Besluit beveiliging burgerluchtvaart

Geraadpleegd op 10-10-2024.
Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Besluit van 9 december 2002, houdende voorschriften voor uitvoering van de controle van personen, bagage en vracht door beveiligingspersoneel en luchtvaartmaatschappijen op luchtvaartterreinen (Besluit beveiliging burgerluchtvaart)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 28 juni 2001, nr. 5105759/01/6;

Gelet op de artikelen 37ac, eerste lid, en 37e, tweede lid, onder d, van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2001, No. W03.01.0298/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 3 december 2002, nr. 5115795/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2

De exploitant van een luchtvaartterrein zorgt dat de beveiligingsmedewerker zijn taak uitvoert met inachtneming van de paragrafen 2 tot en met 4 van dit besluit.

Artikel 2a

De instemming, bedoeld in artikel 37acb, eerste lid, van de wet, geldt voor een periode van twaalf maanden, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de instemming is verleend.

Artikel 2b

De verklaring, bedoeld in artikel 37rf, eerste lid, van de wet geldt voor een periode van drie jaar, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de verklaring is afgegeven.

§ 2. Passagiers en handbagage

Artikel 5

  • 1 De beveiligingsmedewerker controleert de passagiers met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaarde omgangsvormen.

  • 2 De beveiligingsmedewerker controleert de handbagage zo voorzichtig en zorgvuldig als mogelijk is met het oog op doeltreffende controle.

  • 3 De beveiligingsmedewerker voert ter uitvoering van het beveiligingsonderzoek uitsluitend handelingen uit die voor doeltreffende controle redelijkerwijs noodzakelijk zijn.

  • 4 De beveiligingsmedewerker voert het beveiligingsonderzoek zodanig uit dat passagiers niet meer worden belast dan voor doeltreffende controle noodzakelijk is.

Artikel 6

  • 1 Fouillering geschiedt door het aftasten van de kleding of het onderzoeken van afzonderlijke kledingstukken voor zover dat noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 2 Fouillering wordt uitgevoerd door één of meer beveiligingsmedewerkers van hetzelfde geslacht als de passagier, tenzij de passagier uitdrukkelijk heeft ingestemd met fouillering door een beveiligingsmedewerker van het andere geslacht.

  • 3 Fouillering vindt plaats in een afgezonderde ruimte indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

  • 4 Fouillering vindt plaats in het bijzijn van een tweede beveiligingsmedewerker indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

  • 5 Indien fouillering niet goed mogelijk blijkt of onvoldoende is om de aanwezigheid van verboden voorwerpen vast te stellen, wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan de Koninklijke marechaussee.

Artikel 7

  • 1 Nader onderzoek van handbagage geschiedt door handmatig onderzoek en zintuiglijke waarneming.

  • 2 De beveiligingsmedewerker voert het nader onderzoek van de handbagage uit in aanwezigheid van de betrokken passagier.

  • 3 De beveiligingsmedewerker opent bagage, pakt bagage uit en haalt of laat zaken uit de verpakking voor zover dit noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 4 De beveiligingsmedewerker beproeft of de werkelijke functie van de bagage of van zaken daaruit overeenkomt met de functie die de uiterlijke verschijningsvorm doet vermoeden voor zover dit noodzakelijk is voor doeltreffende controle.

  • 5 Het nader onderzoek vindt plaats in een afgezonderde ruimte indien de passagier of de betrokken beveiligingsmedewerker de voorkeur daarvoor kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 8

De beveiligingsmedewerker verschaft een passagier op diens verzoek informatie met betrekking tot het beveiligingsonderzoek, tenzij het belang van doeltreffende controle zich daartegen verzet.

Artikel 9

  • 1 Een beveiligingsmedewerker doet onverwijld mededeling aan de Koninklijke marechaussee van een onregelmatigheid bij de uitvoering van het beveiligingsonderzoek.

  • 2 Van een onregelmatigheid is in ieder geval sprake indien:

    • a. een passagier weigert zichzelf of zijn bagage aan controle te onderwerpen,

    • b. de veiligheid van personen of goederen wordt bedreigd,

    • c. verstoring van de openbare orde dreigt,

    • d. middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet worden aangetroffen of

    • e. er aanwijzingen zijn dat door een te controleren of gecontroleerde passagier een strafbaar feit is, wordt of zal worden gepleegd.

Artikel 10

  • 1 Indien het beveiligingsonderzoek een bevraging als bedoeld in artikel 37h, eerste lid, onder d omvat, bevraagt de beveiligingsmedewerker passagiers met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaarde omgangsvormen.

  • 2 De beveiligingsmedewerker beperkt de bevraging tot onderwerpen die kunnen dienen tot het opleveren van aanwijzingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de passagier.

§ 3. Beveiliging van luchthavens en verdergaande controle krachtens de vervoersovereenkomst

Artikel 11

Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing op:

Artikel 11b

  • 2 De erkenning kan onder voorwaarden of beperkingen worden verleend.

§ 4. Ruimbagage

Artikel 12

  • 2 In afwijking van het eerste lid is artikel 7, tweede lid, niet van toepassing indien de passagier zich voor zover redelijkerwijs valt na te gaan kennelijk niet op het luchtvaartterrein bevindt.

Artikel 13

  • 1 Voorafgaand aan het nader onderzoek naar de inhoud van ruimbagage, bedoeld in artikel 37h, tweede lid, onder b, van de wet vraagt de beveiligingsmedewerker de passagier te bevestigen dat de desbetreffende ruimbagage hem toebehoort en verzoekt hem deze zelf te openen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de passagier zich voor zover redelijkerwijs valt na te gaan kennelijk niet op het luchtvaartterrein bevindt.

§ 5. Vracht en post

Artikel 13a

  • 1 De erkend agent, bekende afzender en vaste afzender doen onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee van een onregelmatigheid bij de uitvoering van de beveiligingscontrole of het beveiligingsonderzoek van vracht of post.

  • 2 Indien de vracht of post zich bij de beveiligingscontrole of het beveiligingsonderzoek niet bevindt op een terrein waar de Koninklijke marechaussee is belast met de uitvoering van de politietaak, wordt in afwijking van het eerste lid van een onregelmatigheid onverwijld mededeling gedaan aan de politie.

  • 3 Van een onregelmatigheid is slechts sprake indien:

    • a. verboden voorwerpen in of bij de vracht of post worden aangetroffen die niet overeenkomstig door Onze Minister vast te stellen regels of te geven aanwijzingen zijn verpakt, of

    • b. blijkt dat de vracht of post de veiligheid van de burgerluchtvaart kan bedreigen als deze wordt vervoerd zoals kennelijk wordt beoogd.

Artikel 13b

Artikel 13c

De erkenning als ACC3-luchtvaartmaatschappij, genoemd in artikel 37o, tweede lid, van de wet, geldt voor een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de erkenning is verleend.

Artikel 13d

Artikel 13e

De erkenning als EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur, genoemd in artikel 37o, eerste lid, onderdeel d, van de wet, geldt voor een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de erkenning is verleend.

§ 5a. Inzet van air marshals

Artikel 14a

  • 2 Naast de gegevens, bedoeld in het eerste lid, kan de aanwijzing een aanduiding omvatten van de stoelen in het luchtvaartuig die bestemd zijn voor de air marshals.

  • 3 De luchtvaartmaatschappij wordt binnen een redelijke termijn schriftelijk in kennis gesteld van de aanwijzing.

  • 4 Onze Minister kan de aanwijzing te allen tijde intrekken.

Artikel 14b

  • 1 De luchtvaartmaatschappij die in het kader van de toepassing van artikel 37ada van de wet de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan zij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, draagt ervoor zorg dat die gegevens en inlichtingen zijn beveiligd tegen kennisneming door onbevoegden.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van het eerste lid.

Artikel 14c

Voor aanvang van de vlucht informeert de Koninklijke marechaussee de luchtvaartmaatschappij nader over de inzet van air marshals.

Artikel 14d

  • 1 Ten aanzien van het vervoer van air marshals ingevolge artikel 37ada van de wet gelden tussen Onze Minister en de luchtvaartmaatschappij de voor het vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden. Bij gebreke van zowel rechtens geldende als gebruikelijke tarieven en voorwaarden, gelden de door Onze Minister vastgestelde tarieven en voorwaarden.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen ter aanvulling van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.

§ 5b. Werving en opleiding van personeel

Artikel 15

  • 1 Het opleidingsprogramma van een opleidingsinstelling is zodanig opgesteld dat op redelijke gronden mag worden verwacht dat een cursist na het met goed gevolg doorlopen van dit programma aan de eindtermen van de beveiligingsopleiding voldoet.

  • 2 Het opleidingsprogramma bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de beveiligingsopleiding;

    • b. de eindtermen van de beveiligingsopleiding;

    • c. een inhoudelijke uitwerking van de eindtermen van de beveiligingsopleiding per lesonderdeel;

    • d. de geschatte tijdsduur van de beveiligingsopleiding;

    • e. een examenreglement met een beschrijving van de voorgestelde toetsing en examinering van selectie, kennis en vaardigheden, alsmede eventuele schriftelijke toetsen en antwoorden;

    • f. de gehanteerde didactische methoden of opleidingsvormen;

    • g. een beschrijving van de beoogde doelgroepen voor de beveiligingsopleiding;

    • h. een voorbeeld van het certificaat of diploma dat de cursist bij het met goed gevolg afronden van de beveiligingsopleiding zal worden verstrekt.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen, met het oog op de goede uitvoering van EG-verordening 300/2008, nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud van het opleidingsprogramma.

Artikel 16

  • 1 De opleidingsinstelling biedt, al dan niet in samenwerking met een andere opleidingsinstelling die beschikt over een door Onze Minister overeenkomstig artikel 37rc van de wet goedgekeurd opleidingsprogramma, ten minste eens in het halfjaar een beveiligingsopleiding aan.

  • 2 De opleidingsinstelling voert tenminste eens in de vijf jaar een evaluatie uit van de door haar gegeven beveiligingsopleidingen en doet de commandant van de Koninklijke marechaussee een schriftelijk verslag van deze evaluatie toekomen.

Artikel 17

  • 1 De opleidingsinstelling houdt een uitgebreid programma ten aanzien van de interne kwaliteitscontrole van de opleidingsinstelling en haar instructeurs in stand.

  • 2 De opleidingsinstelling beschikt over een actuele lijst van overeenkomstig artikel 22 erkende instructeurs die in dienst van of in opdracht van de opleidingsinstelling beveiligingsopleidingen verzorgen.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen eisen worden gesteld aan de interne kwaliteitscontrole van de opleidingsinstelling en haar instructeurs.

Artikel 18

De opleidingsinstelling maakt gebruik van een opleidingslocatie en overige onderwijsfaciliteiten die:

  • a. passend zijn met het oog op de desbetreffende beveiligingsopleiding, en

  • b. de kennisoverdracht op generlei wijze belemmeren, bemoeilijken of anderszins verstoren.

Artikel 19

  • 1 Indien een beveiligingsopleiding informatie verschaft die met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart niet publiek toegankelijk is, laat de opleidingsinstelling slechts personen tot deze beveiligingsopleiding toe die gerechtigd zijn om van deze informatie kennis te nemen.

  • 2 Gerechtigd om kennis te nemen van informatie, als bedoeld in het eerste lid, is degene die:

    • a. met goed gevolg een achtergrondcontrole heeft ondergaan, en

    • b. de betreffende beveiligingsopleiding nodig heeft met het oog op het kunnen of kunnen blijven uitvoeren van een functie in de beveiliging van de burgerluchtvaart, of een ander legitiem belang heeft bij het volgen van de opleiding.

  • 3 De opleidingsinstelling neemt passende maatregelen om te voorkomen dat personen die niet daartoe gerechtigd zijn, kennis kunnen nemen van de informatie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 20

  • 1 De opleidingsinstelling doet onverwijld mededeling aan de commandant van de Koninklijke marechaussee van onregelmatigheden bij het uitvoeren van het opleidingsprogramma van een beveiligingsopleiding.

