Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten die al aan het
EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al
dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).
Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer
Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een
afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander
en het familielid:
-
• daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU; en
-
• gedurende ten minste drie maanden van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat
voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd
in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG en tijdens dat daadwerkelijke verblijf een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.
Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander uit het Verenigd Koninkrijk na
gebruik van recht op vrij verkeer
Voor een uit het derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat bij
terugkeer uit het Verenigd Koninkrijk een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel
21, eerste lid, VWEU als:
-
• de Nederlander en het uit een derde land afkomstige familielid voldoen aan de voorwaarden
genoemd onder ‘Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van
recht op vrij verkeer’;
-
• de Nederlander vóór of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was;
en
-
• het uit een derde land afkomstige familielid vóór of op 31 december 2020 reeds familielid
is met de Nederlander en ook daarna (op het moment dat het uit een derde land afkomstige
familielid zich bij de Nederlander in het Verenigd Koninkrijk voegt én na terugkeer
in Nederland) sprake is van een bestendigde familierechtelijke relatie met de Nederlander.
De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde
vereisten is voldaan.
De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.
Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn
In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande
lijn.
Ten laste zijn van
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie,
dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt
om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar
het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund
door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel
zijn.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is
als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in
zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning
is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts
aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn
economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom
het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d,
Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de
burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig
een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften
te voorzien in zijn land van herkomst.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts
aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid
ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor
het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land
van herkomst.
Duurzame relatie
De IND neemt in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb aan dat een burger van de
Unie en de ongehuwde partner een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan
het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen gedurende een termijn van
zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende
die termijn feitelijk is samengewoond.
De IND kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als
duurzaam aanmerken als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
De IND betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de burger van de Unie en de
ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen.
Verder kan de IND daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken
die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken
dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:
-
• de duur van de gezamenlijke huishouding;
-
• het dragen van zorg voor elkaar;
-
• het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;
-
• het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke
schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;
-
• samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of
-
• de frequentie van het contact en elkaar zien.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
Reële en daadwerkelijke arbeid
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële
en daadwerkelijke arbeid verricht.
Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
EU-grensarbeid
De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet
vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7,
tweede, derde of vierde lid Vb, als:
-
• hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;
-
• hij arbeid verricht in Nederland, én;
-
• de burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland
uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten).
In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van
een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat
alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige
tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.
Beroepsopleiding
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder
‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:
Onvrijwillige werkloosheid
In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid
tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat
hier geen sprake van is.
Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste
lid, Vb en familieleden
De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als
blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment
dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor
zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Aanvraag ‘Toetsing aan EU-recht’ van het uit een derde land afkomstige familielid
van de burger van de Unie, als bedoeld in artikel 8.7 Vb
Het uit een derde land afkomstige familielid dient de aanvraag als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid Vb, in:
De aanvraag om afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan
blijkt, wordt hierna aangeduid als de aanvraag om toetsing aan EU-recht. De aanvrager
(het uit een derde land afkomstige familielid) overlegt bij zijn aanvraag de gegevens,
als bedoeld in artikel 8.13, derde lid, Vb. Uitzondering hierop is de verklaring van
inschrijving van de burger van de Unie bij wie hij verblijft. Vanaf 1 juli 2023 is
het uit een derde land afkomstig familielid niet meer verplicht om bij de aanvraag
een verklaring van inschrijving van de burger van de Unie te overleggen.
Het uit een derde land afkomstige familielid maakt na de indiening van zijn aanvraag
als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vb, zelf een afspraak bij een IND-loket voor
het afnemen van de voor het verblijfsdocument benodigde biometrie. Bij het IND-loket
ontvangt het uit een derde land afkomstige familielid ook het ‘bewijs van rechtmatig
verblijf en recht op arbeid hangende de procedure’ (zie in paragraaf B10/2.2 Vc onderdeel ‘Bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid hangende de procedure’).
De IND verstrekt het uit een derde land afkomstige familielid een verblijfsdocument
als bedoeld in artikel 8.13, vijfde lid, Vb, als de verblijfgevende burger van de
Unie voldoet aan artikel 8.12, lid 1, Vb en tevens wordt voldaan aan de voorwaarden
van de artikel 8.13, derde lid, Vb (uitgezonderd artikel 8.13, lid 3, onder b, Vb).
Bewijs van rechtmatig verblijf en recht op arbeid gedurende de procedure
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een uit een derde
land afkomstig familielid van een burger van de Unie na indiening van de aanvraag
als bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vb de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen’
(bijlage 7h, VV) met de aantekening ‘arbeid toegestaan’ en ‘tewerkstellingsvergunning
is niet vereist’.
Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers
nog niet geldt
De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog
niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument
met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:
-
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een
verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet
vereist’;
-
• aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken
geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van
de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht
bij die werkgever; of
-
• de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een
verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.
In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van
werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument
met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of
in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening:
'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer
van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt
de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf
maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid
dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers
nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht
de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.
Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen
van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart.
Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit
ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
-
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar)
dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
-
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke
zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
-
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding
dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de
vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel
8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond
dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad c.
-
• De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
-
• De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke
zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van
de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de
vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang
met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het
kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling
een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind,
alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
-
• de leeftijd van het kind;
-
• zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
-
• de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling,
evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze
laatste zou worden gescheiden.
De IND verstrekt aan de vreemdeling die verblijf beoogt als verzorgende ouder van
een minderjarig Nederlands kind onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing
aan het EU-recht de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage
7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.
In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’
(bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage
7g, VV):
-
• de Nederlandse nationaliteit van het minderjarige kind is niet aangetoond met een
geldig Nederlands paspoort;
-
• het Nederlandse kind is meerderjarig;
-
• de familierechtelijke relatie met het minderjarige Nederlandse kind is niet aangetoond;
-
• de vreemdeling is een stief-, pleeg- of opvangouder van het minderjarige Nederlandse
kind;
-
• er zijn indicaties van een schijnerkenning;
-
• er is geen bewijs geleverd van opvoedings- en/of verzorgingstaken door de vreemdeling;
-
• de vreemdeling heeft verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat;
-
• de vreemdeling kan niet op ondubbelzinnige wijze zijn identiteit en nationaliteit
aantonen;
-
• er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele,
werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
vormt; of
-
• het minderjarige Nederlandse kind staat niet ingeschreven in de BRP.
Op de sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet
is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan.