2 Het dagloon van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, die in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden niet in de dienstbetrekking stond waaruit hij arbeidsongeschikt is geworden, is, in afwijking van artikel 3, eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening:
((A – B – C) + D + E) / F
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid heeft genoten in het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, onder die titel in dat aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, in dat aangiftetijdvak heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C;
F staat voor het aantal dagloondagen in dat aangiftetijdvak in de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.