

Artikel 27c

Indien niet wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 25c, 27 en 27a, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet van toepassing.

§ 2. Stikstofgebruiksnorm

Artikel 28

  • 1 Als hoeveelheid stikstof als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zoals deze in voorkomend geval is onderscheiden naar de grondsoort van het perceel waarop de teelt plaatsvindt, het aantal voorafgaande teelten van hetzelfde gewas in het desbetreffende jaar, de in het desbetreffende jaar aan de betrokken teelt voorafgaande of op de betrokken teelt volgende teelt van andere gewassen, het tijdstip waarop het desbetreffende perceel is beteeld, alsmede de bij de teelt toegepaste landbouwpraktijk, met dien verstande dat:

    • a. de hoeveelheid stikstof die bij ‘tijdelijk grasland’ en bij ‘groenbemesters’ is vermeld, niet geldt voor tijdelijk grasland dat wordt, onderscheidenlijk groenbemesters die worden geteeld aansluitend op de teelt van maïs;

    • b. de hoeveelheid stikstof die onder de gewasgroep ‘groenbemesters’ bij ‘Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar’ is vermeld, uitsluitend van toepassing is indien de groenbemester:

      • 1°. wordt geteeld vóór 16 september en is geploegd na 1 december, voor zover de groenbemester wordt geteeld op zand-, löss- of veengrond;

      • 2°. wordt geteeld vóór 16 september en aantoonbaar ten minste acht weken wordt geteeld alvorens te worden geploegd, voor zover de groenbemester wordt geteeld op kleigrond; of

      • 3°. gedurende een periode van ten minste tien weken wordt geteeld in het groeiseizoen en aansluitend daarop een volggewas wordt geteeld.

    • c. de hoeveelheid stikstof die onder de gewasgroep ‘groenbemesters’ bij ‘Niet-vlinderbloemige groenbemesters’ is vermeld, uitsluitend van toepassing is indien de niet-vlinderbloemige groenbemester voor 1 september aansluitend op de teelt van granen, graszaad of koolzaad wordt geteeld en niet voor 1 februari van het daarop volgende kalenderjaar wordt vernietigd;

    • d. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Consumptieaardappelen Vroeg’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof voor 15 juli van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;

    • e. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Pootaardappelen Uitgroeiteelt’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het loof na 15 augustus van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;

    • f. de hoeveelheid stikstof die onder ‘lössgrond’ is vermeld, uitsluitend geldt indien het grond betreft die is ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld voor meer dan de helft bestaat uit leem met een kleinere fractie dan 50 µm; en

    • g. de hoeveelheid stikstof per hectare die in de tabel is vermeld, voor het kalenderjaar 2024 wordt verminderd met:

      • 1°. 5 procent bij teelt op landbouwgrond in een met nutriënten verontreinigd gebied; of

      • 2°. 10 procent bij teelt op een perceel landbouwgrond dat voor ten minste de helft van de oppervlakte gelegen is in een op grond van artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bij of krachtens omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebied in de zandgronden en lössgronden, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg.

  • 2 De hoeveelheid stikstof per hectare, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, wordt rekenkundig afgerond op hele kilogrammen.

  • 3 Indien het gewogen gemiddelde van de hoeveelheid stikstof van alle op de tot een bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond geteelde gewassen of gewasgroepen uit Bijlage A, tabel 1, in een kalenderjaar ten minste 100 kilogram en ten hoogste 110 kilogram stikstof per hectare is, bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet in het desbetreffende kalenderjaar, in afwijking van het eerste lid, 110 kilogram stikstof per hectare van de tot dat bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

Artikel 28a

  • 1 De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt voor onderstaande gewassen vermeerderd met de hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, voor zover de teelt van deze gewassen op kleigrond plaatsvindt:

    • a. voor zover het gewas suikerbieten betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal suikerbieten dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 75 ton per hectare bedroeg;

    • b. voor zover het de in bijlage A, tabel 5, genoemde consumptieaardappelrassen betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal van deze consumptieaardappelrassen dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 50 ton per hectare bedroeg;

    • c. voor zover het gewas wintertarwe betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • d. voor zover het gewas zomertarwe betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 8 ton per hectare bedroeg;

    • e. voor zover het gewas wintergerst betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • f. voor zover het gewas zomergerst betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 7 ton per hectare bedroeg.

  • 2 De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. de landbouwer heeft de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden te verstrekken aan de minister;

    • b. de landbouwer heeft het desbetreffende bedrijf uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar waarin gebruik gemaakt wordt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm aangemeld bij de minister;

    • c. de landbouwer heeft bij de melding, bedoeld in onderdeel b, verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf is voldaan aan het eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met het derde lid, en aan het tweede lid, onderdeel a;

    • d. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, gegevens bewaart waaruit in voorkomend geval ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:

      • 1°. welke gewassen en rassen op zijn bedrijf werden geteeld;

      • 2°. het aantal hectaren kleigrond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;

      • 3°. de hoogte van de gewasopbrengst; en

      • 4°. de afnemers van de desbetreffende gewassen.

  • 3 Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe gespecialiseerd bedrijf dat zich toelegt op het sorteren van de betreffende gewassen, is afgeleverd aan afnemers die de suikerbieten respectievelijk de consumptieaardappelen tot voor menselijke consumptie dan wel de gewassen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, tot voor menselijke of dierlijke consumptie geschikte producten verwerken.

Artikel 28b

  • 1 In afwijking van artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet op bouwland voor een gewasperceel 125 procent van de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, voor de desbetreffende grondsoort bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, indien voor dat betreffende gewasperceel:

    • a. de betrokken landbouwer schade leidt of dreigt te leiden uit opbrengstderving of kwaliteitsverlies, veroorzaakt door het optreden van een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter in de 24 uur na 08.00 uur of 60 millimeter in de 48 uur na 08.00 uur;

    • b. de te verwachten financiële opbrengst van het betreffende gewasperceel zonder bijbemesting tenminste 25 procent lager is;

    • c. neerslag en opbrengstderving in een rapport door een geregistreerd schade-expert zijn bevestigd, waarin ook melding gemaakt wordt van ligging en areaal van het betreffende gewasperceel;

    • d. de hoeveelheid stikstof die boven 100 procent van de in bijlage A, tabel 1, genoemde hoeveelheid uitgaat, wordt toegediend in de vorm van anorganische meststoffen;

    • e. de landbouwer het voornemen tot bijbemesting vooraf heeft gemeld bij de minister;

    • f. de landbouwer bij de melding, bedoeld in onderdeel e, heeft verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf wordt voldaan aan de onderdelen a tot en met d;

    • g. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, het rapport, bedoeld onder c, bewaart.

  • 2 Indien een gewasperceel als bedoeld in het eerste lid gelegen is in een met nutriënten verontreinigd gebied of in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel g, onder 2°, wordt voor de toepassing van de 125 procent, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van de overeenkomstig artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel g, verminderde hoeveelheid stikstof per hectare.

Artikel 28c

  • 1 De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, wordt vermeerderd met de in bijlage A, tabel 1a, vermelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond indien een bedrijf de in bijlage A, tabel 1a, gemiddelde gewasopbrengst heeft van het totale areaal van een gewas als bedoeld in tabel 1a, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren.

  • 2 De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid:

    • a. heeft, voor zover het de gewassen genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden van het desbetreffende gewas te verstrekken aan de minister;

    • b. beschikt, voor zover het de andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, over schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat het gewas aan een afnemer is geleverd en waaruit blijkt wat de gewasopbrengst is die aan een afnemer is geleverd. Onder schriftelijk bewijs wordt in ieder geval facturen en afleverbewijzen van de gewassen en historische financiële informatie verstaan;

    • c. beschikt, voor zover het andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, over een samenstellingsverklaring van een accountant waaruit blijkt dat de gewasopbrengst die aan een afnemer zou zijn geleverd in overeenstemming is met het door de landbouwer verstrekte schriftelijk bewijs, bedoeld in onderdeel b;

    • d. stelt de minister uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar ervan in kennis dat het desbetreffende bedrijf gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm;

    • e. bewaart als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, gegevens waaruit ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:

      • 1°. welke gewassen en rassen op het bedrijf werden geteeld;

      • 2°. het aantal hectaren grond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;

      • 3°. de hoogte van de gewasopbrengst;

      • 4°. welke mestsoorten zijn gebruikt op het bedrijf; en

      • 5°. de afnemers van de desbetreffende gewassen;

    • f. gebruikt op het bedrijf:

      • 1°. voor zover het zuidelijke zandgronden en lössgronden betreft, maximaal 75 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest en waarbij geldt dat de overige bemesting met stikstof uitsluitend plaats vindt door het gebruik van kunstmest;

      • 2°. voor zover het kleigrond, noordelijke, westelijk en centrale zandgronden of veengrond betreft, maximaal 100 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest en waarbij geldt dat de overige bemesting met stikstof uitsluitend plaatsvindt door het gebruik van kunstmest;

    • g. bemest op het bedrijf na 1 juli de percelen met de gewassen, bedoeld in bijlage A, bijlage 1a, niet met drijfmest;

    • h. verleent medewerking aan de monitoring door de minister van de milieueffecten van de toegestane vermeerdering van de hoeveelheid stikstof op grond van het eerste lid.

  • 3 Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks is afgeleverd aan afnemers.

Artikel 28d

[Toekomstige wijziging(en) op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De totale hoeveelheid stikstof die een landbouwer gelet op artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Meststoffenwet ten hoogste op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond kan gebruiken, wordt met ingang van het kalenderjaar 2024 verminderd met de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid stikstof, indien hij op zand- of lössgrond in het voorafgaande kalenderjaar niet uiterlijk op 1 oktober een vanggewas, genoemd in tabel 6 van bijlage A, heeft geteeld.

  • 2 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per hectare landbouwgrond die het betreft:

    • a. 5 kilogram stikstof indien in de periode van 2 oktober tot en met 14 oktober van het voorafgaande kalenderjaar met de teelt van het vanggewas is aangevangen;

    • b. 10 kilogram stikstof indien in de periode van 15 oktober tot en met 31 oktober van het voorafgaande kalenderjaar met de teelt van het vanggewas is aangevangen;

    • c. 20 kilogram stikstof indien op of na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar met de teelt van het vanggewas is aangevangen;

    • d. 20 kilogram stikstof indien in het voorafgaande kalenderjaar na de hoofdteelt geen vanggewas wordt geteeld.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de totale hoeveelheid stikstof, bedoeld in het eerste lid, verminderd met 20 kilogram stikstof per hectare landbouwgrond, indien op zand- of lössgrond het ingezaaide vanggewas, bedoeld in het eerste lid, voor 1 februari volgend op het kalenderjaar waarin met de teelt is aangevangen, wordt vernietigd.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. een wintergewas als genoemd in tabel 7 van bijlage A wordt geteeld, waarbij voor wintergewassen die ook zijn opgenomen in tabel 6 van bijlage A geldt dat:

      • 1°. de teelt aansluitend aan de voorafgaande teelt aanvangt; en

      • 2°. het wintergewas niet voor 16 mei wordt vernietigd;

    • b. het telen van een vanggewas onmogelijk is vanwege het toepassen van inundatie; of

    • c. artikel 4.1193 of 4.1211 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is.

  • 5 De landbouwer meldt het telen van het vanggewas, het telen van het wintergewas en het voor 1 februari vernietigen van het vanggewas uiterlijk de dag na aanvang van de teelt of het vernietigen elektronisch aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 6 De landbouwer meldt het toepassen van inundatie als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, voor 1 oktober elektronisch aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 7 Het tweede lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien in 2023 consumptieaardappelen als hoofdteelt zijn geteeld.

  • 8 Het zevende lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 28e

Een landbouwer die een verhoging van een stikstofgebruiksnorm toepast als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, kan niet tevens een verhoging van de stikstofgebruiksnorm toepassen, bedoeld in artikel 28c, eerste lid.

Artikel 28f

  • 1 Onverminderd artikel 28, eerste lid, onderdelen a tot en met g, wordt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, verminderd met:

    • a. 65 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte voormalig grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien direct aansluitend aan het vernietigen van de graszode op deze grond in het zelfde kalenderjaar de teelt van maïs, consumptieaardappelen of fabrieksaardappelen aanvangt;

    • b. 50 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien na het vernietigen van de graszode in de periode van 1 juni tot en met 31 augustus op deze grond direct aansluitend de teelt van gras aanvangt;

    • c. 50% indien direct voorafgaand aan de teelt van een groenbemester op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, een gewas, niet zijnde graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad, karwij of vlas, wordt geteeld.

Artikel 29

  • 1 Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt de hoeveelheid stikstof in dierlijke en andere in bijlage B vermelde organische meststoffen slechts in aanmerking genomen voor het percentage dat in de tabel van die bijlage is vermeld voor de desbetreffende meststof en, indien sprake is van dierlijke meststoffen die op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem zijn gebracht, voor de desbetreffende periode waarin de meststoffen op of in de bodem zijn gebracht, met dien verstande dat het bij de omstandigheid ‘op bedrijf met beweiding’ of ‘op bedrijf zonder beweiding’ vermelde percentage uitsluitend geldt indien op het desbetreffende bedrijf de in bijlage A, tabel 1, bij ‘grasland met beweiden’ onderscheidenlijk ‘grasland met volledig maaien’ vermelde hoeveelheid stikstof als stikstofgebruiksnorm wordt toegepast.

  • 2 Indien het mengsels van organische meststoffen betreft, wordt bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dat mengsel in aanmerking genomen voor het hoogste percentage dat in bijlage B is vermeld bij de meststoffen die het mengsel bevat.

§ 3. Fosfaattoestand van de bodem en fosfaatgebruiksnormen

Artikel 29a

De indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland is de combinatie van:

  • a. het P-CaCl2-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per kilogram grond; en

  • b. het P-AL-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond.

Artikel 30

De fosfaattoestand van grasland wordt, overeenkomstig de indeling genoemd in artikel 21a, eerste lid, van het besluit, gekwalificeerd volgens tabel I en de fosfaattoestand van bouwland wordt gekwalificeerd volgens tabel II waarbij het P-AL-getal wordt afgerond in gehele getallen en het P-CaCl2-getal wordt afgerond in decimalen.

Tabel I Grasland

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) grasland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

arm

laag

laag

neutraal

ruim

0,8 tot en met 1,4

arm

laag

neutraal

ruim

ruim

1,5 tot en met 2,4

laag

neutraal

ruim

ruim

hoog

2,5 tot en met 3,4

neutraal

ruim

ruim

hoog

hoog

>3,4

ruim

ruim

hoog

hoog

hoog

Tabel II Bouwland

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) bouwland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

arm

arm

arm

laag

laag

0,8 tot en met 1,4

arm

arm

arm

laag

neutraal

1,5 tot en met 2,4

arm

arm

laag

neutraal

ruim

2,5 tot en met 3,4

arm

laag

neutraal

ruim

hoog

>3,4

laag

laag

neutraal

ruim

hoog

Artikel 31

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand arm bedraagt 120 kilogram fosfaat per hectare grasland of bouwland.

  • 2 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand laag bedraagt 105 kilogram fosfaat per hectare grasland of 80 kilogram per hectare bouwland.

