Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel

[Regeling vervallen per 07-12-2011.]
Geraadpleegd op 30-10-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 06-12-2011

Heffing van omzetbelasting ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 21 mei 1980, nr. 280-6178. Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Daarbij zijn punt 6 en de laatste zin van punt 2 weggelaten, omdat deze hun belang hebben verloren. Verder is in punt 3 en punt 5 de vermelding geactualiseerd van het percentage genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968.

  • 1. Bij de aanschrijving van 6 december 1979, nr. 079-2382 (BTW 18), is mededeling gedaan van een wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968. Naar is gebleken geeft de daarbij getroffen nieuwe regeling inzake het verstrekken van spijzen en dranken door de ondernemer aan zijn personeel aanleiding tot verschillende vragen. In verband daarmede deel ik u het volgende mede.

  • 2. Door de wijziging per 1 januari 1979 van artikel 11, letter c (thans artikel 11, eerste lid, letter c van de Wet op de omzetbelasting 1968 is onder meer het verstrekken van spijzen en dranken zonder winstoogmerk door de ondernemer aan zijn personeel van genoemde datum af aan heffing van omzetbelasting onderworpen. Dit betreft niet alleen ondernemers die overigens ook reeds (andere) belaste prestaties verrichten, maar daarnaast eveneens ondernemers die voor het overige vrijgestelde prestaties verrichten, alsmede instellingen en andere (rechts)personen die slechts met betrekking tot bedoelde verstrekking als ondernemer zijn aan te merken. In het bijzonder wordt er de aandacht op gevestigd dat ook de overheid wat dit betreft als ondernemer in de heffing van omzetbelasting zal dienen te worden betrokken (vgl. artikel 4, vijfde lid, juncto bijlage D, nr. 12, van de Zesde Richtlijn).

  • 3. De in het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 neergelegde nieuwe regeling inzake het verstrekken van spijzen en dranken door de ondernemer aan zijn personeel gaat er vanuit dat gedurende de loop van een boekjaar op de gebruikelijke wijze aangifte wordt gedaan van de ter zake van die verstrekking verschuldigde omzetbelasting, waarbij ook in beginsel op de voet van artikel 15, van de Wet op de omzetbelasting 1968 aftrekbare belasting tot de ingevolge die bepaling toegestane omvang in aanmerking wordt genomen.

    Ten aanzien van de aan te geven omzet kan voor wat betreft de onder post b 12 van de bij voornoemde wet behorende tabel I te rangschikken spijzen en dranken het verlaagde tarief toepassing vinden. Het ontmoet voorts geen bezwaar, dat de regeling mede toepassing vindt ten aanzien van versnaperingen en gebruiksartikelen van geringe waarde, welke tot het normale assortiment van bedrijfskantines kunnen worden gerekend. Ten aanzien van deze goederen is het normale tarief van toepassing, tenzij de goederen onder één der posten van vorenbedoelde tabel I zijn te rangschikken, terwijl ten aanzien van de in artikel 28 van de wet bedoelde tabaksartikelen uiteraard geen belasting (meer) behoeft te worden afgedragen. Mocht het maken van een splitsing op deze punten bijzondere problemen opleveren, dan ontmoet het geen bezwaar dat ten aanzien van de gehele omzet d.w.z. het totaal van de ontvangen bedragen, de verkoop van tabaksartikelen daaronder begrepen, het in artikel 3, eerste lid, van het besluit vermelde percentage van 6 wordt toegepast. Tenslotte wordt er de aandacht op gevestigd, dat het vorenstaande niet alleen op de omzetten van de eigenlijke bedrijfskantine van toepassing is, maar op alle verstrekkingen van spijzen en dranken aan het personeel, ongeacht op welke wijze zulks geschiedt (bijv. via automaten of anderszins) en ongeacht of een kantine in eigenlijke zin aanwezig is.

  • 4. Of en in hoeverre het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel toepassing dient te vinden wordt eerst aan het einde van het boekjaar bezien. Overeenkomstig hetgeen in artikel 3 van het besluit is bepaald worden daartoe de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken c.q. van de grondstoffen daarvoor, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, vermeerderd met 25% en vergeleken met het totaal van hetgeen ter zake van de verstrekking van spijzen en dranken aan het personeel in rekening werd gebracht (in dit bedrag is de omzetbelasting derhalve wel begrepen). In vorenbedoelde bedragen dient de in- en verkoop van tabaksartikelen niet te worden begrepen. Indien echter het maken van een splitsing op dit punt bijzondere problemen oplevert, bestaat er overigens geen bezwaar tegen dat wordt uitgegaan van bedragen waarin de in- resp. verkopen van bedoelde artikelen wél zijn begrepen (vgl. ook het onder punt 3. vermelde).

  • 5. Het bedrag waarmee de onder punt 4 bedoelde met 25% verhoogde aanschaffingskosten van spijzen en dranken c.q. van de grondstoffen daarvoor het totaal van de aan het personeel in rekening gebrachte bedragen te boven gaat dient voor de toepassing van artikel 4 van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 te worden toegerekend aan de personeelsleden die voor de verstrekking van de spijzen en dranken in aanmerking komen. Bij toetsing van de aldus gevonden bedragen aan het in artikel 4, eerste lid, van het besluit vermelde bedrag van € 227, dienen overigens ook de aan bedoelde personeelsleden ten goede komende voorzieningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter c in aanmerking te worden genomen. Indien de desbetreffende bedragen per personeelslid te samen genomen bedoeld bedrag van € 227 niet overschrijden, blijft uitsluiting van aftrek van voorbelasting zowel wat de verstrekking van spijzen en dranken als wat de overige voorzieningen betreft achterwege. Indien echter het bedrag van € 227 per personeelslid wordt overschreden, dient in elk geval over het verschil tussen de met 25% vermeerderde aanschaffingskosten van spijzen en dranken c.q. van grondstoffen daarvoor en het totaal van de aan het personeel in rekening gebrachte bedragen het in artikel 3, eerste lid, van het besluit vermelde gemiddelde percentage van 6 te worden voldaan. In dat geval kunnen blijkens artikel 4, tweede lid, van het besluit de overige voorzieningen afzonderlijk opnieuw aan het bedrag van € 227 worden getoetst.