Selectielijst voor de archiefbescheiden van de Minister van Justitie en de onder zijn
zorg vallende actoren op het beleidsterrein Nationaliteiten vanaf 1945
Toelichting
Verantwoording
Op 2 december 1998 werd door de algemene rijksarchivaris de ontwerp-selectielijst,
ingediend door de minister van Justitie, voor de neerslag van handelingen op het beleidsterrein
nationaliteiten vanaf 1945 ter inzage gelegd (brief van 24 november 1998). Op 1 februari
1999 vroeg de algemene rijksarchivaris namens de staatssecretaris van Cultuur de Raad
voor Cultuur om hem over deze selectielijst te adviseren. Er waren geen reacties op
de terinzagelegging binnengekomen.
Bij brief van 18 februari 1999 kenmerk R&B/OSTA/1999/197 heeft de algemene rijksarchivaris
deze adviesaanvraag ingetrokken, tegelijk met het intrekken van de adviesaanvraag
inzake de ontwerp-selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de minister
van Justitie op het beleidsterrein Toelating vreemdelingen. De intrekking van de adviesaanvraag
volgde op kamervragen en de reactie van een aantal organisaties op de ontwerp-selectielijst
Toelating vreemdelingen. De ontwerp-selectielijst is heroverwogen, in overleg en met
advies met de organisaties die bezwaren hadden geuit over de waardering van een aantal
handelingen.
Ook de selectielijst Nationaliteiten is aan een nieuw vaststellingstraject onderworpen.
De onderhavige selectielijst is daar de uitdrukking van.
In het over deze lijst gevoerde driehoeksoverleg is besloten om de beschrijving van
de handelingen aan te passen aan de hedendaagse vereisten van volledigheid, helderheid
en duidelijkheid, die van belang zijn om de ontwerp-selectielijst te kunnen hanteren.
De aanpassing van de handelingen is geschied in een overleg tussen mw. mr. Y.J. Kern,
senior medewerker Nationaliteit en Naturalisatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
dhr. C. Rooijackers, adviseur archiefbeleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
en mw. E. Schreuder, medewerkster Onderzoek, Selectie en Advies van het Algemeen Rijksarchief.
Daarbij is gekozen voor een indeling van handelingen die de belangrijkste procedures
met betrekking tot de verkrijging, verlening, behoud, of verlies van het Nederlanderschap
betreffen. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat bij een aantal procedures
in het kader van het Nederlanderschap de rijksoverheid een passieve rol speelt en
alleen een handeling verricht met betrekking tot de registratie van het al dan niet
in bezit zijn van het Nederlanderschap.
Inleiding
Wettelijk kader en achtergronden
Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke
staat te brengen en te bewaren. Onder 'archiefbescheiden' is niet slechts 'papier'
te verstaan, maar alle bescheiden, ongeacht de vorm, die door een overheidsorgaan
zijn ontvangen of opgemaakt (en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten),
dus ook digitaal vastgelegde informatie.
Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt mede in dat een
overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband geldt zowel een
verplichting tot vernietiging als een overbrengingsplicht. Beide rusten op degene
die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende
archief, de zorgdrager.
De vernietigingsplicht van de zorgdrager is in artikel 3 van de Aw 1995 neergelegd, de verplichting tot overbrenging in artikel 12; dat bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging
in aanmerking komen, ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats
wanneer zij ouder zijn dan twintig jaar.
Wat de archiefbescheiden van (onder meer) de ministeries en de Hoge Colleges van Staat
aangaat, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Algemeen Rijksarchief (ARA) te 's-Gravenhage,
een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister
van OCenW en staat onder leiding van de algemene rijksarchivaris.
In verband met de selectie van hun archiefbescheiden in een (op termijn) te vernietigen
deel en een (na twintig jaar) over te brengen gedeelte zijn zorgdragers verplicht
selectielijsten op te stellen (art. 5 Aw). In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging,
dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst
de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen bestanddelen inderdaad moeten
worden vernietigd.
Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat
een organisatie een vastgestelde lijst niet een enkele keer toepast op het reeds gevormde
archief, maar haar bij de hand houdt om periodiek een bepaalde aanwas van archiefmateriaal
af te voeren, enerzijds ter vernietiging, anderzijds voor overbrenging ter blijvende
bewaring in een archiefbewaarplaats. Voor de hand ligt derhalve dat een overheidsorganisatie
een selectielijst ook voor de administratieve inrichting en het beheer van haar archief
benut: dossiers kunnen bij de vorming of het opbergen reeds worden geclassificeerd
naar hun uiteindelijke bestemming, subsidiair gerangschikt op vernietigingsjaar. Een
selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer
van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie. Wel moet na
hooguit twintig jaar een selectielijst worden vervangen.