  • 3 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand neutraal bedraagt 95 kilogram fosfaat per hectare grasland of 70 kilogram per hectare bouwland.

  • 4 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand ruim bedraagt 90 kilogram fosfaat per hectare grasland of 60 kilogram per hectare bouwland.

Artikel 32

  • 2 Indien de percelen dan wel de gewaspercelen, in de in het eerste lid bedoelde periode in gebruik zijn genomen door een andere landbouwer, is de desbetreffende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, gedurende het restant van die periode van toepassing, indien de landbouwer de ingebruikneming van de percelen dan wel de gewaspercelen onder opgave van de oppervlakte en de ligging ervan uiterlijk de eerstvolgende 15 mei na de datum van ingebruikneming heeft gemeld aan de minister.

Artikel 33

  • 1 Op percelen waarvoor een melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan op basis van een geldig analyserapport met een datum van monstername gelegen voor 1 januari 2021 zijn de normen ter bepaling van de fosfaattoestand van de bodem en zijn de fosfaatgebruiksnormen van toepassing zoals deze golden op 31 december 2020.

  • 2 In afwijking van artikel 103a, derde lid, is een analyserapport met een datum van monstername als bedoeld in dat lid, gelegen tussen 15 mei 2016 en 15 mei 2017 geldig tot vijf jaar na de datum van monstername.

  • 3 Op percelen waarvoor voor 1 januari 2021 een melding is gedaan op grond van zowel artikel 33, eerste lid, zoals dit luidde op 31 december 2020, als artikel 103b, tweede lid, is tot het verstrijken van de termijnen van vier jaren, bedoeld in artikel 32, eerste lid, zoals dit luidde op 31 december 2020 of, indien dat eerder is, tot het moment waarop een nieuwe melding is gedaan, gebaseerd op een geldig analyserapport, bedoeld in artikel 103a, tweede lid, met een datum van de monstername na 1 januari 2021, de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van toepassing.

  • 3 Op percelen waarvoor een melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan op basis van een geldig analyserapport dat is opgesteld voor 1 januari 2021 en waaruit blijkt dat indicator voor de fosfaattoestand van grasland een PAL-getal van minder dan 16 of de indicator voor de fosfaattoestand van bouwland een Pw-getal van minder dan 25 heeft, terwijl ten aanzien van desbetreffende percelen geen melding als bedoeld in artikel 33, eerste lid, zoals het luidde op 31 december 2020, is gedaan, is de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van toepassing.

  • 4 In afwijking van het eerste lid zijn op percelen waarvoor een melding als bedoeld artikel 103b, tweede lid, is gedaan op basis van een geldig analyserapport met een datum van monstername gelegen voor 1 januari 2021 de normen in verband met de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 30, en de fosfaatgebruiksnormen, bedoeld in artikel 31, van toepassing indien:

    • a. in het desbetreffende analyserapport de fosfaattoestand tevens is vastgesteld met gebruikmaking van de indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland, bedoeld in artikel 29a; en

    • b. de landbouwer daarvan melding heeft gedaan bij de melding, bedoeld in de aanhef.

Artikel 33a

  • 2 De compensatie geschiedt door de hoeveelheid fosfaat waarmee de fosfaatgebruiksnorm in het voorgaande jaar is overschreden in mindering te brengen op de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm.

  • 4 De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt de toepassing van de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

Artikel 33b

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand hoog bedraagt 45 kilogram fosfaat per hectare bouwland of op een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, 50 kilogram fosfaat per hectare bouwland, indien de landbouwer op de desbetreffende percelen ten minste 20 kg fosfaat per hectare toepast die aantoonbaar afkomstig is van één of meer van de volgende meststoffen:

    • a. strorijke vaste mest van rundvee;

    • b. in geval van een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, strorijke vaste mest van varkens;

    • c. strorijke vaste mest van schapen;

    • d. strorijke vaste mest van geiten;

    • e. strorijke vaste mest van paarden;

    • f. dikke fractie van meststoffen van rundvee;

    • g. champost;

    • h. gft-compost; of

    • i. groencompost.’

  • 2 De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

Artikel 33c

§ 4. Tijdelijke vrijstelling mineralenconcentraat

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 35a

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 In de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2024 vindt een onderzoek plaats naar de landbouwkundige en milieukundige effecten met betrekking tot de productie, de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat.

  • 2 Aan het onderzoek kan worden deelgenomen door ten hoogste tien producenten van mineralenconcentraat.

  • 3 Een producent van mineralenconcentraat die wil deelnemen aan het onderzoek kan zich hiertoe, onder vermelding van het door de Minister ter identificatie van het bedrijf of de onderneming van de producent verstrekte relatienummer, vanaf 1 januari 2015 aanmelden bij de Minister.

  • 4 Bij de aanmelding overlegt de producent gegevens over:

    • a. de naam, het correspondentie- en e-mailadres van de contactpersoon;

    • b. het adres van de bedrijfsgebouwen waar mineralenconcentraat wordt geproduceerd;

    • c. de kadastrale aanduiding van de onderscheiden locaties van de tot het bedrijf behorende opslagruimten voor mineralenconcentraat, dan wel, ingeval de producent een intermediair is, het registratienummer van de opslagruimte voor mineralenconcentraat, bedoeld in artikel 49.

  • 5 Bij de aanmelding overlegt de producent voorts:

    • a. een beschrijving van de installatie, waaruit blijkt dat deze tenminste een omgekeerde osmosestap omvat;

    • b. een beschrijving van de mestsoorten die worden behandeld, de hoeveelheden daarvan uitgedrukt in tonnen en in kilogrammen stikstof en fosfaat per jaar, en de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de eventueel tezamen met de dierlijke meststoffen behandelde stoffen;

    • c. een beschrijving van het productieproces, waaronder de gebruikte technieken, de volgorde waarin deze worden toegepast en de capaciteit per uur van de desbetreffende apparatuur en de wijze waarop de omvang van de productie wordt gemonitord;

    • d. een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, de hoeveelheden daarvan, uitgedrukt in tonnen per jaar, en de verwachte samenstelling daarvan, onderscheiden naar de verschillende eindproducten;

    • e. een analyse waaruit blijkt dat aan de kwaliteitseisen voor het product mineralenconcentraat kan worden voldaan. De kwaliteitseisen zijn de volgende:

      • 1°. minimale gehalte aan NH4-N is 90 procent;

      • 2°. verhouding stikstof-fosfaat is minimaal 15, en

      • 3°. geleidbaarheid van het product uitgedrukt als EC is minimaal 50;

    • f. een opgave van de maximale behandelingscapaciteit van de installatie in tonnen per jaar.

  • 6 Voor zover de in het vijfde lid bedoelde beschrijvingen zijn verstrekt op grond van de wet en niet zijn gewijzigd, behoeven deze niet opnieuw te worden verstrekt.

Artikel 35b

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De Minister wijst een producent van mineralenconcentraat aan als deelnemer indien:

    • a. de producent zich overeenkomstig artikel 35a, derde tot en met zesde lid, heeft aangemeld;

    • b. de producent de volledige zeggenschap over de gehele installatie en het productieproces heeft;

    • c. de bedrijfsgebouwen waar het mineralenconcentraat wordt geproduceerd, behoren tot het bedrijf of de onderneming van de producent;

    • d. de installatie volledig operationeel is;

    • e. de producent daadwerkelijk mineralenconcentraat produceert, overeenkomstig de beschrijvingen, bedoeld in artikel 35a, vijfde lid.

  • 2 De Minister kan aan de aanwijzing nadere voorschriften verbinden. De aan de aanwijzing verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 35c

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Indien meer dan tien producenten, bedoeld in artikel 35a, derde lid, voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 35b, eerste lid, wijst de Minister ten hoogste tien producenten aan. De aanwijzing geschiedt op volgorde van aanmelding.

Artikel 35d

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een aangewezen producent verleent indien door of namens de Minister daartoe verzocht alle noodzakelijke medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.

  • 3 De aangewezen producent meldt de wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 35a, vierde lid, binnen 30 dagen aan de Minister.

  • 4 Wijzigingen in de elementen, bedoeld in artikel 35a, vijfde lid, vinden niet plaats dan na instemming van de Minister.

  • 5 De aangewezen producent draagt er zorg voor dat op het vervoersbewijs dierlijke mest uitsluitend de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode wordt vermeld, indien het mineralenconcentraat is vervaardigd overeenkomstig de op grond van artikel 35a, vijfde lid, overgelegde beschrijving van het productieproces, en indien het mineralenconcentraat wordt afgevoerd naar een gebruiker waarmee hij een overeenkomst tot afname van het mineralenconcentraat heeft gesloten.

  • 6 Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de van het bedrijf of van de onderneming van de producent afgevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster. Het nemen van dit monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 81.

  • 8 Indien de aangewezen producent niet voldoet aan dit artikel of aan de ingevolge artikel 35b, tweede lid, gestelde voorschriften, kan de Minister de aanwijzing als deelnemer voor een bepaalde periode schorsen of intrekken.

Artikel 35e

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

De landbouwer die op zijn bedrijf mineralenconcentraat gebruikt, is voor wat betreft het gebruik van het mineralenconcentraat, voor de jaren 2009 tot en met 2024 vrijgesteld van artikel 7 van de wet, voor zover het gebruik van de totale hoeveelheid meststoffen op zijn bedrijf de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de wet, en de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet, niet overschrijdt, en indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 35f.

Artikel 35f

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De landbouwer heeft met een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent van mineralenconcentraat een schriftelijke overeenkomst gesloten tot afname van het mineralenconcentraat.

  • 2 Het desbetreffende bedrijf van de landbouwer is voor de toepassing van artikel 35e elektronisch bij de Minister aangemeld, onder vermelding van het door de Minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer. Deze aanmelding geschiedt voordat de eerste vracht mineralenconcentraat op het bedrijf wordt aangevoerd.

  • 3 Het mineralenconcentraat is rechtstreeks vanaf het bedrijf of de onderneming van de in het eerste lid bedoelde producent op het bedrijf van de landbouwer aangevoerd.

  • 4 Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op het bedrijf van de landbouwer aangevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat worden bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster. Het nemen van dit monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 81.

  • 5 Op het vervoersbewijs dierlijke meststoffen dat de desbetreffende aangevoerde vracht vergezelt, is de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode vermeld.

  • 6 De landbouwer houdt in de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, de gegevens bij over de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop mineralenconcentraat op of in de bodem is gebracht.

  • 7 De landbouwer verleent indien door of namens de Minister daartoe verzocht alle noodzakelijke medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.

  • 8 Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt voor het desbetreffende bedrijf de hoeveelheid stikstof in het mineralenconcentraat voor 100 procent in aanmerking genomen.

Artikel 35g

[Vervalt op 01-01-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Hoofdstuk 4. Opslagcapaciteit dierlijke meststoffen

Artikel 36

Hoofdstuk 5. Administratieve verplichtingen landbouwers

Artikel 37

  • 2 Indien een landbouwbedrijf wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 3 De gegevens, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, betreffen mede:

    • a. het adres van de bedrijfsgebouwen waar dierlijke mest wordt geproduceerd; en

    • b. het correspondentieadres van de landbouwer, indien dit afwijkt van het adres, bedoeld in onderdeel a.

  • 4 Wijzigingen in de ingevolge artikel 31 van het besluit verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

Artikel 37a

De landbouwer stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 38

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen uitsluitend die percelen landbouwgrond die bij het bedrijf in het kader van normale bedrijfsvoering in gebruik zijn en die al dan niet gedeeltelijk zijn gelegen in Duitsland of in België, tot 20, onderscheidenlijk tot 25 kilometer uit de Nederlandse grens.

  • 4 Indien op een bedrijf ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

Artikel 39

  • 1 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het besluit, bevat de administratie van de landbouwer gegevens over:

    • a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in de periode van 1 januari tot en met 31 januari of van 16 september tot en met 31 december, op zijn bedrijf op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de bodem is gebracht; en

    • b. de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop zuiveringsslib op of in de bodem is gebracht.

  • 2 Ingeval van een overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, bevat de administratie tevens het bewijs van overdracht.

  • 3 Ingeval een landbouwer mestkorrels produceert, bevat de administratie tevens gegevens over:

    • a. een overzicht van welke hoeveelheid mestkorrels uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of intermediaire onderneming is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde mestkorrels uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid mestkorrels uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming zijn geleverd

  • 4 Ingeval van gebruik van het in artikel 69r bedoelde middel, bevat de administratie, tevens de op basis van dat middel vereiste gegevens.

  • 5 In aanvulling op het eerste lid bevat de administratie van de landbouwer het geplande gebruik van meststoffen van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 7 In afwijking van het zesde lid worden de gegevens, bedoeld in dat lid, voor het kalenderjaar 2024 voor 15 maart van dat jaar opgenomen in de administratie.

Artikel 40

  • 1 Wijzigingen in de aantallen op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige varkens, kippen, kalkoenen en runderen, worden binnen drie dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.

  • 2 Wijzigingen in de overige gegevens die de administratie ingevolge de artikelen 32, tweede lid, en 33 van het besluit en de artikelen 38 en 39 bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.

Artikel 41

De landbouwer die in de periode van 16 mei tot en met 31 oktober van een kalenderjaar een perceel landbouwgrond in gebruik neemt dat voor deze periode in gebruik was bij een ander bedrijf of een derde, doet hiervan binnen 30 dagen melding aan de minister.

Artikel 42

  • 1 De landbouwer, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig artikel 25, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:

    • a. de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar:

      • 1°. vaste mest;

      • 2°. drijfmest;

      • 3°. zuiveringsslib en compost; en

      • 4°. meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost;

    • b. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die op of van het bedrijf zijn aangevoerd, onderscheidenlijk zijn afgevoerd;

    • c. het gemiddelde aantal in het kalenderjaar op het bedrijf gehouden dieren, anders dan varkens, schapen, geiten en runderen, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in bijlage D, tabel IA; en

    • d. het aantal aan- of afgevoerde staldieren, anders dan varkens of vleeskalveren, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in bijlage D, tabel IA.

  • 2 De landbouwer op wiens bedrijf op 31 december 2005 pluimveerechten, varkensrechten of niet-gebonden mestproductierechten rustten of wiens bedrijf overeenkomstig artikel 25, eerste lid, is aangemeld voor toepassing in 2006 van de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, verstrekt vóór 1 februari 2006 aan de minister gegevens uit de administratie over de op 1 januari 2006 op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 3 De landbouwer die op het eigen bedrijf geproduceerde koemelk zelf verwerkt tot eindproducten en die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing 2008, verstrekt aan de minister gegevens met betrekking tot de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid koemelk.

  • 4 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, doet de landbouwer hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.

  • 5 De landbouwer in het kader van wiens bedrijf mestkorrels worden geproduceerd, verstrekt binnen 30 dagen na afloop van elk kwartaal:

    • a. een overzicht per kwartaal van welke hoeveelheid mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of welke intermediair is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde mestkorrels inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming zijn geleverd.