  • 2 Van een onregelmatigheid is slechts sprake indien bij de uitvoering van het opleidingsprogramma van een beveiligingsopleiding zich een uitzonderlijke situatie voordoet of heeft voorgedaan, die een potentieel of actueel risico voor de beveiliging van de burgerluchtvaart vormt of heeft gevormd, of op het bestaan van een zodanig risico duidt.

  • 3 Van een onregelmatigheid is in ieder geval sprake, indien:

    • a. informatie die met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart niet publiek toegankelijk is, bekend is gemaakt aan of toegankelijk geworden is voor personen die niet gerechtigd zijn van deze informatie kennis te nemen;

    • b. valselijk opgemaakte of vervalste certificaten of diploma’s zijn vervaardigd;

    • c. een cursist, gelet op diens gedragingen of uitingen tijdens de beveiligingsopleiding, mentaal of fysiek kennelijk niet in staat kan worden geacht een functie in de beveiliging van de burgerluchtvaart te kunnen vervullen.

Artikel 21

  • 1 Een beveiligingsopleiding die op grond van EG-verordening 300/2008 slechts mag worden verzorgd door een gecertificeerde instructeur, wordt gegeven door een persoon die beschikt over een door Onze Minister verleende erkenning.

  • 2 Op aanvraag van de betrokkene of van de organisatie waarvoor deze de beveiligingsopleiding zal verzorgen verleent Onze Minister de erkenning, indien hij ten aanzien van de betrokkene heeft vastgesteld dat deze overeenkomstig punt 11.5.1 van de bijlage bij EU-verordening 2015/1998 minstens:

    • a. met goed gevolg een achtergrondcontrole heeft doorstaan;

    • b. over vaardigheden op het gebied van instructietechnieken beschikt;

    • c. vertrouwd is met de werkomgeving op het relevante terrein van luchtvaartbeveiliging;

    • d. over vaardigheden beschikt op het gebied van de te onderwijzen beveiligingselementen.

  • 3 De erkenning geldt voor een periode van vijf jaar, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de erkenning is verleend.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen, met het oog op de goede uitvoering van EG-verordening 300/2008, nadere regels worden gesteld over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk is voor het geven van beveiligingsopleidingen en de wijze waarop deze bekwaamheid en betrouwbaarheid wordt vastgesteld.

Artikel 22

  • 1 Beveiligingstaken die op grond van EG-verordening 300/2008 slechts mogen worden uitgevoerd door gecertificeerd personeel, worden uitgevoerd door personen die beschikken over een door Onze Minister verleende erkenning.

  • 2 Op aanvraag van de betrokkene of van de organisatie waarvoor deze beveiligingstaken zal verrichten verleent Onze Minister de erkenning, indien hij heeft vastgesteld dat:

    • a. de betrokkene met succes de relevante opleiding heeft gevolgd, en

    • b. ook uit de over hem beschikbare en relevante indienstnamegegevens en andere gegevens blijkt dat de betrokkene mentaal en fysiek geschikt is voor zijn functie en over de nodige vaardigheden beschikt om de hem toegewezen taken op een aanvaardbaar niveau uit te voeren.

  • 3 De erkenning geldt voor de volgende termijn, gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de erkenning is verleend:

    • a. drie jaar, voor personeel dat röntgen- of EDS-apparatuur bedient;

    • b. vijf jaar, voor het overige personeel.

  • 4 Op aanvraag van de betrokkene of van de organisatie, bedoeld in het tweede lid, verlengt Onze Minister de erkenning, indien hij heeft vastgesteld dat:

    • a. de betrokkene met goed gevolg het examen heeft afgelegd van de voor de uitoefening van de hem toegewezen taken relevante opleiding, en

    • b. ook uit het over hem aangelegde certificerings- of goedkeuringsdossier blijkt dat de betrokkene mentaal en fysiek geschikt is voor zijn functie en over de nodige vaardigheden beschikt om de hem toegewezen taken op een aanvaardbaar niveau uit te voeren.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen, met het oog op de goede uitvoering van EG-verordening 300/2008, nadere regels worden gesteld omtrent de bekwaamheid die noodzakelijk is voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde beveiligingstaken en de wijze waarop deze bekwaamheid wordt vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 december 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negende januari 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner