Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m 05-11-2024

Wet van 23 juni 2005 tot harmonisatie van inkomensafhankelijke regelingen (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is inkomensafhankelijke regelingen, zoals die op het punt van wonen, kinderen en zorg, zoveel mogelijk te harmoniseren door een aantal algemene begrippen in die regelingen onder te brengen in één nieuwe wet, en de uitvoering van deze regelingen te stroomlijnen door deze waar mogelijk te laten plaatsvinden door de Belastingdienst/Toeslagen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 1. Toepassingsgebied

Artikel 1. Toepassingsgebied

  • 1 Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.

  • 3 Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.

Paragraaf 2. Begrippen

Artikel 2. Definities

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • b. beschikking tot vaststelling: beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, beschikking tot herziening van de tegemoetkoming en beschikking tot herziening van een voorschot;

    • c. beschikking tot terugvordering: beschikking tot vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd.

Artikel 3. Partner

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:

    • a. uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren;

    • b. die een kind van de belanghebbende heeft erkend dan wel van wie een kind door de belanghebbende is erkend;

    • c. die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belanghebbende is aangemeld;

    • d. die samen met de belanghebbende een woning heeft, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, waaronder begrepen economisch eigendom, of op grond van een recht van lidmaatschap van een coöperatie;

    • e. die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende een verzoek indient om niet als partner te worden aangemerkt van degene, bedoeld in de aanhef van dit lid, bij welk verzoek de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander of dat beiden op zakelijke gronden een eigen gedeelte van de woning huren van een derde; of

    • f. die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.

  • 3 Degene die ingevolge het eerste of tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, wordt vanaf de dag waarop het partnerschap ingevolge het eerste of tweede lid is ontstaan, ook als partner aangemerkt in de daaropvolgende perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.

  • 4 Een belanghebbende kan op enig moment slechts één partner hebben. Indien de belanghebbende op dat moment op grond van het eerste lid een partner heeft, blijft het tweede lid buiten toepassing. Indien op dat moment geen persoon op grond van het eerste lid als partner is aangemerkt, geldt als partner degene die op grond van de in het tweede lid eerstgenoemde categorie als partner wordt aangemerkt.

  • 5 In afwijking van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het tweede lid wordt niet als partner aangemerkt:

    • a. een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt;

    • b. een persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt en voor wie de belanghebbende in enig jaar een pleegvergoeding heeft ontvangen op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, dan wel voor wie de belanghebbende in enig jaar kinderbijslag heeft ontvangen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, indien de belanghebbende en deze persoon in enig jaar een gezamenlijk verzoek hebben ingediend bij de Dienst Toeslagen om niet als partners te worden aangemerkt.

  • 6 Personen die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op personen die partners zijn op grond van het eerste lid. Op verzoek van ten minste een van de partners, bedoeld in de eerste of tweede zin, worden zij niet meer als partners aangemerkt voor de duur van de opname van een van hen in het verpleeghuis of het verzorgingshuis. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.

  • 7 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden als elkaars partners worden aangemerkt of aangemerkt zijn geweest, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden, onderscheidenlijk voormalige gehuwden.

  • 8 Onder partner wordt niet verstaan degene die uitsluitend ingevolge het tweede lid, onderdeel e, als partner wordt aangemerkt en woont in een accommodatie van een instelling die opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 biedt, mits de belanghebbende een afschrift van de beschikkingen, bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van die wet, tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor hem en voor de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, ten behoeve van opvang overlegt.

  • 9 Een aanverwant van de belanghebbende wordt uitsluitend als aanverwant als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, aangemerkt ingeval de belanghebbende en de aanverwant in enig jaar een gezamenlijk verzoek bij de Dienst Toeslagen hebben ingediend om niet als partners te worden aangemerkt.

  • 10 Een persoon die op basis van een verzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, het vijfde lid, onderdeel b, of het negende lid niet als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, wordt eveneens niet als partner van de belanghebbende aangemerkt voor de toepassing van de Wet inkomensbelasting 2001.

Artikel 3a. Verblijf in opvang

In afwijking van artikel 3, eerste lid, wordt degene die ingevolge artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, en derde tot en met zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner van de belanghebbende wordt aangemerkt, op verzoek van de belanghebbende voor de toepassing van deze wet niet als partner aangemerkt gedurende het verblijf van de belanghebbende in een instelling die op grond van de artikelen 1.1.1, 2.3.3 en 2.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 opvang verleent voor gevallen waarbij sprake is van een risico voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 3b. Ontheemd persoon uit Oekraïne geen medebewoner of partner

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede lid, onderdeel e, wordt onder medebewoner, onderscheidenlijk partner van de belanghebbende, niet verstaan de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder de reikwijdte valt van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan (PbEU 2022, L 71/1) of een verlenging van dat besluit, tenzij ook de belanghebbende deze tijdelijke bescherming geniet. In afwijking van de eerste zin wordt wel als partner van de belanghebbende aangemerkt de vreemdeling die deze tijdelijke bescherming geniet, die op grond van een andere bepaling dan artikel 3, tweede lid, onderdeel e, partner van de belanghebbende is.

