De EG-insolventieverordening kent voornamelijk bepalingen van internationaal privaatrecht.
Kernonderwerpen zijn met name een rechtsmachtregeling, een erkenningsregeling en een
aantal uniforme verwijzingsregels. De verordening beoogt geen harmonisering van het
materiële insolventierecht van de lidstaten. De verscheidenheid van de nationale stelsels
van insolventiewetgeving wordt gerespecteerd doordat de verordening de mogelijkheid
schept om tegelijkertijd een zogenaamde hoofdinsolventieprocedure te openen met universele
werking in alle lidstaten (behalve Denemarken), alsmede een of meer nationale ('territoriale')
insolventieprocedures, waarvan de werking beperkt blijft tot het vermogen van de schuldenaar
in de lidstaat waar die procedure is geopend. Artikel 4 en artikel 28 van de verordening
nemen tot uitgangspunt dat het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend,
het verloop van die procedure beheerst (het lex concursus beginsel). Artikel 4, tweede
lid, bevat een niet-limitatieve lijst van belangrijke onderwerpen die door dit toepasselijke
recht worden beheerst. De verordening bevat daarop enige uitzonderingen in de artikelen
5 tot en met 15.
Voor het openen van een hoofdprocedure in een lidstaat is, zoals gezegd, noodzakelijk
dat daar het centrum gelegen is van de voornaamste belangen van de schuldenaar. Voor
het openen van een territoriale procedure in een lidstaat is vereist dat de schuldenaar
in die lidstaat een 'vestiging' heeft, dat wil zeggen een plaats van handeling waar
de schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit uitoefent
die niet van tijdelijke aard is (artikel 2, onder h, van de verordening). De gevolgen
van deze territoriale procedure beperken zich - in tegenstelling tot de hoofdprocedure
- tot de goederen van de schuldenaar die zich op het grondgebied van die lidstaat
bevinden. Een territoriale procedure wordt afgewikkeld volgens het recht van de lidstaat
waar zij wordt geopend, en kan worden geopend zowel voorafgaand aan, als na de opening
van een hoofdprocedure. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de verordening wordt een
territoriale procedure die is geopend na een hoofdprocedure aangeduid als 'secundaire
procedure', en kan het daarbij uitsluitend gaan om een liquidatieprocedure. Dat betekent
dat het, zodra buiten Nederland een hoofdinsolventieprocedure is geopend, voor de
schuldenaar niet meer mogelijk zal zijn om in Nederland surseance van betaling te
verkrijgen. De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geldt overigens net als
het faillissement wèl als een liquidatieprocedure (zie bijlage B bij de verordening).
Voor schuldeisers is het behoud van het recht om een zogenaamde secundaire insolventieprocedure
te openen een belangrijk gegeven. Want de preferenties die in een bepaalde lidstaat
gelden behoeven niet dezelfde te zijn als die in de hoofdinsolventieprocedure, en
preferenties zijn ingevolge artikel 4, tweede lid, onderdeel i van de verordening
- evenals vele andere materieelrechtelijke onderwerpen - een zaak van het recht dat
de desbetreffende insolventieprocedure beheerst. De schuldeiser die een preferentie
wil veiligstellen in een andere lidstaat dan die waar de hoofdprocedure is geopend,
zal derhalve op de voet van de artikelen 27 en 29 van de verordening in die lidstaat
een territoriale (secundaire) procedure kunnen openen, bij welke gelegenheid de insolventie
van de schuldenaar dan niet meer behandeld hoeft te worden.
De automatische erkenning van insolventieprocedures in alle andere lidstaten vormt
een essentieel onderdeel van de verordening (artikelen 16 en 17). Zo kan met name
de hoofdprocedure, zonder nadere rechterlijke toets en zonder dat de eis wordt gesteld
dat de opening in die andere lidstaat bekend wordt gemaakt, rechtsgevolgen hebben
in alle lidstaten (behalve Denemarken). Hetzelfde geldt ingevolge artikel 25 van de
verordening voor andere beslissingen dan de beslissing tot opening van de insolventieprocedure.
De tenuitvoerlegging wordt ingevolge datzelfde artikel bepaald door het Verdrag van
Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen
in burgerlijke en handelszaken (EEX-verdrag), dat inmiddels echter tussen de lidstaten
is vervangen door de zogenoemde EG-executieverordening.
De verordening kent enkele bepalingen die moeten waarborgen dat er - gegeven de mogelijkheid
van gelijktijdig aanhangige insolventieprocedures - voldoende coördinatie is tussen
de procedures in de diverse lidstaten. Allereerst staat op grond van artikel 39 voor
iedere schuldeiser de mogelijkheid open om zijn vordering in te dienen in zowel de
hoofdprocedure als in de secundaire procedure. De 'aanrekeningsregel' van artikel
20, tweede lid, verzekert daarbij dat de paritas creditorum in acht wordt genomen.
De verschillende curatoren en bewindvoerders zijn ingevolge artikel 31 tot samenwerking
en onderlinge kennisgeving verplicht. Ingevolge artikel 32, tweede lid, zijn zij eveneens
verplicht om, voorzover dat in het belang is van de schuldeisers wier belangen zij
behartigen, vorderingen in te dienen als ze dat elders in een andere procedure reeds
hebben gedaan.