Correctie privé-gebruik auto: de gevolgen van de wijzigingen in de IB-wetgeving voor de omzetbelasting

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 22-01-2004 t/m 08-02-2009

Correctie privé-gebruik auto: de gevolgen van de wijzigingen in de IB-wetgeving voor de omzetbelasting

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

De inhoud van dit besluit komt in belangrijke mate overeen met het Besluit van 30 augustus 2002, nr. CPP2002/2519M. In verband met wijzigingen in de inkomstenbelasting per 1 januari 2004 is het besluit op enkele onderdelen aangepast. De aanpassingen zijn in de tekst gemarkeerd.

In de praktijk zijn vragen gesteld over de gevolgen voor de heffing van omzetbelasting naar aanleiding van wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving met betrekking tot het privé-gebruik van een in verband met het verrichten van arbeid aan een belastingplichtige ter beschikking gestelde auto. Ter zake dient met het navolgende rekening te worden gehouden.

Voor de heffing van omzetbelasting wordt onderscheid gemaakt al naar gelang sprake is van privé-gebruik van een auto door de ondernemer-natuurlijk persoon danwel door het personeel van de ondernemer. In het eerste geval is artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 van toepassing, terwijl in laatstbedoeld geval het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 toepassing vindt. Op beide regelingen wordt afzonderlijk ingegaan.

Artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 werd tot 1 augustus 1990 20% van de catalogusprijs van een auto tot de inkomsten uit arbeid gerekend. Ingevolge art. 42, vierde lid, dat bij de Wet van 4 juli 1990 (Stb. 1990, 355; aftopping reiskostenforfait) in deze wet is opgenomen, bedraagt dit percentage 24 in de gevallen waarin het woon-werkverkeer plaatsvindt over een enkele-reisafstand van meer dan 30 km. Voor de omzetbelasting is voor de correctie van de aftrek van voorbelasting ter zake van het privé-gebruik van auto’s op grond van artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Beschikking) bij deze percentages aangesloten.

In de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000, nr. 35167, BNB 2000/131* heeft belanghebbende de introductie van het percentage van 24 aangehaald als een wijziging op grond waarvan de regeling van artikel 15 van de Beschikking onverbindend is geworden. Uit het arrest blijkt evenwel dat de beperking van de aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15, zesde lid, van de Wet jo. artikel 15 van de Beschikking, niet in strijd is met de Zesde richtlijn. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 17, zesde lid, van de Zesde richtlijn moet immers worden afgeleid dat de lidstaten met betrekking tot onder meer uitgaven voor personenvervoer elke uitsluiting van aftrek van omzetbelasting kunnen handhaven die in de nationale wetgeving ten tijde van de invoering van de Zesde richtlijn was opgenomen. De wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving, aldus de Hoge Raad, tasten het wezen en karakter van artikel 15 van de Beschikking niet aan en leiden derhalve niet tot onverbindendheid van deze bepaling.

De vraag doet zich voor of de latere wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving, zoals die welke in het kader van de belastingplannen 2001, 2002 en 2004 zijn doorgevoerd, betekenis hebben voor de toepasbaarheid van artikel 15 van de Beschikking. Ik ben van mening dat dat niet het geval is. Weliswaar is naar aanleiding van vorenbedoelde wijzigingen in de inkomstenbelastingwetgeving de tekst van artikel 15 van de Beschikking aangepast, deze aanpassing heeft echter geen ander doel dan artikel 15 van de Beschikking in overeenstemming te brengen met de gewijzigde inkomstenbelastingwetgeving. Het wezen en karakter van de bepaling heeft door de tekstuele aanpassing, evenals in het hiervoor aangehaalde, door de Hoge Raad besliste geval, geen verandering ondergaan.

Het vorenstaande houdt in dat artikel 15 van de Beschikking onverkort van toepassing is.

Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009]

Anders dan bij het privé-gebruik auto waarop artikel 15 van de Beschikking van toepassing is, kent het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA) met betrekking het gelegenheid geven tot privé-vervoer aan het personeel van de ondernemer geen verwijzing naar de inkomstenbelastingwetgeving. Dit betekent dat de correctie voor het privé-gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto in beginsel gebaseerd dient te zijn op de ter zake in de administratie van de werkgever opgenomen gegevens. In de praktijk blijken deze gegevens (een sluitende kilometer administratie) vaak niet of onvoldoende aanwezig te zijn. Die omstandigheid heeft ertoe geleid dat ten aanzien van een groot aantal belastingplichtigen de correctie in verband met het gelegenheid geven tot privé-vervoer aan het personeel door middel van het ter beschikking stellen van een (personen)auto, wordt bepaald door een analoge toepassing van artikel 15 van de Beschikking. Omdat artikel 15 van de Beschikking uitgaat van de regeling inzake het privé-gebruik van een auto in de inkomstenbelasting, betekent een analoge toepassing als grondslag voor een BUA-correctie, dat ten aanzien van het personeel van de ondernemer het woon-werkverkeer, althans ten dele, als zakelijk wordt aangemerkt. Nu het woon-werkverkeer van het personeel voor de heffing van omzetbelasting dient te worden aangemerkt als privé-vervoer, zal een onverkorte analoge toepassing van artikel 15 van de Beschikking derhalve in het algemeen leiden tot een te laag vastgestelde BUA-correctie. Ook de met ingang van 1 januari 2004 voor de inkomstenbelasting van kracht geworden regeling, inhoudende dat alle door een werknemer in het kader van het woon-werkverkeer afgelegde kilometers als zakelijk worden aangemerkt, brengt hierin geen verandering.

In het voorgaande heb ik aanleiding gevonden goed te keuren dat de ingevolge het BUA wegens privé-gebruik auto niet voor aftrek in aanmerking komende belasting wordt bepaald op basis van de formule 12% × 25% × catalogusprijs, in welke correctie het woon-werkverkeer van de werknemer geacht kan worden te zijn begrepen. Indien ingevolge de voor de inkomstenbelasting geldende regeling geen bijtelling wegens privé-gebruik van de auto plaatsvindt maar wel sprake is van woon-werkverkeer met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto, treedt ter bepaling van de correctie omzetbelasting een percentage van 10 in de plaats van het hiervoor genoemde percentage van 25.

Indien en voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat op basis van deze formule te zijnen aanzien correctie tot een te hoog bedrag plaatsvindt, wordt de correctie op het lagere, door belastingplichtige aannemelijk gemaakte bedrag vastgesteld. Deze goedkeuring laat in beginsel onverlet afspraken die inspecteurs in individuele gevallen met belastingplichtigen hebben gemaakt ter bepaling van de hoogte van vorenbedoelde correctie.

Met dit besluit kan rekening worden gehouden vanaf 1 januari 2004.

Het besluit van 30 augustus 2002, nr. CPP2002/2519M heeft zijn belang verloren en wordt hierbij ingetrokken.

Naar boven