Artikel 4. Kind

  • 1 Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.

  • 2 De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste zin behoort een kind tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders indien hij binnen het kalenderjaar in nagenoeg gelijke mate in elk van beide huishoudens verblijft. Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval voldaan wanneer het kind 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Indien het kind niet gedurende het gehele kalenderjaar, maar wel gedurende ten minste een maand, in elk van beide huishoudens verblijft, wordt het aantal dagen, genoemd in de derde zin, naar tijdsgelang herrekend.

Artikel 5

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.

Artikel 6. Gelijkstelling met basisregistratie personen

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met de basisregistratie personen gelijkgesteld een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die niet in Nederland woont, geacht wordt op zijn woonadres te zijn ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisregistratie personen overeenkomende registratie buiten Nederland.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de basisregistratie personen niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.

Paragraaf 3. Bepaling draagkracht

Artikel 7. Draagkracht

  • 1 Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.

  • 2 Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.

  • 3 Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 36.952, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de belanghebbende en zijn partner aan het begin van het berekeningsjaar een gezamenlijke rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben van meer dan € 73.904. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.

  • 4 Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen van medebewoners, bestaat tevens geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de rendementsgrondslag van een medebewoner aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 36.952, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het bepaalde in de eerste en tweede volzin geldt alleen ten aanzien van degenen van wie het medebewonerschap het gehele berekeningsjaar heeft geduurd. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.

  • 5 Voor de toepassing van het derde en vierde lid alsmede voor de toepassing van bepalingen in inkomensafhankelijke regelingen die verwijzen naar artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden bezittingen en schulden die ten grondslag liggen aan het niet in Nederland belastbare inkomen, begrepen in het bedrag aan rendementsgrondslag.

  • 6 Het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, van zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, wordt voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 5.970.

Artikel 8. Toetsingsinkomen

  • 1 Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

  • 2 Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

  • 3 Indien zulks leidt tot een ten minste 10 percent lager toetsingsinkomen, wordt bij beëindiging van het partnerschap in het berekeningsjaar, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid, op verzoek van de belanghebbende bij de berekening van het toetsinkomen van de partner:

    • a. geen rekening gehouden met:

      • 1°. belastbaar loon dat is genoten na de beëindiging van het partnerschap;

      • 2°. winst uit een onderneming die na de beëindiging van het partnerschap is gestart; en

      • 3°. belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden die na beëindiging van het partnerschap zijn gestart;

    • b. het belastbare loon dat in de periode van partnerschap is genoten tijdsevenredig herleid naar een jaarloon.

  • 4 Bij beëindiging van het medebewonerschap in het berekeningsjaar is het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het toetsingsinkomen van de medebewoner.

  • 5 Bij overlijden van de belanghebbende wordt, indien hij geen partner heeft en er geen sprake is van een medebewoner, in afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid het toetsingsinkomen berekend door het op grond van die leden bepaalde toetsingsinkomen tijdsevenredig te herleiden naar een jaarinkomen.

  • 6 In de omstandigheden, bedoeld in het vijfde lid, wordt in afwijking van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

Artikel 8a. Vaststelling van niet in Nederland belastbaar inkomen

  • 1 Het niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld door de inspecteur.

  • 2 Het niet in Nederland belastbaar inkomen is:

    • a. ten aanzien van degene die binnenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval er geen vrijstelling van interregionaal of internationaal recht van toepassing zou zijn en het verzamelinkomen dat hij met toepassing van de vrijstelling geniet;

    • b. ten aanzien van degene die buitenlandse belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlandse belastingplichtige;

    • c. ten aanzien van degene die geen belastingplichtige is voor de inkomstenbelasting: het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn voor die belasting en, in geval van vrijstelling op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling.

  • 3 Indien er grond is voor het vermoeden dat vaststelling van het niet in Nederland belastbaar inkomen ten onrechte achterwege is gelaten of dat dit inkomen tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur alsnog het niet in Nederland belastbaar inkomen vaststellen dan wel het vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen herzien.

Paragraaf 4. Afwijkende rechten bij vreemdelingen en uitreizigers

Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling

  • 2 Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 3 Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner van achttien jaar of ouder een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 9a. Uitreiziger

  • 1 Een uitreiziger heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 2 Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat weer aanspraak op een tegemoetkoming vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.

Paragraaf 5. Uitoefening rechten door minderjarigen

Artikel 10. Uitoefening rechten door minderjarigen

  • 1 Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om een tegemoetkoming te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkomingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

  • 2 Indien op grond van een inkomensafhankelijke regeling alleen meerderjarigen aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt voor die regeling mede als meerderjarige aangemerkt de minderjarige met een kind of de minderjarige van wie beide ouders zijn overleden.

Hoofdstuk 2. Procedure bij uitvoering door Dienst Toeslagen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 11. Toepassingsgebied

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor de inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering bij die regeling is opgedragen aan de Dienst Toeslagen.

  • 2 Onder Dienst Toeslagen wordt verstaan: het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst dat is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen.

Artikel 12

  • 2 Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen van de Dienst Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen, met dien verstande dat:

    • a. een door de Dienst Toeslagen verbeurde dwangsom € 10 bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste € 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste € 30 bedraagt;

    • b. de Dienst Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30.

  • 3 Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan Onze Minister bij ministeriële regeling paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht voor een bij die regeling te bepalen periode geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren indien er sprake is van een ernstige verstoring in het uitvoeringsproces, die het naar zijn oordeel aannemelijk maakt dat door belanghebbenden, als direct gevolg van de ernstige storing, massaal een beroep wordt gedaan op de dwangsomregeling, bedoeld in deze paragraaf. Na het tot stand komen van deze ministeriële regeling wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken.

Artikel 13

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het elektronische berichtenverkeer plaatsvindt.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen berichten en groepen van belanghebbenden worden aangewezen waarvoor, alsmede omstandigheden worden aangewezen waaronder, het berichtenverkeer kan plaatsvinden anders dan langs elektronische weg.

Artikel 13a. Wijze van verzending berichten aan Dienst Toeslagen

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel

  • 1 Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Dienst Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

  • 2 De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

Paragraaf 2. Tegemoetkoming

Artikel 14. Toekennen tegemoetkoming

  • 1 Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Dienst Toeslagen.

  • 2 Indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, wordt de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.

  • 3 Indien op het moment van de toekenning van een tegemoetkoming ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming toe als ware het toetsingsinkomen van die persoon nihil. De inspecteur stelt bij beschikking vast dat op het moment van de toekenning van de tegemoetkoming van die persoon geen inkomensgegeven in de basisregistratie inkomen, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgenomen, die persoon niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en van die persoon ook geen beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen is of wordt vastgesteld. Deze beschikking wordt aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en vervat in hetzelfde geschrift als de toekenning van de tegemoetkoming.

  • 4 Het bedrag van de tegemoetkoming wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 5 Een tegemoetkoming wordt niet toegekend indien deze minder dan € 24 zou bedragen.

  • 6 Bij wet kan worden bepaald dat een belanghebbende geacht wordt een aanvraag te hebben gedaan.

  • 7 Indien een voorschot is verleend op de voet van artikel 16 en vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar, wordt het bedrag van de tegemoetkoming ten minste gesteld op het bedrag van het verleende voorschot.

Artikel 15. Aanvraag tegemoetkoming

  • 1 Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Dienst Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

  • 2 De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.

  • 3 Indien de belanghebbende een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

  • 4 Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt de aanvraag mede ondertekend door de medebewoners.

  • 5 Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

  • 6 Indien de Dienst Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee.

  • 7 De Dienst Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 8 In bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen kan de in het zevende lid bedoelde vermelding van gegevens ook plaatsvinden voor de partner die niet is de in dat lid bedoelde partner. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 9 De belanghebbende of de partner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet, is gehouden aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van dat inkomen. Ter zake van die opgaaf is de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van Hoofdstuk VIIIA, van toepassing, als ware het een aangifte inkomstenbelasting.

  • 10 Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of voor de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is het negende lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de medebewoner die niet in Nederland belastbaar inkomen geniet.

  • 11 Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner in het berekeningsjaar als binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting inkomen geniet ter zake waarvan recht bestaat op een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting op grond van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, wordt ten aanzien van degene die dat inkomen geniet de aanvraag voor zoveel nodig tevens aangemerkt als een verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 16. Voorschot op tegemoetkoming

  • 1 De Dienst Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid, wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar.

  • 3 Indien de Dienst Toeslagen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 13 weken. Indien de Dienst Toeslagen informatie van buiten Nederland nodig heeft, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 26 weken. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende schriftelijk van een verlenging in kennis.

  • 4 Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Dienst Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Dienst Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.

  • 5 De Dienst Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.

  • 6 Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

  • 7 De Dienst Toeslagen kan afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:

    Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is, kan de Dienst Toeslagen eveneens afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid indien de inspecteur ten aanzien van de medebewoner artikel 13, vijfde lid, aanhef en onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft toegepast.

Artikel 17. Na voorschot melding wijziging omstandigheden

  • 1 Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Dienst Toeslagen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.

  • 3 Indien de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan.

  • 4 Indien de melding betrekking heeft op een medebewoner, kan de melding ook worden gedaan door de medebewoner.

Artikel 18. Verzoeken van Dienst Toeslagen tot informatieverstrekking

  • 1 Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor:

    • a. de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming; of

    • b. de bepaling van de hoogte van een voorschot op de tegemoetkoming of het herzien van een voorschot, bedoeld in artikel 16, vijfde lid.

  • 2 De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Dienst Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.

  • 3 Indien de persoon de aan hem gevraagde gegevens en inlichtingen niet op tijd heeft verstrekt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om binnen een daarbij te stellen termijn van minimaal twee weken die gegevens en inlichtingen alsnog te verstrekken. De Dienst Toeslagen wijst de persoon in de aanmaning op de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

  • 4 Indien de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot ambtshalve bepalen of het voorschot herzien, bedoeld in artikel 16, vijfde lid. Artikel 26b is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 26b, gelijk is aan de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid.

  • 5 De bevoegdheid tot ambtshalve bepalen of herzien, bedoeld in de eerste zin van het vierde lid, kan door de Dienst Toeslagen niet worden gebruikt voor zover het niet verstrekken van de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in het derde lid, leidt tot een tegemoetkoming van nihil, een voorschot van nihil of een herziening van een voorschot waarbij uitsluitend de uitbetaalde termijnen gedurende het berekeningsjaar van dat herziene voorschot niet wijzigen.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing indien de Dienst Toeslagen een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in het derde lid.

  • 7 Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Dienst Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming of van het voorschot ambtshalve bepalen.

Artikel 19. Beslistermijn toekenning tegemoetkoming

  • 1 Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde beschikking. De tweede volzin is uitsluitend van toepassing indien de in die volzin genoemde termijn verloopt op een datum die gelegen is na afloop van de in de eerste volzin bedoelde termijn.

  • 2 Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar.

  • 3 De in de vorige leden genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die gemoeid is met de verstrekking van de door de Dienst Toeslagen gevraagde gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 18 en 38, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 4 Indien de tegemoetkoming niet binnen de in de vorige leden genoemde termijn kan worden toegekend, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis onder het noemen van een redelijke termijn waarbinnen toekenning zal plaatsvinden.

Artikel 20. Herziening tegemoetkoming wegens alsnog beschikbaar komen of wijziging fiscale gegevens na toekenning

  • 1 Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven, niet in Nederland belastbaar inkomen of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, relevante rendementsgrondslag blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.

  • 2 De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven of de bij toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, voor het eerst vastgestelde of gewijzigde rendementsgrondslag aan de Dienst Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.

  • 3 Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 21. Herziening tegemoetkoming in het nadeel van belanghebbende om andere reden

  • 1 De Dienst Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Dienst Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of

    • b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.

  • 2 Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 3 Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 21a. Herziening tegemoetkoming in het voordeel van belanghebbende om andere reden

In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende.

Paragraaf 3. Uitbetaling en terugvordering

Artikel 22. Uitbetaling voorschot

  • 1 Een voorschot dat wordt verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, wordt uitbetaald in 12 termijnen. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand december voorafgaand aan het berekeningsjaar en elke volgende termijn telkens een maand later.

  • 2 Een voorschot dat wordt verleend in de loop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft, en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt vóór 1 november van dat jaar, wordt uitbetaald in zoveel termijnen als er na de maand van dagtekening nog kalendermaanden van dat jaar overblijven. De uitbetaling van de eerste termijn vindt plaats in de maand van dagtekening en elke volgende termijn telkens een maand later.

  • 3 Indien de belanghebbende voor een deel van het berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming wordt, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden, het voorschot in zoveel termijnen uitbetaald als het aantal kalendermaanden waarin de aanspraak bestaat. De uitbetaling van de eerste termijn vindt niet eerder plaats dan in de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanspraak ontstaat.

  • 4 Indien een beschikking waarbij over het berekeningsjaar voor het eerst een voorschot wordt verleend een dagtekening heeft die ligt na de maand waarin de aanspraak is ontstaan, wordt het voorschot voorzover dat betrekking heeft op de in het berekeningsjaar reeds verstreken kalendermaanden waarin de aanspraak bestond met inbegrip van de maand van dagtekening van de beschikking, in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening en wordt het daarna nog resterende deel van het voorschot uitbetaald overeenkomstig het tweede lid.

  • 5 Een voorschot dat wordt verleend in de loop van of na afloop van het berekeningsjaar waarop het voorschot betrekking heeft en waarvan de beschikking een dagtekening heeft die ligt na 31 oktober van dat jaar, wordt in één bedrag uitbetaald in de maand van dagtekening.

  • 6 Ingeval er bij de uitbetaling van een voorschot een situatie van interregionaal of internationaal recht van toepassing is, kan de uitbetaling op een ander moment dan als bepaald in de voorgaande leden plaatsvinden.

  • 7 Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:

    • a. de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten, en

    • b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.

Artikel 23. Opschorten uitbetaling voorschot

  • 1 De Dienst Toeslagen kan de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

    • a. redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of

    • b. gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of dit gegeven ontbreekt;

    • c. de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

  • 2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de belanghebbende van de opschorting schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 24. Uitbetaling tegemoetkoming

  • 1 Een tegemoetkoming wordt uitbetaald binnen vier weken na dagtekening van de beschikking.

  • 2 Indien voorschotten zijn verleend, worden deze verrekend met de tegemoetkoming.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 24a. Geen uitbetaling bij onjuist adres

De Dienst Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming:

  • a. zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt;

  • b. indien er op het moment dat na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken:

    • 10. gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende, of

    • 20. dit gegeven ontbreekt;

  • c. indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.

Artikel 25. Wijze van uitbetalen

  • 1 In afwijking van artikel 4:89, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt uitbetaling aan de belanghebbende van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen uitsluitend plaats op een daartoe door de belanghebbende bestemde bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. De belanghebbende kan niet meer dan één bankrekening bestemmen voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming en voor de uitbetaling van inkomstenbelasting.

  • 2 Indien de belanghebbende geen bankrekening heeft bestemd voor uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming aan de belanghebbende, vindt uitbetaling door de Dienst Toeslagen plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 7a, tweede lid, van de Invorderingswet 1990.

  • 3 In door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat bij of krachtens ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid. Daarbij worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere bankrekening voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming.

Artikel 26. Terugvordering is verschuldigd door belanghebbende

  • 1 Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

  • 2 Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

  • 3 In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.

Artikel 26a. Doelmatigheidsgrenzen

  • 1 Indien een herziening van een toegekende tegemoetkoming of een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, wordt dit bedrag niet teruggevorderd indien dat niet meer bedraagt dan € 116. Bij de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in de eerste zin, wordt de beschikking tot terugvordering vastgesteld op nihil. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing indien na de vaststelling van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming of de herziening, bedoeld in de eerste zin, het terug te vorderen bedrag bij het vaststellen of het herzien van de beschikking tot terugvordering is verminderd ingevolge artikel 26, tweede lid, en dat bedrag na die vermindering niet meer bedraagt dan € 116.

Artikel 26b. Gelegenheid tot naar voren brengen zienswijze

  • 1 Voordat de Dienst Toeslagen de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 21, of de beschikking tot terugvordering die samenhangt met die beschikking tot toekenning of herziening van de tegemoetkoming vaststelt waarbij die beschikking leidt tot voor de belanghebbende nadelige gevolgen die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de met de betreffende beschikking te dienen doelen, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze binnen een redelijke termijn naar voren te brengen. De Dienst Toeslagen stelt de belanghebbende in ieder geval in de gelegenheid tot het naar voren brengen van diens zienswijze indien de betreffende beschikkingen in totaal leiden tot een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.

  • 2 De Dienst Toeslagen geeft geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze op een beschikking, indien die beschikking het gevolg is van:

    • a. een verzoek van of namens de belanghebbende waaraan door de Dienst Toeslagen volledig tegemoet is gekomen; of

    • b. de verwerking van door of namens de belanghebbende aangeleverde gegevens.

  • 3 De Dienst Toeslagen geeft eveneens geen gelegenheid tot het naar voren brengen van een zienswijze indien de in het eerste lid bedoelde beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming uitsluitend het gevolg is van het beschikbaar komen of wijzigen van het inkomensgegeven of van het door de inspecteur vastgestelde niet in Nederland belastbaar inkomen.

Artikel 27. Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar

  • 1 Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.

  • 2 De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.

  • 3 Het percentage van de rente bedraagt een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage, dat voor de in rekening te brengen en voor de te vergoeden rente verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 28. Betalingstermijn bij terugvordering

  • 1 De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Dienst Toeslagen.

  • 2 Het bedrag van een bestuurlijke boete moet worden betaald binnen zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking.

  • 3 De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 29. Rente bij te late betaling terugvordering

Bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde betalingstermijn is rente verschuldigd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990 en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 29a. Geen rente bij hervatting invordering toeslagschulden

  • 1 Voor verschuldigde bedragen aan terugvorderingen waarvan de beschikking tot terugvordering een dagtekening heeft van 28 februari 2022 of eerder, waarvan de betalingstermijn, bedoeld in artikel 28, is verstreken en waarop geen uitstel van betaling krachtens artikel 31 van toepassing was, verleent de Dienst Toeslagen aan de belanghebbende per brief ambtshalve uitstel van betaling tot en met vier weken na dagtekening van de brief, welke termijn tweemaal per brief kan worden verlengd met steeds zeven dagen, en stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid tot verder uitstel van betaling volgens de krachtens artikel 31 geldende regels en termijnen.

  • 2 In afwijking van artikel 29 is geen rente verschuldigd over een terugvordering als bedoeld in het eerste lid voor zover het bedrag van die terugvordering is betaald voor het aflopen van de termijnen, bedoeld in het eerste lid, of binnen de door de Dienst Toeslagen in het kader van een verleend uitstel van betaling krachtens artikel 31 gestelde betalingstermijnen.

  • 3 Dit artikel geldt niet voor verschuldigde bedragen waarop het moratorium, bedoeld in artikel 49i, negende lid, van toepassing is.

Artikel 30. Verrekening

  • 1 De Dienst Toeslagen is bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.

  • 2 De Dienst Toeslagen is tevens bevoegd, in afwijking van artikel 3 van de Invorderingswet 1990, tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting.

  • 3 Een verrekening vindt niet eerder plaats dan nadat de termijn bedoeld in artikel 28 is verstreken. De in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten kunnen in de verrekening worden betrokken.

Artikel 31

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.

Artikel 31bis. Geen kwijtschelding

De Dienst Toeslagen kan het bedrag van een terugvordering, de met die terugvordering samenhangende rente, bedoeld in de artikelen 27 en 29, en kosten van invordering alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, niet geheel of gedeeltelijk kwijtschelden.