Artikel 43

  • 1 De artikelen 26 en 31 tot en met 35 van het besluit en de artikelen 37 tot en met 42 zijn niet van toepassing ten aanzien van een bedrijf, indien op elk moment in het desbetreffende kalenderjaar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de som van de tot dan toe in dat jaar op het bedrijf aangevoerde dierlijke meststoffen en de productie van meststoffen door de op dat moment op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige dieren op jaarbasis is ten hoogste 350 kilogram stikstof;

    • b. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is niet groter dan drie hectare;

    • c. het bedrijf beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer in het geval dierlijke meststoffen worden aangevoerd op dan wel afgevoerd van het bedrijf.

  • 3 De productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, wordt bepaald op basis van het aantal op het desbetreffende moment gehouden dieren, onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort, en op basis van de voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën in bijlage D, tabel IA, kolom B, en tabellen IIA en IIB vermelde forfaitaire productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar.

  • 4 Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 2, onderscheiden categorieën dieren, zijn in afwijking van het derde lid de normen van toepassing die zijn vermeld in deel 2 van die tabel.

Artikel 44

De artikelen 32, tweede lid, onderdelen e, g, en h, van het besluit en de artikelen 40 en 42, eerste lid, onderdelen a en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van de in enig kalenderjaar op het bedrijf ingeschaarde schapen, onderscheidenlijk de door deze schapen geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, indien ten aanzien van dat bedrijf wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal in dat kalenderjaar ingeschaarde schapen is niet groter dan 450;

  • b. inscharing van de schapen vindt slechts gedurende één aaneengesloten periode van ten hoogste vier weken in het kalenderjaar plaats in de periode van 1 januari tot 1 maart of in de periode van 1 oktober tot en met 31 december.

Hoofdstuk 6. Administratieve verplichtingen intermediairs

Artikel 45

  • 2 Indien een intermediaire onderneming wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 4 De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdelen f en g, van het besluit, betreffen mede de serienummers van de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur en de GR-apparatuur alsmede een aanduiding van het type waartoe deze apparatuur behoort, het versienummer en de fabrikant van deze apparatuur.

  • 6 In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit, verstrekt de intermediair ter zake van de transportmiddelen die voor het vervoer van dierlijke mest exclusief bij de desbetreffende onderneming in gebruik zijn, tevens de volgende gegevens:

    • a. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel of aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft, waarop overeenkomstig Bijlage E, onderdeel D, onder 4.6, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel waarop overeenkomstig Bijlage E, onderdeel D, onder 4.6, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, voor zover het een ander transportmiddel betreft;

    • b. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel en van iedere aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel en het chassisnummer van de aanhangwagen, voor zover het een ander transportmiddel betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest; en

    • c. de koppeling tussen de geregistreerde GR-apparatuur, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel g, van het besluit, en de in onderdeel b bedoelde kentekens en chassisnummers, onder vermelding van het serienummer van de GR-apparatuur.

  • 8 Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid geregistreerde gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

  • 9 De artikelen 38 en 39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert, met dien verstande dat het tuincentrum of de hovenier wel beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer.

  • 10 Het zesde lid is niet van toepassing, indien het vervoer van drijfmest van een bedrijf naar een intermediaire onderneming plaatsvindt met behulp van een pijpleiding.

Artikel 45a

De intermediair stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 46

  • 2 In plaats van het in het eerste lid bedoelde formulier kunnen andere gegevensdragers worden gebruikt, onder de voorwaarde dat daarbij dezelfde berekeningswijze wordt gehanteerd als bij gebruik van het in het eerste lid bedoelde formulier, het geval zou zijn geweest.

  • 3 Voor zover het hoeveelheden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost betreft, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, ingevuld zoals deze voor de desbetreffende hoeveelheid ook zijn opgenomen in rVDM, onderscheidenlijk zoals deze ook zijn vermeld op het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten.

  • 4 Voor zover het hoeveelheden mestkorrels, overige organische meststoffen en anorganische meststoffen betreft, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, overgenomen van het etiket op de verpakking, dan wel van het begeleidend document bij de meststoffen.

  • 5 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, bevat de administratie met betrekking tot de overdracht van een opslagruimte voor meststoffen, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de bij deze overdracht betrokken intermediaire onderneming.

  • 8 Indien op een onderneming ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, onderdeel c, van het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.

  • 9 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair, bevat de administratie van de intermediair tevens het bewijs van overdracht en de gegevens, bedoeld in artikel 48a, tweede lid.

  • 10 Indien op een onderneming substraat wordt geproduceerd, bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, tevens gegevens over:

    • a. een overzicht van welke hoeveelheid substraat, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welke champignonteler is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerd substraat, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat.

  • 11 Indien een intermediair mestkorrels produceert, bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, tevens gegevens over:

    • a. een overzicht van welke hoeveelheid mestkorrels uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of intermediaire onderneming is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming zijn geleverd.

  • 12 Indien op een onderneming een mengsel van vaste meststoffen wordt geproduceerd, dat ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit, tevens gegevens over:

    • a. een overzicht van welke hoeveelheid meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of welke intermediaire onderneming is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming zijn geleverd;

    • d. de mestcode dan wel de mestcodes, bedoeld in bijlage I, van de desbetreffende mestsoort of mestsoorten en de percentages van elke afzonderlijke meststof in het mengsel.

  • 13 Ingeval van gebruik van het in artikel 69r bedoelde middel, bevat de administratie, tevens de op basis van dat middel vereiste gegevens.

Artikel 47

Artikel 48

  • 1 De intermediair verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:

    • a. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost, die in het kader van de onderneming zijn aan- en afgevoerd;

    • b. [Red: vervallen; en]

    • c. de aan het eind van het kalenderjaar op de onderneming aanwezige hoeveelheid meststoffen onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 2 De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

  • 4 De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

  • 5 De intermediair die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib, waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.

  • 6 De intermediair in het kader van wiens onderneming substraat wordt geproduceerd, verstrekt binnen 30 dagen na afloop van elk kwartaal:

    • a. een overzicht per kwartaal van welke hoeveelheid substraat, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welke champignonteler is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerd substraat inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat.

  • 7 De intermediair in het kader van wiens onderneming mestkorrels worden geproduceerd, verstrekt binnen 30 dagen na afloop van elk kwartaal:

    • a. een overzicht per kwartaal van welke hoeveelheid mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of welke intermediair is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde mestkorrels inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid mestkorrels, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming zijn geleverd.

  • 8 De intermediair in het kader van wiens onderneming een mengsel van vaste meststoffen wordt geproduceerd, dat ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, verstrekt binnen 30 dagen na afloop van elk kwartaal:

    • a. een overzicht van welke hoeveelheid meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, aan welk bedrijf of welke intermediaire onderneming is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geëxporteerde meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat;

    • c. de hoeveelheid meststoffen uitgedrukt in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat, die aan afnemers niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming is geleverd;

    • d. de mestcode dan wel de mestcodes, bedoeld in bijlage I, van de desbetreffende mestsoort of mestsoorten en de percentages van elke afzonderlijke meststof in het mengsel.

Artikel 48a

  • 1 Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair, meldt de intermediair deze overdracht binnen 30 dagen na de overdracht.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de ingangsdatum van de overdracht;

    • b. de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in tonnen, die wordt overgedragen;

    • c. de hoeveelheid stikstof en fosfaat in kilogrammen die wordt overgedragen;

    • d. de soort mest die wordt overgedragen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.

  • 3 Indien in afwijking van de bij de melding verstrekte ingangsdatum van overdracht, binnen de periode van 30 dagen, bedoeld in eerste lid, meststoffen zijn aangevoerd naar of afgevoerd van de opslagruimte, geldt de datum van die aanvoer of afvoer als datum van overdracht van de opslagruimte.

Artikel 49

  • 1 Op de opslagruimten voor meststoffen, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.

  • 2 De opslagruimten voor meststoffen worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7. Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers

Artikel 50

  • 1 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming bij de minister.

  • 2 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt behandeld, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming.

  • 3 De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming meststoffen worden verhandeld, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na 1 januari 2008 bij de minister. Indien een onderneming als bedoeld in de vorige volzin wordt opgericht na 1 januari 2008, geschiedt de aanmelding uiterlijk 30 dagen na oprichting.

  • 5 Wijzigingen in de ingevolge artikel 43 van het besluit of het vierde lid geregistreerde gegevens worden door de desbetreffende ondernemer, uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.

  • 6 De artikelen 43 en 44 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers, voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert, met dien verstande dat het tuincentrum of de hovenier wel beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer.

Artikel 50a

De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste tot en met derde lid, stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel 51

  • 4 Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de administratie van de ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit voor zover hij verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die in iedere afzonderlijke opslagruimte zijn aangevoerd en de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die uit die opslagruimte zijn afgevoerd, zodanig dat steeds blijkt welke hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib zich in de opslagruimte bevindt.

  • 5 De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden bijgehouden op het daartoe door de minister verstrekte formulier en worden overgenomen van het op de desbetreffende hoeveelheid betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten. Artikel 46, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Wijzigingen in de gegevens die de administratie ingevolge artikel 44 van het besluit of het eerste tot en met het derde lid bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan in de administratie opgenomen.

  • 7 Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge het vierde lid bevat, worden binnen 24 uur na het tijdstip waarop de wijziging zich heeft voorgedaan op het in het vijfde lid bedoelde formulier verwerkt.

Artikel 51a

  • 1 Op de opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib, bedoeld in artikel 51, vierde lid, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar is.

  • 2 De opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib worden in de administratie en bij de verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 52

  • 1 De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister per bedrijf met staldieren of runderen waaraan diervoeders worden geleverd, met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar elektronisch gegevens uit de administratie over:

    • a. de naam, het adres en het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer van het bedrijf, waaraan diervoeder is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geleverd mengvoeders bestemd voor staldieren of runderen, onderscheiden naar diersoort; en

    • c. de hoeveelheid geleverd ruwvoer en enkelvoudig diervoeder.

  • 2 De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit opgenomen zware metalen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.

  • 4 De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende onderneming is gevestigd.

  • 5 De ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 51, vijfde lid in samenhang met artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.

Hoofdstuk 8. Vervoer van meststoffen

§ 1. Apparatuur ten behoeve van het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 53

  • 1 Het vervoer van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend plaats indien de GR-apparatuur adequaat functioneert en voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, en voor zover de GR-apparatuur, bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4, behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid, vindt het vervoer van drijfmest uitsluitend plaats indien de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang met de GR-apparatuur adequaat functioneert.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien een storing van de apparatuur van een intermediair op een transportmiddel gedurende het vervoer van dierlijke meststoffen is ontstaan en door de vervoerder terstond elektronisch is gemeld aan rVDM.

  • 4 Het transportmiddel waarvoor een melding als bedoeld in het derde lid is gedaan, wordt na afloop van het betreffende vervoer van dierlijke meststoffen niet voor het vervoer van een nieuwe vracht dierlijke meststoffen gebruikt zolang de melding, bedoeld in het derde lid, niet met toestemming van de minister door de vervoerder is ingetrokken.

§ 2. Vooraanmelding bij het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 54

  • 1 Ten behoeve van de vooraanmelding worden de volgende gegevens aan rVDM verstrekt:

    • a. namen, adressen, en de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers of de unieke nummers, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 van de betrokken leverancier, vervoerder en afnemer;

    • b. indien de leverancier of afnemer een intermediaire onderneming is, het registratienummer van de opslag;

    • c. van de laad- en losplaats van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, voor zover de leverancier of afnemer geen intermediaire onderneming is, het unieke registratienummer, bedoeld in artikel 93, laatste volzin, van verordening (EU) nr. 2016/429, het unieke erkenningsnummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) nr. 2019/2035, of de postcode;

    • d. de mestcode dan wel de mestcodes, bedoeld in bijlage I, van de mestsoort of mestsoorten van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;

    • e. indien de vracht dierlijke meststoffen uit meerdere mestcodes bestaat, het percentage van elke mestsoort in de betreffende vracht;

    • f. het geschat gewicht uitgedrukt in tonnen van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;

    • g. indien van toepassing: het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, indien daarvan afwijkend tevens het kenteken van het getrokken voertuig, het identificatienummer of combinatienummer van het getrokken voertuig;

    • h. de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt;

    • i. de opmerkingscode dan wel de opmerkingscodes zoals opgenomen in bijlage F die van toepassing is of zijn op het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen;

    • j. indien van toepassing en voor zover reeds bekend: de code van het laboratorium dat de analyse van de dierlijke meststoffen uit zal voeren.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet eerder verstrekt dan twee weken voorafgaand aan de datum, genoemd in het eerste lid, onderdeel h.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid, wordt ingeval van export van dierlijke meststoffen het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in artikel 21, van verordening (EG) nr. 1069/2009 dat betrekking heeft op dezelfde vracht dierlijke meststoffen aan rVDM verstrekt.

  • 4 De vervoerder doet ingeval van export van dierlijke meststoffen, waarvoor ingevolge verordening (EG) nr. 1069/2009 een gezondheidscertificaat is voorgeschreven, de vooraanmelding ten minste twee werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen en verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in het eerste lid. De gegevens, bedoeld in het derde lid, worden uiterlijk direct voorafgaand aan de startmelding verstrekt.

  • 5 Ingeval van import van dierlijke meststoffen worden ten behoeve van de vooraanmelding de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de gegevens die opgenomen staan in het eerste lid; en

    • b. het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in artikel 21 van verordening (EG) nr. 1069/2009 dat betrekking heeft op dezelfde vracht dierlijke meststoffen.

  • 6 In het geval van export respectievelijk import van dierlijke meststoffen behoeft in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, geen relatienummer van de afnemer respectievelijk de leverancier te worden verstrekt.

  • 7 De gegevens, bedoeld in dit artikel, kunnen bij vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland tot de startmelding worden gewijzigd.

  • 8 In afwijking van het zevende lid, kunnen:

    • a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, voor zover het betreft het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, indien daarvan afwijkend tevens het kenteken van het getrokken voertuig, en de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, voor zover het betreft het registratienummer van de opslag van de leverancier, d en e, worden gewijzigd tot het tijdstip van het laden, bedoeld in artikel 56, eerste lid;

    • b. de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, indien het de opmerkingscodes 31, 39, 46, 50, 61, 71 of 72 betreft, worden toegevoegd of verwijderd tot het tijdstip van lossen, bedoeld in artikel 60.

  • 9 Bij export of import van dierlijke meststoffen kunnen de volgende gegevens worden gewijzigd:

    • a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, h, i, en j, alsmede de gegevens, bedoeld in het derde lid, tot de startmelding worden gewijzigd

    • b. het gegeven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, tot het tijdstip van laden.

  • 10 In afwijking van het zevende lid, kunnen bij vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a voor zover het betreft de gegevens van de afnemer, onderdeel b, voor zover het betreft de gegevens van de geregistreerde opslag van de afnemer, en onderdeel c, voor zover het betreft de locatie van de losplaats, worden gewijzigd tot het tijdstip van lossen, bedoeld in artikel 60.

  • 11 Na ontvangst en controle van de vooraanmelding, bedoeld in het eerste lid, kent de minister via rVDM na bevestiging van de verstrekte gegevens een uniek nummer toe aan dat vervoer van dierlijke meststoffen.

§ 3. Het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 55

Niet eerder dan twee werkdagen voorafgaand aan de in de vooraanmelding verstrekte datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt, maar uiterlijk zodra de vervoerder bij de leverancier gereed is om dierlijke meststoffen te laden, worden bij de startmelding de gegevens van de vooraanmelding bevestigd en onder vermelding van het rVDM-nummer en het tijdstip van de melding onverwijld aan rVDM gezonden.

Artikel 56

  • 1 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden van de dierlijke meststoffen door de GR-apparatuur de gegevens inzake het rVDM-nummer, de locatie, de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, alsmede het serienummer, bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4.7, worden vastgelegd en zo spoedig mogelijk aan rVDM worden gezonden.

  • 2 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, tevens de gegevens, bedoeld in artikel 58, vierde lid, worden vastgelegd en aan rVDM worden gezonden.

§ 4. Bemonsteren bij vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 57

  • 1 Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen genomen monster.

  • 2 Indien een vracht vaste mest bestemd is om te worden geëxporteerd, geschiedt de bemonstering tijdens het laden van het transportmiddel.

  • 3 Indien een vracht vaste mest is geïmporteerd, geschiedt de bemonstering tijdens het lossen van het transportmiddel.

Artikel 58

  • 1 De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder.

  • 2 De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, geschiedt de bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie op verzoek van de leverancier of de vervoerder.

  • 4 De vervoerder draagt er zorg voor dat de volgende gegevens aan rVDM worden gezonden:

    • a. het rVDM-nummer van de vracht dierlijke meststoffen die is bemonsterd;

    • b. het nummer van het deksel van de monsterpot en het nummer van de monsterpot of de monsterverpakking; en

    • c. het combinatienummer.

§ 5. Wegen bij vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 59

  • 1 Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.

  • 2 De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd en worden geëxporteerd, geschiedt in Nederland.

  • 3 De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die worden geïmporteerd en op een bedrijf of intermediaire onderneming worden aangevoerd, geschiedt uiterlijk onverwijld nadat het vervoer op Nederlands grondgebied is aangevangen.

  • 4 De vervoerder draagt er zorg voor dat de volgende gegevens onverwijld na het wegen aan rVDM worden gezonden:

    • a. het rVDM-nummer van de vracht dierlijke meststoffen die is gewogen;

    • b. de datum en het tijdstip van de gewichtsbepaling;

    • c. het vastgestelde gewicht uitgedrukt in kilogrammen van de vracht dierlijke meststoffen; en

    • d. de locatie waar de gewichtsbepaling heeft plaatsgevonden, bestaande uit hetzij het adres, hetzij de bij de locatie behorende gps-coördinaten.

§ 6. Voltooien van het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel 60

De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen door de GR-apparatuur op basis van het rVDM-nummer, de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en zo spoedig mogelijk aan rVDM worden gezonden.

Artikel 61

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland, voor zover de afnemer geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, noch een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid, voert.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen Nederland, voor zover de leverancier een bedrijf voert als bedoeld in artikel 43, eerste lid.

  • 4 Bij de import of export van dierlijke meststoffen is het eerste lid niet van toepassing op respectievelijk de leverancier en de afnemer.

§ 7. Bijzondere situaties – Maatwerk

Artikel 62

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kunnen de in een kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar tot het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn behoort en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm, bedraagt ten minste 75 procent van de totale hoeveelheid op dat bedrijf in dat kalenderjaar geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat;

    • b. de van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en

    • c. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en de locatie van het bedrijf waar de dierlijke meststoffen gelost worden bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.

  • 2 De overeenkomstig het eerste lid te bepalen hoeveelheid bedraagt ten hoogste 25 procent van de totale hoeveelheid in dat kalenderjaar op het desbetreffende bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

  • 4 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 5 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 6 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 7 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 63

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid, worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden, dan wel anderszins aanwezige dieren;

    • b. de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en

    • c. de afstand tussen de desbetreffende bedrijven bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 64

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar afnemers die geen bedrijf of onderneming voeren wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 250 kilogram fosfaat; en

    • b. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een afnemer die geen bedrijf of onderneming voert wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per afnemer; en

    • c. de afstand tussen het bedrijf of de intermediaire onderneming en de afnemer bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 65

De artikelen 48 tot en met 51 van het besluit en de artikelen 53 tot en met 61 zijn niet van toepassing op dierlijke meststoffen die worden vervoerd van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert.

Artikel 66

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 67

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel dat voor de duur van ten hoogste één jaar in gebruik is gegeven aan een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de uit gebruik gegeven percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar uit gebruik is gegeven en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

    • b. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn en het desbetreffende perceel bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer;

    • c. het perceel behoorde de voorafgaande twee jaren tot het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen afkomstig zijn;

    • d. het perceel is overeenkomstig artikel 41 aangemeld als behorend tot het bedrijf dat het perceel tijdelijk in gebruik heeft; en

    • e. de overeenkomst tot ingebruikgeving is schriftelijk aangegaan.

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 68

  • 1 Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel landbouwgrond dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of in België, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in het eerste lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren in Duitsland of in België gelegen landbouwgrond en het indien de landbouwgrond in Nederland zou zijn gelegen per hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

    • b. de afstand tussen het in Duitsland of België gelegen perceel en de grens met Nederland bedraagt ten hoogste 20 onderscheidenlijk 25 kilometer;

    • c. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;

    • d. indien het perceel in België is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in België geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf en is dit perceel, voor wat betreft het Vlaamse gedeelte van België, geregistreerd bij de Vlaamse Mestbank ingevolge de aangifte op basis van artikel 23, paragraaf 5, onder 6° en 7°, van het Mestdecreet; en

    • e. indien het perceel in Duitsland is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of ingevolge een in Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf.

  • 2 Indien dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of België, naar een perceel landbouwgrond dat is gelegen in Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

    • a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in de aanhef van dit lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren van die percelen en het bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

    • b. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België onderscheidenlijk de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 25 kilometer onderscheidenlijk 20 kilometer;

    • c. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik; en

    • d. het perceel behoort blijkens registratie bij de minister toe aan het bedrijf in België, dan wel Duitsland.

  • 4 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 5 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 6 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 7 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 69

  • 1 Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming waar tussenopslag van maximaal 48 uur van deze meststoffen plaatsvindt voordat deze meststoffen worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van dat substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde dierlijke meststoffen die in tussenopslag hebben gelegen van de intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van het in het eerste lid bedoelde substraat of in het eerste lid bedoelde grondstof, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 3 Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 4 Indien het in het derde lid bedoelde substraat van een onderneming of een bedrijf wordt afgevoerd naar een bedrijf waar dit substraat wordt gebruikt voor de teelt van champignons, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 5 Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 6 Indien het in het vierde lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt geëxporteerd, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 10 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 11 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het tiende lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 12 Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste, tweede en derde lid, draagt de vervoerder er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 13 De vervoerder meldt in de gevallen, genoemd in het eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

  • 14 Het vervoer van dierlijke meststoffen, bedoeld in het vierde lid, gaat vergezeld van een document dat in ieder geval gegevens bevat over:

    • a. de naam, het adres en de woonplaats van de leverancier;

    • b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de afnemer;

    • c. het gewicht van de hoeveelheid afgeleverd product in tonnen of in kilogrammen; en

    • d. het soort product.

  • 15 Indien naar het oordeel van de minister de juiste naleving van de regels inzake de gewichtsbepaling bij het vervoer van dierlijke meststoffen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, door een vervoerder onvoldoende verzekerd is, kan de minister bepalen dat in die gevallen in afwijking van het negende lid, artikel 59, eerste lid, gedurende een door hem nader te bepalen periode van toepassing is.

  • 16 Naleving is in ieder geval onvoldoende verzekerd, indien ten minste één keer door middel van een weging op een weegbrug ter controle van het geschatte gewicht door krachtens artikel 47, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren een afwijking van 10% of meer is vastgesteld ten opzichte van het geschatte gewicht.

Artikel 69a

  • 1 Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf of een intermediaire onderneming, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald:

    • a. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de afzonderlijke grondstoffen waaruit het mengsel is bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct; of

    • b. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de partij vaste meststoffen waaruit de afgevoerde hoeveelheid meststoffen afkomstig is, onder voorwaarde dat deze partij niet groter is dan 5.000 m3 en bemonstering van deze partij tenminste éénmaal per twee maanden plaatsvindt.

  • 2 Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een afnemer, die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a en b.

  • 4 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

Artikel 69b

  • 1 Indien een vracht bestaat uit mestkorrels, geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van de mestkorrels of het begeleidende document bij de mestkorrels.

  • 3 Het vervoer van een vracht mestkorrels gaat vergezeld van een document dat in ieder geval gegevens bevat over:

    • a. de naam, het adres en het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer of het unieke nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 van de leverancier;

    • b. de naam, het adres en, indien van toepassing, het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de afnemer indien de afnemer een bedrijf of intermediaire onderneming is;

    • c. het gewicht van de hoeveelheid afgeleverd product in tonnen of in kilogrammen, inclusief de gehalten aan stikstof en fosfaat.

Artikel 69c

  • 1 Indien dierlijke meststoffen afkomstig van konijnen, met een drogestofgehalte van ten hoogste 2,5 procent naar of van een bedrijf of onderneming worden aangevoerd, onderscheidenlijk worden afgevoerd, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.

  • 4 In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.

Artikel 69d

  • 1 De artikelen 48, 48b en 49 van het besluit en artikel 56 zijn niet van toepassing op de afvoer van kalvergier van een bedrijf dat rechtstreeks, zonder tussenopslag, wordt vervoerd naar een kalvergierbewerkingsinstallatie in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende vracht plaatsvond.

  • 2 Bij vervoer van kalvergier overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van artikel 76, eerste lid, in samenhang met de artikelen 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk 79, door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur en automatische verpakkingsapparatuur als bedoeld in artikel 78 onderscheidenlijk artikel 79, eerste lid.

  • 3 Het gewicht van de hoeveelheid kalvergier, vervoerd overeenkomstig het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 59, eerste lid, door de vervoerder bepaald met behulp van een op de locatie van de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht weegwerktuig.

  • 4 Bij het vervoer van kalvergier overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de weegmelding, in afwijking van artikel 59, onverwijld na de melding, bedoeld in artikel 60.

  • 5 De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 6 De afnemer stuurt het overeenkomstig het tweede lid verkregen monster onder vermelding van het rVDM-nummer en het nummer van het deksel van de monsterpot en het nummer van de monsterpot of de monsterverpakking, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.

Artikel 69e

  • 1 Meststoffen kunnen door middel van een pijpleiding worden vervoerd:

    • a. indien de meststoffen bestaan uit kalvergier, met behulp van een pijpleiding, in beheer bij de Stichting Beheer en Aanleg Kalvergierpersleiding enclave Uddel-Elspeet en Omstreken of bij de Stichting Kalvergierpersleiding Stroe, naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Elspeet onderscheidenlijk naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Stroe, beide in beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland;

    • b. indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire onderneming en er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

      • 1°. de pijpleiding en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;

      • 2°. de pijpleiding wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf, en

      • 3°. de grootte van een vracht wordt voorafgaand aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.

  • 3 Bij vervoer overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, geschiedt de bemonstering en verpakking van de genomen monsters, in zoverre in afwijking van artikel 76, eerste lid, in samenhang met de artikelen 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk 79, door de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht automatische bemonsteringsapparatuur waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume kalvergier een representatief monster wordt genomen.

  • 4 Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, vervoerd overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, wordt, in zoverre in afwijking van artikel 59, door de afnemer bepaald met behulp van een in de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de Metrologiewet gestelde regels, waarbij één kubieke meter kalvergier overeenkomt met 1.000 kilogram.

  • 5 Bij vervoer van dierlijke meststoffen, overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, geschiedt de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk 79, door de vervoerder, met behulp van op de pijpleiding aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur, waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume drijfmest van maximaal 36 ton dat wordt vervoerd door de pijpleiding, een representatief monster wordt genomen.

  • 6 Bij vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, kan het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 59, eerste lid, door de intermediair ook worden bepaald met behulp van een in de pijpleiding aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de Metrologiewet gestelde regels, waarbij het gemeten volume naar gewicht omgerekend wordt aan de hand van de dichtheid.

  • 7 Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de weegmelding, in afwijking van artikel 59, onverwijld na het tijdstip van lossen, bedoeld in artikel 60.

  • 8 Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a is de afnemer, tevens optredend als vervoerder, verantwoordelijk voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 54, 55 en 58 en 59.

  • 9 Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, is de afnemer, tevens optreden als vervoerder verantwoordelijk voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 54, 55, 56 en 58 tot en met 60.

  • 10 Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, draagt de afnemer er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen, onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer, de datum en het tijdstip van het lossen van de vracht worden vastgelegd en onverwijld aan rVDM worden gezonden.

  • 11 De afnemer, tevens optredend als vervoerder stuurt, het overeenkomstig het derde en vijfde lid verkregen monster onder vermelding van het rVDM-nummer uiterlijk tien werkdagen na bemonstering aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.

Artikel 69f

  • 1 Vaste meststoffen kunnen door middel van een transportband worden vervoerd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de transportband is zodanig ingericht dat vervuiling van de vervoerde mest uitgesloten is;

    • b. de transportband heeft een vaste standplaats;

    • c. de transportband en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;

    • d. de transportband wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf; en

    • e. de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.

Artikel 69g

Indien dezelfde vracht vaste dierlijke meststoffen binnen zeven dagen twee maal wordt vervoerd van of naar een bedrijf of een onderneming, kan de hoeveelheid meststoffen van het eerste vervoer, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid van het besluit, gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid meststoffen van het tweede vervoer, onder voorwaarde dat tijdens het laden van het tweede vervoer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking als bedoeld in artikel 58, vierde lid, onderdeel b, van het eerste vervoer worden ingelezen en gemeld aan de minister onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer.

Artikel 69h

De bij of krachtens de wet gestelde voorschriften zijn niet van toepassing op dierlijke meststoffen die vanuit een andere staat rechtstreeks, zonder tussenopslag in Nederland, in doorvoer buiten Nederland worden gebracht.

Artikel 69i

Indien de dierlijke meststoffen, bedoeld in de artikelen 62 tot en met 69 en 69c, bestaat uit filtraat na mestscheiding of koek na mestscheiding, zijn, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 62 tot en met 69 en 69c, de artikelen 48, 48b en 49 van het besluit en de artikelen 56, 57, 58 en 59, eerste lid, onverkort van toepassing op het vervoer van die soorten dierlijke meststoffen.

Artikel 69j

Indien in de situaties zoals beschreven in de artikelen 62 tot en met 64, 66 tot en met 69, 69c en 69d, het vervoer wordt verricht door een geregistreerde intermediair, is in afwijking van het bepaalde in die artikelen niet de leverancier, tevens optredend als vervoerder, maar de geregistreerde intermediair verantwoordelijk voor het doen van de meldingen, bedoeld in de artikelen 54, 55, 56, eerste lid, 59, vierde lid, of 60 en, indien van toepassing voor het doen van de meldingen in de artikelen 62, zesde lid, 63, vijfde lid, 64, vijfde lid, 66, vijfde lid, 67, vijfde lid, 68, zesde lid, 69, twaalfde lid, 69c, vijfde lid of 69d, vijfde lid.