Onder de naam verhuurderbijdrage legt de huurcommissie een bijdrage op ter bestrijding
van de geraamde lasten van de huurcommissie in één kalenderjaar.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Bijdrageplichtig voor de verhuurderbijdrage is de verhuurder die op grond van artikel 1.9 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II over het kalenderjaar voorafgaande aan het bijdragejaar in de verhuurderheffing is
betrokken en die bij aanvang van dat kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht heeft van meer dan 50 huurwoningen.
De verhuurderbijdrage wordt verschuldigd op uiterlijk 31 december van het bijdragejaar.
De huurcommissie kan de verhuurderbijdrage invorderen bij dwangbevel.
Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen
Een voordracht voor een krachtens artikel 3, tweede lid, 7, eerste lid, 7a, eerste lid, 8, 10, eerste lid, of 12, tweede lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier
weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Bij ministeriële regeling kunnen:
-
a. ter uitvoering van artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek regels worden gegeven met betrekking tot de voorwaarden waaraan het in het tweede
lid van dat artikel bedoelde schrijven van de verhuurder aan de huurder dient te voldoen,
en
-
b. ter uitvoering van artikel 7:257 van het Burgerlijk Wetboek regels worden gegeven met betrekking tot de voorwaarden waaraan een kennisgeving
van de huurder aan de verhuurder van een gebrek dient te voldoen.
Artikel 48
[Vervallen per 01-04-2010]
De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij een huurcommissie aanhangige
verzoeken worden met toepassing van het vóór het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet geldende recht behandeld door de huurcommissie.
De toepasselijkheid van de bepalingen van deze wet kan niet bij overeenkomst worden
uitgesloten of beperkt.
In elke na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:260, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingestelde rechtsvordering ter zake van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid
van dat artikel, wordt een uitspraak van de huurcommissie dan wel beschikking van
de rechter omtrent de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot deze
vergoedingen overgelegd.
Onze Minister zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van artikel 4a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte aan de Staten-Generaal een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van de beslechting van de geschillen, bedoeld in
artikel 4a, door de huurcommissie.
Onverminderd artikel 53 zendt Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst binnen vijf jaar na inwerkingtreding
van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk.
Artikel 53b
[Vervallen per 01-04-2010]
Artikel 53c
[Vervallen per 01-04-2010]
Artikel 53d
[Vervallen per 01-04-2010]
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 ingediende voorstel van wet tot
vaststelling van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (kamerstukken II 1997/98, 26 089, nrs. 1–2), na tot wet te zijn verheven, in werking
treedt, treedt deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.
Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.