Artikel 31a. Versnelde invordering

In afwijking van artikel 28 heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering, daaronder begrepen de rente, bedoeld in artikel 27, alsmede het bedrag van een bestuurlijke boete, terstond en tot het volle bedrag te betalen aan de Dienst Toeslagen indien:

  • a. de belanghebbende in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en het terug te vorderen bedrag onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt;

  • b. de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van de belanghebbende zullen worden verduisterd;

  • c. de belanghebbende Nederland metterwoon wil verlaten, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald;

  • d. de belanghebbende buiten Nederland woont dan wel in Nederland geen vaste woonplaats heeft en de Dienst Toeslagen aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat het terug te vorderen bedrag niet kan worden verhaald;

  • e. op goederen waarop een door de belanghebbende verschuldigd bedrag kan worden verhaald beslag is gelegd voor zijn toeslagschuld;

  • f. goederen van de belanghebbende worden verkocht ten gevolge van een beslaglegging namens derden;

  • g. ten laste van de belanghebbende een vordering wordt gedaan als bedoeld in artikel 32, zesde lid, tenzij hij aannemelijk maakt dat het terug te vorderen bedrag kan worden verhaald.

Artikel 32. Dwanginvordering bij terugvordering

  • 1 Indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering, daaronder begrepen de in artikel 27 bedoelde rente alsmede bestuurlijke boeten, niet binnen de gestelde termijn betaalt, maant de Dienst Toeslagen hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen.

  • 2 De invordering van het bedrag van de terugvordering kan geschieden bij een door de Dienst Toeslagen uit te vaardigen dwangbevel. In afwijking van artikel 4:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij het dwangbevel tevens de kosten van de aanmaning, de kosten van het dwangbevel en de verschuldigde renten worden ingevorderd.

Artikel 33. Aansprakelijkheid bij terugvordering

  • 1 De partner van de belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De partner is niet aansprakelijk voor een aan de belanghebbende opgelegde bestuurlijke boete, tenzij het belopen daarvan mede aan hem is te wijten.

  • 2 Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is ieder van de medebewoners hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering en, overeenkomstig het eerste lid, voor de in te vorderen bedragen die verband houden met die terugvordering.

  • 3 Een derde die kan beschikken over een bankrekening waarop een voorschot of een tegemoetkoming is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid, voor zover het terug te vorderen bedrag overeenkomstig artikel 26, eerste lid, is betaald op die bankrekening. Voor zover een terugvordering voortvloeit uit de toepassing van artikel 24, wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van de terugvordering overeenkomstig artikel 26, eerste lid, dat in dezelfde verhouding staat tot het bedrag van de terugvordering zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 26, tweede lid, als de aan de derde over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten in verhouding staan tot het totale bedrag van de over het berekeningsjaar uitbetaalde voorschotten.

  • 4 Aansprakelijkstelling geschiedt bij beschikking van de Dienst Toeslagen. Het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking. De artikelen 28, derde lid, 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De aansprakelijkheid van de partner, bedoeld in het eerste lid, of van de derde, bedoeld in het derde lid, geldt tevens indien deze partner of derde niet in Nederland woont.

Artikel 34. Aanvullende bepalingen inzake invordering van een terugvordering

  • 2 De Kostenwet invordering rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4. Bezwaar, beroep en hoger beroep

Artikel 35. Aanvang bezwaartermijn

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 36. Aanvang beroepstermijn

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak op bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

Artikel 37. Bezwaar inzake meer beschikkingen vervat in één geschrift

  • 1 Een bezwaar tegen de toekenning of herziening van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning of herziening van andere tegemoetkomingen over hetzelfde berekeningsjaar die bij hetzelfde geschrift zijn toegekend of herzien, alsmede tegen de in verband daarmee berekende rente.

  • 2 Indien een tegemoetkoming is herzien en naar aanleiding daarvan een bestuurlijke boete is opgelegd die is vervat in hetzelfde geschrift als de herziening, wordt een bezwaarschrift tegen de herziening geacht mede te zijn gericht tegen de boete.

  • 3 Een bezwaar tegen de toekenning van een tegemoetkoming wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, die is vervat in hetzelfde geschrift.

  • 4 Een bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in artikel 14, derde lid, wordt, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt, geacht mede te zijn gericht tegen de toekenning van een tegemoetkoming die is vervat in hetzelfde geschrift.

  • 5 Indien de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking van een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 42a en beide besluiten in één geschrift zijn vervat, wordt een bezwaarschrift tegen de boete geacht mede te zijn gericht tegen de openbaarmaking ervan, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

  • 6 De Dienst Toeslagen kan uitspraken op bezwaar in de in het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid bedoelde gevallen vervatten in één geschrift.

Artikel 37a. Schorsende werking hoger beroep

De werking van een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep onherroepelijk is beslist. De eerste volzin geldt niet indien de uitspraak een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit betreft.

