Antwoord
[Regeling vervallen per 14-06-2014 met terugwerkende kracht tot en met 03-06-2014]
Artikel 19 (oud) van de Wet IB 1964 bepaalt dat het bedongen stamrecht moet voldoen
aan de voorwaarde dat de uitkeringen niet later ingaan dan op 65-jarige leeftijd.
Op grond van artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet juncto artikel 75 van de
Wet IB 1964 is bij wijziging van de ingangsdatum van de uitkeringen sprake van afkoop
zoals genoemd in artikel 31, eerste lid, van de Wet IB 1964, zoals deze bepaling luidde
op 31 december 1991. De vraag is vervolgens of artikel 32, eerste lid, van de Wet
IB 1964 (tekst 31 december 1991) van toepassing is.
Het nieuwe stamrecht voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 19 (oud) van de Wet
IB 1964. Dit artikel bepaalt immers dat de uitkeringen niet later ingaan dan op 65-jarige
leeftijd. Er is daardoor sprake van een omzetting van een artikel 19-stamrecht in
een ander stamrecht als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet IB 1964. Artikel
32, eerste lid, van de Wet IB 1964 is dus niet van toepassing en de afkoopsom is belast.
Hoofdstuk 7.2 van dit besluit (voorheen het besluit van 17 januari 2001, nr. CPP2000/2362M)
waarin onder bepaalde voorwaarden de omzetting van een stamrecht in een tijdelijke
lijfrente wordt toegestaan, is overigens niet van toepassing op de onderhavige situatie.
Dat ziet namelijk slechts op omzettingen in aangewezen tijdelijke lijfrenten. De levenslange
lijfrente van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel a, van de Wet is niet aangewezen.
Ik keur goed dat de wijziging van de ingangsdatum van de uitkeringen van een artikel
19-stamrecht is toegestaan onder de voorwaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 7.2 van
dit besluit, mits de uitkeringen niet later ingaan dan de 70-jarige leeftijd van de
belastingplichtige en de wijziging geen invloed heeft op de hoogte van de (oorspronkelijke)
aftrek met toepassing van artikel 19 (oud) van de Wet IB 1964. Dit geldt ongeacht
of de uitkeringen al waren ingegaan dan wel nog moeten ingaan.
De volgende omstandigheid heeft bij deze goedkeuring een rol gespeeld. Een ingangsdatum
van 70 jaar is volgens het huidige recht, ongeacht of sprake is van een omzetting
in een levenslang dan wel tijdelijk recht, toegestaan mits het nieuwe recht een lijfrente
is in de zin van artikel 3.125 van de Wet en de omzetting geen invloed heeft op de
hoogte van de (oorspronkelijke) lijfrentepremie-aftrek (artikel 3.133, tweede lid
onderdeel c, van de Wet).
Het voorgaande geldt eveneens voor een omzetting van een artikel 44j-stamrecht.