Bij het ontwerpen van een selectielijst dient ingevolge art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 rekening gehouden te worden met de taak van het betrokken overheidsorgaan en zijn
verhouding tot andere overheidsorganen, met de waarde van de archiefbescheiden als
bestanddeel van het cultureel erfgoed en met het belang van de in de bescheiden voorkomende
gegevens voor de overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor historisch
onderzoek.
Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Ab 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige
op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan,
een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan
en (een vertegenwoordiger van) de algemene rijksarchivaris: dit is het zogeheten (archiefwettelijke)
driehoeksoverleg.
Opzet van een BSD
Een basis-selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In
de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een
(enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve
neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald terrein. Een BSD betreft
doorgaans dan ook archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook
diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in
kwestie werkzaam zijn (geweest).
Voorts is het niveau waarop geselecteerd wordt niet dat van de stukken zelf, maar
dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen.
Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen
van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en (indien
van toepassing) een vernietigingstermijn. Wel geldt dat een BSD met het oog op het
werkterrein van PIVOT beperkt blijft tot de handelingen van organen van de centrale
overheid.
Ten slotte behoort bij een BSD een rapport institutioneel onderzoek (RIO), waarin
het terrein waarop de selectielijst betrekking heeft wordt beschreven en waarin de
handelingen die in het BSD voorkomen, in hun functionele context worden geplaatst
en toegelicht, uitgaande van de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. Zie
hierover ook onder `Totstandkoming van het BSD'.
De genoemde specifieke kenmerken van een BSD staan in verband met de hieronder gememoreerde
selectiedoelstelling van de RAD en de in het kader van het selectiebeleid van de RAD
ontwikkelde zogeheten PIVOT-methode.
Totstandkoming van het BSD
Dit BSD is gemaakt op basis van het door A. Netiv samengestelde rapport institutioneel
onderzoek `Nationaliteiten' (PIVOT-reeks nr. 11), dat op haar beurt is vervaardigd
naar aanleiding van het door de algemeen rijksarchivaris met de secretaris-generaal
van het Ministerie van Justitie eind 1991 gesloten convenant.
Daarnaast echter is het BSD mede tot stand gekomen op grond van een aanvullend institutioneel
onderzoek dat is verricht door J.T. Klinkenberg.
Dit aanvullende onderzoek is verricht om meerdere redenen. Ten eerste om na te gaan
in hoeverre er op het beleidsterrein sedert 1991 - het jaar waar Netiv haar onderzoek
liet eindigen - wijzigingen waren opgetreden die tot bijstelling van de onderzoeksresultaten
noopten. Bovendien is Netiv's rapport een van de eerste institutionele onderzoeken
die conform de (toen nog nauwelijks beproefde) PIVOT-methode zijn verricht. Een van
de gevolgen hiervan is dat in Netiv's `Nationaliteiten' enerzijds enkele handelingen
ontbreken die inmiddels standaard in een institutioneel onderzoek aan de orde komen,
terwijl anderzijds de formulering van een aantal handelingen op grond van ervaringen
met de PIVOT-methode wijziging behoeft. Dit laatste geldt in zo sterke mate dat besloten
is het rapport `Nationaliteiten' bij het opstellen van dit BSD wel te gebruiken als
bron van informatie over het institutionele kader van het beleidsterrein, doch de
daarin opgenomen handelingen buiten beschouwing te laten.
Consequentie is dat het nu voorliggende BSD handelingen bevat die niet in het rapport
van Netiv beschreven zijn of waarvan de oorspronkelijke redactie en/of de grondslag
is gewijzigd (bijvoorbeeld bij samengevoegde handelingen).
De handelingennummers in dit BSD corresponderen dan ook niet met de nummers in het
rapport `Nationaliteiten'(!).
In 2001 zijn deze handelingen in het bsd wederom aangepast (zie onder verantwoording).
Verantwoording vaststelling BSD
Op 12 april 2002 is het ontwerp-BSD door de Minister van Justitie aan de Staatssecretaris
van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor
Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen
is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1
mei 2002 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie
van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van het Ministerie van Justitie,
het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie / regionaal historische
centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.
Op 13 november 2002 bracht de RvC advies uit (arc-2002.4625/2) hetwelk [naast enkele
tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:
- handeling 7 is komen te vervallen;
- de waardering van handeling 24 is gewijzigd van V in B 7;
- de waardering van handeling 25 is gewijzigd van V in B 6.
Daarop werd het BSD op 14 maart 2003 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Minister van Justitie vastgesteld [kenmerk
C/S/03/705].
Het terrein nationaliteiten en de actoren
Het beleidsterrein Nationaliteiten bevat alle aangelegenheden waarin de rijksoverheid
bemoeienis heeft met de nationaliteit van personen.
Het taakgebied is te verdelen in:
- het tot stand brengen van wet- en regelgeving en verdragen m.b.t. de nationaliteit
van personen;
- het uitvoeren van wet- en regelgeving en verdragen m.b.t. de nationaliteit van personen.
Op het beleidsterrein nationaliteiten kan in de naoorlogse periode een beperkt aantal
actoren onderscheiden worden. Op het niveau van de rijksoverheid is veruit de grootste
actor de minister van Justitie. Deze draagt met betrekking tot de nationaliteitsaangelegenheden
de eerste verantwoordelijkheid. Het is de minister van Justitie die belast is met
de voorbereiding van de wet- en regelgeving terzake en aan wie in belangrijke mate
bevoegdheden zijn toegekend in de uitvoering daarvan.
In plaats van de minister van Justitie kan ook zijn/haar staatssecretaris optreden,
zoals bedoel in art. 46, 2e lid van de Grondwet 1983. Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en
met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn/haar plaats. De staatssecretaris
is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
De staatssecretaris van Justitie, die in 1970 is ingesteld, is speciaal verantwoordelijk
voor het beleidsterrein nationaliteitsrecht en kan in de plaats van de minister treden.
Handelingen van staatssecretarissen worden echter opgevat als handelingen van de minister
waaronder zij ressorteren. Handelingen van ambtenaren die onder een minister ressorteren
worden eveneens opgevat als handelingen van die minister.
De selectie
Selectiedoelstelling
Het BSD is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT,
zoals die door de Minister van WVC bij de behandeling van het ontwerp van de Aw 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 is verwoord. De selectiedoelstelling luidt: het
mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid.
Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de
richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als `het selecteren van handelingen
van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur
veilig te stellen voor blijvende bewaring'.
De algemene selectiedoelstelling is geoperationaliseerd voor het terrein Nationaliteiten.
Dat wil zeggen dat de geformuleerde handelingen van de betrokken overheidsactoren
zijn gewaardeerd op de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de selectiedoelstelling.
De selectie gold derhalve de vraag ten aanzien van welke handelingen de administratieve
neerslag noodzakelijk zou zijn om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen
van het handelen op het beleidsterrein nationaliteiten.
Selectiecriteria
Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft de Rijksarchiefdienst in 1997 een lijst
van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt
in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel
onderzoek in kaart zijn gebracht, gelet op de uit de contextbeschrijving naar voren
gekomen hoofdlijnen van het overheidshandelen.
De algemene selectiecriteria van Pivot zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria.
Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (`blijvend te bewaren'),
dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd
geheel dient te worden overgebracht naar het ARA. De neerslag van een handeling die
niet aan een van de selectiecriteria voldoet, wordt dus in principe niet overgebracht.
De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (op termijn te vernietigen),
onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De
neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is niet noodzakelijk geacht voor
een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.
De thans door PIVOT gehanteerde algemene bewaarcriteria luiden als volgt:
Algemene slectiecriteria
Handelingen die worden gewaardeerd met B(ewaren)
1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren
van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen
van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling
van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces
of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid.
Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan
andere actoren
Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere
actoren of ter publicatie.
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met
beleid op hoofdlijnen
Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties
of onderdelen daarvan.
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen
plaatsvindt
Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen
doeleinden te bereiken.
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct
zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden
bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten
Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of
wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Naast algemene criteria kunnen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling,
in een BSD specifieke criteria worden geformuleerd voor handelingen die met behulp
van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd.
Voor dit beleidsterrein is het onderstaande selectiecriterium, hetgeen mede van toepassing
is op de selectielijst voor de archiefbescheiden op het beleidsterrein Toelating van
Vreemdeling, toegevoegd.
7. Handelingen die betrekking hebben de toelating van vreemdelingen en daarmee van
belang zijn voor de start van het Nederlandse burgerschap, de ontwikkeling van dit
burgerschap en de identiteit van vreemdelingen en hun nakomelingen in relatie tot
de Nederlandse samenleving.
Toelichting: Deze handelingen vormen bewijszoekende immigranten en hun nakomelingen een onmisbare
bron betreffende de aankomst in Nederland. Bijvoorbeeld in het geval dat vreemdelingen
zich blijvend gevestigd hebben.
Toepassing van de selectiecriteria
Het proces van operationalisering van de selectiecriteria is geschied aan de hand
van de contextbeschrijving die het RIO bevat. Uit de contextbeschrijving komen aard
en strekking van een handeling naar voren in relatie tot de taak en de hoofdlijnen
van het handelen van de desbetreffende actor. Op grond van het zo verkregen inzicht
krijgt elke handeling tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling en de lijst
van selectiecriteria vervolgens een bepaalde `betekenis'. De waardering van een handeling
bestaat dan uit het systematisch nagaan van de toepasselijkheid van de selectiecriteria.
Een handeling kan in beginsel op grond van verschillende criteria voor bewaring in
aanmerking komen. De uiteindelijke bewaarbeslissing wordt evenwel gemotiveerd op grond
van het meest toepasselijk bevonden criterium.
Reikwijdte van de selectielijst
Deze selectielijst heeft betrekking op de minister van Justitie en alle actoren die
onder zijn zorg vallen en namens de minister handelingen in deze selectielijst beschreven
verrichten. De belangrijkste actor op dit terrein is de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
die in de jaren negentig is ingesteld.
Handelingen van de Minister van Justitie
(De letter en cijfers in de laatste alinea duiden achtereenvolgens op Bewaren of Vernietigen,
criterium, termijn)
Totstandkoming van wet-en regelgeving
1
Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het
beleidsterrein Nationaliteiten (1945-)
Product: wetten, o.a. Wet van 12 december 1892, Wet op het Nederlanderschap en het
ingezetenschap; en de Rijkswet op het Nederlanderschap (1945-).
B, 1
2
Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van regelgeving op
het beleidsterrein Nationaliteiten (1945-)
Bron: Wet van 12 december 1892 (Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap)
en de Rijkswet op het Nederlanderschap (1945-).
Product: kb's , amvb's, o.a. Besluit 4-10-1944, Stb. E127; Besluit 17-11-1945, Stb.
F278; Besluit 29-12-1950, Stb. K 658; Besluit 22-07-1959, Stb. 262
B, 1
Beleidsontwikkeling en evaluatie
3
Het voorbereiden, mede vaststellen en coördineren van het beleid inzake nationaliteiten
(1945-)
Product: o.a. beleidsnota's, memorie van toelichtingen
B, 1/2
4
Het opstellen, wijzigen en intrekken van beleidsregels m.b.t. de uitvoering van wetten
en regelgeving (1945-)
Opmerking: Het betreft hier voorschriften en aanwijzigen betreffende de uitvoering
die niet in formele regelgeving wordt vastgelegd.
B, 5
5
Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming en/of uitvoering van het nationale
en internationale beleid van andere ministeries voor zover betrekking hebbend op nationaliteitsaangelegenheden
(1945-).
V, 20
6
Het voorbereiden van en voeren van formeel en informeel bilateraal en multilateraal
overleg inzake nationaliteitsaangelegenheden (1945-)
B, 1
7
Het deelnemen aan departementale en interdepartementale commissies waarvan het secretariaat
berust bij het ministerie van Justitie (1945-)
B, 1
8
Het deelnemen aan interdepartementale en commissies waarvan het secretariaat niet
berust bij het ministerie van Justitie (1945-)
V, 20
9
Het instellen en/of opheffen van (advies-)commissies m.b.t. het beleid inzake nationaliteiten
(1954-)
B, 4
10
Het benoemen van de voorzitter, secretaris en overige leden van (advies)commissies
m.b.t. het beleid inzake nationaliteiten (1945-)
B, 4
Verantwoording van beleid
11
Het opstellen van periodieke verslagen (1945-)
B, 2/3
12
Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins incidenteel informeren van de Kamers
der Staten-Generaal inzake nationaliteitsaangelegenheden (1945-)
B, 2
13
Het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften van de Staten-Generaal,
aan overige kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman n.a.v. klachten van burgers
inzake ontwikkelingen m.b.t. nationaliteiten (1945-)
B, 2
Internationaal beleid
14
Het mede voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale
regelingen (overeenkomsten) inzake nationaliteiten en het presenteren van Nederlandse
standpunten in intergouvernementele organisaties (1945-)
B, 1
Uitvoering van wet- en regelgeving
15
Het verlenen van het Nederlanderschap op aanvraag (1945-)
(bron: Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap; en de Rijkswet op het Nederlanderschap
(1945-)
Product: Wetten waarbij het Nederlanderschap wordt verleend aan personen die daarom
verzoeken (1945-1985); beschikkingen van de minister; Koninklijke Besluiten tot verlening
van het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzocht hebben (1985)
B, 7
16
Het afwijzen of aanhouden van aanvragen voor naturalisatie (1945-)
Bron: o.a. art. 9 Rijkswet op het Nederlanderschap, Stb. 1984, 628
Product: ministeriële beschikking
B, 7
17
Het beslissen op bezwaarschriften naar aanleiding van afwijzende beschikkingen inzake
naturalisatie en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad
van State (1945-1994) en de arrondissementsrechtbanken (1994-)
B, 7
18
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten houdende vervallenverklaring van het Nederlanderschap
(1945-1982)
Bron: art. 7, lid 2 Wet 12-12-1892, Stb. 268)
B, 5
19
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten houdende verlof zich te begeven in vreemde
krijgs- of staatsdienst (1945-
(Bron: art. 3 Besluit 4-10-1944, Stb. E 127, art. 7, lid 4 Wet 12-12-1892, Stb. 268:
art. 1 Besluit 22-7-1959, Stb. 262 en art. 5 Wet 2-7-1986, Stb. 373)
B, 5
20
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten, houdende verlening van verlof achteraf
daartoe aan Nederlanders of Nederlandse onderdanen die na 9 mei 1940 in vreemde krijgs-
of staatsdienst zijn getreden (1944-1984)
(Bron: art. 3 Besluit 4-10-1944, Stb. E127)
B, 6
21
Het voorbereiden van verklaringen in de Staatscourant waarbij het Nederlanderschap
dan wel het Nederlandse onderdaanschap van personen die tussen 9 mei 1940 en 22 mei
1943 de nationaliteit hebben verkregen van een staat waarmee Nederland ten tijde van
die verkrijging geen diplomatieke betrekkingen onderhield, verloren wordt verklaard
(1945-1953).
(Bron: art. 1 Besluit 22-5-1943, Stb. D16)
B, 6
22
Het intrekken van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend (1985-)
(Bron: art. 15d Rijkswet op het Nederlanderschap, Stb. 1984, 628)
Product: Koninklijk Besluit
Opmerking: Het Nederlanderschap kan worden ingetrokken als niet is voldaan aan de
verplichting al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
B, 7
23
Het op verzoek van betrokkene van toepassing verklaren van de behandeling als Nederlander
en het behandelen van beroep tegen de weigering van de burgemeester een verklaring
af te geven. (bron: artikel 3 en 7 Wet van 9-9-1976, Stb. 468. (1951-)
Op grond van deze wet werden Molukkers, in de periode 1951-1952, in groepsverband
naar Nederland gekomen, als Nederlander behandeld.
B, 6
24
Het innemen van een standpunt namens de staat over het al dan niet bezitten of bezeten
hebben van de Nederlandse nationaliteit (1945–)
(Bron: gesprek mw. E. Bleeker en mw. Y. Kern, beiden Min. van Justitie)
B
25
Het uitwisselen van gegevens m.b.t. het verkrijgen van nationaliteit door naturalisatie
of optie met bepaalde andere staten (1967–).
(Bron: art. 1 Overeenkomst inzake het uitwisselen van gegevens m.b.t. het verkrijgen
van nationaliteit van 10-9-1964; in werking getreden 17-6-1967)
B
Informatieverstrekking
26
Het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein
van nationaliteiten (1945-).
N.B. Een exemplaar van het eindproduct blijft bewaard
V, 0
Registratie
27
Het houden van een openbaar register van de verklaringen tot verkrijging en afstand
van het Nederlanderschap, de verlening van het Nederlanderschap en de intrekkingen
bedoeld in artikel 15 onder d. (1945-)
Het betreft hier ondermeer:
- Naturalisatie
- Verkrijging door kennisgeving (het is in een aantal wettelijk omschreven gevallen
mogelijk om het Nederlanderschap te verkrijgen door middel van kennisgeving).
- Behoud door kennisgeving
- Optie/verwerpingsverklaringen ingevolge de Overeenkomst betreffende de Toescheiding
van Staatsburgers tussen Nederland en Indonesië van 21 december 1949 en van kennisgevingen
en beschikkingen ingevolge de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname
van 25 november 1975
De aankomst in Nederland van Molukkers (1951-)
Verklaring van afstand van het Nederlanderschap (Deze verklaring doet men bij de burgemeester
van de woonplaats. Bron: artikel 15 aanhef en onder B Rijkswet op het Nederlanderschap)
B, 7
Financiën
28
Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van (rijks)bestuur ter nadere regeling omtrent het voor naturalisatie verschuldigde
recht, de gevallen waarin daarvan ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop
het verschuldigde bedrag wordt geïnd
(1945-).
(bron: art. 3 Wet 12-12-1892, Stb. 268 en art. 13 Rijkswet op het Nederlanderschap,
Stb. 1984, 628)
B, 1
29
Het verlenen of weigeren van gehele of gedeeltelijke ontheffing van betaling van het
voor naturalisatie verschuldigde bedrag (1986-).
(Bron: art. 3 Besluit naturalisatiegelden 1986, zoals gewijzigd bij besluit 2-5-1988
Stb. 247, 28-1-1993, Stb. 67 en 11-6-1997, Stb. 244)
V, 10
Onderzoek
30
Het voorbereiden van (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten
inzake nationaliteiten (1945-)
B, 1
31
Het voorbereiden en begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende nationaliteiten
(1945-)
V, 5
32
Het formuleren van opdrachten voor en het vaststellen van eindrapportages van extern
(wetenschappelijk) onderzoek betr. nationaliteiten (1945-)
B, 1
Handelingen van de overige actoren onder de zorg van de Minister van Justitie
Gouverneur van Suriname
33
Het verlenen of weigeren van het Nederlanderschap aan in Suriname woonachtige personen
die de Nederlandse nationaliteit in de vijf jaar voorafgaand aan 26 december 1954
hebben verloren (1954-1975)
(Bron: art. 1 en 2 Wet 3-11-1954, Stb. 476)
B, 7
Staatscommissie tot voorbereiding van de te nemen maatregelen ter bevordering der
codificatie van het internationaal privaatrecht
34
Het adviseren van de ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie met betrekking tot
het beleid inzake nationaliteiten (1945-).
(Bron: KB 20-2-1897, Stcrt. 2)
B, 1
Staatscommissie voor de Nederlandse burgerlijke wetgeving
35
Het adviseren van de minister van Justitie in het kader van de voorbereiding van wet-
en regelgeving met betrekking tot nationaliteiten (1945-).
(Bron: KB 20-2-1897, Stcrt. 2)
B, 1
Commissie nationaliteitswetgeving ter regeling van het Nederlanderschap als nationaliteit
voor het toekomstig koninkrijk
36
Het adviseren van de minister van Justitie in het kader van de herziening van de nationaliteitswetgeving
(1949).
(Bron: Besluit MvJ en Minister van Overzeese gebiedsdelen van maart 1949, Stcrt. 51)
B, 1
37
Het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot de hoofdlijnen van het
nationaliteitenbeleid (1953-).
(Bron: Beschikking MvJ 20-10-1953)
B, 1
Commissie nationaliteit van gehuwde personen
38
Het adviseren van de minister van Justitie omtrent het ontwerpverdrag inzake de nationaliteit
van gehuwde personen dat op aanbeveling van de Commissie voor de Rechtstoestand van
de Vrouw uit de Verenigde Naties aan de lidstaten van de VN is rondgezonden (1954).
B, 1
Commissie voor huwelijken met vrouwen van vijandelijke of andere vreemde nationaliteit
39
Het adviseren van de minister van Justitie bij de uitvoering van het Besluit gevolgen
van het huwelijk met vijandelijke onderdanen nummer II (1945-1951).
(Bron: art. 4 Besluit 17-11-1945, Stb. F278)
B, 6
Commissie nationaliteitsprocedure
40
Het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot de regeling van de rechtsgang
in nationaliteitsaangelegenheden (1955-1956).
(Bron: Besluit MvJ 26-2-1955, Stb. 31)
B, 1
Handelingen van actoren niet onder de zorg van de Minister van Justitie
Minister van Buitenlandse Zaken
41
Het voorbereiden en mede vaststellen van het beleid op het terrein van de nationaliteiten
(1945-)
Product: o.a. beleidsnota's, en notities
Minister van Binnenlandse Zaken
42
Het voorbereiden en mede vaststellen van het beleid op het terrein van de nationaliteiten
(1945-)
Product: o.a. beleidsnota's, en notities