Uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968, toepassing fietsenregeling

[Regeling vervallen per 14-02-2009 met terugwerkende kracht tot en met 09-02-2009.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 04-07-2003 t/m 08-02-2009

Uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968, toepassing fietsenregeling

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Een ondernemer heeft ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek voorbelasting 1968 (BUA) in beginsel geen recht op aftrek van voorbelasting voor zover het betreft goederen of diensten die worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van het personeel. Artikel 1, derde lid, onderdeel c, van het BUA bewerkstelligt dat, indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, het eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing is in geval een ondernemer aan een werknemer een fiets verstrekt of ter beschikking stelt voor woon-werkverkeer. Dat houdt in dat de aftrekbeperking van het BUA niet van toepassing is en derhalve de ondernemer recht heeft op aftrek van de aan hem ter zake van de aanschaf in rekening gebrachte omzetbelasting. In de praktijk is de vraag gerezen of van deze faciliteit ook gebruik kan worden gemaakt, indien de werknemer ter zake van de verstrekking of terbeschikkingstelling van de fiets in het kader van een zogenoemd cafetariasysteem (zie het Besluit van 21 december 2000, nr. CPP2000/2942M) bijvoorbeeld afziet van een aantal verlofdagen of ermee instemt dat in ruil voor de fiets het in geld uitgedrukte brutoloon wordt verminderd.

In geval een ondernemer aan een werknemer met inachtneming van de gestelde voorwaarden een fiets verstrekt of ter beschikking stelt, is zoals hiervoor uiteengezet de aftrekbeperking van het BUA niet van toepassing. Dat heeft tot gevolg dat de wettelijke bepalingen inzake de aftrek van omzetbelasting, behoudens uiteraard het BUA, en verschuldigdheid onverkort van toepassing zijn. De ondernemer die al dan niet in het kader van een cafetariasysteem ter zake van de verstrekking of terbeschikkingstelling een vergoeding bedingt, verricht dan ook een belaste levering of dienst in de zin van artikel 3 of 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Vergelijk in dit verband ook artikel 2 van het BUA. Hierbij zij opgemerkt dat ook een tegenprestatie in natura, bijvoorbeeld het verrichten van arbeid, als vergoeding in de zin van artikel 8 van de Wet op de omzetbelasting 1968 is aan te merken. De onderhavige faciliteit komt dan ook slechts (ten volle) tot haar recht, indien en voor zover de fiets om niet of beneden de aanschaffingsprijs of kostprijs wordt verstrekt of ter beschikking gesteld.

Ter verduidelijking geef ik het volgende voorbeeld.

Een ondernemer verstrekt een fiets aan zijn werknemer waarvan de inkoopprijs € 800 vermeerderd met € 152 aan omzetbelasting bedraagt. De werknemer betaalt, al dan niet in natura, daarvoor een vergoeding van € 357 ter zake waarvan de ondernemer € 57 aan omzetbelasting verschuldigd is.

De inkooprijs inclusief omzetbelasting (€ 952) is hoger dan het in artikel 1, derde lid, onderdeel c, ten eerste, van het BUA genoemd maximumbedrag van € 749. Voor de toepassing van de regeling kan de inkoopprijs van € 952 worden verminderd met de bijdrage van de werknemer van € 357 waardoor een bedrag van € 595 resteert hetgeen minder is dan € 749. De ter zake van de inkoop aan de ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting komt volledig voor aftrek in aanmerking.

Indien na aftrek van de bijdrage van de werknemer een bedrag zou resteren van meer dan € 749 inclusief omzetbelasting, is voor het verschil de aftrek in beginsel uitgesloten op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel c, aanhef en ten eerste, van het BUA.

Opgemerkt zij nog dat tot 1 januari 2001 de faciliteit niet van toepassing was, indien het destijds geldende maximumbedrag werd overschreden.

Naar boven