Oudedagsreserve en geruisloze terugkeer
In samenhang met de toepassing van de faciliteit van de geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c van de Wet Vpb biedt artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, van de Wet de mogelijkheid tot extra toevoeging aan de oudedagsreserve. Het gaat dan om een extra dotatie in verband met een lijfrente die eerder bij de vennootschap is bedongen met toepassing van artikel 3.128 van de Wet.
Maximale dotatie
De extra toevoeging aan de oudedagsreserve op grond van artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, van de Wet bedraagt maximaal het bedrag van de oudedagsreserve waarvoor de voortzettende aandeelhouder bij de vennootschap een lijfrente heeft bedongen.
Doordat niet de mogelijkheid bestaat de waardeaangroei van de lijfrente in een oudedagsreserve om te zetten, wordt voorkomen dat de ondernemer die na een tussentijdse rechtsvormwijziging zijn onderneming wederom als ondernemer voortzet in zoverre meer aan de oudedagsreserve heeft opgebouwd dan een belastingplichtige die zijn onderneming altijd als ondernemer is blijven drijven. Fiscaal wordt de waardeaangroei van de oudedagslijfrente bij de ontbinding van de vennootschap op gelijke wijze behandeld als de overige lijfrenterechten die niet zijn ontstaan uit een eerdere afname van de oudedagsreserve.
Dit gedeelte zal, indien het voor verwezenlijking vatbaar is, worden aangemerkt als negatieve uitgave voor inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.133, van de Wet, tenzij bij een op grond van artikel 3.126 van de Wet toegelaten aanbieder een ander recht wordt bedongen dat op grond van artikel 3.134, eerste lid, van de Wet kan worden beschouwd als een (gedeeltelijke) voortzetting van het eerste recht.