Paragraaf 5. Informatieverstrekking en informatie-uitwisseling

Artikel 38. Informatieverstrekking aan de Dienst Toeslagen

  • 1 Openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag verstrekken kosteloos aan de Dienst Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling.

  • 2 Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen gehouden de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming of het voorschot van een derde, het herzien van een tegemoetkoming van een derde, bedoeld in de artikelen 21 en 21a, of het herzien van een voorschot van een derde, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, van belang kunnen zijn eigener beweging te verstrekken aan de Dienst Toeslagen volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 3 De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Dienst Toeslagen te stellen termijn.

  • 5 De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden uiterlijk op de vijftiende dag van elke maand verstrekt en hebben telkens betrekking op alle aan die maand voorafgaande maanden vanaf de aanvang van het berekeningsjaar dan wel, indien dat later is, vanaf de ingangsdatum van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang, met dien verstande dat in de maand januari de gegevens uiterlijk op 27 januari worden verstrekt en betrekking hebben op alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar waarin sprake was van een dergelijke overeenkomst. Uiterlijk op 1 maart worden de gegevens met betrekking tot alle maanden van het voorafgaande berekeningsjaar nogmaals verstrekt.

  • 6 Indien de gevraagde gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant de Dienst Toeslagen aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben bij het verstrekken van de gegevens en inlichtingen.

  • 8 In de gevallen waarin het burgerservicenummer dient te worden vermeld, is degene op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, betrekking hebben gehouden zijn burgerservicenummer te verstrekken aan de in het eerste lid bedoelde openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en verhuurders van een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet op de huurtoeslag, aan de lichamen, instellingen, diensten, rechtspersonen of personen die ingevolge het tweede lid bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, onderscheidenlijk aan kindercentra of gastouderbureaus als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang.

  • 9 Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen maken bij het verwerken van de gegevens die van belang zijn voor de uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 25, in hun eigen administratie gebruik van het burgerservicenummer.

  • 10 Ingeval een lichaam, instelling, dienst, rechtspersoon, persoon, kindercentrum of gastouderbureau de verplichting, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, is nagekomen maar van oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan op verzoek een vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming worden toegekend. De Dienst Toeslagen kent bij beschikking een redelijke kostenvergoeding toe in geval van een onrechtmatig opgelegde verplichting. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt de rechtmatigheid van de opgelegde verplichting van het eerste, tweede of vierde lid geacht deel uit te maken van het geschil in bezwaar en beroep tegen de beschikking tot toekenning van een kostenvergoeding.

  • 11 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Als binnen die vier weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld, wordt in dat geval een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de algemene maatregel niet vastgesteld.

Artikel 38a. Gegevensverstrekking door de Dienst Toeslagen

  • 1 De Dienst Toeslagen kan onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen voorwaarden ten behoeve van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen voorzieningen die de dienstverlening voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet verbeteren, gegevens verstrekken die voor deze dienstverlening noodzakelijk zijn.

  • 2 De Dienst Toeslagen verstrekt aan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorganen waarmee op basis van een convenant wordt samengewerkt de gegevens waarvan bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald dat verstrekking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van het betreffende bestuursorgaan.

  • 3 De Dienst Toeslagen verstrekt aan de inspectie belastingen, toeslagen en douane gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van die inspectie. Het is deze inspectie niet toegestaan verkregen gegevens die van vertrouwelijke aard zijn aan derden te verstrekken.

Artikel 39. Informatie-uitwisseling

  • 1 De Dienst Toeslagen en de inspecteur en de ontvanger wisselen de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet en voor de heffing en invordering van rijksbelastingen, onder vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben.

  • 3 Onze Minister verstrekt aan Onze Ministers wie het aangaat de inlichtingen die zij nodig hebben voor de beleidsvorming en beleidsevaluatie alsmede voor het volgen van de ontwikkeling van de uitgaven, met betrekking tot inkomensafhankelijke regelingen.

  • 4 Onze Ministers wie het aangaat verstrekken aan Onze Minister de inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen door de Dienst Toeslagen.

Artikel 39a. Verwerking persoonsgegevens uitreizigers

Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, kan de Dienst Toeslagen bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1, onderscheidenlijk paragraaf 3.2, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming verwerken die onderdeel zijn van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.

Paragraaf 6. Bestuurlijke boete

Artikel 40. Verzuimen

  • 1 Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.

  • 2 De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, kan door de Dienst Toeslagen ter zake van een verzuim ten aanzien van een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid, slechts worden opgelegd indien de Dienst Toeslagen:

    • a. een redelijkerwijs te vergen inspanning heeft verricht om de persoon die niet heeft voldaan aan een verplichting als bedoeld in artikel 18, eerste lid, in de gelegenheid te stellen alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken voordat die persoon is aangemaand als bedoeld in artikel 18, derde lid; en

    • b. de gegevens of inlichtingen niet zijn verstrekt binnen de aanmaningstermijn, bedoeld in artikel 18, derde lid.

Artikel 41. Vergrijpen

  • 1 Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Dienst Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd.

  • 2 De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits:

    • a. een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en

    • b. de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd.

  • 3 Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van:

    worden onder de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, mede verstaan de gegevens of inlichtingen die ten behoeve van deze beschikking aan de inspecteur zijn verstrekt dan wel hadden moeten worden verstrekt.

Artikel 41bis

  • 1 In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:

    • a. degene die de overtreding doet plegen;

    • b. degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;

    • c. degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.

  • 3 Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd.

Artikel 41a. Indexatie boetebedragen

  • 1 Het in artikel 40 genoemde bedrag wordt elke vijf jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij ministeriële regeling gewijzigd. Deze wijziging vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2015. De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat als tabelcorrectiefactor wordt genomen het product van de factoren van de laatste vijf kalenderjaren.

  • 2 De gewijzigde bedragen vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot overtredingen die hebben plaatsgevonden na het begin van het kalenderjaar bij de aanvang waarvan de bedragen zijn gewijzigd.

Artikel 42. Vrijwillige verbetering

  • 1 Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de Dienst Toeslagen alsnog de juiste en volledige gegevens en inlichtingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Dienst Toeslagen met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt aan hem niet de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40 of artikel 41, opgelegd.

Paragraaf 7. Openbaarmaking van het besluit tot oplegging van een vergrijpboete

Artikel 42a. Openbaarmaking vergrijpboete

  • 1 De Dienst Toeslagen maakt openbaar het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan een overtreder als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege een vergrijp als bedoeld in artikel 41 dat door de overtreder opzettelijk is begaan tijdens de door hem beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende bijstand bij het aanvragen of wijzigen van een tegemoetkoming door een belanghebbende, binnen tien werkdagen na het laatste van de volgende momenten:

    • a. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot openbaarmaking;

    • b. het moment van onherroepelijk worden van het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete.

  • 2 De Dienst Toeslagen stelt de overtreder, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen voordat de Dienst Toeslagen besluit tot openbaarmaking.

  • 3 De Dienst Toeslagen gaat niet over tot openbaarmaking als bedoeld in het eerste lid indien de overtreder, bedoeld in het eerste lid, daardoor onevenredig in zijn belang zou worden getroffen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede en derde lid.

  • 5 Indien de Dienst Toeslagen het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, openbaar maakt, maakt hij tevens de volgende gegevens op de website van de Belastingdienst openbaar, voor zover deze niet reeds blijken uit het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete:

    • a. de naam van de overtreder;

    • b. de wettelijke grondslag van de boete;

    • c. het bedrag van de boete;

    • d. de dagtekening van de boete;

    • e. het jaar waarin de beboetbare gedraging is begaan;

    • f. de naam van de plaats waar de overtreder het vergrijp, bedoeld in het eerste lid, heeft begaan.

  • 6 Het besluit tot oplegging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, blijft gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

  • 7 De gegevens, bedoeld in het vijfde lid, blijven gedurende een periode van vijf jaren na openbaarmaking beschikbaar op de website van de Belastingdienst.

Hoofdstuk 3. Toezicht en opsporing

Artikel 43. Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Ministers wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44. Opsporingsambtenaren

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44a. Contactambtenaar

Ten dienste van de vervolging en berechting van de feiten waarvan de ambtenaren, bedoeld in artikel 44, zijn belast met de opsporing kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, ambtenaren van de Dienst Toeslagen aanwijzen die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen

Artikel 45. Beslagverbod

  • 1 Een tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tenzij het betreft beslag wegens:

    • a. een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming;

    • b. een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering dat betrekking heeft op dezelfde inkomensafhankelijke regeling.

    De uitzondering opgenomen in onderdeel a van dit lid is niet van toepassing met betrekking tot een tegemoetkoming in het kader van de Wet op het kindgebonden budget.

  • 3 Elk beding dat strijdt met het eerste lid is nietig.

Artikel 46. Samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenloop van tegemoetkomingen met tegemoetkomingen op grond van een buitenlandse regeling of een regeling van een volkenrechtelijke organisatie.

Artikel 47. Hardheidsclausule

  • 1 Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.

  • 3 Het ontwerp van een krachtens het tweede lid vast te stellen ministeriële regeling wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan twee weken na de overlegging van het ontwerp. Indien binnen die termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de ministeriële regeling bij wet wordt geregeld, wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend en wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld.

Artikel 47a. Ondersteuning belanghebbenden

Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling regels te stellen ter ondersteuning van een belanghebbende bij het verwezenlijken van rechten of het nakomen van verplichtingen die uit deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling voortvloeien.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 48. Evaluatie

Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens vijfjaarlijks, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 49bis. Herziening beschikking rente bij te late betaling

[Vervallen per 05-11-2022]

Artikel 49h. Verstrekking burgerservicenummer aan gemeenten

[Vervallen per 05-11-2022]

Artikel 50. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 september 2005 en geldt voor berekeningsjaren die aanvangen op of na 1 januari 2006.

Artikel 51. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 juni 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën ,

J. G. Wijn

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

A. J. de Geus

Uitgegeven de vijfde juli 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner