Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2022 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m 30-09-2022

Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

B1. Regulier algemeen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

2. Erkenning als referent

2.1. De erkenning als referent

De VOG

Op grond van artikel 2e, derde lid, Vw junctis artikelen 1.22, aanhef en onder b, Vb en 1.15 VV vraagt de IND een VOG aan degene die om erkenning als referent verzoekt (de aanvrager) als sprake is van één of meer strafrechtelijke antecedenten als genoemd in artikel 1.19 Vb ten aanzien van:

  • de aanvrager die verzoekt om erkenning als referent; en

  • de bij de aanvrager om erkenning als referent betrokken (rechts)personen.

Op grond van artikel 2e Vw junctis artikelen 1.18, 1.19, 1.22 Vb en de artikelen 1.12 t/m 1.15 VV wijst de IND de aanvraag tot erkenning als referent af als:

  • de aanvrager – als dit is vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007 – niet is ingeschreven in het handelsregister;

  • de aanvrager, die niet inschrijfplichtig is in het handelsregister, niet de in artikel 1.12 VV gevraagde persoonsgegevens van de bij de onderneming of rechtspersoon betrokken bestuurders aan de IND verstrekt;

  • de aanvrager failliet is, of in surseance van betaling verkeert;

  • de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een negatief advies heeft afgegeven inzake de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager;

  • de aanvrager, of de bij de aanvrager betrokken (rechts)personen, in het jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie keer failliet is verklaard;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning fiscale vergrijpboetes op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f Algemene wet inzake Rijksbelastingen zijn opgelegd;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de IND op grond van artikel 55a Vw;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18 juncto 19a van de Wav;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18b juncto 18c van de WML;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd op grond van een combinatie van artikel 55a Vw en/of artikel 18 Wav en/of artikel 18b juncto 18c WML;

  • de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van mensenhandel/mensensmokkel, strafbaar gesteld in artikel 197a WvSr;

  • de aanvrager in het kader van uitwisseling in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van zedendelicten, strafbaar gesteld in artikel 250a WvSr;

  • de aanvrager feitelijk wordt bestuurd door anderen dan op grond van de gegevens uit het handelsregister mag worden verondersteld; of

  • de aanvrager desgevraagd geen VOG, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verstrekt.

Op grond van artikel 2e Vw juncto artikel 1.19 en 1.22 Vb kan de IND de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen als:

  • a. de aanvrager om erkenning in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning boetes zijn opgelegd op grond van de Vw, Wav en/of WML door de IND of de Inspectie SZW. Hierbij wegen de volgende elementen mee:

    • de grondslag van de boete;

    • de hoogte van de opgelegde boete; en

    • de vraag of sprake is van meerdere opgelegde boetes.

  • b. een erkenning van de referent in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is ingetrokken.

Ad b.

Van deze bevoegdheid maakt de IND in ieder geval geen gebruik als het een intrekking betreft als bedoeld in artikel 1.15a VV of de intrekking op verzoek van de erkende referent heeft plaatsgevonden, zonder dat zich daarbij een van de gronden als neergelegd in artikel 2g, aanhef en onder a, b, of c, Vw heeft voorgedaan.

2.2. Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

Schorsen van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw juncto artikel 1.22 Vb schorst de IND de erkenning als referent omdat ernstige twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de erkend referent als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • de IND doet aangifte bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren tegen de referent of raakt bekend met de omstandigheid dat een ander overheidsorgaan aangifte heeft gedaan tegen de referent, dat er een opsporingsonderzoek is opgestart of vervolging is ingesteld tegen de referent;

  • de IND heeft een klacht ingediend tegen een referent bij de Landelijke Commissie Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs;

  • de Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek ingesteld naar een referent; of

  • de Inspectie SZW heeft een onderzoek naar fraude door de referent ingesteld in verband met het niet naleven van bepalingen uit de Wav of de Wml.

Een schorsing van de erkenning duurt drie maanden. De IND verlengt de schorsing steeds met drie maanden als advies van derden of de uitkomst van onderzoek door derden of het OM moet worden afgewacht om een besluit omtrent de erkenning als referent te kunnen nemen.

Intrekken van de erkenning als referent

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder c, Vw de erkenning als referent in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is voor de derde keer beboet wegens het niet naleven van de zorg- of informatieplicht waarbij de overtreding door de IND als ernstig is gekwalificeerd. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 9 van dit hoofdstuk;

  • de referent weigert om zijn medewerking te verlenen aan nalevingstoezicht door de IND;

  • de referent niet zorgvuldig toetst of de vreemdeling wiens overkomst hij wenst aan de verblijfsvoorwaarden voldoet; of

  • de referent heeft bij kennis of vermoedens van misstanden met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet adequaat opgetreden.

2.3. Beoordeling continuïteit en solvabiliteit van de onderneming

Hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de startende onderneming (als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV) voldoende is gewaarborgd advies opvraagt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

Voor een positief advies zijn minimaal 50 punten vereist (maximaal te behalen 100 punten).

Toets op inschrijving bij de Nederlandse Kamer van Koophandel

  • Is onderneming ingeschreven?

  • Wisseling vennoten/aandeelhouders/zeggenschap ten opzichte van aanvraagdatum?

  • Overname?

  • Surseance?

  • Faillissement?

Toets ondernemingsplan

  • 1. Criterium Marktpotentie

    • 1a. Product / dienst (maximaal te behalen 15 punten)

      • kenmerken

      • toepassing

      • behoefte (in hoeverre speelt product/dienst in op algemene marktbehoefte)

      • unique selling points

      Toelichting: Er is sprake van een duidelijke beschrijving van product of dienst. Het is aannemelijk gemaakt dat product of dienst, gelet op de marktontwikkelingen, potentie heeft. Unique selling points zijn aannemelijk gemaakt.

    • 1b. Marktanalyse (maximaal te behalen 25 punten)

      • potentiële klanten

      • concurrenten

      • toetredingsbarrières

      • samenwerking

      • risico’s

      • prijsbeleid

      • marketing / promotie

      Toelichting: De marktanalyse moet toegespitst zijn op de eigen specifieke bedrijfsomgeving. De analyse moet zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. Marktomvang, doelgroep, eigen potentiële marktaandeel; helder prijs-, marketing- en promotiebeleid; vergelijking met concurrentie; vergelijking met trends en branchegegevens, ook regionaal; te relateren aan eigen situatie/mogelijkheden. Eigen onderzoek of door derden.

  • 2. Criterium Organisatie (maximaal te behalen 20 punten)

    • ondernemingsstructuur

    • competenties

    Toelichting: Er is sprake van een heldere en adequate organisatiestructuur van de onderneming in Nederland; de juiste competenties op het gebied van ondernemerschap, management en vak inhoud zijn binnen de onderneming in Nederland aanwezig.

  • 3. Criterium Financiering

    • 3a. Solvabiliteit (verhouding Eigen vermogen – Totaal vermogen)

      Balanstotaal < € 50.000

      0 punten

      (ook bij solvabiliteit van 100%)

       
         

      Balanstotaal ≥€ 50.000 – <€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      3 punten

      ≥ 35% – < 50%

      8 punten

      ≥ 50%

      10 punten

         

      Balanstotaal ≥€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      5 punten

      ≥ 35% – < 50%

      10 punten

      ≥ 50%

      15 punten

      Toelichting: Uitgaande van de omzet- en liquiditeitsprognoses moet de solvabiliteitsprognose zodanig zijn, dat financiële tegenvallers gedurende drie jaar opgevangen kunnen worden.

    • 3b. Omzet

      <€ 125.000

      0 punten

      ≥€ 125.000 – <€ 250.000

      3 punten

      ≥€ 250.000 – <€ 500.000

      7 punten

      ≥€  500.000

      10 punten

      Toelichting: De omzetprognose is aannemelijk en stemt overeen met de marktpotentie (met name de marktanalyse).

  • 3c. Liquiditeitsprognose (maximaal te behalen 15 punten)

    (breakeven)

    Toelichting: De operationele cashflow (kasstroom uit de feitelijke bedrijfsactiviteiten) moet binnen drie jaar positief zijn.

Uitzondering op de hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd geen advies hoeft op te vragen bij de RVO als het niet gaat om een daadwerkelijk ‘startende’ onderneming als beschreven in artikel 1.13, tweede lid, onderdelen a tot en met e, VV.

De IND beoordeelt in beginsel de continuïteit en solvabiliteit van een au-pairbureau gevestigd in een andere lidstaat aan de hand van de gegevens/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI). In hoofdlijnen betekent dit dat:

  • de onderneming -voor zover vereist- geregistreerd staat in het handelsregister van de betreffende lidstaat. De volgende informatie wordt bij de beoordeling betrokken:

    • de activiteiten van de onderneming, de startdatum van de onderneming; en

    • of de gegevens/registratie in het IMI-systeem overeen komen met de gegevens op het aanvraagformulier;

  • de onderneming niet failliet mag zijn verklaard. Ook mag binnen de onderneming geen sprake zijn van surseance van betaling.

Op grond van artikel 1.13, vierde en vijfde lid, VV vraagt de IND wel advies op bij de RVO als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, ongeacht of het om een startende of gevestigde onderneming gaat. De IND hanteert dezelfde werkwijze als het een au-pairbureau betreft dat in een andere lidstaat van de EU of EER is gevestigd.

3. Aanvraagprocedures

3.1. Biometrische gegevens

Op grond van artikel 106a, eerste lid, Vw neemt de IND tien digitale vingerafdrukken af en maakt een gezichtopname van de vreemdeling van zes jaar en ouder voor het vaststellen of verifiëren van de identiteit bij:

  • een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • een aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf neemt tien digitale vingerafdrukken af en scant de door de vreemdeling ingeleverde pasfoto als:

  • de vreemdeling een mvv aanvraag indient; of

  • de referent in Nederland ten behoeve van de vreemdeling een mvv aanvraag indient.

De bevoegdheid in artikel 106a, eerste lid, Vw geldt niet voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 106a, vierde lid, Vw juncto artikel 8.27Vb.

3.2. Aanvraag tot erkenning als referent

De aanvrager dient de aanvraag tot erkenning als referent in bij een door de IND opgegeven postadres met een door de IND vastgesteld formulier dat bij de IND te verkrijgen is.

De aanvrager moet binnen een termijn van acht weken nadat de IND daarom verzoekt een VOG overleggen. De IND verlengt deze termijn als sprake is van bijzondere omstandigheden. Zie verder B1/3.3.1.2 Vc.

3.3. TEV-procedure

3.3.1. Begin van de TEV-procedure

De TEV-procedure vangt aan door:

  • indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of

  • indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de IND in Nederland.

In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.

De IND maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.

Bestendig verblijf

De IND neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:

  • verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;

  • in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of

  • verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.

De IND neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.

De IND neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.

Afwachten van de mvv-aanvraag in het buitenland

De IND wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling:

De IND wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.

Kennisgeving

De kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte wordt gesteld van de afgifte van een mvv aan de vreemdeling, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

3.3.2. Aanvraagprocedure mvv door de vreemdeling

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken;

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en

  • binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende brief van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.

De vreemdeling van zes jaar en ouder moet tien digitale vingerafdrukken af laten nemen en een pasfoto inleveren bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb).

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van vier weken na vaststelling van dit verzuim om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.

De IND stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:

  • a. binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde gegevens en bescheiden; en

  • b. binnen twee weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.

In geval van een inwilliging machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.

Uitzondering in geval van nareis

Als de mvv-aanvraag in het kader van nareis niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan geeft de IND de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb een termijn van vier weken na de brief om dit verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3.3.3. Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent heeft nagelaten alle daarvoor benodigde gegevens te verstrekken, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Indien de referent heeft nagelaten de leges te voldoen, ondanks dat de IND hem heeft bericht omtrent de hoogte van de leges, de betaalwijze en de termijn waarbinnen betaald moet worden, wordt de aanvraag, conform artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d, buiten behandeling gesteld, zonder de aanvrager in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in dat voor de afgifte van de mvv aan de vreemdeling:

  • nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;

  • de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft ingeleverd (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb); en

  • zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden en de IND een kennisgeving hoeft doen uitgaan naar de referent gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv aan de vreemdeling.

3.3.4. Afgifte mvv en inreis in Nederland

De vreemdeling moet binnen:

  • a. drie maanden na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en

  • b. 90 dagen vanaf de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.

De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:

  • de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen;

  • de vreemdeling later dan 90 dagen na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv); of

  • de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.

Indien zich na de kennisgeving feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot intrekking van de kennisgeving, legt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging deze voor aan de IND. De IND beziet de kennisgeving op de intrekking daarvan en in geval van intrekking van de kennisgeving wordt de aanvraag gelijktijdig afgewezen.

3.3.5. Ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent de verblijfsvergunning ambtshalve door uitreiking van het verblijfsdocument aan de vreemdeling in persoon.

Ook als niet meer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan als gevolg van een verandering van het beleid in de periode tussen de aanvraag van de mvv en de afgifte van de verblijfsvergunning verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve aan de vreemdeling.

3.3.5.1. Uitzondering in geval van nareis

De IND merkt de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel aan de in Nederland verblijvende referent van de vreemdeling aan als de startdatum van de nareistermijn van drie maanden. De IND beschouwt de aanvraag tot het verlenen van een (onverplichte) mvv die het familie- of gezinslid binnen drie maanden na het verlenen van de verblijfsvergunning asiel van de in Nederland verblijvende vreemdeling indient als een tijdig verzoek om nareis.

3.3.5.2. Geen ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de volgende situaties:

  • de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);

  • de kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte is gesteld van de afgifte van een mvv, ingetrokken is en de aanvraag gelijktijdig afgewezen is;

  • de mvv is ingetrokken;

  • de mvv is door de KMar aan de grens geannuleerd; of

  • de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.

Als de geldigheidsduur van de mvv is verlopen op het moment dat de vreemdeling zich meldt bij de IND dan kan de verblijfsvergunning regulier ambtshalve worden verleend als de medewerker van de IND oordeelt dat er verschoonbare redenen zijn waarom de vreemdeling zich na het verlopen van de geldigheidsduur van de mvv bij de IND meldt.

Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling of diens referent conform artikel 4:8 Awb in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze uit te brengen.

3.3.5.3. Ingangsdatum ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op artikel 3.57, eerste lid, Vb en op grond van artikel 3.57, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag, die in het mvv-aanvraagformulier is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen, als deze datum binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv valt.

3.4. Overige aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning regulier

3.4.1. Algemene bepalingen

3.4.1.1. De aanvraag

De herhaalde aanvraag

De IND merkt in het kader van artikel 4:6 Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.

Verzoek om heroverweging

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking als een aanvraag die niet is ingediend overeenkomstig de formele vereisten voor de indiening van een aanvraag.

De IND stelt de vreemdeling in de gelegenheid om aan de formele vereisten te voldoen.

Meer verblijfdoelen

De IND beoordeelt slechts één verblijfsbeperking per aanvraag, met uitzondering van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb dan wel artikel 3.6a Vb.

Ambtshalve toets

Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb, beoordeelt de IND ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb.

De IND doet dit volgens een vaste volgorde.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb als de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de aanvraag tot het verlengen van een geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb intrekt.

De IND maakt geen gebruik van de bevoegdheid om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder e, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. Dat laat onveranderd dat de IND – voor zover daar in wordt voorzien – ambtshalve een vergunning kan verlenen op grond van artikel 3.6b Vb.

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid, Vb, beoordeelt de IND:

  • Voor zover van toepassing en overeenkomstig paragraaf B11/2.5 Vc of er in het kader van een eerste reguliere aanvraag aanleiding bestaat een vergunning op grond van artikel 3.6ba Vb te verlenen;

  • en indien toepassing van artikel 3.6ba Vb niet aan de orde is, of er op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve reden is voor toepassing van artikel 64 Vw.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6 Vb en 6.1d Vb achterwege, als de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring oplegt. De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6ba Vb achterwege voor zover daar op grond van paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat.

3.4.1.2. Vereisten voor de indiening van de aanvraag

Plaats van indiening aanvraag

Op grond van artikel 3.101 Vb worden de volgende aanvragen ingediend bij de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • de aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De aanvrager dient de aanvraag in op een door de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar gemaakte wijze. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de aanvrager de leges moet betalen. De aanvrager dient de aanvraag in met het vereiste formulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

Uitzondering voor het indienen van de aanvraag bij de IND

De vreemdeling moet de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel indienen bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Beschikbaar tijdens de behandeling van de aanvraag

De IND kan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een aanwijzing geven door middel van model M117D, op de dag dat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een IND-loket indient. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

Leges

De IND eist dat de vreemdeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb de verschuldigde leges per kas of per elektronische betaling ter plekke aan het IND-loket voldoet.

Indiening door een wettelijk vertegenwoordiger

De IND merkt als wettelijke vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 23 Vw juncto artikel 3.99 Vb aan:

  • de ouder die het gezag heeft;

  • de voogd; of

  • de curator.

Als degene die een aanvraag indient namens een minderjarig kind niet aantoont diens wettelijke vertegenwoordiger te zijn, geeft de IND een termijn van drie maanden na vaststelling van dit verzuim om dat gebrek te herstellen. Het herstellen van het gebrek geschiedt door:

  • een voogdijvoorziening in Nederland; of

  • door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind die zich in het land van herkomst bevindt.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling als:

  • het kind voor wie de aanvraag is ingediend jonger is dan 12 jaar; en

  • de wettelijke vertegenwoordiging na afloop van genoemde termijn van drie maanden niet is aangetoond.

De IND stelt de aanvraag niet buiten behandeling als de aanvraag is ondertekend door een vreemdeling van 12 jaar of ouder.

3.4.1.3. Herstel verzuim

Als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan constateert de IND dat de aanvrager in verzuim is en geeft de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb, twee weken om dat verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

In afwijking hiervan geeft de IND de aanvrager:

  • een termijn van drie maanden na vaststelling van het verzuim dat de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarig kind niet is aangetoond (zie ook 3.3.1.2 bij indiening door een wettelijk vertegenwoordiger);

  • een termijn van vier weken na vaststelling van het verzuim dat de vreemdeling niet meteen een geldig document van grensoverschrijding kan overleggen;

  • een termijn van het tijdsverloop dat gemoeid is met de handeling van kas- of elektronische betaling, als sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per elektronische betaling heeft voldaan.

De IND geeft geen herstel verzuim als de IND van tevoren vaststelt dat de vreemdeling ook overigens niet voldoet aan één of meer voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel.

De IND verlengt de in de brief genoemde termijn om de aanvraag aan te vullen als sprake is van bijzondere omstandigheden.

De IND kan een (aanzienlijk) kortere termijn geven als:

  • sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, waarbij de IND de vreemdeling al voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gewezen op het ontbreken van informatie en/of bewijsmiddelen; en

  • de vreemdeling deze bewijsmiddelen desondanks niet heeft overgelegd op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.

3.4.1.4. Beslistermijn

Aanvragen van een erkende referent

De IND streeft ernaar om binnen een termijn van twee weken na ontvangst te beslissen op een door een erkende referent ingediende aanvraag met het oog op afgifte van een mvv of op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De IND beslist niet binnen twee weken op voornoemde aanvragen als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • de aanvraag is niet op de voorgeschreven wijze en voorzien van de benodigde gegevens ingediend;

  • een nader onderzoek is vereist;

  • het betreft een aanvraag voor een vergunning voor verblijf en arbeid;

  • het betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarvoor een TWV is vereist; of

  • de aanvraag wordt niet aan de hand van de eigen verklaringen van de erkende referent beoordeeld, maar aan de hand van de onderliggende gegevens.

3.4.1.5. Bekendmaking van de beschikking

De IND verzendt geen beschikking in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. De grondslag van de inbewaringstelling moet worden gewijzigd en beide beschikkingen worden tegelijkertijd aan de vreemdeling uitgereikt;

  • de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Zie A4/3.4;

  • tegen de vreemdeling wordt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw uitgevaardigd. Zie A4/2.4.2;

  • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd;

3.4.1.6. Intrekking van de aanvraag

De vreemdeling kan alleen met een model M53 zijn aanvraag om een verblijfsvergunning intrekken als hij in bewaring is gesteld.

3.4.2. Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Identificatie vreemdeling

De vreemdeling moet een gezichtopname laten maken en tien digitale vingerafdrukken laten afnemen door de IND voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 3.102a Vb).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.

Verblijfssticker

De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (bijlage 7g VV):

  • aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en

  • voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.

Uitreiking verblijfsdocument

De IND reikt het verblijfsdocument uit:

  • aan de vreemdeling in persoon;

  • bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en

  • bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.

De korpschef reikt het verblijfsdocument aan de vreemdeling uit, als:

  • de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld; en

  • veiligheidsaspecten uitreiking door de IND belemmeren.

Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vw

De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.

Op deze regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.

  • uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het bepaalde in paragraaf A4/7.3 Vc is van toepassing.

4. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

4.1. Mvv-vereiste

Vrijstelling MVV-vereiste op medische grond

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of

  • als er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

4.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND merkt een geldig paspoort dat door de Nederlandse autoriteiten wordt erkend, aan als geldig document voor grensoverschrijding. De IND merkt een blanco paspoort niet aan als een geldig document voor grensoverschrijding, omdat in dit geval voor afgifte geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.

Uitzonderingen

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als de vreemdeling behoort tot een van de volgende categorieën:

  • onderdanen van Somalië, zolang er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië en Nederland de Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten niet erkent; of

  • hier te lande geboren kinderen die een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor verblijf bij ouder (familie- of gezinslid) aanvragen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

De IND wijst de aanvraag af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en als enkele reden daarvoor aanvoert dat hij:

  • terug moet naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen;

  • zijn militaire plicht moet vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document van grensoverschrijding; of

  • een medische behandeling in Nederland ondergaat.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend voor het volgende verblijfsdoel:

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B8);

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

4.3. Middelen van bestaan

4.3.1. Inleiding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is de IND bevoegd de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling of de persoon bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen voor de beoordeling van de middelen van bestaan van een vreemdeling. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw worden bij de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan in sommige gevallen ook de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven betrokken. Wanneer de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven – al dan niet samen met die van de vreemdeling – worden beoordeeld, is dit in het betreffende materiehoofdstuk aangegeven.

4.3.2. Algemene beleidsregels

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:

  • de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;

  • de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en

  • de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.

De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij:

  • het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling; of

  • de middelen van bestaan worden berekend in de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb of in de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV. In dat geval is het normbedrag van toepassing zoals dat gold in die betreffende periode.

Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.

Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.

Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.

Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.

De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.

4.3.3. Inkomen per inkomstenbron

In de navolgende paragrafen worden, in aanvulling op de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 Vb en 3.19 VV, per bron de beleidsregels genoemd die bij de beoordeling van de zelfstandigheid, duurzaamheid en voldoende hoogte van de middelen van bestaan van toepassing zijn.

4.3.3.1. Inkomen uit arbeid in loondienst

De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en

  • over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.

De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.

Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.

Flexibele arbeid

De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.

Samenvoegen van inkomstenbronnen

De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

Kortdurende werkloosheid

De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. De IND merkt als zelfstandige inkomsten ook aan inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet. In deze periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.

Beroep op de algemene middelen

Als de vreemdeling tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.

Als de vreemdeling tijdens de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.24b VV.

Proeftijd

Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.

Onregelmatige inkomsten en loon in natura

De IND merkt onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.

4.3.3.2. Inkomen uit arbeid als zelfstandige

De IND beoordeelt de middelen van bestaan van een vreemdeling op basis van een overeenkomst van opdracht als freelancer op dezelfde wijze als het inkomen van een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht.

De IND betrekt het gemiddeld inkomen per boekjaar bij de beoordeling of de inkomsten uit arbeid als zelfstandige voldoende zijn. De IND middelt niet tussen meerdere boekjaren.

De IND beoordeelt aan de hand van de inkomsten uit het verleden van de zelfstandige of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd is. Deze beoordeling is alleen van toepassing op referenten die arbeid als zelfstandige verrichten.

4.3.3.3. Inkomsten uit eigen vermogen

De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.

Tot 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als 4% van het eigen vermogen zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

Vanaf 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als het voordeel uit de grondslag sparen en beleggen, zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

4.3.3.4. Inkomsten uit overige bron

De IND merkt de middelen van bestaan van de vreemdeling uit overige bronnen als zelfstandig aan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb als de vereiste wettelijke premies en belastingen zijn afgedragen.

De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

  • een taakstraf; of

  • een onvoorwaardelijke geldboete.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af wegens gevaar voor de openbare orde als het transactieaanbod of de strafbeschikking er uitsluitend toe strekt dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld-of geluidsdragers.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Een gevaar voor de nationale veiligheid kan ook blijken uit de omstandigheid dat de vreemdeling:

4.5. Medisch onderzoek

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af of verleent de IND niet ambtshalve een verblijfsvergunning als de vreemdeling:

  • niet bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • niet meewerkt aan de behandeling van de tbc.

De IND werpt het bovenstaande niet tegen bij de beoordeling van de voortzetting van het rechtmatig verblijf.

Als de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ ondertekent, geeft de IND hem een termijn van twee weken om dat alsnog te doen. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling de intentieverklaring niet binnen de hiervoor gegeven termijn ondertekent. Als sprake is van een erkende referent neemt de IND genoegen met een eigen verklaring van de referent waarin deze verklaard dat de vreemdeling bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan.

Als de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor toelating voldoet, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de voorwaarde dat de vreemdeling daadwerkelijk binnen drie maanden na afgifte van het verblijfsdocument een tbc-onderzoek bij de GG&GD ondergaat.

In de volgende gevallen trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in:

  • de vreemdeling is niet bereid een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • de vreemdeling werkt niet mee aan de behandeling van de tbc.

4.6. Niet voldoen aan de beperking

Op grond van artikel 16, eerste lid, onder g, Vw, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet voldoet aan de specifieke voorwaarden (de beperking) van het doel waarvoor hij wil verblijven.

4.7. Inburgeringsvereiste buitenland

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, zoals deze luidden tot 1 januari 2022, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022 verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning;

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering.

De medische omstandigheden blijken uit een medische vragenformulier, dat is ingevuld door een arts die is aangewezen door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De IND beoordeelt aan de hand van het medische vragenformulier of de vreemdeling als gevolg van een medische aandoening voor een periode van drie jaar niet in staat is om (een deel van) het basisexamen af te leggen, dan wel om inspanningen te leveren ter voorbereiding op (een deel van) het basisexamen inburgering.

De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

4.8. Onjuiste gegevens

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum kort verblijf, machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid; en

  • sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven;

tenzij, gelet op de individuele omstandigheden van het geval, de tegenwerping hiervan onevenredig zou zijn.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tevens af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de voorliggende aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden leiden; en

  • de vreemdeling de voorliggende aanvraag heeft ingediend voordat het tot zijn uitzetting of gecontroleerde vertrek is gekomen;

tenzij, gelet op de individuele omstandigheden van het geval, de tegenwerping hiervan onevenredig zou zijn.

Bij de afweging of de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, betrekt de IND in ieder geval:

  • de mate waarin sprake was van verwijtbaarheid bij het verstrekken van onjuiste gegevens; en

  • de aard van de eerder verstrekte onjuiste gegevens en de ernst die daaraan wordt toegekend. Er wordt onder meer een zwaar gewicht toegekend aan:

    • ° een gefingeerd dienstverband; en

    • ° een schijnrelatie.

Deze opsomming is niet limitatief. De IND kan ook andere omstandigheden betrekken. Het ligt op de weg van de vreemdeling om individuele omstandigheden naar voren te brengen. Bij de beoordeling kunnen daarnaast alle bekende, in het dossier aanwezige feiten en omstandigheden worden betrokken.

4.9. Illegaal verblijf

Met inachtneming van artikel 17a Vw en artikel 3.77, achtste en negende lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw af als de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw als door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt die verband houdt met een beperking als opgesomd in artikel 6.6 VV.

5. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

5.1. Algemeen

De IND maakt bij de verlening van de verblijfsvergunning terughoudend gebruik van de in artikel 3.4, tweede lid, Vb neergelegde bevoegdheid om de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking nader te omschrijven.

De IND vermeldt bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vb of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

De beperking en de arbeidsmarktaantekening waaronder de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, zijn in de desbetreffende materiehoofdstukken nader uitgewerkt.

5.1.1. Overgangsrecht nieuwe arbeidsmarktaantekening

Aan de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument van de vreemdeling die vóór 1 april 2017 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, ‘houder van een Europese blauwe kaart’, ‘wetenschappelijk onderzoek in het kader van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘Studie’, kunnen dezelfde rechten worden ontleend als aan de arbeidsmarktaantekening zoals die vanaf 1 april 2017 geldt voor deze verblijfsdoelen.

Aan de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument van de vreemdeling die vóór 1 oktober 2018 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ kunnen per 1 oktober 2018 dezelfde rechten worden ontleend als aan de arbeidsmarktaantekening zoals die vanaf 1 oktober 2018 geldt voor dit verblijfsdoel.

5.2. Aantekening beroep algemene middelen

De IND stelt de vreemdeling vooraf schriftelijk in kennis dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. De IND doet dit door een aantekening op te nemen op:

  • het verblijfsdocument; of

  • de beschikking waarbij de IND de verblijfsvergunning toekent.

5.3. Wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking

Het mvv-vereiste is van toepassing als de aanvraag tot wijziging van de beperking wordt ingediend na de redelijke termijn van twee jaar (zie B1/6.1 ad b voor een toelichting op de redelijke termijn).

De aanvraag tot wijziging van de beperking is vereist als de vreemdeling zijn verblijf in Nederland wil voortzetten op grond van een andere beperking dan de beperking waaronder hij aanvankelijk is toegelaten.

De aanvraag tot wijziging van de beperking is ook vereist als de vreemdeling gezinshereniging wil bij een ander familie- of gezinslid dan bij wie hij aanvankelijk is toegelaten.

Een aanvraag tot wijziging van de beperking is niet vereist in alle andere gevallen waarin de vreemdeling zijn verblijf wil voortzetten onder dezelfde beperking, maar bij een andere referent dan bij wie hij oorspronkelijk is toegelaten.

In een dergelijk geval moet:

  • a) de vorige referent de vreemdeling afmelden bij de IND met een bij de IND te verkrijgen formulier; en

  • b) de nieuwe referent de vreemdeling met een bij de IND te verkrijgen formulier aanmelden bij de IND.

Ad b)

De nieuwe referent moet zich met het formulier referent stellen van de vreemdeling en verklaren dat de vreemdeling nog steeds aan alle voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voldoet. De melding moet binnen vier weken na de opgetreden wijziging door de IND zijn ontvangen.

5.4. Voorschriften

De vreemdeling voldoet aan het voorschrift van artikel 3.7, tweede lid, Vb als hij voor zijn verblijf een passagebiljet deponeert dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning.

Als de IND het voorschrift tot het deponeren van een waarborgsom, als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, aan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verbindt, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van de factuur het op de factuur vermelde bedrag te voldoen. De IND geeft bij het in gebreke blijven van de vreemdeling, de vreemdeling één keer de gelegenheid (door middel van een aanmaning) om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen.

De IND verbindt geen voorschrift aan het verblijfsdocument dat is verleend op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

5.5. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 3.58 Vb verleent en verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tot het maximum dat op basis van dit artikel mogelijk is, tenzij in de materiehoofdstukken is opgenomen dat de IND de betreffende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een kortere geldigheidsduur verleent of verlengt.

6. Het verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

6.1. Toetsing aanvraag van het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend.

De IND toetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als sprake is van:

Ad a. Tijdige indiening

De IND neemt aan dat een termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, als de verlengingsaanvraag is ingediend binnen vier weken na afloop van de aan hem verleende vergunning.

De IND verlengt de verblijfsvergunning in beginsel aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als:

  • de vreemdeling aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning; en

  • de vreemdeling het bewijs dat hij voldoet aan de geldende voorwaarden uiterlijk binnen vier weken na het bieden van herstel verzuim aan heeft geleverd.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zonder meer aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als de vreemdeling (of de erkend referent) de aanvraag om verlenging heeft ingediend meer dan vier weken na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande verblijfsvergunning. De vreemdeling krijgt de gelegenheid aannemelijk te maken dat sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen is. Op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeelt de IND of de te late indiening aan de vreemdeling kan worden toegerekend.

De IND rekent een te late indiening van de aanvraag niet toe aan de vreemdeling als hij zich als achtergelaten vreemdeling zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend. De IND houdt rekening met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

Ad b. Binnen redelijke termijn ingediende aanvraag

De in artikel 3.82, eerste lid, Vb bedoelde redelijke termijn is twee jaar.

Als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekt (al dan niet met terugwerkende kracht), vangt de redelijke termijn aan op de dag na bekendmaking van het intrekkingsbesluit.

Als de IND de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt en er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag:

  • tijdig is ingediend als deze is ingediend vóór het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken; of

  • niet tijdig is ingediend als deze is ingediend ná het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is ingetrokken.

Als de IND het Nederlanderschap intrekt op grond van artikel 14 RWN, dan is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, of het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten zouden hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur.

6.2. Gronden voor het niet-verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer in ieder geval één van de in artikel 18 Vw genoemde gronden zich voordoet.

Op grond van artikel 19 Vw trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, Vw genoemde gronden.

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van de aanvullende cao Rijk uitzendingen (ACRU), die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • j. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • k. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • l. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

De toepasselijke regels voor verplaatsing van het hoofdverblijf door houders van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen staan in paragraaf D1/2.6 Vc.

6.2.3. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND past de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb ook toe als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft niet tijdig een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning;

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is door de IND ontvangen binnen twee jaar nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er zijn geen onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland gevestigd.

Voor toepassing van artikel 3.86, vierde lid, Vb beoordeelt de IND of sprake is van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven. Het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc is van overeenkomstige toepassing.

TBS-maatregel

Bij de verlenging van de TBS-maatregel (artikel 37a WvSr) beziet de IND of het verblijfsrecht van een vreemdeling met toepassing van de glijdende schaal als genoemd in art. 3.86, tweede lid Vb kan worden beëindigd. Daarbij is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.

In het buitenland gepleegde en/of berechte inbreuk op de openbare orde

Voor de toepassing van artikel 3.86, achtste lid Vb verzoekt de IND het OM te beoordelen of het buiten Nederland gepleegde feit een misdrijf oplevert en welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd. Hierbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de officier van justitie ter zitting.

Aan het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Nationale veiligheid

Voor de toepassing van deze grond is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.

6.2.4. Middelen van bestaan

De IND kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens het niet voldoen aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, afwijzen, als de verblijfsvergunning is verleend in het kader van gezinsmigratie en de vreemdeling en/of de hoofdpersoon een beroep doet/doen op de algemene middelen.

6.3. Niet-verlenging en intrekking verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Voor de beleidsregels over de gronden voor niet-verlenging en intrekking wordt verwezen naar hetgeen onder paragraaf B1/6.2. Vc is vermeld.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in met ingang van de datum waarop niet (meer) werd voldaan aan de voorwaarden.

Vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht in, maar met ingang van de datum van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning, als de vreemdeling:

  • niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend;

  • rechtmatig verblijft op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80; en

  • geen onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden hebben geleid.

Voor de regels over het verkrijgen, ontzeggen en beëindigen van rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80 wordt verwezen naar paragraaf B10/4 Vc.

Ambtshalve toets

Als de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd intrekt of niet verlengt, zijn de regels van artikel 3.6, eerste, tweede en vierde lid, Vb overeenkomstig artikel 3.6, vijfde lid, Vb van toepassing.

Als de IND geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid Vb, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve of er reden is voor toepassing van artikel 64 Vw. De IND beoordeelt uitsluitend ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46 Vb of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als:

  • de vreemdeling zich in het kader van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beroept op medische omstandigheden; en

  • de vreemdeling zijn relevante medische gegevens en overige bewijsmiddelen heeft overgelegd (zie paragraaf A3/7.1 Vc).

Zie ook paragraaf B1/3.4.1.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets.

7. Rechtsmiddelen

7.1. Het indienen van rechtsmiddelen

De in artikel 70, eerste lid, Vw genoemde personen dienen het bezwaar- of administratief beroepschrift in bij de IND. Een bezwaarschrift in visum- -zaken wordt gericht aan de Visadienst. Een bezwaar in mvv-zaken wordt gericht aan de IND.

Als het bezwaar- of administratief beroepschrift niet voldoet aan één of meerdere van de in artikel 6:5 Awb genoemde vereisten voor het in behandeling nemen ervan, stelt de IND de indiener van het bezwaar- of administratief beroepschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken hieraan alsnog te voldoen.

Uitstel van het indienen van nadere gronden

Voor het indienen van de nadere gronden als bedoeld in artikel 6:5 Awb bij het bezwaar- of administratief beroepschrift verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is en de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk heeft aangetoond dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond; of

  • d. bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel tot vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND.

Ad a.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad b.

Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND ervan uit dat de zaken van de betreffende gemachtigde door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen. Als door het uitstel aan de gemachtigde de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a.

Ad d.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan honoreert de IND het verzoek om uitstel. De IND verstaat onder het in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure optreden als rechtshulpverlener/ gemachtigde ook het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

De IND wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van rechtshulpverlener.

7.2. Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

Aantekening

De IND plaatst in het identiteitspapier en/of geldig document voor grensoverschrijding van een vreemdeling:

  • 1. een aantekening luidende: ’bezwaar/administratief beroep ingediend ... (datum)’, als de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist;

  • 2. een sticker ’Verblijfsaantekeningen vervolgprocedures’ (bijlage 7i VV), als de vreemdeling bezwaar maakt tegen een besluit waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd. Het verblijfsdocument wordt niet ingehouden als de uitzetting achterwege blijft. Op deze sticker vult de IND de datum en het nummer van het geldig document voor grensoverschrijding in achter de tekst ’bezwaar ingediend...’.

Ad 1.

De IND haalt de aantekening door als het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. De ambtenaar die de doorhaling verricht dateert deze en voorziet deze van zijn paraaf.

7.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd;

  • e. sprake is van misbruik van recht; of

  • f. er sprake is van een in werking getreden inreisverbod als bedoeld in A4/2.6 Vc.

De IND staat het de vreemdeling evenmin toe een voorlopige voorziening af te wachten die is ingediend in het kader van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, zoals opgenomen in paragraaf B9/6 Vc indien:

  • Er sprake is van een reeds in de jurisprudentie aanvaarde afwijzingsgrond, en

  • Uitgesloten is dat in bezwaar te verstrekken gegevens aanleiding kunnen geven tot een andere beoordeling van die afwijzingsgrond.

De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De IND betrekt bij de vraag of er sprake is van een eerste voorlopige voorziening in het kader van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6 Vc) ook de eerdere procedures in het kader van voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

Ad f.

Er is sprake van een in werking getreden inreisverbod als:

  • aan de vreemdeling een inreisverbod is opgelegd;

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland heeft verlaten; en

  • de vreemdeling in de tussentijd Nederland (weer) is ingereisd, terwijl de duur van het inreisverbod nog niet is verstreken.

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien ten aanzien van een vreemdeling jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd een voorlopige voorziening wordt toegewezen, wordt deze toewijzing geacht automatisch mede de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

8. Bewijsmiddelen

8.1. Algemeen

In deze paragraaf is opgenomen welke bescheiden de IND beschouwt als bewijsmiddelen van de voorwaarden voor erkenning als referent en de algemene toelatingsvoorwaarden. In ieder materiehoofdstuk (B2 tot en met B12) is opgenomen welke bescheiden door de IND zijn aangemerkt als bewijsmiddelen van de verblijfsdoelspecifieke toelatingsvoorwaarden. Het is niet (in alle gevallen) uitgesloten dat ook met andere bescheiden kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, mits van deze bescheiden dezelfde bewijskracht uitgaat.

Dat de bewijsmiddelen in de beleidsregels zijn opgenomen, betekent niet in alle gevallen dat de (erkende) referent of de vreemdeling deze over moet leggen bij de aanvraag (zie paragrafen 8.2.1 en 8.3.1). De IND maakt aan de hand van de aanvraagformulieren kenbaar welke bescheiden de aanvrager over moet leggen bij de aanvraag.

Uit de genoemde bewijsmiddelen moet volgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

8.1.1. Gelegaliseerde bescheiden

De IND baseert zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen (verder de Circulaire).

De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.

8.1.2. Gebruik van gegevens uit aangewezen administraties als bedoeld in artikel 2d Vw

Als de IND het voornemen heeft de aanvraag tot erkenning als referent of de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van gegevens van de in bijlage 20 en 21 VV genoemde administraties (de aangewezen administraties) af te wijzen en deze gegevens wijken af van door de referent of vreemdeling verstrekte gegevens, dan:

  • stelt de IND de referent of vreemdeling schriftelijk in kennis van dit voornemen onder vermelding van de gegevens en de administratie(s) waaruit deze gegevens afkomstig zijn; en

  • biedt de IND tegelijkertijd op grond van artikel 4:7 Awb een termijn van twee weken aan de vreemdeling of referent om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

De IND neemt een besluit op de aanvraag op basis van de gegevens uit een aangewezen administratie als bedoeld in artikel 2d Vw als:

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen; of

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen bewijsstukken over heeft gelegd op grond waarvan de IND kan aannemen dat de gegevens uit de aangewezen administratie onjuist zijn.

Opvragen van gegevens en bescheiden

Op grond van artikel 24a, derde lid, Vw vraagt de IND bij de vreemdeling of de (erkende) referent gegevens en bescheiden op als:

  • een aangewezen administratie (tijdelijk) is vervuild of om andere redenen onbruikbaar is;

  • gerede twijfel bestaat over de juistheid of de volledigheid van de uit de aangewezen administratie verkregen gegevens;

  • aanlevering van relevante wijzigingen in de aangewezen administratie aan de IND onvoldoende snel is om inzage in de actuele situatie te hebben; of

  • de erkende referent de eigen verklaring niet wil of kan afleggen.

8.2. Bewijsmiddelen aanvraag tot erkenning

8.2.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 2d Vw, juncto artikel 1.16 VV vraagt de IND voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning als referent de volgende gegevens en bescheiden in beginsel op bij de aangewezen administraties:

  • een (uitgebreid) uittreksel uit het handelsregister;

  • bekendmakingen van rechtbanken van surseance van betaling of faillissement;

  • bewijs van het nastreven van een culturele doelstelling;

  • bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling in het register van onderwijsinstellingen die de gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs hebben ondertekend;

  • bewijs van inschrijving van een opleiding in het CROHO-register;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen voor het verzorgen van opleidingen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • bewijs dat voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 2 Wet op het voortgezet onderwijs;

  • bewijs dat beroepsonderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • bewijs van vermelding in het NARCIS;

  • bewijs van vermelding in het Register Normering Arbeid; en

  • beschikbare bewijsmiddelen/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI), als het gaat om een au-pairbureau gevestigd in een lidstaat van de EU of EER.

De IND neemt een beslissing op basis van gegevens van andere overheden.

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

De IND beschouwt een uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel van het in surseance van betaling zijn of het in faillissement verkeren van een referent die om erkenning verzoekt in de volgende twee gevallen:

  • de referent die om erkenning verzoekt is niet inschrijvingsplichtig in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007;

  • een au-pairbureau dat ingeschreven staat in een andere lidstaat van de EU of EER.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps

De IND verlangt de volgende aanvullende bewijsmiddelen in het geval een organisatie optreedt als referent voor uitwisselingsjongeren die in Nederland vrijwilligerswerk willen verrichten in het kader van het European Solidarity Corps:

  • een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

  • een goedkeuring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het uitvoeren van een uitwisselingsprogramma.

Erkenning als referent voor arbeid

De IND verlangt van een onderneming die zich bezighoudt met het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of payrolling aanvullend het volgende bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de erkend referent een onderneming is met ten hoogste 50 medewerkers, ofwel een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers, als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onder b, VV:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een startende vestiging van een buitenlands bedrijf:

  • een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA).

De IND beschouwt als bewijs voor rechtspersoonlijkheid van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

De IND beschouwt bij zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid als bewijsmiddel:

  • bescheiden waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van deze koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND verlangt als bewijsmiddel van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV:

  • een ondernemingsplan.

Dit ondernemingsplan kan aangevuld worden met bijvoorbeeld de volgende bewijsmiddelen waaruit de continuïteit en solvabiliteit blijkt:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

De IND verlangt geen ondernemingsplan in de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 1.13, tweede lid onderdelen a t/m e VV. De IND beschouwt in die gevallen als bewijsmiddel van de continuïteit en de solvabiliteit de documenten zoals opgesomd in de verschillende onderdelen van het tweede lid van dit artikel.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voor de inhoudelijke beoordeling van continuïteit en solvabiliteit van de onderneming wordt verwezen naar paragraaf B1/2.3 Vc.

8.3. Bewijsmiddelen aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier

8.3.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 24a Vw juncto artikel 3.34l VV vraagt de IND voor de beoordeling van de verblijfsaanvraag de volgende gegevens en bescheiden op bij de aangewezen administraties:

  • bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP;

  • bewijs van inschrijving huwelijk in de BRP;

  • bewijs van verbreking huwelijk;

  • bewijs van burgerlijke staat;

  • bewijs van adresgegevens;

  • een uittreksel uit het handelsregister;

  • bewijs van inschrijving in het BIG-register.

8.3.2. Bewijsmiddelen vrijstelling leges op grond van artikel 8 EVRM

De IND beschouwt als bewijsstukken dat vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen:

  • een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de referent; en

  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.

8.3.3. Bewijsmiddelen TEV-procedure

De IND beschouwt officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft als bewijsmiddel van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als bedoeld in B1/3.2.1 en de periode van rechtmatig verblijf.

8.3.4. Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste

Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.24b VV nog zes maanden beschikbaar zijn, een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau).

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

    • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

    • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

    • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet wil of kan ondertekenen, relevante gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat er antecedenten zijn.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met de verklaring dat de vreemdeling het basisexamen inburgering met goed gevolg heeft afgelegd als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan heeft de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.

De IND beschouwt conform de Wet inburgering en het Besluit inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, waaruit blijkt dat een bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen opleiding is afgerond, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een kopie van het besluit waaruit blijkt dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten, omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het basisexamen niet behoeven te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de kennis van de Nederlandse samenleving van het basisexamen niet behoeft te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het vereiste dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

  • een uittreksel van de Basisregistratie personen (BRP) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op bijzondere individuele omstandigheden:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij een positief resultaat is behaald voor het onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor het onderdeel Leesvaardigheid. Een afschrift van deze resultaten voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag;

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen; en

een kopie van het vragenformulier dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts, in het geval van medische omstandigheden (bijlage 19 VV).

8.3.5. Bewijsmiddelen aanvraag verlenging verblijfsvergunning

Studie

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling na toelating zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een jaarlijks door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Eigen verklaring vreemdeling middelen van bestaan in het kader van studie’.

8.3.6. Bewijsmiddelen aanvraag vervanging of vernieuwing document

Als sprake is van verlies of diefstal van het verblijfsdocument, beschouwt de IND een kopie van het proces-verbaal van de aangifte bij de politie van verlies of diefstal van het verblijfsdocument als bewijsmiddel hiervan.

8.4. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van het tolkencentrum als bewijsmiddel, waaruit moet blijken:

  • wanneer de eerstvolgende datum is waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is; of

  • dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

9. Bestuurlijke boete

9.1. Inleiding

Uit artikel 55a Vw volgt dat de IND boetes op kan leggen aan zowel de (erkend) referent als aan de vreemdeling.

De IND kan een bestuurlijke boete in ieder geval aan de referent opleggen in het geval van een overtreding van één van de volgende wettelijke verplichtingen:

  • 1. De zorgplicht van de erkend referent;

  • 2. De informatieplicht van de referent;

  • 3. Het volledig en naar waarheid afleggen van eigen verklaringen; en

  • 4. De administratieplicht van de referent.

De IND kan een bestuurlijke boete opleggen aan een vreemdeling als sprake is van het overtreden van de informatieplicht.

De IND kan een bestuurlijke boete alleen opleggen aan de vreemdeling als:

  • a. de vreemdeling geen referent heeft;

  • b. het aannemelijk is dat de vreemdeling op de hoogte was van het feit dat zijn referent niet langer voldeed aan zijn wettelijke verplichtingen als referent; of

  • c. het gegevens betreft waar alleen de vreemdeling van op de hoogte is.

Ad b:

De IND kan geen bestuurlijke boete opleggen als de vreemdeling binnen twee weken nadat hij op de hoogte raakte van het feit dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichting voldeed, de IND die informatie verstrekt.

Ad c:

De vreemdeling heeft zich niet gehouden aan de uit artikel 4.43, eerste lid, Vb voortvloeiende termijn van vier weken.

De IND stelt de vreemdeling schriftelijk op de hoogte dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichtingen voldoet als de IND grond heeft om aan te nemen dat de vreemdeling daarvan niet op de hoogte is. De vreemdeling krijgt een termijn van twee weken om de gegevens te controleren en wijzigingen aan te brengen.

De IND kan ook een bestuurlijke boete opleggen aan de vreemdeling in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling wordt op grond van artikel 4.38 Vb gevorderd informatie te verschaffen; en

  • de vreemdeling verschaft de gevraagde informatie niet of houdt zich niet aan de in de vordering bedoelde termijn.

9.2. Waarschuwing

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B9/5 Vc of er aanleiding bestaat een bestuurlijke boete op te leggen zonder dat de referent of de vreemdeling eerst wordt gewaarschuwd voor de begane overtreding(en).

Een waarschuwing blijft gedurende 24 maanden van kracht. Een waarschuwing op grond van artikel 55a Vw is geen besluit in de zin van de Awb. Op een waarschuwing zijn derhalve de voorbereidingsvereisten voor een beschikking, zoals het indienen van een zienswijze op een voornemen, niet van toepassing. Tevens is het niet mogelijk om rechtsmiddelen in te dienen tegen een waarschuwing.

Als de referent of de vreemdeling binnen 24 maanden nadat hij een eerste waarschuwing heeft gekregen opnieuw dezelfde wettelijke verplichting overtreedt, kan de IND ook een bestuurlijke boete opleggen bij een mindere ernstige overtreding als bedoeld in paragraaf B1/9.5 Vc.

9.3. Opleggen van een bestuurlijke boete

Cautie

De IND stelt de referent of vreemdeling in de gelegenheid om een zienswijze te geven op het voornemen om hem een bestuurlijke boete op te leggen. Dit kan schriftelijk of mondeling. In het laatste geval geeft de IND de in artikel 5:10a Awb bedoelde cautie, wat inhoudt dat de IND erop wijst dat de vreemdeling of referent niet verplicht is tot antwoorden omtrent de overtredingen.

De IND geeft deze cautie ook in de volgende gevallen:

  • vanaf het moment dat de referent, de vreemdeling of iemand anders tijdens een contactmoment (bijvoorbeeld aan de telefoon) met informatie komt die kan duiden op boetewaardig gedrag; of

  • vanaf het moment dat de referent of vreemdeling wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete.

Rapport van bevindingen

De IND legt op grond van artikel 5:53, tweede lid, Awb geen boete op zonder dat een rapport als bedoeld in artikel 5:48 Awb is uitgebracht en de referent of de vreemdeling de gelegenheid heeft gekregen om hierop een zienswijze naar voren te brengen. De IND maakt een rapport van bevindingen op waarin het volgende staat:

  • de dagtekening;

  • de naam van de overtreder;

  • de overtreding;

  • het overtreden voorschrift; en zo nodig

  • een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

De medewerker van de IND die het rapport van bevindingen opstelt, neemt in het rapport de relevante omstandigheden van het geval op, waaronder ook ontlastende omstandigheden.

Als daartoe aanleiding bestaat, dan neemt de IND voorafgaand aan het opstellen van het rapport contact op met de referent en/of de vreemdeling. Dit om vast te kunnen stellen of er sprake is van een overtreding van een wettelijke verplichting. Er is in ieder geval aanleiding om contact op te nemen met de referent als het voor de IND op basis van een schriftelijke controle van de administratie van de referent niet duidelijk is of de referent voldoende invulling heeft gegeven aan de zorgplicht en de referent hierover nog niet is bevraagd.

Uitbrengen voornemen

Op basis van het rapport van bevindingen wordt door een andere medewerker van de IND dan de opsteller van het rapport van bevindingen beoordeeld of er aanleiding bestaat om een boete op te leggen. Bij het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete moet de IND altijd een afschrift van het rapport van bevindingen toevoegen.

De medewerker van de IND moet bij de beoordeling of er aanleiding bestaat om een boete op te leggen beoordelen of het rapport van bevindingen voldoende informatie bevat om een voornemen uit te brengen. Als dat niet het geval is moet de medewerker van de IND:

  • een verzoek voor een aanvullend rapport van bevindingen indienen bij de opsteller van het rapport van bevindingen; of

  • zelf aanvullend onderzoek verrichten.

Samenloop

De IND legt geen bestuurlijke boete op aan de referent of de vreemdeling als:

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van dezelfde overtreding of gedraging in de zin van artikel 5:43 dan wel 5:44 Awb ieder geval:

  • de aard van de overtreden normen; en

  • de daaraan ten grondslag liggende gedragingen.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat sprake is van dezelfde gedraging als er sprake is van samenloop tussen:

  • een boete op grond van artikel 55a Vw wegens schending van de informatieplicht enerzijds; en

  • een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging op grond van wettelijke bepalingen die niet voortvloeien uit de Vw.

Anders dan de informatieplicht, strekken wettelijke bepalingen die niet voortvloeien uit de Vw er niet toe dat de IND binnen een bepaalde termijn over de rechtens juiste gegevens wordt geïnformeerd. De IND neemt in ieder geval aan dat er sprake is van dezelfde gedraging als wegens schending van dezelfde wettelijke verplichting reeds vervolging plaatsvindt of heeft plaatsgevonden op grond van artikel 108 Vw.

De IND gaat direct over tot aangifte bij het OM als er sprake is van een zeer ernstige schending of grove overtreding. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het een zeer ernstige overtreding van de zorgplicht betreft;

  • het een overtreding betreft die gericht is op het bewust misbruiken van (verblijfsrechtelijke) procedures; of

  • er sprake is van uitbuiting in het kader van mensenhandel.

9.4. Berekening hoogte van de bestuurlijke boete

Gelet op artikel 5:46 Awb houdt de IND bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete rekening met:

  • de ernst van de overtreding (paragraaf 9.5 en 9.7 Vc);

  • de verwijtbaarheid (paragraaf 9.6 en 9.7 Vc); en

  • de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de evenredigheid (paragraaf 9.8 Vc)

De IND gaat over tot matiging van de bestuurlijke boete aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • bij matiging tot nihil wordt géén bestuurlijke boete opgelegd. De IND gaat behoudens het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, in dat geval wel over tot het opleggen van een schriftelijke waarschuwing;

  • matigingsfactoren worden gecombineerd toegepast.

De IND voert – als eerste afweging van omstandigheden in het kader van artikel 5:46 Awb – per wettelijke verplichting afzonderlijk beleid ten aanzien van de ernst van de overtreding en in voorkomende gevallen ook ten aanzien van de verwijtbaarheid.

Zie voor deze uitwerking per wettelijke verplichting paragraaf 9.7.1 Vc (de zorgplicht), paragraaf 9.7.2. Vc (de inlichtingenplicht) en paragraaf 9.7.3 Vc (de administratieplicht).

9.5. De ernst van de overtreding

Als de IND niet eerder aan een referent of een vreemdeling een bestuurlijke boete heeft opgelegd of een waarschuwing heeft gegeven voor de betreffende wettelijke verplichting, gaat de IND alleen over tot het opleggen van een bestuurlijke boete als de ernst van de overtreding dat rechtvaardigt.

De IND hanteert als hoofdregel dat de ernst van de overtreding het rechtvaardigt om zonder waarschuwing een bestuurlijke boete op te leggen als het bepaalde in paragraaf B1/9.7 Vc bij de eerste afweging van de ernst aanleiding geeft om tenminste 50 procent van het maximaal toepasselijke boetebedrag op te leggen.

Als in een zaak sprake is van omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van de in het beleid opgenomen uitgangspunten, dan kan dat voor de IND aanleiding zijn om een op de zaak toegespitst boetebedrag vast te stellen. Dit kan tot een hoger boetebedrag leiden dan hetgeen in paragraaf B1/9.7 als uitgangspunt is gekozen. De IND maakt terughoudend en enkel op grond van niet reeds bij het beleid betrokken factoren gebruik van de mogelijkheid om een hoger bedrag vast te stellen.

De IND legt voor een overtreding een bestuurlijke boete op die ten hoogste gelijk is aan de in artikel 55a Vw opgenomen (maximale) normen.

Cumulatie

De IND legt een bestuurlijke boete op die bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen als sprake is van meerdere overtredingen van verschillende of dezelfde wettelijke verplichting(en). De hoogte van de (totale) op te leggen bestuurlijke boete is niet gemaximeerd. Als de referent de zorgplicht voor vijf vreemdelingen heeft overtreden en de informatieplicht voor één vreemdeling, kan de IND de referent ten aanzien van alle zes de overtredingen een bestuurlijke boete opleggen. Het totaalbedrag hiervan kan ten hoogste zes maal het toepasselijke boetebedrag als bedoeld in artikel 55a, eerste of derde lid, Vw bedragen.

De IND beperkt in het geval van een schending van de administratieplicht van meerdere vreemdelingen de hoogte van de totaal op te leggen bestuurlijke boete als de (erkend) referent:

  • ten aanzien van die individuele vreemdelingen wel een administratie voert;

  • die administraties onvolledig zijn wegens dezelfde reden; en

  • de schending van de administratieplicht niet dusdanig ernstig is dat dat afzonderlijke oplegging van bestuurlijke boetes per individueel geval rechtvaardigt.

In dit geval stelt de IND op de gebruikelijke wijze de hoogte van de eerste bestuurlijke boete vast en voor iedere volgende overtreding van de administratieplicht legt de IND een boete op van 20 procent van het bedrag van de eerste boete.

Recidive

Als de IND eerder een bestuurlijke boete heeft opgelegd, en de (erkend) referent of vreemdeling pleegt binnen een periode van 24 maanden opnieuw een overtreding van dezelfde wettelijke verplichting, dan verhoogt de IND op grond van artikel 55a, derde lid, Vw de op te leggen boete met 50 procent.

9.6. Verwijtbaarheid van de overtreding

De IND legt geen bestuurlijke boete op als de overtreding van de wettelijke verplichting de referent of de vreemdeling niet te verwijten is.

Van het vorenstaand is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • a. de overtreding is het gevolg van een andere onvermijdelijke handeling; of

  • b. de referent of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de overtreding het gevolg is van niet aan de referent toe te rekenen handelen door derden.

Ad b:

Handelen door derden wordt in ieder geval aan de referent toegerekend als de referent werkzaamheden aan deze derden heeft uitbesteed.

De IND stelt de bestuurlijke boete, naast de beoordeling van de ernst, vast aan de hand van de mate van verwijtbaarheid. De IND hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • a. Opzet dan wel grove schuld: 100 procent, te verminderen tot 75 procent.

  • b. Normale verwijtbaarheid: 50 procent.

  • c. Verminderde verwijtbaarheid: 25 procent.

Ad a:

Als er gelet op de aard van de normschending niet reeds van opzet of grove schuld kan worden uitgegaan levert de IND afdoende bewijs voor de aanwezigheid van opzet of grove schuld. De IND kan zich baseren op feiten die door de referent of de vreemdeling niet of niet voldoende zijn weersproken.

De IND gaat in het geval van opzet steeds uit van 100 procent van het op te leggen boetebedrag. In het geval van opzet is er immers sprake van het willens en wetens schenden van een wettelijke verplichting. Bij grove schuld gaat het in de regel om ernstige nalatigheid, onzorgvuldigheid, onachtzaamheid, roekeloosheid of de betrokkene is onoordeelkundig met als gevolg dat wettelijke verplichtingen niet behoorlijk worden nageleefd. De IND beoordeelt aan de hand van de omstandigheden van het geval of grove schuld aanleiding geeft om uit te gaan van maximale verwijtbaarheid of van verminderde verwijtbaarheid van 75 procent. Daarbij kent de IND in ieder geval betekenis toe aan de bijzondere verantwoordelijkheid van de erkend referent om op adequate wijze invulling te geven aan zijn verplichtingen.

Ad c:

De referent dan wel de vreemdeling levert afdoende bewijs van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete omdat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Als de IND op de hoogte is van bijzondere omstandigheden inzake de verwijtbaarheid wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete hiermee rekening gehouden.

De IND gaat ten aanzien van ondernemingen, rechtspersonen en andere organisaties uit van verminderde verwijtbaarheid als er ten tijde van het begaan van de overtreding:

  • sprake was van adequate maatregelen door de onderneming, de rechtspersoon of een andere organisatie om te voorkomen dat er wettelijke verplichtingen worden geschonden. Daarbij betrekt de IND ook of gebleken is dat de onderneming, de rechtspersoon of de andere organisatie in andere gevallen grotendeels heeft voldaan aan de wettelijke verplichting ten aanzien waarvan hem een boete wordt opgelegd; of

  • sprake was van meerdere omstandigheden die niet op zichzelf voldoende zijn om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, maar wel in onderlinge samenhang.

De IND gaat bij natuurlijke personen uit van verminderde verwijtbaarheid op basis van een individuele beoordeling van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan eveneens sprake zijn van meerdere omstandigheden die niet op zichzelf voldoende zijn om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, maar wel in onderlinge samenhang.

9.7. Uitwerking wettelijke verplichtingen

9.7.1. De zorgplicht

De IND beschouwt schending van de zorgplicht als een ernstige overtreding. In een dergelijk geval is er – ten aanzien van de ernst van de overtreding – in beginsel aanleiding om uit te gaan van 100 procent van het toepasselijke boetebedrag.

De IND gaat bij het niet nakomen van de zorgplicht in de regel er van uit dat:

  • tenminste sprake is van grove schuld – gelet op de positie van de erkend referent en de op hem rustende verantwoordelijkheden; en

  • de niet-nakoming van de zorgplicht het aannemen van maximale verwijtbaarheid rechtvaardigt.

De IND ziet enkel aanleiding om tot matiging van de bestuurlijke boete over te gaan als de referent – zowel ten aanzien van de individuele vreemdeling als in zijn algemeenheid – kan aantonen dat er sprake is van een daadwerkelijke en serieuze inspanning om invulling te geven aan de op hem rustende zorgplicht. Bij deze beoordeling betrekt de IND alle wettelijke verplichtingen die de referent heeft op grond van de zorgplicht. Er is voor de IND in ieder geval geen aanleiding om de bestuurlijke boete te matigen als een erkend referent aan verschillende elementen van een op hem rustende zorgplicht heeft voldaan, maar hij ten aanzien van andere elementen van de op hem rustende zorgplicht geen serieus te nemen inspanningen heeft verricht. Deze situatie doet zich in ieder geval voor als een erkend referent zich houdt aan een deel van zijn zorgplicht, maar aan ander deel niet.

De IND matigt de bestuurlijke boete met maximaal 50 procent.

9.7.2. De informatieplicht

De IND bepaalt de ernst van de overtreding in ieder geval aan de hand van de volgende elementen:

  • de aard van de niet (tijdig) gemelde informatie; en

  • of de informatie uit eigen beweging is gemeld.

De IND betrekt bij de verdere afweging van de ernst steeds de overige omstandigheden van het geval, voor zover nog niet verdisconteerd in de beleidsregels.

De IND legt wegens schending van de informatieplicht zonder waarschuwing een boete op als de gecombineerde matiging van de bestuurlijke boete op grond van paragraaf B1/9.7.2.1 en B1/9.7.2.2 Vc leidt tot een bestuurlijke boete van tenminste 50 procent van het maximale boetebedrag.

9.7.2.1. De aard van de niet-gemelde gegevens

De IND gaat bij het schenden van de informatieplicht in beginsel uit van de volgende boetebedragen:

  • a. Een boetebedrag van 50 procent als er geen sprake is van verminderde of verhoogde ernst.

  • b. Een boetebedrag van 100 procent in het geval van verhoogde ernst.

Ad b:

De IND beschouwt een schending van de informatieplicht als een schending met een verhoogde ernst in ieder geval in één van de volgende situaties:

  • Het verstrekken van kennelijk onjuiste informatie/gegevens of het achterhouden van gegevens door de referent of de vreemdeling. Dit geldt in ieder geval in de situatie dat een vreemdeling van meet af aan of overwegend niet heeft voldaan aan de voorwaarden of er (schijn)constructies zijn gehanteerd.

  • Eigen verklaringen door de referent die niet volledig en naar waarheid zijn opgesteld, zoals bedoeld in artikel 2t, tweede lid, Vw of artikel 24a, tweede lid, Vw.

De IND gaat alleen uit van een boetebedrag van 100 procent als de aard van de onjuiste eigen verklaringen dit rechtvaardigt.

  • Het nalaten van het verstrekken van gegevens die betrekking hebben op de zorgplicht door de referent. Te denken valt aan de situatie waarin de referent niet (langer) op adequate wijze kan voldoen aan zijn zorgplicht en de referent daar te laat of geen melding van maakt bij de IND.

  • c. Een boetebedrag van 25 procent in gevallen van verminderde ernst.

Als er sprake is van verminderde ernst, bestaat er aanleiding om het boetebedrag te matigen tot 25 procent van het toepasselijke boetebedrag. Er is in ieder geval sprake van verminderde ernst als het vaststaat dat er geen vreemdelingrechtelijk of een ander voordeel (bijvoorbeeld financieel) is ontstaan door het niet tijdig doorgeven van de relevante gegevens. De IND neemt in ieder geval aan dat hier sprake van is als de referent er niet (tijdig) aan de IND heeft gemeld dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan en daarbij vaststaat dat de betreffende vreemdeling op dat moment ook daadwerkelijk Nederland heeft verlaten.

9.7.2.2. Verdere matiging wegens melden uit eigen beweging

De IND ziet aanleiding om tot (verdere) matiging van de bestuurlijke boete vanwege schending van de informatieplicht over te gaan over te gaan als de relevante informatie uit eigen beweging te laat worden verstrekt. De IND matigt de bestuurlijke boete in dat geval met 50 procent.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat er sprake is van het uit eigen beweging verstrekken van informatie als:

  • de informatie wordt verstrekt nadat de IND of andere organisaties de referent en/of de vreemdeling al dan niet in het kader van de handhaving hebben benaderd en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het melden van de informatie daarmee verband houdt;

  • de IND op andere wijze kennis heeft genomen van de informatie;

  • de IND wegens een lopend onderzoek reeds bekend is of had kunnen zijn met de verstrekte informatie, bijvoorbeeld in het kader van een verblijfsrechtelijke procedure.

9.7.3. De administratieplicht

De IND ziet in een overtreding van de administratieplicht aanleiding om uit te gaan van een boetebedrag van 50 procent van het toepasselijke boetebedrag, waarbij de IND steeds beziet of er redenen zijn om te matigen of om een hogere boete op te leggen.

De ernst van de overtreding kan de IND aanleiding geven om bij het opleggen van een boete uit te gaan van maximale ernst. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de erkend referent in het geheel geen administratie bijhoudt.

In het geval van verminderde ernst bij overtreding van de administratieplicht bestaat er aanleiding om de bestuurlijke boete te matigen tot minder dan 50 procent, maar niet verder dan tot 25 procent van het toepasselijke boetebedrag. De IND gaat uit van deze maximale matiging als de administratie voor het overgrote deel compleet is. De IND gaat alleen uit van verminderde ernst als de ontbrekende stukken onverwijld aan de administratie worden toegevoegd.

De IND gaat in het kader van de administratieplicht in beginsel uit van maximale verwijtbaarheid. Daarbij is van belang dat er sprake is van een duidelijk omschreven en met beperkte inspanningen te realiseren verplichting.

Niet melden gewijzigd adres administratie

De IND beoordeelt een overtreding van de verplichting van de referent om binnen twee weken het gewijzigde adres ter plaatse waar de administratie wordt gevoerd door te geven als volgt: bij de eerste schending van deze verplichting legt de IND in beginsel een waarschuwing op, tenzij er sprake is van bijkomende omstandigheden zoals het actief doorgeven van een onjuist adres.

De IND betrekt bij de vraag of een bestuurlijke boete moet worden opgelegd in ieder geval of het juiste adres ten tijde van het begaan van de overtreding reeds in het handelsregister was opgenomen. De IND legt in het geval het adres ook in het handelsregister onbekend was, in beginsel een bestuurlijke boete op van 100 procent van het toepasselijke boetebedrag.

9.8. De omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de evenredigheid

De IND betrekt alle relevante omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd bij de vaststelling van de hoogte van de boete. Deze omstandigheden kunnen leiden tot verdergaande matiging dan de eerste afweging die daartoe reeds in het beleid is gemaakt. In het kader van de evenredigheid betrekt de IND in ieder geval de financiële draagkracht en de overschrijding van de termijn.

Financiële draagkracht

Het is aan de referent of de vreemdeling om te stellen en te onderbouwen dat zijn financiële draagkracht een lagere bestuurlijke boete rechtvaardigt. Daartoe moet een zo volledig mogelijk inzicht worden gegeven in de financiële draagkracht. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van door de IND opgestelde draagkrachtformulieren ten behoeve van natuurlijke personen en zakelijke referenten.

Er is in ieder geval geen aanleiding om een lagere boete op te leggen als de beperkingen in financiële draagkracht onvoldoende worden onderbouwd. Dit geldt zowel voor natuurlijke personen als zakelijke referenten.

Als de IND aan een natuurlijk persoon een bestuurlijke boete oplegt, dan matigt de IND de boete op basis van de financiële draagkracht in ieder geval als:

  • de persoon in kwestie minder dan het wettelijk minimumloon uit arbeid ontvangt; en

  • voorzienbaar is dat de bestuurlijke boete daaruit moet worden betaald.

De IND neemt als uitgangspunt voor het instellen van een betalingsregeling voor een natuurlijk persoon dat:

  • de bestuurlijke boete binnen een periode van respectievelijk 24, 18, 12 en 6 maanden voldaan moet kunnen worden in het geval het boetebedrag in het kader van verwijtbaarheid wordt vastgesteld op respectievelijk 100 procent, 75 procent, 50 procent en 25 procent; en

  • het maximaal te betalen bedrag 10 procent van het toepasselijk wettelijk minimumloon bedraagt, vermenigvuldigd met het aantal hierboven bedoelde maanden.

De IND hanteert voor zakelijke referenten in beginsel dezelfde termijnen voor een betalingsregeling met dien verstande dat:

  • bij overtreding van de zorgplicht en/of het meermaals begaan van ernstige overtredingen de IND uit kan gaan van een langere termijn van maximaal 48 maanden; en

  • de IND het maximale bedrag op individuele wijze vaststelt, waarbij in ieder geval de rechtsvorm van het bedrijf wordt betrokken.

In het kader van de evenredigheidtoets kan de IND met zowel een natuurlijk persoon als een zakelijke referent een betalingsregeling treffen met een looptijd die aansluit bij de hierboven genoemde termijnen. Voor een betalingsregeling moet in beide gevallen een schriftelijk verzoek worden ingediend bij de IND.

Overschrijding van de termijn

De IND beslist op grond van artikel 5:51 Awb binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport van bevindingen. In het geval van een voorlegging aan het OM leidt dit tot opschorting van voornoemde beslistermijn. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag daarop de gedragingen aan het OM zijn voorgelegd, tot de dag waarop het bestuursorgaan (in dit geval de IND) weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen (artikel 5:51, tweede lid, Awb).

Indien wegens dezelfde overtreding meerdere rapporten van bevindingen worden uitgebracht, hanteert de IND de datum van het rapport van bevindingen met de laatste dagtekening.

Overschrijding van de beslistermijn door de IND heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt of die boete voor matiging in aanmerking komt.

De IND ziet in een langer durende overschrijding van de termijn wel aanleiding om de boete te matigen aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • als er meer dan 1 maand na het verstrijken van de 13 weken termijn nog geen voornemen is uitgebracht, matigt de IND de boete met 5 procent;

  • als er meer dan 3 maanden na de 13 weken termijn nog geen voornemen is uitgebracht, matigt de IND de boete met 10 procent; en

  • Voor iedere volgende drie maanden matigt de IND de boete steeds met 5 procent extra.

10. Verhalen van de kosten van uitzetting op de referent

10.1. Geen kostenverhaal op de referent

In aanvulling op artikel 6.4, derde lid, Vb, verhaalt de IND de kosten van uitzetting van de vreemdeling in de volgende gevallen niet op de (gewezen) referent:

  • de referent toont door middel van objectief waardeerbare bescheiden aan dat de vreemdeling uit eigen beweging is teruggekeerd naar zijn land van herkomst of naar een land waar zijn toelating is gewaarborgd;

  • de referent toont aan dat bij rechterlijk vonnis een faillissement uitgesproken is en de rechtspersoon of onderneming ontbonden en uitgeschreven is uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • de referent toont aan dat bij rechterlijk vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken en de schuldsaneringsregeling nog van kracht is; of

  • de referent is overleden. De mogelijkheid van het verhalen van de kosten van uitzetting vervalt als dit op het moment van overlijden nog niet onherroepelijk is. Het te claimen bedrag vervalt dan voor zover het op dat tijdstip nog niet is betaald.

10.2. Kosten van uitzetting

De kosten voor een vliegticket en een vervangend document voor grensoverschrijding, zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV behorende bij artikel 6.2a VV, zijn variabel. Dit betekent dat de IND de daadwerkelijke kosten die de overheid hiervoor heeft gemaakt, in rekening brengt bij de referent.

Voor de kosten van het vervoer naar het vliegveld of naar de grens brengt de IND de vastgestelde tarieven zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV (zie artikel 6.2a VV) in rekening.

De vreemdeling wordt door DT&V tijdens de procedure tot uitzetting in de gelegenheid gesteld om zelf, of via de (gewezen) referent, op eigen kosten een vliegticket te boeken.

B2. Uitwisseling

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven in het kader van uitwisseling om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur. Verblijf in het kader van uitwisseling heeft verschillende vormen:

  • Working Holiday Scheme (WHS) en/of Working Holiday Programme (WHP);

  • Au pair;

  • Particuliere uitwisseling; en

  • Europees vrijwilligerswerk (EVS).

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb en VV:

2. Beleidsregels

2.1. Working Holiday Scheme (WHS) / Working Holiday Programme (WHP)

Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten op grond waarvan jongeren uit deze landen of gebieden onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, en omgekeerd. Met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Taiwan, Uruguay, Australië en Nieuw-Zeeland is de overeenkomst op basis van een Memorandum of Understanding (MoU). Met Japan is de overeenkomst op basis van een Note Verbale. Voor de buitenlandse deelnemers heeft het verblijf het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in de landen en gebieden van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.

Incidentele arbeid

De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 3.3 onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.

Weigeren / intrekken verblijfsvergunning

De IND kan de vergunning in ieder geval weigeren of intrekken wegens het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden als er sprake is van strijdigheid met het MoU. De IND beoordeelt per geval of daar sprake van is.

Beroep op algemene middelen

De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

Studeren

Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.

2.1.1. WHS/WHP Australië, Canada en Nieuw-Zeeland

Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland.

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU) WHS/WHP Australië, Canada of Nieuw-Zeeland in Nederland willen verblijven af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de middelen van bestaan heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen.

2.1.2. WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan en Uruguay

WHP Hongkong

Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het Nederlandse Consulaat-Generaal in Hongkong.

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is, na een twee jaar durende pilot, per 1 oktober 2018 gecontinueerd. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Seoel. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Argentinië

Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires.

WHP Japan

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Japan een Note Verbale uitgewisseld betreffende een WHP. Jaarlijks wordt een maximum van 200 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Tokyo. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Taiwan

Per 1 april 2020 treedt het tussen Nederland en Taiwan afgesloten MoU aangaande het WHP in werking. Dit MoU is afgesloten tussen het Netherlands Trade and Investment Office (NTIO) te Taipei en het Taipei Representative Office in the Netherlands. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Taiwanese jongeren verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het NTIO in Taipei.

WHP Uruguay

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Uruguay een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Uruguayaanse jongeren verstrekt door de IND. In Uruguay is er geen Nederlandse ambassade. Een aanvraag kan derhalve alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires (Argentinië).

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU of Note Verbale) WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan of Uruguay af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen;

  • het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay dan wel Argentinië is bereikt.

2.2. Au pairs

Het au pair-bureau moet erkend zijn door de IND. De aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een au pair wordt ingediend door een erkend au pair bureau. Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. Dit moet ook blijken uit het door de IND goedgekeurde uitwisselingsprogramma bij het verzoek om erkenning door een au pair-bureau.

Aard van het verblijf en de werkzaamheden

De au pair woont bij een gastgezin, bestaande uit minimaal twee personen. De au pair heeft niet eerder voor het gastgezin werkzaamheden verricht. Voorts mag er geen sprake zijn van een familierechtelijke relatie tot en met de derde graad met het gastgezin. In ruil voor kost en inwoning mag de au pair maximaal 8 uren per dag en maximaal 30 uren per week licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden verrichten. Een au pair heeft minimaal 2 dagen per week vrij. De taken met betrekking tot het verrichten van licht huishoudelijk werk worden opgenomen in een dagindeling (voor alle 7 dagen van de week) met het gastgezin. De dagindeling wordt door zowel het gastgezin als de au pair ondertekend.

De IND wijst de aanvraag voor verblijfsvergunning met als doel ‘au pair’ af als de vreemdeling:

  • a) jonger is dan 18 of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • b) eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad voor uitwisseling;

  • c) een borg aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie ter beschikking heeft gesteld;

  • d) een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract;

  • e) een geldbedrag heeft betaald aan kosten die verband houden met de voorbereiding op het verblijf in Nederland dat in totaal hoger is dan 10% van het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen.

  • f) taken verricht of gaat verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben, welke taken een specifieke vaardigheid vereisen.

Het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen is opgenomen in het besluit ‘Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen, achterwege laten inhouding loonheffing au pairs’ van 21 december 2000.

Ad e

De IND betrekt bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag in ieder geval de volgende kosten:

  • de kosten die de vreemdeling betaald heeft aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau voor inschrijving en bemiddeling;

  • de kosten voor het volgen van een (door de eigen overheid voorgeschreven) cursus ter voorbereiding op het verblijf in Nederland.

Bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag, laat de IND de volgende kosten buiten beschouwing:

  • kosten voor de reis naar Nederland en de terugreis naar het land herkomst of bestendig verblijf;

  • kosten voor het visum, inclusief de direct hiermee verband houdende reis- en verblijfskosten;

  • kosten voor het aanvragen, vertalen en legaliseren van de geboorteakte;

  • kosten voor het reisdocument.

2.3. Particuliere uitwisselingsorganisaties

Jongeren kunnen als deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma tijdelijk via particuliere uitwisselingsorganisaties voor maximaal een jaar – onder bepaalde voorwaarden – in Nederland verblijven om kennis te maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. De particuliere uitwisselingsorganisatie moet erkend zijn door de IND. De aanvraag voor een verblijfsvergunning wordt ingediend door de erkende uitwisselingsorganisatie.

Een uitwisselingsjongere die via een particuliere uitwisselingsorganisatie deelneemt aan een cultureel uitwisselingsprogramma wordt geplaatst in een gastgezin van de organisatie onder volledige verantwoordelijkheid van die organisatie. Het gastgezin moet minimaal bestaan uit twee personen.

Aard van het verblijf en de werkzaamheden

De uitwisselingsjongere maakt kennis met de Nederlandse cultuur en samenleving via het verblijf in het gastgezin, via activiteiten van de organisatie en via het volgen van onderwijs. De uitwisselingsjongere heeft niet eerder voor het gastgezin (bestaande uit minimaal 2 personen) werkzaamheden verricht.

Eventueel te verrichten vrijwilligerswerk is uitsluitend toegestaan indien hiervoor een TWV is verleend. Als een jongere met de Canadese, Australische of Nieuw-Zeelandse nationaliteit ook voldoet aan alle in 2.1.1. genoemde voorwaarden dan prevaleert de voor de jongere meest gunstige regeling.

De IND wijst de aanvraag voor verblijfsvergunning met als doel uitwisseling af als de vreemdeling:

  • jonger is dan 18 of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag, tenzij de jongere tussen de 15 en 18 jaar is en deze mogelijkheid is opgenomen in het culturele uitwisselingsprogramma;

  • eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad voor uitwisseling;

  • een borg aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie ter beschikking heeft gesteld;

  • een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract.

2.4. Europees Vrijwilligerswerk

Nederland heeft zich in Europees verband gecommitteerd aan de uitvoering van het uitwisselingsprogramma ‘Youth in Action’, waarvan Europees vrijwilligerswerk deel uitmaakt. In het kader van Europees vrijwilligerswerk kunnen jongeren – waaronder jongeren afkomstig van buiten de EU – voor ten hoogste 1 jaar vrijwilligerswerk doen in Nederland. Het Nationaal Agentschap voor het Europees vrijwilligerswerk is ondergebracht bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). De uitwisselingsorganisatie moet erkend zijn door de IND. De aanvraag voor een verblijfsvergunning wordt ingediend door de erkende uitwisselingsorganisatie. De IND neemt aan dat de jongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder o, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay en Australië: ’TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan'.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid aanhef en onder o, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar.

4. Bewijsmiddelen

4.1. Algemeen

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de leeftijdseis als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24, eerste lid, VV.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling staat ingeschreven op hetzelfde adres als het gastgezin en waaruit de gezinssamenstelling blijkt als bewijsmiddel dat de vreemdeling in een gastgezin verblijft bestaande uit ten minste twee personen.

4.2. Au pair

De IND beschouwt de tussen het gastgezin en de vreemdeling overeengekomen en ondertekende dagindeling voor de lichte huishoudelijke werkzaamheden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 3.24, derde lid, aanhef en onder d, VV. Voor alle zeven dagen van de week dient een dagindeling te worden opgesteld. De dagindeling moet door het gastgezin en de vreemdeling zijn ondertekend. In de dagindeling wordt minimaal opgenomen:

  • hoeveel uur per dag de vreemdeling lichte huishoudelijke werkzaamheden gaat verrichten;

  • welke werkzaamheden de vreemdeling gaat verrichten;

  • welke dagen de vreemdeling vrij is; en

  • wie er als alternatief fungeert of fungeren voor het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.

De dagindeling is alleen geldig gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland.

4.3. WHS/WHP

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat het tijdige vertrek van de vreemdeling uit Nederland als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, Vb is gewaarborgd:

  • een retourticket; of

  • bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling over middelen van bestaan beschikt om een retourticket aan te schaffen.

4.4. Europees vrijwilligerswerk

De IND beschouwt een door de uitwisselingsorganisatie en de vreemdeling ondertekende overeenkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.43, vierde lid, Vb. In de overeenkomst moeten de onderdelen uit artikel 3.24, vijfde lid, VV zijn opgenomen.

B3. Studie

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor het volgen van een opleiding aan een onderwijsinstelling voor:

  • hoger onderwijs;

  • middelbaar beroepsonderwijs; of

  • voortgezet onderwijs.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb en VV:

De beleidsregels over mobiliteit binnen de Europese Unie van studenten zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8 en 12 uit de Vw.

2. Beleidsregels

2.1. Hoger onderwijs

De IND verstaat onder geaccrediteerd onderwijs in de zin van artikel 3.41 Vb onderwijs conform artikel 5.2 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van studenten

Binnen deze vorm van mobiliteit voor studenten is een onderscheid te maken tussen:

  • Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Studie’ heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of

  • Inkomende mobiliteit, zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, Vb, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor studie is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.

Bij mobiliteit voor studenten moet altijd sprake zijn van een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs op grond waarvan de vreemdeling voor de duur van maximaal 360 dagen per tweede lidstaat of lidstaten mag verblijven zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van richtlijn (EU) 2016/801.

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor studie en hij een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:

  • De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;

  • In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen;

  • Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren; en

  • Van welk uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs de vreemdeling gebruik maakt.

Inkomende mobiliteit

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid, Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, mits aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning vanwege studie;

  • Het verblijf van de vreemdeling in Nederland valt onder een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs;

  • De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B3/5 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderwijsinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat een deel van de studie in Nederland volgen aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderwijsinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende mobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.

2.2. Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

Nederland het meest aangewezen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het volgen van middelbaar beroepsonderwijs of voortgezet onderwijs in ieder geval af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen.

Voor zover de vreemdeling de opleiding of een soortgelijke opleiding niet in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan volgen, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerst lid, aanhef en onder b, Vb als niet aan ten minste twee van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is afkomstig uit en heeft de nationaliteit van Suriname, Indonesië of Zuid-Afrika;

  • de vreemdeling heeft familiebanden met rechtmatig in Nederland verblijvende personen; of

  • de vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Positieve bijdrage aan het eigen land

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de opleiding niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland of land van bestendig verblijf.

Bijzondere categorieën

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsdocument voor geprivilegieerden verstrekt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken; en

  • op het moment van indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een opleiding in Nederland volgt en deze hier te lande wil afronden.

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb in ieder geval wordt voldaan als de vreemdeling:

  • de opleiding gaat volgen aan een onderwijsinstelling die voldoet aan de in artikel 1.9 VV genoemde voorwaarden; en

  • het Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma volgt.

2.3. Pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’

De IND neemt aan dat aan artikel 3.41, eerste lid, aanhef en onder b, Vb wordt voldaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling volgt (of gaat volgen) een Engelstalige opleiding aan het middelbaar beroepsonderwijs niveau 4;

  • de onderwijsinstelling waaraan de vreemdeling gaat studeren is aangesloten bij de Gedragscode ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ en opgenomen in het bijbehorende register;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de vreemdeling valt binnen de criteria voor de pilot zoals opgenomen in artikel 8.1 van de Gedragscode ‘Inkomende mobiliteit mbo4’;

  • de vreemdeling is 18 jaar of ouder; en

  • de vreemdeling heeft een minimale score behaald van 4.5 bij het International English Language Testing System (IELTS) of heeft de vooropleiding in het Engels genoten.

2.4. Middelen van bestaan

In aanvulling op artikel 3.22 VV en paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen uit een studiebeurs;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of anderszins; of

  • een bedrag dat op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar is.

Op grond van artikel 3.75, vierde lid, Vb en artikel 3.22 VV beschouwt de IND middelen van bestaan als duurzaam als:

  • deze op het tijdstip waarop de aanvraag regulier voor bepaalde tijd is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als de voorgenomen studie in Nederland duurt, beschikbaar zijn; of

  • naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom als het verblijf en de studie van de vreemdeling in Nederland met periodieke betalingen wordt bekostigd.

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Studie’.

De IND vermeldt op het verblijfsdocument: ‘Studie, mobiliteit cf. aanvullend document’. Als de vreemdeling gebruik gaat maken van mobiliteit binnen de Europese Unie ontvangt hij van de IND een aanvullend document waarop het onderwijsprogramma met mobiliteitsmaatregelen vermeld staat.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder c, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid in loondienst niet toegestaan’.

De werkgever kan pas in het bezit worden gesteld van een TWV voor een vreemdeling nadat deze in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘Studie’. Een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is onvoldoende voor afgifte van de TWV.

De werkzaamheden mogen verricht worden zonder TWV als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsvergunning voor studie en arbeid als zelfstandige verricht; of

  • als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie.

Ook de vreemdeling die in het kader van inkomende mobiliteit voor studenten in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Evenzeer heeft te gelden dat een TWV is vereist voor arbeid van bijkomende aard en andere arbeid in loondienst niet is toegestaan. Het aantonen van het verblijfsrecht in kader van mobiliteit binnen de Europese Unie alsmede een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is voldoende voor afgifte van de TWV.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

De vreemdeling die jonger is dan 30 jaar en uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft, is niet verzekeringsplichtig in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De vreemdeling kan dan geen basisverzekering afsluiten in Nederland.

Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering volstaat bij studie, mits deze voldoende dekking biedt in Nederland. Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering waarin een uitsluitingsclausule is opgenomen voor nog niet bekende kwalen wordt niet geaccepteerd, omdat deze onvoldoende dekking biedt.

Wanneer de vreemdeling naast de studie (vrijwilligers)werk gaat verrichten (niet zijnde stage in het kader van de studie), is de vreemdeling verzekeringsplichtig in het kader van de Zvw en moet hij een basisverzekering in Nederland afsluiten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de opleiding vermeerderd met maximaal één jaar voor een voorbereidende opleiding, en drie extra maanden voor de administratieve afronding van de opleiding, met een maximum van 5 jaar. De IND verstaat onder voorbereidend onderwijs ook een schakeljaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning in het kader van de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ voor de duur van maximaal twaalf maanden.

4. Verlenging en intrekking

Verlenging

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor de resterende duur van de opleiding vermeerderd met drie maanden voor de administratieve afronding van de opleiding. Dit is niet van toepassing op de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot ‘inkomende mobiliteit mbo4’.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ niet.

Intrekking

Op grond van artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder b, Vb trekt de IND de verblijfsvergunning in als de vreemdeling na het volgen van maximaal één jaar voorbereidend onderwijs niet is ingeschreven voor de daadwerkelijke opleiding voor het hoger onderwijs.

5. Bewijsmiddelen

Algemeen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is ingeschreven aan de onderwijsinstelling binnen twee weken nadat hij rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 Vw, of het voorbereidend jaar heeft afgerond, één van de volgende bescheiden:

  • een voorlopig bewijs van inschrijving;

  • een definitief bewijs van inschrijving; of

  • een verklaring van de onderwijsinstelling dat de vreemdeling een uitwisselingsprogramma volgt.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van studenten

De gemachtigde en krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling of de vreemdeling stuurt met de kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, vierde lid, Vb, de volgende bewijsmiddelen mee naar de IND:

  • Een ingevuld en ondertekend machtigingsformulier waarmee de vreemdeling de erkende onderwijsinstelling in Nederland machtigt;

  • Een verklaring van de gemachtigde onderwijsinstelling dat de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor toelating bij mobiliteit;

  • Een kopie van de geldige verblijfsvergunning voor studie zoals afgegeven door de eerste lidstaat als bedoeld in paragraaf B3/2.1 Vc;

  • Een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding op naam van de vreemdeling; en

  • Een door de vreemdeling ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring.

Indien de vreemdeling geen gebruik maakt van de mogelijkheid om de onderwijsinstelling te machtigen, dan is de vreemdeling zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de kennisgeving voorzien van alle relevante bewijsmiddelen zoals hierboven van de gemachtigde erkende onderwijsinstelling gevraagd, met uitzondering van de verklaring van de gemachtigde onderwijsinstelling dat de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor toelating bij mobiliteit.

In dat geval wordt van de vreemdeling gevraagd dat de kennisgeving, in aanvulling op de hierboven reeds genoemde bewijsmiddelen, vergezeld gaat van:

  • Een bewijs van (voorlopige) inschrijving bij de onderwijsinstelling;

  • Een bewijs dat het verblijf van de vreemdeling in Nederland onder een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs valt;

  • Een bewijs dat de mobiliteit voor de duur van maximaal 360 dagen is en binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning past;

  • Een bewijs dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan zoals genoemd in paragraaf B3/2.4 Vc; en

  • Een bewijs dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten zoals genoemd in paragraaf B3/3 Vc.

De IND staat geen mobiliteit toe aan de vreemdeling indien de kennisgeving niet is voorzien van alle relevante bewijsmiddelen gelet op de termijn van 30 dagen als bedoeld in artikel 31, zevende lid van richtlijn (EU) 2016/801.

Middelbaar beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs

De IND beschouwt een verklaring van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) of een verklaring van de bevoegde autoriteiten uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de opleiding niet in zijn land van herkomst of zijn land van bestendig verblijf kan volgen.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten uit het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de opleiding van de vreemdeling van betekenis is voor de arbeidsmarkt van zijn land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de onderwijsinstelling als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat:

  • de vreemdeling een Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma (IBDP) opleiding volgt aan een door de Internationale baccalaureaatorganisatie (IBO) geaccrediteerde onderwijsinstelling; en

  • de onderwijsinstelling deel uitmaakt van een internationale organisatie waarbij een uitwisseling van leerlingen over de wereld plaatsvindt en het land van plaatsing wordt bepaald door landelijke comités van deze internationale organisatie of de onderwijsinstelling zijn leerlingen plaatst in een internaat.

Pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’

De IND beschouwt een verklaring van de onderwijsinstelling als bewijsmiddel:

  • wanneer uit deze verklaring blijkt dat de vreemdeling het voltijds vierde studiejaar middelbaar beroepsonderwijs (inclusief de mogelijkheid tot een stage) volgt;

  • wanneer het onderwijs wordt gevolgd aan een onderwijsinstelling, die is opgenomen in het register van de Gedragscode middelbaar beroepsonderwijs; en

  • dit in overeenstemming is met de voorwaarden voor de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’.

De IND beschouwt een verklaring van IELTS als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voor het Engelstalig onderwijs minimaal een ‘score’ van 4.5 op alle onderdelen heeft behaald.

Indien de vreemdeling zijn vooropleiding heeft genoten in het Engels en is vrijgesteld van de verplichting om een taaltest af te leggen, moet dat blijken uit een verklaring van de onderwijsinstelling.

B4. Arbeid tijdelijk

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:

  • lerend werken; of

  • seizoenarbeid.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.30c en 3.39 Vb.

2. Lerend werken

2.1. Beleidsregels

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

Young Workers Exchange Program

De IND neemt aan dat de vreemdeling voldoet aan artikel 3.39, aanhef en onder a, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is Canadees onderdaan;

  • de vreemdeling is ten minste achttien jaar en niet ouder dan dertig jaar; en

  • de vreemdeling studeert of is op het moment van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet langer dan twaalf maanden geleden afgestudeerd.

Actieprogramma van de Europese Unie

Wanneer het lerend werken plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie dan hoeft de werkgever op grond van artikel 3.4 van het BuWav niet te beschikken over een TWV. Er hoeft in dit geval geen GVVA te worden aangevraagd.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

2.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘lerend werken’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Wanneer een GVVA niet is vereist dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van maximaal één jaar.

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van studie, met toegevoegd:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • een stageovereenkomst met een beschrijving van het stageprogramma;

  • indien de vreemdeling studeert: een bewijs van inschrijving en een verklaring van de onderwijsinstelling waaruit de noodzaak van de stage blijkt;

  • indien de vreemdeling is afgestudeerd (alleen bij stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma voor hoger onderwijs als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn arbeid buiten Nederland, de bijlage Gegevens (over noodzaak) lerend werken in het kader van arbeid, met toegevoegd:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • een praktikantenovereenkomst;

  • een leerplan; en

  • een terugkeerverklaring.

Actieprogramma van de Europese Unie

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van zijn studie op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie;

  • een stageovereenkomst;

  • een beursverklaring; en

  • indien de vreemdeling studeert: een verklaring van de onderwijsinstelling dat de stage plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie; of

  • indien de vreemdeling is afgestudeerd: (alleen bij hoger opgeleide stagiairs die een HBO/WO-opleiding hebben afgerond): een diploma waaruit blijkt dat de vreemdeling niet langer dan 2 jaar geleden is afgestudeerd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling werkervaring opdoet in het kader van arbeid op grond van een actieprogramma van de Europese Unie:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van arbeid;

  • bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de arbeid plaatsvindt in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie;

  • een praktikantenovereenkomst; en

  • een terugkeerverklaring.

Young Workers Exchange Program

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV, waaruit moet blijken dat de vreemdeling relevante werkervaring opdoet in het kader van zijn studie buiten Nederland:

  • gegevens over de arbeidsplaats;

  • gegevens over het eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland;

  • de bijlage Gegevens (over noodzaak) van lerend werken in het kader van studie met toegevoegd een:

    • stageovereenkomst;

    • studieverklaring en een

    • stageprogramma.

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling Canadees onderdaan is en ten minste 18 jaar en niet ouder dan 30 jaar is.

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving aan een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling studeert.

De IND beschouwt een door de bevoegde autoriteiten gewaarmerkt afschrift van het diploma als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden is afgestudeerd.

3. Seizoenarbeid

3.1. Beleidsregels

Risico op illegale migratie

De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling een risico vormt op illegale migratie, als bedoeld in artikel 3.30c, tweede lid, Vb, wanneer de vreemdeling in de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag eerder illegaal in Nederland heeft verbleven.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling die seizoenarbeid verricht zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

3.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘seizoenarbeid’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de GVVA met een geldigheidsduur van maximaal 24 weken. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

3.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een positief advies van UWV als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en dat de vreemdeling met de arbeid in loondienst zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

B5. Arbeid regulier

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor:

  • arbeid in loondienst;

  • grensoverschrijdende dienstverlening; of

  • arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.31, 3.31a, 3.40, 3.89 en 3.91, eerste lid, Vb.

2. Arbeid in loondienst

2.1. Beleidsregels

2.1.1. Arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, vijfde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft;

  • op grond van dat arbeidsverleden recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet; en

  • met deze uitkering zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het doorbrengen van verlof in Nederland na werkzaamheden op een zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, vijfde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een arbeidsverleden heeft aan boord van een Nederlands zeeschip van ten minste zeven jaar waarbij de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid in deze periode niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden zijn verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht; en

  • nog ten minste een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands zeeschip.

Op grond van artikel 3.31, vijfde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • op moment van indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende nog ten minste een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat; en

  • met deze werkzaamheden zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Op grond van artikel 3.31, vijfde lid, Vb kan de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling die:

  • een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft;

  • op grond van dit ononderbroken arbeidsverleden recht heeft op een uitkering krachtens de WW; en

  • met deze uitkering zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  • Het arbeidsverleden als hierboven bedoeld is niet onderbroken in geval van:

    • tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden; of

    • tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, bij elkaar opgeteld, ten hoogste twaalf maanden.

2.1.2. Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

Op grond van artikel 3.31, vijfde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die:

  • werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25); of

  • werkzaamheden verricht als bedoeld in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw, als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1.3. Intra-concern uitzendingen anders dan voor overplaatsing binnen een onderneming

Algemeen

De IND verstaat onder een intra-concern uitzending een vorm van uitzending waarbij de werkgever de vreemdeling tijdelijk overplaatst van een buitenlandse vestiging naar een vestiging in Nederland en waarbij geen sprake is van een overplaatsing binnen een onderneming als bedoeld in artikel 3.30d Vb.

Op grond van paragraaf 8.3.b.5 van de RuWav 2022, gaat het om de volgende categorieën vreemdelingen:

  • leidinggevenden;

  • trainers en trainees; en

  • specialisten.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb juncto artikel 3.19, eerste lid, VV als het UWV een positief advies heeft afgegeven voor de te verrichten arbeid.

2.1.4. Geestelijk bedienaren

In aanvulling op artikel 3.31 Vb:

de IND wijst de aanvraag om een GVVA voor het verrichten van arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan is vrijgesteld. Voor het inburgeringsvereiste buitenland zie paragraaf B1/4.7 Vc.

2.1.5. Arbeid in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer

In aanvulling op artikel 3.31, eerste lid, Vb, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer aan de vreemdeling die:

  • tijdelijk werkzaamheden verricht in het kader van een traject dat is toegelaten tot de Regeling internationaal handelsverkeer (artikel 5.2 van het BuWav);

  • en door de werkgever is aangemeld bij het UWV.

2.1.6. Pilot ‘Arbeid als essentieel startup personeel’

Algemeen

Op grond van artikel 3.31, zesde lid, Vb, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan het essentiële personeelslid van een startup onderneming met schaalbare bedrijfsactiviteiten.

De IND wijst de aanvraag voor het verrichten van arbeid als essentieel startup personeel af als in totaal vijf vreemdelingen op basis van dit verblijfsdoel werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor dezelfde startup onderneming.

De IND wijst de aanvraag voor het verrichten van arbeid als essentieel startup personeel af indien de onderneming op het moment van beoordeling arbeid laat verrichten door meer dan vijftien werknemers op basis van een arbeidsovereenkomst.

Middelen van bestaan

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan als aan het salariscriterium en de medewerkersparticipatie wordt voldaan die uit artikel 2.7, eerste lid, onder a en b, Buwav en artikel 3.20e VV volgen.

Advies van de Minister van EZ

Het advies van de Minister van EZ ten aanzien van het innovatieve en startende karakter van de onderneming heeft een geldigheidsduur van drie jaar na ingang van de eerste verblijfsvergunning voor arbeid als essentieel personeelslid bij die onderneming.

2.1.7. Arbeid in loondienst na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan de vreemdeling waarvan het verblijf als familie- of gezinslid is beëindigd, als wordt voldaan aan artikel 3.31, eerste lid, Vb.

In het geval de vreemdeling korter dan 5 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, op grond waarvan hij mocht werken, beoordeelt de IND of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, Vb aan de hand van een individueel arbeidsmarktadvies van het UWV.

De IND vraagt het UWV niet om een individueel arbeidsmarktadvies als de IND op grond van het algemeen arbeidsmarktadvies dat het UWV jaarlijks uitbrengt kan beoordelen of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.31, eerste lid, Vb.

2.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.5 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.6 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Voorschrift

Op grond van artikel 10 Wav kunnen aan de afgifte van een GVVA voorschriften worden verbonden.

Geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier arbeid in loondienst – algemeen

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de GVVA voor de duur van maximaal drie jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:

  • voor de duur van drie jaar; of

  • voor vijf jaar als de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw en hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:

  • voor de duur van maximaal drie jaar,

  • of voor de duur van maximaal vijf jaar indien de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt.

De IND hanteert in de hieronder genoemde situaties de volgende beleidsregels ten aanzien van de geldigheidsduur.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal drie jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ieder geval:

  • voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet; of

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst,

  • maar voor maximaal drie jaar.

Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op grond van een zetelovereenkomst

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal drie jaar.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • de bijlage Gegevens arbeidsplaats, inclusief een arbeidsovereenkomst;

  • de bijlage Gegevens eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Goederen leveren door en aan buitenlands bedrijf:

  • de bijlage Gegevens levering goederen.

  • Kunst en cultuur:

  • de bijlage Gegevens musicus/artiest in topsegment.

  • Geestelijke bedienaar:

  • de bijlage Gegevens geestelijke bedienaar.

  • Arbeid in loondienst overig:

  • de bijlage Gegevens vacaturevoorziening.

Geestelijk bedienaren

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de continuïteit en solvabiliteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende zijn gewaarborgd:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de ZW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is aan boord van een Nederlands zeeschip

De IND beschouwt een kopie van het monsterboekje als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden de verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende ten minste nog één jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de WW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat deze niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Regeling internationaal handelsverkeer

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling tijdelijk arbeid verricht in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer:

  • een beschikking van het UWV waaruit blijkt dat het traject voldoet aan de voorwaarden van de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 5.2 van het BuWav; en

  • een bewijs van aanmelding van de vreemdeling bij het UWV.

Intra-concern uitzendingen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling onder de werking valt van de Zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland of onder de werking valt van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties behorend bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon.

Pilot ‘Arbeid als essentieel startup personeel’

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe, bij een relevante beroepsorganisatie aangesloten, deskundige.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of er een overeenkomst is tussen de startende ondernemer en het essentiële personeelslid:

  • een arbeidsovereenkomst waaruit de aard van de werkzaamheden en het salaris blijkt;

  • een door beide partijen (onderneming en essentieel personeelslid) ondertekende overeenkomst waaruit de vorm, het percentage en de voorwaarden van de medewerkersparticipatie blijkt en de bijbehorende participatieregeling.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de onderneming door niet meer dan vijftien werknemers arbeid laat verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de voorwaarden van de medewerkersparticipatie, in het geval van:

  • a. Aandelen:

    • Statuten van de vennootschap;

    • De aandeelhoudersovereenkomst; en

    • Het aandeelhoudersregister.

  • b. Opties op aandelen:

    • Statuten van de vennootschap; en

    • Optieovereenkomst.

  • c. Certificaten van aandelen die worden gehouden in een Stichting Administratiekantoor:

    • Statuten van de vennootschap die aandelen heeft gecertificeerd;

    • Statuten van de Stichting Administratiekantoor;

    • Administratievoorwaarden van de Stichting Administratie Kantoor; en

    • Register van certificaathouders.

  • d. Aandeel in de winst van een Commanditaire Vennootschap:

    • Vennootschapsovereenkomst.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is met schaalbare bedrijfsactiviteiten in ieder geval:

  • a. Ten aanzien van de organisatie van de onderneming:

    • CV‘s van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel;

    • diploma’s en referenties van de oprichters, directie of bestuurders en het essentiële personeel of andere bewijzen van kennis en/of competenties;

    • een bewijs van inschrijving van de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

  • b. Ten aanzien van de groei van de onderneming:

    • bedrijfsdocumentatie, bijvoorbeeld een businessplan, waarmee aangetoond wordt:

      • i. dat de onderneming innovatief is en aan schaalbare bedrijfsactiviteiten vorm geeft;

      • ii. welke activiteiten of stappen de onderneming neemt om groei te realiseren;

      • iii. welke essentiële rol het aan te trekken personeelslid gaat vervullen binnen de onderneming om de groei te realiseren.

  • c. Ten aanzien van de financiering van de onderneming:

    • recente jaarrekeningen, inclusief (openings)balans, winst & verliesrekening en toelichting;

    • overeenkomsten met/garantstellingen door financiers en/of accountantsverklaringen en/of bankafschriften en onderbouwende financiële prognoses bestaande uit prognose balansen, -winst & verliesrekeningen en -cashflowoverzichten;

    • BTW-, VPB en IB-aangiftes en beschikkingen;

    • als aanwezig en van toepassing: termsheets en/of intentieverklaringen van financiers voor de toekomstige financieringsrondes wanneer deze staan vermeld in de financiële prognoses.

Ad b.

Als de startup onderneming ten tijde van de aanvraag een begeleidingsovereenkomst voor een startup verblijfsvergunning heeft of heeft gehad met een facilitator, dan overlegt deze onderneming ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling of de onderneming startend en innovatief is, enkel de bewijsmiddelen ten aanzien van de groei onder iii. Als er geen lopende overeenkomst meer is met de facilitator, dan moet de aanvraag voor het essentiële personeelslid maximaal 18 maanden na afloop van de begeleidingsovereenkomst ingediend zijn. De facilitator moet nog aantoonbaar en actief betrokken zijn bij de startup onderneming.

Ad c.

Als de startup onderneming kan aantonen dat zij een financieringsovereenkomst van minimaal € 100.000 met een durfinvesteerder of een Nederlands bank heeft, dan hoeven overige bewijsmiddelen ten aanzien van de financiering van de onderneming niet overgelegd te worden.

3. Grensoverschrijdende dienstverlening

3.1. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘grensoverschrijdende dienstverlening’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.6 Buwav, met een maximum van twee jaar.

3.2. Bewijsmiddelen

Grensoverschrijdende dienstverlening

Als de werkzaamheden van de vreemdeling voor aanvang daarvan bij het online meldloket bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) via www.postedworkers.nl zijn gemeld door de werkgever, beschouwt de IND deze melding als bewijsmiddel dat met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de dienstverlener te verblijven en gerechtigd is daar in dienst van de dienstverlener arbeid te verrichten:

  • een verblijfsvergunning van het land van vestiging; en

  • een werkvergunning van het land van vestiging.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de terugkeer van de vreemdeling naar het land van bestendig verblijf is gewaarborgd:

  • een verblijfsvergunning;

  • een werkvergunning; en

  • een arbeidsovereenkomst met de dienstverlener.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en werkvergunning van het land van bestendig verblijf mag niet zijn verstreken op de dag na het beëindigen van de gemelde werkzaamheden in Nederland.

4. Arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel

4.1. Beleidsregels

De IND neemt aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74, eerste lid, Vb wanneer de vreemdeling behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier.

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent of verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan vijf jaar.

4.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier en niet geprivilegieerd is:

  • een militair identificatiebewijs dat afgegeven is door de zendende staat; en

  • een Travel Order of een daarmee vergelijkbaar document.

5. Zoekperiode

Op grond van artikel 3.91, eerste lid, Vb, verleent de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe arbeidsplaats te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

In aanvulling op artikel 3.91, eerste lid, Vb verleent de IND ook een zoekperiode van drie maanden om in geval van werkloosheid een nieuwe arbeidsplaats te vinden aan de vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid in loondienst’, die geen aanvullend document bevat, gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning. De IND trekt de verblijfsvergunning in nadat deze zoekperiode is verstreken.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

B6. Kennis en talent

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor de volgende verblijfsdoelen:

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • arbeid als kennismigrant;

  • onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • arbeid als zelfstandige;

  • houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG; of

  • overplaatsing binnen een onderneming.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb, het Buwav en het VV:

De beleidsregels over kortermijnmobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers en diens gezinsleden zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8 en 12 uit de Vw.

2. Beleidsregels

2.2. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Bij het bepalen van de ingangsdatum van de drie jaren, zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb geldt:

  • voor vreemdelingen die aan een Nederlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd de datum die op het diploma is vermeld of de datum waarop volgens schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling is voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding; en

  • voor vreemdelingen die aan een buitenlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd of gepromoveerd de datum die op het diploma is vermeld.

Duur postdoctorale opleiding

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder c, Vb beschouwt de IND het afronden van een postdoctorale opleiding als voldoende, als deze:

  • voor een academisch jaar is aangegaan; en

  • vanwege de zomerperiode korter dan 12 maanden, maar minimaal 10 maanden, heeft geduurd.

Top 200-lijst

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt het volgende.

In het geval de onderwijsinstelling niet is opgenomen in de top 200 van ten minste twee van de algemene lijsten genoemd in artikel 3.23 VV, maar wel is opgenomen in de top 200 van de ranglijsten per faculteit en vakgebied, dient de vreemdeling te zijn afgestudeerd of gepromoveerd in het vakgebied waarmee de onderwijsinstelling in de top 200 van de ranglijst per faculteit en vakgebied staat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt dat de onderwijsinstelling op de datum van afstuderen of promoveren in de top 200 van de ranglijsten als bedoeld in artikel 3.23 VV staat.

Zoekjaar hoogopgeleiden voor afgestudeerde UAF-studenten

Voor afgestudeerde UAF-studenten die in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het zoekjaar hoogopgeleiden geldt aanvullend het volgende:

  • de aanvraag dient in beginsel door tussenkomst van de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF te worden ingediend;

  • op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb kan worden voorbijgegaan aan het mvv-vereiste indien de afgestudeerde UAF-student rechtmatig in Nederland verblijft; en

  • het paspoortvereiste wordt niet tegengeworpen als op grond van een individuele beoordeling op basis van de aanwezige documenten de identiteit en nationaliteit van de betreffende afgestudeerde UAF-student voldoende aannemelijk zijn gemaakt.

Tweede zoekjaar

In aanvulling op artikel 3.42, tweede lid, Vb geldt dat een tweede verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ alleen wordt verleend als de vreemdeling na afloop van het eerste zoekjaar een nieuwe opleiding heeft afgerond of opnieuw wetenschappelijk onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, Vb.

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 2.1, eerste en vijfde lid, BuWav.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Verlaagd looncriterium

De IND past het verlaagde looncriterium als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav toe als:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het zoekjaar hoogopgeleiden zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb; en

  • de in artikel 3.42, eerste lid, Vb genoemde periode van 3 jaar niet is verstreken.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

  • de werkgever het loon inclusief onkostenvergoedingen en toeslagen over een periode van ten hoogste een maand elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en

  • de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

De IND maakt ten aanzien van een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg alleen gebruik van de in artikel 3.30a Vb neergelegde bevoegdheid als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

2.4. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Promovendi en onbezoldigd onderzoekers

De IND verstaat onder onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 ook promovendi en onbezoldigd onderzoekers zoals bursalen en ontvangers van stipendia.

Onderzoekers kunnen voor twee verblijfsbeperkingen in aanmerking komen:

Gastovereenkomst

Uit een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb moet in ieder geval blijken dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoeksproject is goedgekeurd door de onderzoeksinstelling;

  • de vreemdeling beschikt over een passend diploma van hoger onderwijs waarmee toegang bestaat tot een doctoraatprogramma; en

  • de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn opgenomen in de gastovereenkomst.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.33, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Ontbreken passend diploma hoger onderwijs

Een diploma van hoger onderwijs geeft toegang tot doctoraatprogramma’s om onderzoek te mogen doen in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

In afwijking hiervan kan een vreemdeling in aanmerking komen voor verblijf in Nederland om onderzoek (PhD) te verrichten en hiervoor een verblijfsvergunning te verkrijgen zonder al in het bezit te zijn van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling verklaart dat op individuele gronden is aangetoond dat de vreemdeling over het benodigde niveau beschikt.

De IND beschouwt deze vreemdeling als een student die in het bezit is van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling waarbij de student onderzoek gaat doen bereid is om hem voor dit doel toe te laten.

De vreemdeling die dan onderzoek mag verrichten en gelijktijdig een masterprogramma volgt, valt in dat geval onder de beleidsregels voor onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801.

Middelen van bestaan

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 Vc beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen uit een (studie)beurs, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit een stipendium, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of op andere wijze, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen; of

  • een op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar bedrag.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers

Richtlijn (EU) 2016/801 maakt twee vormen van mobiliteit mogelijk voor onderzoekers en diens gezinsleden, te weten:

Binnen deze twee vormen van mobiliteit is een onderscheid te maken tussen:

  • Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of

  • Inkomende mobiliteit, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.

1. Kortetermijnmobiliteit

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en hij tevens onderzoek gaat verrichten in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:

  • De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;

  • In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling onderzoek gaat verrichten; en

  • Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren.

Inkomende mobiliteit

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, mits aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderzoeksinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 3.3, vierde lid, onder b, Vb het recht om de vreemdeling tijdens de inkomende kortetermijnmobiliteit te vergezellen. De onderzoeker dient als referent de kennisgeving, zoals genoemd in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 28, tweede lid, van richtlijn (EU) 2016/801, in voor diens gezinsleden.

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, mits aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is, als gezinslid van de onderzoeker, in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning;

  • De kennisgeving is, voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc, ingediend door de onderzoeker als referent;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende kortetermijnmobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderzoeksinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende kortetermijnmobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.

2. Langetermijnmobiliteit

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle informatie te melden bij de IND zoals genoemd bij de uitgaande kortetermijnmobiliteit voor onderzoekers.

Inkomende mobiliteit

De erkende referent dient bij inkomende langetermijnmobiliteit als onderzoeker namens de vreemdeling een aanvraag in bij de IND in voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801. Om voor inwilliging in aanmerking te komen moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De mobiliteit is voor de duur van meer dan 180 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en

  • Het onderzoeksprogramma bevat mobiliteitsmaatregelen in het kader waarvan de vreemdeling in Nederland onderzoek gaat verrichten.

De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 30, derde en vierde lid, van richtlijn (EU) 2016/801 het recht om de vreemdeling tijdens zijn mobiliteit te vergezellen.

De gezinsleden die de onderzoeker willen vergezellen, dienen bij inkomende langetermijnmobiliteit een aanvraag in bij de IND (zie hoofdstuk B7 Vc). De onderzoeker mag als referent de aanvraag voor diens gezinsleden indienen. Gelet op artikel 3.26 VV geldt dat erkende referenten als bedoeld in artikel 3.99, eerste lid, Vb ook de aanvraag ten behoeve van een gezinslid in mogen dienen. De als referent erkende onderzoeksinstelling mag derhalve de aanvraag indienen.

2.5. Arbeid als zelfstandige

Mvv-vereiste bij start-up

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking ‘arbeid als zelfstandige’ niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • De aanvraag is ingediend in het kader van artikel 3.30, zesde lid, Vb; en

  • De vreemdeling al in Nederland is in verband met het oprichten van een innovatieve onderneming en in het bezit van een visum kort verblijf of niet-visumplichtig is.

Wezenlijk Nederlands belang

De aanvraag voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wordt geweigerd, indien:

  • de vreemdeling op de loonlijst staat maar zelf buiten Nederland woont; of als

  • de vreemdeling geld investeert in een bedrijf maar zelf geen ondernemingsactiviteiten verricht.

Bevoegdheid of vergunning om het beroep of onderneming te mogen uitoefenen

In aanvulling op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ aan een vreemdeling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling wil een onderneming voeren in de individuele gezondheidszorg en registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden; of

  • de vreemdeling is in het bezit van alle noodzakelijke vergunningen voor de uitoefening van de onderneming. Dit hangt af van de betreffende wetgeving die voor de onderneming geldt.

Directeur-(groot)aandeelhouder

In aanvulling op artikel 3.30 Vb beschouwt de IND de vreemdeling als zelfstandige die een directeur-(groot)aandeelhouder is als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een belang van 25% of meer in de onderneming;

  • de vreemdeling loopt een ondernemingsrisico; en

  • de vreemdeling kan de hoogte van het salaris zelf beïnvloeden.

Het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag en Het Verdrag van handel en scheepsvaart tussen Nederland en Japan

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30 Vb aan een vreemdeling die onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika of Japan op grond van de hierboven genoemde Verdragen als wordt voldaan aan de algemene verblijfsvoorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder c, Vw, én de vreemdeling:

  • a. handel drijft tussen de grondgebieden van de twee verdragspartijen en zich bezighoudt met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied; of

  • b. de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd of waarin deze daadwerkelijk bezig is dat te doen, ontwikkelt en leidt.

Ad b.

De IND verstaat onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ in ieder geval één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling vertegenwoordigt een Amerikaanse of Japanse onderneming in Nederland en is in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie; of

  • de vreemdeling oefent een vrij beroep uit tenzij sprake is van een zekere publieke taak of een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector.

De IND verstaat onder ‘aanzienlijk kapitaal’ in de hierna genoemde situaties het volgende:

  • Eenmanszaak: een kapitaal waarmee de ondernemer zelfstandig de onderneming kan exploiteren. De IND beoordeelt de hoogte van het kapitaal per situatie, maar houdt als minimum een kapitaal van € 4.500 aan;

  • Vennootschap onder firma: een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500;

  • Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen onderneming uit en valt niet onder het bepaalde in de verdragen;

  • Besloten vennootschap: een kapitaal van ten minste 25% van het gestorte kapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500.

  • Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 beslaat.

De IND telt geleend kapitaal niet mee als onderdeel van het ‘aanzienlijk kapitaal’.

De IND trekt de verblijfsvergunning in als het aanzienlijk kapitaal onder het voor de ondernemingsvorm geldende minimum komt.

2.6. Houder van een Europese blauwe kaart

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium en de wijze van uitbetaling van het loon wordt verwezen naar artikel 2.2, eerste lid, onder b, derde en vierde lid, BuWav.

Bestanddelen bruto maandloon Europese blauwe kaarthouders

Voor de vraag welke bestanddelen meetellen bij het vaststellen van de hoogte van het bruto maandloon is het gestelde in paragraaf B6/2.3 Vc onder het kopje ‘Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten’ van overeenkomstige toepassing.

Diploma van hoger onderwijs

In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.

Erkenning beroepskwalificaties

In aanvulling op artikel 3.30b Vb moet een gereglementeerd beroep erkend zijn en dragen de werkgever en de vreemdeling de verantwoordelijkheid om bij een bezoek van een inspectie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de vereiste beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.30b Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

In aanvulling op artikelen 4.43 en 3.89b Vb geeft de IND de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart houder te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart heeft gevonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als houder van een Europese blauwe kaart vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning is verleend.

2.7. Overplaatsing binnen een onderneming

Adviesprocedure UWV

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND advies aan het UWV indien de referent erkend is en:

  • de vreemdeling een trainee-werknemer is; of

  • het salaris als niet marktconform wordt beschouwd als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.

De IND beschouwt een salaris dat voldoet aan het looncriterium voor arbeid als kennismigrant als marktconform als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND geen advies aan het UWV en wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in, indien:

  • de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onder j, k of l, Vb;

  • sprake is van de situatie genoemd in artikel 3.30d, tweede lid onder c, Vb en de vreemdeling eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had onder de beperking ’overplaatsing binnen een onderneming’;

  • het onderdeel van de onderneming, waarnaar de vreemdeling in Nederland wordt overgeplaatst, niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel;

  • de vreemdeling voor meer dan 50% eigenaar is van de onderneming.

Als de vreemdeling meer dan 50% eigenaar is van de onderneming, dan beschouwt de IND deze persoon als zelfstandige. Op dat moment is de ICT-richtlijn niet op hem van toepassing (artikel 2, aanhef en onder d, Richtlijn 2014/66/EU).

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in indien het UWV een negatief advies geeft omtrent:

  • de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onderdelen a tot en met j, Vb; of

  • de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.30d, tweede lid, Vb.

Aantekening op het document

Op grond van artikel 11, vierde lid, respectievelijk 22, vierde lid, van de richtlijn 2014/66/EU vermeldt de IND op het verblijfsdocument van de werknemer ‘ICT’ respectievelijk ‘mobile ICT’.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.30d, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

3.1. Beperking

3.1.1. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

3.1.3. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder j, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’.

Op grond van artikel 3.103a, zesde lid, Vb vermeldt de IND aanvullend op het verblijfsdocument: ‘Onderzoekersmobiliteit’.

3.1.5. Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder e, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking: ‘Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’.

3.1.6. Overplaatsing binnen een onderneming

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder g, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking:

‘Overplaatsing binnen een onderneming’.

3.2. Arbeidsmarktaantekening

3.2.1. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt verleend op grond van artikel 3.42 Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.2. Arbeid als kennismigrant

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder g, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als kennismigrant en als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.

Op grond van in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.3. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Ook de vreemdeling, die als gezinslid in het kader van inkomende langetermijnmobiliteit de onderzoeker vergezelt en in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Hiervoor geldt dat arbeid vrij is toegestaan en een TWV niet vereist is (zie paragraaf B7/4 Vc).

3.2.4. Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder i, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’.

Op grond van in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.5. Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder h, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als houder van de Europese blauwe kaart en als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’. Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening, als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.2.6. Overplaatsing binnen een onderneming

Op grond van artikel 3.1. derde lid, aanhef en onder n, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid wegens overplaatsing binnen een onderneming en arbeid als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.

3.3. Geldigheidsduur

3.3.1. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van één jaar.

3.3.2. Arbeid als kennismigrant

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder d, Vb verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden; of

  • voor de duur van de opleiding als de vreemdeling als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister.

3.3.3. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder j, Vb verleent of verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning:

  • voor de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden; of

  • voor ten hoogste de duur van de opleiding als de kennismigrant als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers

De vreemdeling kan een aanvraag indienen voor verlenging van de inkomende langetermijnmobiliteit. Verlenging is slechts mogelijk voor zover dit past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat en zolang de vreemdeling blijft voldoen aan de voorwaarden voor langetermijnmobiliteit.

Bovenstaande geldt ook bij de inkomende langetermijnmobiliteit van de gezinsleden van onderzoeker.

3.3.4. Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van maximaal twee jaar of voor maximaal één jaar als de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 3.30, zesde lid, Vb.

3.3.5. Houder van een Europese Blauwe Kaart

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder e, Vb verleent of verlengt de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst of aanstelling aangevuld met drie maanden maar niet langer dan vier jaar.

3.3.6. Overplaatsing binnen een onderneming

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder g, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van de duur van de overplaatsing, maar met een maximale geldigheidsduur van drie jaar in geval van een leidinggevende of specialist en één jaar in geval van een trainee-werknemer.

Indien sprake is van lange-termijnmobiliteit, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de overplaatsing, maar met een maximale geldigheidsduur die gelijk is aan de duur van de door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor overplaatsing binnen een onderneming.

4. Bewijsmiddelen

4.2. Het zoeken naar en verrichten van arbeid, al dan niet in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs met goed gevolg een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding of een postdoctorale opleiding heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; of

  • een verklaring met de datum waarop aan alle voorwaarden is voldaan voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling een dergelijke opleiding heeft afgerond, een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling die:

  • opleidingen verzorgt in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • opleidingen verzorgt in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken; of

  • is aangewezen in het Voorschrift Vreemdelingen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een Erasmus Mundus Masters Course heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; en

  • een schriftelijke diplomawaardering van Nuffic van dit diploma of getuigschrift.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een masteropleiding, een postdoctorale opleiding of een promotietraject aan een buitenlandse onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 3.23 VV heeft afgerond:

  • een diploma of getuigschrift; en

  • een schriftelijke diplomawaardering van Nuffic van dit diploma of getuigschrift.

Een diplomawaardering van Nuffic hoeft niet overgelegd te worden als de opleiding voorkomt in het Vlaamse Hogeronderwijsregister.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een minimaal niveau van kennis van de Engelse of Nederlandse taal heeft:

  • een testrapport van het International English Language Testing System met een minimale score van 6.0; of

  • een testrapport van een andere Engelse taaltest zoals opgenomen in de Gedragscode internationale student hoger onderwijs met een vergelijkbare minimale score; of

  • een diploma, certificaat of document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit inburgering; of

  • een bewijsstuk waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn masteropleiding, postdoctorale opleiding of promotietraject heeft genoten in het Engels of het Nederlands.

4.3. Arbeid als kennismigrant

Kennismigrant: algemeen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het looncriterium zoals is vastgelegd in artikel 2.1, BuWav:

  • een arbeidsovereenkomst;

  • een aanstellingsbesluit; of

  • als sprake is van overplaatsing in concernverband, niet zijnde een overplaatsing binnen een onderneming als bedoeld in artikel 3.30d Vb, en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel van het bedrijf: een verklaring van het bedrijf in het buitenland waarin staat wat de duur van de overplaatsing is, de aard van het dienstverband en het loon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit moet blijken dat de vreemdeling een marktconform loon verdient, documenten met daarin informatie over:

  • de aard van het bedrijf en het totale personeelsbestand van het bedrijf;

  • de opleiding van de kennismigrant. De werkgever moet inzichtelijk maken dat de kennismigrant over bepaalde kwalificaties beschikt. Dit kan de werkgever aantonen door het overleggen van diploma’s en/of getuigschriften van de kennismigrant. Kopieën van diploma’s en getuigschriften moeten zijn gewaardeerd door het Nuffic;

  • de functie die de kennismigrant gaat vervullen. De werkgever moet:

  • aangeven wat de naam van de functie is en welke taken de kennismigrant binnen deze functie gaat vervullen; en

  • aantonen welke speciale deskundigheid op het gebied van opleiding en werkervaring nodig is om deze functie te doen vervullen door een kennismigrant; en

  • de arbeidsplaats. De werkgever moet:

  • aangeven of er een Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing is, en zo ja, welke; en

  • inzichtelijk maken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden (inclusief de overige vergoedingen die aan de kennismigrant betaald gaan worden), overeenkomen met de laatst overeengekomen CAO.

Als geen sprake is van een CAO moet de werkgever informatie verstrekken dat het loon en andere arbeidsvoorwaarden overeenkomen met vergelijkbare functies.

Kennismigrant: wetenschappelijk onderzoeker

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van het dienstverband en het loon blijken en waarin de functiescheiding en de functiecode zoals gedefinieerd in het universitair functieordeningssysteem zijn opgenomen:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

Kennismigrant: gastdocent

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit de duur en de aard van de werkzaamheden en het loon blijken

  • een aanstellingsbesluit; of

  • een gastovereenkomst.

Kennismigrant: arts of specialist in opleiding

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het opleidingsregister van de Medische Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is ingeschreven als arts of specialist in opleiding.

4.4. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

De IND beschouwt een gastovereenkomst als bedoeld in paragraaf B6/2.4 Vc als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers

1. Inkomende kortetermijnmobiliteit

De gemachtigde en krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling of de vreemdeling stuurt met de kennisgeving de volgende bewijsmiddelen mee naar de IND:

  • Een ingevuld en ondertekend machtigingsformulier waarmee de vreemdeling de erkende onderzoeksinstelling in Nederland machtigt;

  • Een verklaring van de gemachtigde onderzoeksinstelling dat de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor toelating bij kortetermijnmobiliteit van onderzoekers;

  • Een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801, waarin de gegevens zijn opgenomen als bedoeld in artikel 3.20d VV;

  • Een kopie van de geldige verblijfsvergunning voor onderzoek zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • Een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding op naam van de vreemdeling; en

  • Een door de vreemdeling ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring.

Indien de vreemdeling geen gebruik maakt van de mogelijkheid om de onderzoeksinstelling te machtigen, dan is de vreemdeling zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de kennisgeving voorzien van alle relevante bewijsmiddelen zoals hierboven van de gemachtigde erkende onderzoeksinstelling gevraagd, met uitzondering van de verklaring van de gemachtigde onderzoeksinstelling dat de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor toelating bij mobiliteit.

In dat geval wordt van de vreemdeling gevraagd dat de kennisgeving, in aanvulling op de hierboven reeds genoemde bewijsmiddelen, vergezeld gaat van:

  • Een bewijs van de Nederlandse onderzoeksinstelling dat de vreemdeling toegelaten is tot het in Nederland te verrichten onderzoek;

  • Een bewijs dat de mobiliteit voor de duur van maximaal 180 dagen is en binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning past;

  • Een bewijs dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan zoals genoemd in paragraaf B6/2.4 Vc; en

  • Een bewijs dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Voor de gezinsleden van de onderzoeker moeten met de kennisgeving dezelfde bovenvermelde bewijsmiddelen meegezonden worden.

De IND staat geen mobiliteit toe aan de vreemdeling indien de kennisgeving niet is voorzien van alle relevante bewijsmiddelen gelet op de termijn van 30 dagen als bedoeld in artikel 28, zevende lid, respectievelijk artikel 30, tweede lid van richtlijn (EU) 2016/801.

2. Langetermijnmobiliteit

De erkende referent stuurt met de aanvraag de volgende bewijsmiddelen mee naar de IND:

  • Een kopie van de geldige verblijfsvergunning voor onderzoek zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • Een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding op naam van de vreemdeling;

  • Een door de vreemdeling ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring; en

  • Een verklaring van de erkende referent dat de onderzoeker voldoet aan alle voorwaarden voor toelating bij langetermijnmobiliteit van onderzoekers.

4.5. Arbeid als zelfstandige

Algemeen

De IND beschouwt een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met een omschrijving van het beroep of de bedrijfsactiviteiten die in de onderneming worden uitgeoefend als bewijsmiddel dat de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe deskundige (register accountant, een accountant administratieconsulent, boekhouder of een financieel adviseur).

Startende ondernemer als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.20b, VV, in ieder geval een van de volgende bewijsmiddelen:

  • a. De vreemdeling zelf bekostigt de financiering:

    • een afschrift van een bankrekening die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling of van de onderneming is gesteld, waarop het saldo staat vermeld dat beschikbaar is; of

    • een verklaring van de buitenlandse bank waar de vreemdeling een rekening heeft waaruit blijkt welk bedrag (maandelijks) ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland, die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling staat;

  • b. De begeleider bekostigt de financiering:

    • De overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat aan de vreemdeling financiële middelen worden toegekend;

  • c. Een derde persoon of rechtspersoon bekostigt de financiering:

    • een verklaring van de bank waaruit blijkt welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland gedurende het verblijf in Nederland; of

    • een verklaring van de derde persoon of rechtspersoon welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland gedurende diens verblijf in Nederland; en

    • een recent(e) bankafschrift of rekeningspecificatie waar het rekeningsaldo van de derde persoon of rechtspersoon op staat; en

    • een kopie van het paspoort van de derde persoon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleider:

  • een bewijs van inschrijving van de start-up van de vreemdeling in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider minimaal 2 jaar ervaring heeft in het selecteren en begeleiden van startende ondernemers, zoals een eigen ondernemingsplan, voorbeelden van begeleide start-ups, referenties en/of het curriculum vitae (cv) van minimaal twee medewerkers waaruit ervaring blijkt;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider financieel gezond is, zoals recente jaarrekeningen, overeenkomsten met financiers, garantstellingen door financiers, accountantsverklaringen, bankafschriften en/of onderbouwde financiële prognoses.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de vreemdeling (start-up):

  • een bewijs van inschrijving van de begeleider in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • een stappenplan van de vreemdeling dat informatie bevat over:

    • de rol van de vreemdeling in de start-up (de organisatie);

    • het idee voor het product of de dienst van de start-up;

    • de innovatie van het product of de dienst;

    • de activiteiten (stappen) die de startende ondernemer neemt in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen.

  • een door beide partijen ondertekende overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat informatie bevat over:

    • de aard van de begeleiding (bijvoorbeeld de aangeboden faciliteiten, bijvoorbeeld over toegang tot coaching, technologie, onderzoek, bescherming intellectueel eigendom, marktonderzoek, financiering etc);

    • de voorwaarden waaronder de begeleiding wordt aangeboden;

    • het (mogelijk) belang van de begeleider in de onderneming.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat er geen familierechtelijk relatie is tussen de vreemdeling en de begeleider een verklaring waarin de vreemdeling bevestigt dat er geen familierechtelijke relatie (tot en met de derde graad) bestaat tussen de vreemdeling en de begeleider.

Arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling bevoegd is een beroep of onderneming uit te oefenen:

  • een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; en

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;

  • een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;

  • een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens van de ondernemer;

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • de organisatie;

    • de (openings)balans;

    • de omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen; en

    • een specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/ stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering voor zover het een buitenlands diploma betreft;

  • afschriften van getuigschriften (diploma, promotie) van een Nederlandse opleiding (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een onderneming in het land van herkomst: de akte van oprichting en de statuten van de onderneming;

  • arbeidsovereenkomst(en) en referenties van de voormalige dienstbetrekking(en);

  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.

  • bewijsmiddelen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.) die het innovatieve karakter van het product of de dienst voor Nederland aantonen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • bewijsmiddelen van arbeidscreatie in de eigen onderneming (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • gegevens met betrekking tot de voorgenomen investeringen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een BV: een kopie van het aandelenregister en de oprichtingsakte;

  • als sprake is van een VOF/CV: een kopie van VOF/CV contract met daarin: inbreng van vennoten, verantwoordelijkheden en aandeel in resultaat;

  • als de vreemdeling een freelancer is: kopieën van intentieverklaringen en/of overeenkomst(en) van (de) opdracht(en) waaruit blijkt dat de vreemdeling in opdracht werkzaamheden als freelancer gaat uitvoeren.

Vriendschapsverdragen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd:

  • bij een Eenmanszaak: een bankafschrift van de onderneming waarop het geïnvesteerde bedrag staat en de (openings)balans;

  • bij een Vennootschap onder firma: een oprichtingsakte of contract waarin staat hoe groot de financiële deelname is van iedere vennoot, de (openings)balans en een bankafschrift van de onderneming; of

bij een Besloten Vennootschap en een Naamloze Vennootschap: de oprichtingsakte.

4.6. Richtlijn 2009/50/EG

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het looncriterium voor houders van een Europese blauwe kaart:

  • een arbeidsovereenkomst; of

  • een aanstellingsbesluit.

Diploma

De IND beschouwt een originele diplomawaardering van de Nuffic als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling beschikt over een diploma van hoger onderwijs en dat deze opleiding vergelijkbaar is met een Nederlandse opleiding voor hoger onderwijs.

De IND beschouwt een origineel gewaarmerkte kopie van het diploma van hoger onderwijs in Nederland als bewijsmiddel waar uit moet blijken dat de vreemdeling beschikt over een diploma van hoger onderwijs.

Individuele gezondheidszorg

De IND beschouwt een bewijs van inschrijving in het BIG-register als bewijsmiddel dat de vreemdeling in het BIG-register is geregistreerd.

Erkenning beroepskwalificaties

De IND beschouwt als bewijsmiddel documenten waarin staat dat de vreemdeling voldoet aan de vereisten om een bepaald beroep uit te oefenen.

Mvv-vereiste voor de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt bewijsmiddelen waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in de andere Staat die partij is bij het EU-verdrag blijkt als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

4.7. Overplaatsing binnen een onderneming

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • Een opdrachtbrief van de werkgever met daarin de gegevens zoals vermeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder d, Vb; en

  • Een cv van de vreemdeling waaruit blijkt welke opleidingen hij heeft afgerond en waaruit – indien van toepassing – de werkervaring blijkt.

Vorenstaande bewijsmiddelen gelden zowel voor de erkend-referent in de gevallen zoals genoemd in paragraaf B6/2.7 Vc, als de niet-erkend referent en de vreemdeling die voor overplaatsing binnen een onderneming in aanmerking wil komen.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Bij de uitoefening van een gereglementeerd beroep:

    • Bewijs van erkenning van de beroepskwalificaties

  • Bij een trainee-werknemer die géén houder is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming:

    • Diploma’s en getuigschriften waaronder een cv en een kopie van een behaald masterdiploma; en

    • Een trainee-overeenkomst die verband houdt met de voorbereiding voor zijn toekomstige functie binnen de onderneming of groep van ondernemingen, met daarin:

      • een beschrijving van het traineeprogramma waaruit blijkt dat het doel van het verblijf is de trainee-werknemer op te leiden voor loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfstechnieken – en methoden;

      • de duur ervan; en

      • de wijze waarop tijdens de overplaatsing toezicht zal worden uitgeoefend op de trainee-werknemer.

In aanvulling op het bovenstaande beschouwt de IND bovendien de volgende stukken als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het UWV als bedoeld in artikel 3.30d, vierde lid Vb, indien de referent niet erkend is:

  • Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • Een bewijs van een eigen adres waar economische activiteiten verricht worden, zoals een huurcontract of koopakte;

  • Een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering 2008, die op de datum van indiening niet ouder is dan drie maanden; en

  • Een geanonimiseerde verzamelloonstaat waaruit blijkt dat ten minste een fte al werkzaam is in de gastentiteit vóór de komst van de ICT.

De IND beschouwt een postbus niet als een bewijs van een eigen adres.

De IND beschouwt als een bewijsmiddel dat de vreemdeling houder is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming:

  • Een kopie van het verblijfsdocument met de vermelding ‘ICT’ afgegeven door de andere lidstaat van de EU.

In (bijzondere) gevallen kan de IND afwijken van de over te leggen bewijsmiddelen door niet-erkend referenten. Dit geeft het UWV enige ruimte bij de beoordeling van adviesaanvragen die niet volledig aan de voorwaarden voldoen, maar waarbij op andere wijze is aangetoond dat de overkomst van de ICT naar de bestaande gastentiteit toch een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie.

5. Verlenging

5.1. Arbeid als kennismigrant

De IND willigt de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb in als niet aan het looncriterium voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder wordt voldaan als aan alle volgende voorwaarden wel wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft voor het bereiken van het dertigste levensjaar verblijf gekregen als kennismigrant;

  • de vreemdeling wijzigt niet van werkgever; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan het looncriterium voor vreemdelingen jonger dan dertig jaar zoals is vastgelegd in artikel 2.1, BuWav.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af, op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb, als sprake is van alle volgende omstandigheden:

Werkloosheid

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af op grond van artikel 18 Vw en trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 19 Vw, juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend en:

  • de kennismigrant langer dan drie maanden werkloos is; of

  • de kennismigrant een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

5.2. Houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG

Werkloosheid

Als de houder van de Europese blauwe kaart werkloos is op het moment dat de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend wijst de IND de aanvraag af op grond van artikel 3.89b, tweede lid, Vb en trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op grond van artikel 3.91c Vb als:

  • de houder van een Europese blauwe kaart langer dan drie maanden werkloos is;

  • tijdens de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd eerder werkloos is geweest; of

  • de houder van een Europese blauwe kaart een uitkering krachtens de Pw heeft aangevraagd.

In aanvulling op het voorgaande wordt verwezen naar de artikelen 3.84, 3.89b, 3,89c, 3.91c en 3.91d Vb met daarin de gronden om de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet te verlengen of in te trekken in paragraaf B6/5.2 Vc.

B7. Gezinsmigratie

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als familie- of gezinslid van een in Nederland verblijvende referent.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.13 tot en met 3.22a, 3.23, 3.23b, 3.24a, 3.26, 3.27 en 3.28 Vb.

Bijzondere categorieën gezinsleden

Ten aanzien van de volgende categorieën familie- of gezinsleden zijn de toelatingsvoorwaarden opgenomen in respectievelijk de hoofdstukken B10, B12 en B13:

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Zwitserland of van een lidstaat van de EU/EER;

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Turkije op grond van Besluit 1/80;

  • familie- of gezinsleden van een ex-geprivilegieerde;

  • familie- of gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier voor (on)bepaalde tijd die in een andere EU-lidstaat de status hebben verkregen van EG-langdurig ingezetene; en

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van het VK die een verblijfsvergunning hebben op grond van het Brexit terugtrekkingsakkoord.

2. Algemene beleidsregels

2.1. Middelen van bestaan

De persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, de referent, moet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. De beleidsregels opgenomen in B1/4.3 zijn van toepassing op de beoordeling van de middelen van bestaan van de referent.

2.1.1. Vrijstellingsgronden middelen van bestaan

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;

  • de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of

  • de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Uitkering WAO, WAZ, Wajong

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering ontvangt op grond van de WAO, WAZ of de Wajong en voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • uit de toekenningsbeschikking op grond van de WAO, WAZ of Wajong van de uitkerende overheidsinstantie blijkt dat de referent volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) blijkt dat de referent op het moment van het indienen of beoordelen van de aanvraag nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Uitkering WIA

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de WIA ontvangt en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb, in ieder geval niet aan als de referent een uitkering WIA ontvangt op grond van de regeling WGA.

Uitkering Wet Wajong (wet geldig vanaf 1 januari 2010)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:

  • een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

Andere uitkering (bijvoorbeeld uitkering ingevolge de Pw)

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;

  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en

  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.

Verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen als de referent voldoet aan de twee volgende voorwaarden:

  • de referent is vijf jaar door B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Pw volledig ontheven van de verplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, Pw (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Wsw-indicatie

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent beschikt over een geldige Wsw-indicatie.

Indicatie banenafspraak

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent op het tijdstip waarop de verblijfsaanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven ten minste twee jaar beschikt over een geldige indicatie banenafspraak in de zin van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Familie- of gezinslid van slachtoffer mensenhandel, getuige-aangever mensenhandel of slachtoffer eergerelateerd geweld of huiselijk geweld

Als de referent een verblijfsvergunning heeft op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, dan wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als de referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de echtgeno(o)t(e) of het ongehuwde minderjarig kind – ongeacht hun nationaliteit – van een referent niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw als de referent op grond van artikel II, eerste lid, onder a of b, van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag is toegelaten.

2.1.2. Gezinsvorming en alimentatie

De IND brengt de alimentatie die moet worden betaald voor zowel de huwelijks- of geregistreerde partner als de alimentatie voor de kinderen, in mindering op het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er is sprake is van een aanvraag met als doel gezinsvorming; en

  • de referent heeft in een eerdere verblijfsprocedure zijn (ex)-partner tegen zijn wil en zonder identiteitspapieren achtergelaten in het land van herkomst.

2.1.3. Referent met verblijfsrecht als bedoeld in B3 of B6

In aanvulling op artikel 3.22, eerste lid, Vb beschouwt de IND de middelen van bestaan van de referent die verblijfsrecht heeft in het kader van studie, onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, arbeid als kennismigrant, het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, overplaatsing binnen een onderneming of arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb als duurzaam als de middelen van bestaan beschikbaar zijn voor een jaar of zoveel korter als de verblijfsduur van de referent.

Middelen van bestaan van de referent uit een andere bron zoals genoemd in artikel 3.73, eerste lid, Vb worden ook als middelen van bestaan in het kader van de aanvraag om familie- of gezinslid beschouwd als deze voor de hoofdpersoon meetellen bij het beoordelen of deze duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.2. Referent met tijdelijk verblijfsrecht

Met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan familie- of gezinsleden van een referent met tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vb als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning onder één van de volgende beperkingen:

  • studie;

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • grensoverschrijdende dienstverlening;

  • overplaatsing binnen een onderneming;

  • verblijf als familie- of gezinslid, als de referent een tijdelijk verblijfsrecht heeft;

  • asiel voor bepaalde tijd;

  • medische behandeling;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap; of

  • tijdelijke humanitaire gronden (met uitzondering van verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling); of

  • vermogende vreemdeling (uitsluitend indien de referent verblijf heeft als vermogende vreemdeling)

3. Specifieke beleidsregels

3.1. Huwelijk en (geregistreerd) partnerschap

3.1.1. Duurzame en exclusieve relatie

De IND neemt aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Als de IND onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, dan kan de IND de aanvraag afwijzen.

De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.

3.1.2. Leeftijd echtgenoten of geregistreerd partners

In afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder a, Vb en artikel 3.15, eerste lid, Vb verleent de IND met toepassing van artikel 3.13, tweede lid, Vb de verblijfsvergunning als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling en de referent hebben de leeftijd van achttien jaar bereikt;

  • er is sprake van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap; en

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap bestond al in het buitenland, voordat de referent rechtmatig verblijf in Nederland had.

3.1.3. Samenwoning

De IND neemt aan dat de vreemdeling en de referent samenwonen als bedoeld in artikel 3.17 Vb als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen;

  • de referent en de vreemdeling voeren naar buiten toe hetzelfde adres; en

  • de referent en de vreemdeling zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP.

3.1.4. Polygamie

De IND wijst de aanvraag van de buitenlandse echtgenoot alsmede eventuele gezinsleden af als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft.

3.1.5. Verbreking huwelijk

De IND neemt aan dat de gezinsband is verbroken als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent feitelijk of juridisch is verbroken.

3.2. Minderjarige kinderen

3.2.1. Gezinsband

De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).

Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:

  • onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en

  • naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:

  • het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

In uitzondering op het voorgaande neemt de IND altijd aan dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het kind is een familie- of gezinslid van een tot de arbeidsmarkt toegelaten Turkse werknemer;

  • het kind heeft toestemming gekregen om zich bij deze Turkse werknemer te vestigen; en

  • het kind blijft samenwonen met deze Turkse werknemer.

Verbreking feitelijke gezinsband

De IND neemt aan dat in Nederland buitenshuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun de ouder(s) behoren, als die (al dan niet met studiebeurs) een volledige dagopleiding volgen.

Herstel feitelijke gezinsband

De IND neemt herstel van de feitelijke gezinsband niet aan als deze eenmaal verbroken is geoordeeld.

3.2.2. Zorgrecht en gezag

De IND neemt aan dat van rechtswege rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb:

  • beide echtgenoten als het kind is geboren tijdens het huwelijk; of

  • de alleenstaande moeder.

Dit geldt niet als er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij hen of haar berust.

De IND neemt aan dat beide ouders rechtmatig gezag hebben als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als volgens de islamitische rechtstraditie de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag houdt over zijn kinderen en de moeder het zorgrecht ('hadânah') krijgt.

3.2.3. Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere met het gezag belaste ouder

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb af als:

  • het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;

  • beide ouders het gezag hebben over het kind;

  • een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en

  • de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.

De toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie kan voor de hierboven bedoelde toestemming in de plaats worden gesteld als de ouder wiens toestemming is vereist:

  • de toestemming niet wil geven;

  • onvindbaar is; of

  • is overleden.

3.2.4. Bereiken meerderjarigheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond 3.14, aanhef en onder c, Vb om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het kind is in het land van herkomst achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • het kind had op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt; en

  • de aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst.

3.2.5. Meetellen gezinsinkomen

De IND telt het zelfstandige en duurzaam verworven inkomen van de partner van de referent mee bij het beoordelen van het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent en zijn partner zijn gehuwd of zijn een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;

  • de partner van de referent is een Nederlander of heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of l, Vw; en

  • de referent en de partner wonen samen.

Als de referent voldoet aan bovenstaande voorwaarden, dan beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van vereiste met betrekking tot middelen van bestaan op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid van het kind niet af op grond van artikel 3.22, eerste lid, Vb omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het minderjarige kind beoogt verblijf bij zijn juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij zijn (huwelijks)partner (de referent van de ouder); en

  • door de referent van de ouder wordt zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan of deze is vrijgesteld van het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan.

Dit geldt ook als de referent van het minderjarige kind inmiddels rechtmatig verblijf heeft, of Nederlander is.

3.2.6. Polygamie

Als de referent met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of (geregistreerd) partnerschap is verbonden, verleent de IND op grond van artikel 3.16 Vb geen verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de referent in Nederland leeft samen met één van de partners én deze partner is niet de biologische of juridische ouder van het minderjarige kind; of

  • de referent in Nederland leeft samen met een kind dat is geboren uit een andere relatie dan die tussen de biologische of juridische ouders van het minderjarige kind.

3.3. In Nederland geboren kinderen

De IND wijst de aanvraag van een in Nederland geboren kind als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, Vb niet af als het rechtmatig gezag van de ouders niet is aangetoond.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan niet mee te werken.

Onder artikel 3.23 Vb wordt ook begrepen de situatie dat:

  • het kind in Nederland is geboren;

  • het kind behoort tot het gezin van een ouder, die na de geboorte van het kind genaturaliseerd is;

  • het kind minderjarig is;

  • het kind sinds de geboorte feitelijk is blijven behoren tot het gezin;

  • het kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • het kind voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.23, vierde en vijfde lid, Vb.

Ook in deze situatie wijst de IND de aanvraag niet af wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan niet mee te werken.

3.4. Gezinshereniging bij minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

3.4.1. Leeftijd van de referent

De IND verleent de verblijfsvergunning als bedoeld in 3.24a Vb niet als de referent 18 jaar of ouder is, tenzij de referent wegens de ontwikkeling van zijn geestelijke vermogens door de Nederlandse rechter onder curatele is gesteld of er een bewindvoerder is aangesteld of er een mentorschap is ingesteld, als bedoeld in artikelen 378, 431 en 450 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.

3.4.2. Alleenstaand

De referent wordt niet als alleenstaand als bedoeld in artikel 3.24a, eerste lid, Vb aangemerkt als hij onder de hoede staat van een krachtens wettelijk voorschrift of gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene.

De IND wijst de aanvraag niet af op grond van artikel 3.24a, eerste lid, Vb vanwege het feit dat de referent niet alleenstaand is, als door de Nederlandse rechter een in Nederland gevestigde persoon of instelling als voogd is benoemd, tenzij de voogd een bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn is.

3.5. Gezinsleden van een verblijfsvergunninghouder medische behandeling

De IND kan op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning verlenen aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, als genoemd in artikel 3.14, sub a en c, Vb:

  • de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;

  • de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.

Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voor medische behandeling’. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.

Middelen van bestaan

Op grond van artikel 3.46, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is nadat gedurende ten minste een jaar, direct voorafgaand aan de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

3.6. Buitenlandse adoptiekinderen en adoptiefkinderen

3.6.1. Buitenlandse adoptiekinderen

De IND maakt een onderscheid tussen buitenlandse adoptiekinderen en buitenlandse adoptiefkinderen (zie paragraaf 3.6.4).

De IND verstaat onder buitenlandse adoptiekinderen:

  • niet Nederlandse en in de zin van de Nederlandse wet minderjarige kinderen;

  • die buiten Nederland zijn geboren; en

  • in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke worden of zullen worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers de plaats van de ouders innemen.

De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een buitenlands adoptiekind aan artikel 3.26, eerste lid, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • in Nederland moet (alsnog) in de adoptie worden voorzien;

  • de buitenlandse rechter heeft ingestemd met de plaatsing van het kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders maar hij moet de definitieve adoptie nog uitspreken; of

  • erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:109 BW moet nog plaatsvinden; of

  • de buitenlandse adoptiebeslissing kan niet op grond van het Haags adoptieverdrag of op grond van artikel 10:103 t/m artikel 10:112 BW worden erkend; of

  • de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing is nog niet door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing erkend, in de situatie dat de aspirant- adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka).

3.6.2. Wobka

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier onder de beperking familie- of gezinslid als aan alle volgende vereisten van de Wobka als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, Vb is voldaan:

  • de Minister voor Rechtsbescherming heeft een beginseltoestemming afgegeven (artikel 2 Wobka);

  • de Minister voor Rechtsbescherming heeft ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • er is een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse adoptiekind (artikel 8, aanhef en onder b, Wobka) overgelegd waaruit blijkt dat het kind niet lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is;

  • de afstand door de biologische ouder(s) van het buitenlandse adoptiekind is naar behoren geregeld (artikel 8, aanhef onder d, Wobka); en

  • de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders (artikel 8, aanhef en onder e, Wobka).

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

Versnelde procedure

De IND handelt de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van het adoptiekind versneld – binnen twee weken – af als deze wordt ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instantie namens de aspirant-adoptiefouders.

Nadat de IND heeft gecontroleerd of de beginseltoestemming is afgegeven en de Statement of approval (bij Verdragsadopties) dan wel de beginseltoestemming op naam (bij niet Verdragsadopties) en de leges zijn betaald, geeft de IND de toestemming aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst voor afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij geldt het voorbehoud dat de volgende bewijsmiddelen worden overgelegd bij de Nederlandse vertegenwoordiging:

  • de afstandsverklaring van de biologisch ouders;

  • de verklaring van de bevoegde autoriteiten waaruit moet blijken dat zij hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • de medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat het adoptiekind niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De betrokken Nederlandse vertegenwoordiging controleert of de afstandsverklaring van de biologische ouders, de verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders en de medische verklaring aanwezig zijn.

Als er bij de Nederlandse vertegenwoordiging twijfel bestaat over de juistheid van bovengenoemde documenten, legt de Nederlandse vertegenwoordiging de zaak aan de IND voor. De IND stelt nader onderzoek in en beslist op basis van het onderzoeksresultaat of de machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging.

3.6.3. Afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders

Als het buitenlandse adoptiekind, als bedoeld in artikel 3.27 Vb, op het tijdstip van de inreis in Nederland sinds meer dan een jaar verblijft bij de aspirant-adoptiefouders en door hen wordt verzorgd en opgevoed, vindt er geen onderzoek meer plaats naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders. De IND merkt het buitenlands adoptiekind dan aan als een minderjarig juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid aanhef en onder c, Vb, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.27, eerste lid aanhef en onder a en b. Vb. In dat geval beoordeelt de IND de toelating van het kind aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22 Vb.

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

3.6.4. Buitenlandse adoptiefkinderen

Een adoptiefkind is een juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

Onder buitenlands adoptiefkind wordt verstaan een niet Nederlands en in de zin van de Nederlandse wet minderjarig kind:

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van het Haags adoptieverdrag van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter is erkend;

  • van wie de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing is erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wobka; of

  • dat in Nederland is geadopteerd.

De IND beoordeelt de toelating van buitenlandse adoptiefkinderen aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22a Vb.

3.7. Buitenlandse pleegkinderen

Algemeen

De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:

  • om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en

  • worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.

Daarbij kan sprake zijn van een situatie dat het pleegkind:

  • in het land van herkomst nog geen deel uitmaakte van het gezin van de aspirant-pleegouders (zie verder paragraaf B7/3.7.1 Vc); of

  • in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort (zie verder paragraaf B7/3.7.2 Vc).

3.7.1. Het kind maakte in het land van herkomst nog geen deel uit van het gezin van de aspirant-pleegouders

3.7.1.1. Geen aanvaardbare toekomst

De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.

Onder naaste bloed- of aanverwanten wordt verstaan de ouders, grootouders, broers of zusters, van het buitenlandse pleegkind of de broers of zusters van de ouders van het buitenlandse pleegkind (ooms en tantes van het buitenlandse pleegkind).

De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind, genoemd in artikel 3.28, derde lid, Vb, blijkt dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind nooit zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op TBC is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar TBC te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is.

3.7.1.2. Aanvullende voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:

  • 1. het buitenlandse pleegkind een bloed- of aanverwant is als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;

  • 2.

    • a. de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf

    • b. de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en

  • 3. de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.

Ad 1.

De referent moet een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, of oom of tante van het pleegkind zijn.

Ad 2.

Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is zowel instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) als instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.

3.7.2. Het kind behoorde in het land van herkomst feitelijk reeds tot het gezin van de pleegouders

3.7.2.1. Geen aanvaardbare toekomst

De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als het kind:

  • in het land van herkomst al feitelijk behoorde tot het gezin van de pleegouders en hier nog steeds toe behoort; en

  • minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor het kind te zorgen.

De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de pleegouders als tussen het kind en de pleegouders sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie paragraaf B7/3.8.1 Vc).

De pleegouders hoeven geen bloed- of aanverwant te zijn van het kind.

3.7.2.2. Aanvullende voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND uitsluitend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:

  • de pleegouders die het kind minimaal een jaar hebben verzorgd en opgevoed in het land van herkomst hebben in die periode de voogdij over het kind gekregen;

  • de voogdij van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst; en

  • de autoriteiten van het land van herkomst stemmen in met het vertrek naar en het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders in Nederland.

3.7.3. Meetellen gezinsinkomen

De IND telt de zelfstandige en duurzame middelen van bestaan van de partner van de referent mee bij het beoordelen van de middelen van bestaan van de referent als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de referent en diens partner zijn gehuwd of een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;

  • de partner van de referent is een Nederlander of een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, Vw; en

  • de referent en diens partner wonen samen.

De IND beschouwt in deze gevallen de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het referentiebedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van het middelenvereiste op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.

3.8. Familie of gezinsleven als bedoeld in Artikel 8 EVRM

3.8.1. Familie- of gezinsleven

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen:

  • echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage);

  • partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen; of

  • minderjarige broers en zussen, die bloedverwant zijn en die in hetzelfde gezin hebben samengeleefd.

De IND neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:

  • erkenner;

  • biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);

  • adoptiefouder(s);

  • pleegouder(s);

  • opvangouder(s);

  • stiefouder(s);

  • grootouder(s);

  • oom/ tante;

  • neef/nicht;

  • minderjarige broer of zus met wie bloedverwantschap bestaat en met wie niet in hetzelfde gezin is samengeleefd;

  • minderjarige broer of zus met wie geen bloedverwantschap bestaat; of

  • meerderjarige broer of zus,

als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).

De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:

  • Jongvolwassen is;

  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;

  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en

  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.

De IND neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

3.8.2. Inmenging

De IND neemt inmenging in het familie- en gezinsleven aan, als:

  • de vreemdeling ooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning;

  • aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd; of

  • de vreemdeling met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst wordt verklaard.

3.8.3. Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, heeft de IND hierbij een zekere beoordelingsvrijheid.

Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.

Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.

Arbeidsmarktaantekening

Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.

In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:

  • kennismigrant;

  • houder van een Europese blauwe kaart;

  • vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of

  • onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801; of

  • essentieel personeelslid van een startup onderneming.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onderdeel p, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.

Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.

Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.

In geval van langetermijnmobiliteit van onderzoekers verleent de IND aan de gezinsleden van de onderzoeker, mits zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind zoals afgegeven door een andere lidstaat binnen de Europese Unie, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent.

5. Bewijsmiddelen

Middelen

Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Pw te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Pw die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt in ieder geval een geboorteakte als bewijsmiddel dat sprake is van juridisch ouderschap.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie

  • a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent.

    De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie.

    De IND beschouwt het Statement of approval van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een Verdragsadoptie (Haags Adoptieverdrag).

    De IND beschouwt de beginseltoestemming op naam van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid als bewijsmiddel dat de referent het buitenlandse kind in zijn gezin mag opnemen ter adoptie, als het gaat om een niet-Verdragsadoptie.

    De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

    De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

    De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

    • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

    • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

    • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

    • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

  • b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

    De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

    • een instemmingsverklaring van de ouders; of

    • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

    De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

    De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst nog geen deel uitmaakten van het gezin van de aspirant-pleegouders

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De aspirant-pleegouder moet aantonen wie de in het land van herkomst wonende naaste bloed- en aanverwanten zijn (bijv. familieboekje).

Het bewijsmiddel moet afkomstig zijn uit een objectieve bron uit het land van herkomst (bijvoorbeeld een verklaring van een welzijnsinstelling, een verklaring van een arts of een uitspraak van een rechter). Een verklaring uit niet-objectieve bron (bijvoorbeeld familieleden) geldt in het algemeen niet als bewijsmiddel van geen aanvaardbare toekomst.

Het komt regelmatig voor dat de aspirant-pleegouder verklaringen van de familieleden in het land van herkomst overhandigt waarin staat dat zij niet in staat zijn om het buitenlandse pleegkind te verzorgen. Als deze verklaringen niet worden onderbouwd met bewijsmiddelen uit een objectieve bron, neemt de IND in het algemeen niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst voor het kind in het land van herkomst.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer of halfbroer, zuster of halfzuster, schoonzus of zwager, oom of tante van de vreemdeling is. Als bewijsmiddel geldt bijvoorbeeld een familieboekje.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders de voogdij hebben over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.

Buitenlandse pleegkinderen die in het land van herkomst al feitelijk behoorden tot het gezin van de pleegouders

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met het vertrek naar en het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders in Nederland een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de pleegouders de voogdij hebben gekregen over de vreemdeling. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring is een voogdijbeschikking.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minimaal één jaar in het land van herkomst is verzorgd en opgevoed door de pleegouders omdat de eigen ouders overleden zijn of niet in staat waren om voor de vreemdeling te zorgen. Een voorbeeld van een dergelijke verklaring waaruit dit kan blijken is een voogdijbeschikking.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

Voor de bewijsmiddelen van gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel wordt verwezen naar C2/4.1.2.

B8. Humanitair tijdelijk

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op tijdelijke humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • eergerelateerd en huiselijk geweld;

  • slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel;

  • vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • amv’s die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • overgangsrecht naar aanleiding van wijziging beleid voor amv’s per 1 juni 2013;

  • verblijf in afwachting van een verzoek ex artikel 17 RWN;

  • medische behandeling;

  • verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen;

  • plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden;

  • verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

  • verblijf als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.6, 3.46, 3.48, 3.49, 3.99a, 3.102b, 61c en 6.1d Vb.

2. Eergerelateerd en huiselijk geweld

2.1. Beleidsregels

Eergerelateerd geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder e, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst;

  • 2. er is een reële dreiging die niet op korte termijn kan worden weggenomen;

  • 3. de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld is voldoende ernstig; en

  • 4. de vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 1. en 2.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als uit het deskundigenadvies van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld voor de Nederlandse politie (LEC EGG) blijkt dat sprake is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland. Het LEC EGG betrekt in haar advies in ieder geval de mogelijkheid om de dreiging af te wenden.

Naast dreiging in Nederland moet ook in het land van herkomst van het slachtoffer dreiging aanwezig zijn. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of:

  • familieleden in het land van herkomst wonen;

  • welke familieleden dat zijn; en

  • waar deze familieleden woonachtig zijn.

Ad 3.

De IND verstaat onder een voldoende ernstige uiting van eergerelateerd geweld in ieder geval:

  • levensbedreigende delicten gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, waaronder ook wordt begrepen het aanzetten tot zelfmoord, waartegen het slachtoffer geen weerstand kan bieden;

  • andere strafbare feiten, gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, zoals verminking, mishandeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving;

  • verstoting, met als gevolg dat het slachtoffer zich niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst;

  • kinderontvoering; of

  • als het geweld leidt tot schrijnende omstandigheden, zoals gedwongen scheiding tussen ouder en kind of een gedwongen uithuwelijking.

Huiselijk geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder f, Vb een verblijfsvergunning aan een slachtoffer van huiselijk geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van (een reële dreiging van) huiselijk geweld;

  • 2. het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie;

  • 3. het huiselijk geweld heeft geen relatie met eer(wraak);

  • 4. het slachtoffer kan zich niet onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst; en

  • 5. het slachtoffer komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 2.

Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.

Uitsluitend bij minderjarige slachtoffers is het in verband met de leeftijd niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.

Ad 4.

De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij zich niet aan het geweld kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst. Naast geweld of dreiging van geweld in Nederland moet ook in het land van herkomst dreiging aanwezig zijn. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen, dreiging voor betrokkene uitgaat.

2.2. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld niet.

Het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld kan na 1 jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9/11 Vc):

  • bij voortduring van de dreiging in verband waarmee de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend; of

  • of als sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in als naar het oordeel van het LEC EGG geen sprake meer is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst.

2.3. Bewijsmiddelen

Eergerelateerd geweld

De IND beschouwt het schriftelijke advies van het LEC EGG als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst, dat er een reële dreiging is die niet op korte termijn kan worden weggenomen en dat de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld voldoende ernstig is.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn, bijvoorbeeld bewijsmiddelen als een familieboekje, een uittreksel uit de burgerlijke stand of een notariële akte waaruit de gezinssamenstelling en de woonplaats blijkt.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

3. Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

3.1. Beleidsregels

De Commandant van de Koninklijke Marechaussee heeft dezelfde bevoegdheden als de Korpschef van de Nationale Politie voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling.

EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:

  • 1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;

  • 2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en

  • 3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Ad 1. De bedenktijd

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.

Reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel en/of op voorspraak van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Opsporing (ISZW-DO), biedt de politie of KMar aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.

Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.

De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.

De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:

  • werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;

  • nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of

  • geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, de bedenktijd aanbiedt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel.

De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie of KMar hiermee akkoord gaan.

Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie of KMar waar hij of zij administratief is ondergebracht.

De bedenktijd eindigt op het moment dat:

  • de politie of KMar vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;

  • het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;

  • het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of

  • het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.

Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.

Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie of KMar is doorgestuurd naar de IND.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op wie de Dublinverordening niet van toepassing is binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de kennisgeving van een aangifte mensenhandel door een vreemdeling door de politie of KMar aan de IND is verzonden.

Vreemdelingen op wie de Dublinverordening van toepassing is

De IND verleent aan een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, c of g Vb louter een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als slachtoffer van mensenhandel dan wel als getuige-aangever nadat het OM heeft bericht dat de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De IND beslist op een aanvraag ingediend door een vreemdeling op wie de Dublinverordening van toepassing is:

  • binnen een streeftermijn van 24 uur nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel; of

  • zo snel mogelijk nadat een bericht is ontvangen van het OM dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

Wanneer de aangifte niet is gedaan binnen een termijn van drie maanden na indiening van de eerste asielaanvraag in Nederland, kan de IND de aanvraag afwijzen zonder het bericht van het OM af te wachten.

Wanneer de vreemdeling te kennen geeft aangifte te willen doen van mensenhandel en geen aangifte heeft gedaan voorafgaand aan de overdracht, kan de DT&V besluiten de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat doorgang te laten vinden.

Ambtshalve verlening in de asielprocedure

De IND toetst ex nunc bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND laat de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel achterwege als:

  • de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel; of

  • de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers die is ingetrokken.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en wijst af als:

  • de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken

De IND kan aan een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder d, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het vermoedelijke slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:

  • een ernstige bedreiging; en/of

  • een medische of psychische beperking; en/of

  • minderjarigheid.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid Vb wijst de IND de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het vermoedelijke slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het vermoedelijke slachtoffer:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waar de vreemdeling slachtoffer van is; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

3.2. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel alleen als sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de getuige-aangever alleen als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk acht.

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens:

  • het ontbreken van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan; en

  • gevaar voor de openbare orde, als sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer van mensenhandel dat geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar niet.

De vreemdeling kan:

  • na een jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9/10 Vc); of

  • tussentijds of na een jaar alsnog aangifte doen of medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van de mensenhandelaar.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan of anderszins heeft meegewerkt in als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend. De vreemdeling mag het beroep in cassatie in Nederland afwachten, omdat de Hoge Raad de zaak nog terug kan wijzen naar het Gerechtshof. De vreemdeling mag cassatie in het belang der wet niet in Nederland afwachten, omdat cassatie in het belang der wet geen verandering in de rechten en positie van partijen teweeg brengt en dus geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen heeft.

De IND trekt de verblijfsvergunning van een getuige-aangever van mensenhandel in als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet langer noodzakelijk acht.

3.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM heeft vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk wordt geacht in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, de KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid over mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel geen aangifte kan of wil doen of geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met een ernstige bedreiging en/of een medische of psychische beperking en/of minderjarigheid:

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn van mensenhandel en in ieder geval een van onderstaande drie verklaringen:

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar. Als deze verklaring wordt overgelegd, wordt hiermee ook aannemelijk geacht dat betrokkene zich niet aan de bedreigingen kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst, omdat mensenhandelbendes vrijwel altijd opereren over de grenzen heen; of

  • een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van een medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

    • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

    • welke medische klachten de vreemdeling heeft;

    • welke gevolgen de genoemde klachten hebben voor de medewerking aan het strafproces; of

  • een verklaring van de politie of KMar waaruit blijkt dat van de vreemdeling niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. Deze verklaring bevat een nadere en op het individuele geval toegespitste toelichting, waarin wordt ingegaan op de gevolgen die de minderjarigheid heeft voor de medewerking aan het strafproces. Van de minderjarigheid wordt enkel uitgegaan indien deze op grond van identificerende documenten, dan wel op grond van paragraaf C1/2.2 Vc is vastgesteld door de IND.

3.4. Afspraken ketenpartners

Aanmelding bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel

De politie meldt aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel:

  • dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen;

  • of het vermoedelijke slachtoffer gebruik wenst te maken van de periode van de bedenktijd; en

  • dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan of op andere wijze medewerking verleent of heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar mensenhandel.

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen van vermoedelijke slachtoffers. Ook als het Coördinatiecentrum Mensenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting, moet de politie het vermoedelijke slachtoffer voor registratie bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel aanmelden.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Ook moeten voorbereidingen worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaand aan de acties contact worden opgenomen met het Coördinatiecentrum Mensenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers.

Opvang en huisvesting

Het Coördinatiecentrum Mensenhandel bemiddelt bij het zoeken naar opvang en schakelt na een melding van de politie de zorgcoördinator mensenhandel in de regio in. De zorgcoördinator is verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer. Als in de regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie, blijft het Coördinatiecentrum Mensenhandel verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. De beschikbare capaciteit bepaalt de plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de periode van de bedenktijd opvang wordt gezocht binnen de politieregio.

De Korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Als het slachtoffer minderjarig is, dan moet in het gezag worden voorzien.

Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale opvangvoorzieningen en noodbedden. Plaatst de politie het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren, dan meldt de politie dit met spoed aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Vervolgens beoordeelt het Coördinatiecentrum Mensenhandel of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot:

  • de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij verblijft; of

  • als geen zorgcoördinator beschikbaar is, tot het Coördinatiecentrum Mensenhandel.

Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, als de opvanglocatie die in de periode van de bedenktijd werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de politie het aanvraagformulier voor de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) aan het vermoedelijke slachtoffer. De politie vult voor de verzending de verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier in. De politie voorziet het aanvraagformulier van een stempel. Het aanvraagformulier wordt eenmalig verstrekt en is geldig gedurende de drie maanden bedenktijd.

Medische bijstand en rechtshulp

De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en zich zo nodig te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning moet een tbc-onderzoek onderdeel uitmaken van dit medisch onderzoek.

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte. Als het noodzakelijk blijkt om voor het geven van juridisch advies gedurende de periode van de bedenktijd een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt de rechtshulpverlener hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

4. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1. Beleidsregels

Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie.

De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zijn:

  • 1. er bestaat geen redelijke twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • 2. de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;

  • 3. de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en

  • 4. op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een andere verblijfsvergunning.

Ad 1.

Als de vreemdeling tijdens het terugkeertraject buiten zijn schuld zijn identiteit of nationaliteit niet met documenten kan onderbouwen, zal dit niet worden tegengeworpen in het kader van de verlening van de verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid als:

  • de identiteit en nationaliteit tijdens eerdere toelatingsprocedures geloofwaardig zijn geacht; en

  • er nadien geen redenen tot twijfel zijn opgekomen.

Ad 2.

De vreemdeling dient een bemiddelingsverzoek in bij de DT&V met een compleet ingevuld aanvraagformulier, waarbij een schriftelijke verklaring aan zijn diplomatieke vertegenwoordiging met het verzoek om hulp bij het terugkeren is gevoegd.

In geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid

Wanneer de IND dit nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag, verzoekt de IND de DT&V om een ambtsbericht. Daarin geeft de DT&V aan:

  • waarom hij de bemiddeling heeft beëindigd, zonder dat een positief zwaarwegend advies kon worden gegeven; of

  • dat de bemiddeling door de DT&V nog loopt, om welke reden de DT&V nog geen zwaarwegend advies kan geven; of

  • dat sprake is van een buitenschuldsituatie, om welke reden de DT&V een positief zwaarwegend advies geeft.

De IND wijst de aanvraag af zonder dat de DT&V om een ambtsbericht is verzocht, wanneer hij over voldoende gegevens beschikt om te beoordelen dat niet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid wordt voldaan. Daarvan is in ieder geval sprake als:

  • er redelijke twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling (en dit reeds in voorgaande procedures in rechte is komen vast te staan);

  • openbare-orde-aspecten op voorhand in de weg staan aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van buitenschuld;

  • de vreemdeling zich niet met een bemiddelingsverzoek tot de DT&V heeft gewend; of

  • er nog een procedure loopt in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op een andere verblijfsgrond.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden toegang tot Nederland kregen.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle hiervoor genoemde voorwaarden voldoen, waarbij:

  • alle gezinsleden de noodzakelijke stappen hebben ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • zij dit hebben gedaan ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • BMA heeft vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

4.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid met een geldigheidsduur van 1 jaar.

4.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.

4.4. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning af indien uit nieuwe informatie van de DT&V blijkt dat de vreemdeling alsnog kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in indien uit nieuwe informatie blijkt dat de vreemdeling alsnog kan terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land.

5. Verblijfsvergunning in het kader van remigratie op grond van de Remigratiewet

5.1. Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder a, VV een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor remigratie als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is meerderjarig;

  • de vreemdeling heeft afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit; en

  • de vreemdeling heeft een aanvraag ingediend om remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet.

De IND wijst de aanvraag niet af als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

5.2. Verlenging

Als de vreemdeling een aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indient, wijst de IND de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsgunning regulier voor bepaalde tijd af, tenzij de remigrant van de overschrijding van de termijn van zes maanden redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

5.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een geldig paspoort dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring dat de vreemdeling afstand heeft gedaan als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit.

De IND beschouwt een kopie van een verklaring van de SVB waarin staat dat positief zal worden beslist op de aanvraag voor remigratievoorzieningen als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een aanvraag is ingediend voor remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet.

5.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

De IND plaatst in het geldig document voor grensoverschrijding de aantekening ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden of zoveel korter als het daadwerkelijke vertrek uit Nederland binnen zes maanden ligt.

6. Amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken

6.1. Beleidsregels

Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is alleenstaand;

  • de vreemdeling is (nog) minderjarig;

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.

Ad 1. Alleenstaand

De IND verleent de verblijfsvergunning niet aan de minderjarige vreemdeling in één van de volgende gevallen:

  • de vreemdeling reist met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland in;

  • de vreemdeling reist met zijn eventuele in het buitenland toegewezen voogd Nederland in;

  • de ouder(s) van de vreemdeling bevind(t)(en) zich al in Nederland; of

  • de in het buitenland toegewezen voogd bevindt zich al in Nederland.

De IND beschouwt een minderjarige vreemdeling als alleenstaand, als zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn en niet zijn gehuwd.

Ad 2. Minderjarigheid

De IND beoordeelt de minderjarigheid naar Nederlands recht op grond van artikel 1:233 BW.

Als de IND twijfelt aan de leeftijd van de betrokken vreemdeling en deze zijn gestelde leeftijd niet met bescheiden kan aantonen, kan de IND de vreemdeling in de gelegenheid stellen een leeftijdsonderzoek te laten verrichten. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek zijn nader uitgewerkt in paragraaf C1/2.2 Vc. Als een verricht leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie over de minder- of meerderjarigheid leidt, kan de IND de vreemdeling binnen één à twee jaar opnieuw oproepen voor een leeftijdsonderzoek.

Ad 5. Adequate opvang

De IND verstaat onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden.

De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • a. in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;

  • b. uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan in a. gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;

  • c. opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar;

  • d. uit het landgebonden asielbeleid volgt dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang;

  • e. op grond van algemene informatie blijkt dat de algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn.

Ad a.

Bij het zoeken naar een vorm van opvang die voor een amv als adequaat mag worden beschouwd, zal primair worden getracht om de minderjarige met de ouder(s) te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat.

Ad c. d. en e.

Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat indien de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:

  • onderdak tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaar zal bereiken, tenzij de opvang dient tot het overbruggen van een beperkte periode, waarna de minderjarige door zijn eigen familie, of door anderen bij wie er sprake is van adequate opvang, kan worden opgevangen;

  • beschikbaarheid van voedsel, kleding en hygiëne;

  • toegang tot onderwijsvoorzieningen; en

  • aanwezigheid van medische verzorging.

6.2. Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen de maximale termijn van drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag

6.2.1. Vertrek kan buiten de schuld van de minderjarige vreemdeling niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag (ambtshalve verlening zonder nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ambtshalve zonder nader onderzoek worden verleend, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • uit de verklaringen van de vreemdeling komt naar voren dat er geen familieleden of andere personen zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie de vreemdeling kan terugkeren;

  • de vreemdeling heeft tijdens de procedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land niet gefrustreerd;

  • bekend is dat in het algemeen geen adequate opvang beschikbaar is en aangenomen wordt dat deze niet binnen afzienbare tijd beschikbaar komt, in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan. In een dergelijke situatie wordt aangenomen dat het de DT&V niet zal lukken om binnen de termijn van drie jaar een vorm van adequate opvang te vinden.

6.2.2. Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na de eerste verblijfsaanvraag (verlening na nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan drie jaar na indiening van de eerste verblijfsaanvraag worden verleend, als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • De vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • de vreemdeling heeft zich actief ingezet om zijn eigen terugkeer te realiseren. Zo heeft hij zich actief ingezet om zijn eigen identiteit en nationaliteit aan te tonen, een (vervangend) reisdocument te verkrijgen (indien nodig) en contact te leggen met familie of andere personen of organisaties in het land van herkomst naar wie hij zou kunnen terugkeren;

  • in nader onderzoek is vastgesteld dat er geen sprake is van adequate opvang;

  • er is op het moment van beoordeling geen zicht op feitelijk vertrek naar het land van herkomst.

6.3. Verlening en intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s, ambtshalve of op aanvraag.

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s kan op elk moment na indiening van de eerste verblijfsaanvraag verleend worden, vanaf het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

De IND verleent geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die tijdens de verblijfsprocedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreert.

Intrekking

Op grond van artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw beziet de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s op intrekking als:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • de vreemdeling niet voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op het moment van het eerste onderzoek meerderjarig was; of

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op dat moment meerderjarig is.

6.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, tweede lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s met een geldigheidsduur van vijf jaar.

7. Overgangsrecht

7.1. Overgangsrecht naar aanleiding van wijziging beleid voor amv’s per 1 juni 2013

7.1.2. Lopende procedures

De IND beoordeelt verblijfsaanvragen van amv’s die op het moment van de inwerkingtreding van het nieuwe beleid een aanvraagprocedure hebben lopen op grond van het oude recht zoals dat gold voor 1 juni 2013, tenzij het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven voor de vreemdeling gunstiger is. Dit laatste is het geval wanneer de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de buitenschuldvergunning voldoet.

Indien de vreemdeling, die bij zijn laatste aanvraag nog niet de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, voldoet aan het gestelde in paragraaf B8/6 zal hij volgens nieuw recht worden beoordeeld.

7.1.3. Vreemdelingen in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ of ‘voortgezet verblijf’

Van vreemdelingen, die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als beperking ‘als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ zal de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd doorlopen en worden verlengd volgens de regels van het oude recht. Ook de mogelijkheden om na afloop van de drie jaar in aanmerking te komen voor voortgezet verblijf zullen blijven bestaan onder dezelfde voorwaarden. Ook hier geldt de uitzondering dat nieuw recht wordt toegepast wanneer dit voor hen gunstiger is.

8. Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 RWN

8.1. Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.49 Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die in afwachting is van een verzoek ex artikel 17 RWN als de vreemdeling:

  • op grond van een besluit van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland wordt verwijderd in afwachting van het besluit op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap; en

  • zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

8.2. Verlenging

Nadat de rechtbank te ‘s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 RWN, wijst de IND de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af omdat de vreemdeling niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, als de vreemdeling:

  • cassatieberoep heeft ingesteld, waarop nog geen beschikking is gegeven;

  • zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • hangende het cassatieberoep niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de IND niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.

Als de aanvraag op grond van het openbare orde criterium wordt afgewezen, wordt de vreemdeling niet uitgezet als op het verzoek ex artikel 17 RWN niet is beslist.

8.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift van het verzoek ex artikel 17 RWN aan de rechtbank als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap is aangespannen.

8.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van één jaar.

9. Medische behandeling

9.1. Beleidsregels

9.1.1. Algemene voorwaarden

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND verleent vrijstelling van het vereiste over een geldig document voor grensoverschrijding te beschikken als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling verblijft in Nederland;

  • er bestaat voldoende inzicht in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is betwisten de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet;

  • de vreemdeling toont aan dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst;

  • als gevolg van stopzetting van de medische behandeling ontstaat een medische noodsituatie; en

  • de behandeling van de medische aandoening kan niet plaatsvinden in het land van herkomst.

Middelenvereiste

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning af als de vreemdeling niet over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de kosten van het levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf in Nederland.

De IND wijst de aanvraag af als de kosten die verbonden zijn aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met de medische behandeling met algemene middelen worden gefinancierd.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af als artikel 3.46, vierde lid, Vb van toepassing is.

Beletselen in de zin van artikel 64 Vw

Met een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, Vb, bedoelt de IND dat sprake moet zijn van één aaneengesloten jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw direct voordat de vreemdeling de aanvraag indient voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het ondergaan van een medische behandeling.

De IND verleent geen verblijfsvergunning regulier medisch als de vreemdeling onvoldoende actief heeft gewerkt aan:

  • het verkrijgen van garanties voor toegang tot medische zorg in het land van herkomst;

  • het realiseren van zijn vertrek.

Paragraaf A3/7.3.1 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Van onvoldoende meewerken is in ieder geval sprake als de vreemdeling:

  • Heeft geweigerd een medisch dossier over te leggen ter vertaling voor medicus in land van herkomst;

  • Geen serieuze poging heeft verricht om reispapieren te regelen;

  • Niet heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit.

De DT&V stelt vast of er sprake is van voldoende medewerking door de vreemdeling.

Tijdig ingediende aanvraag

De vreemdeling draagt zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de tijdige indiening van de aanvraag. Als de vreemdeling de aanvraag voor de verblijfsvergunning niet tijdig indient, is er geen sprake meer van een jaar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw direct voorafgaande aan de aanvraag.

De IND beschouwt de aanvraag als tijdig ingediend als de vreemdeling de aanvraag bij de IND indient in de periode tussen:

  • 28 dagen voor het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64Vw; en

  • 28 dagen na het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw.

Niet tijdig ingediende aanvraag maar niet toerekenbaar

Als de vreemdeling de aanvraag later indient dan 28 dagen nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw is geëindigd, dan beschouwt de IND de aanvraag als tijdig, als de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe rekenen. In deze gevallen geeft de IND toepassing aan artikel 3.46, vierde lid, Vb. De IND vindt in ieder geval dat de volgende omstandigheden geen verschoonbare redenen zijn voor de te late indiening:

  • de vreemdeling geeft aan dat de IND hem er niet op heeft gewezen dat zijn rechtmatig verblijf binnenkort eindigt en dat hij een aanvraag indienen; of

  • de vreemdeling geeft aan meer tijd nodig te hebben om de voor de aanvraag benodigde bewijsmiddelen te verzamelen.

Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met medische behandeling met als ingangsdatum de datum van de aanvraag van de verblijfsvergunning.

Als de vreemdeling de voor de aanvraag relevante gegevens na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd, dan geldt als ingangsdatum de datum, waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.

Daarnaast geldt het volgende:

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient na 28 dagen voor het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf, maar voor de datum waarop het rechtmatige verblijf grond van artikel 64 Vw eindigt, verleent de IND de verblijfsvergunning niet eerder dan met ingang van de datum waarop het jaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw eindigt;

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient na de datum waarop het rechtmatige verblijf grond van artikel 64 Vw eindigt, maar binnen 28 dagen na het eindigen van het jaar rechtmatig verblijf, verleent de IND de verblijfsvergunning altijd met een onderbreking in het verblijfsrecht;

  • Als de vreemdeling de aanvraag indient voor het einde van het jaar rechtmatig verblijf op grond van art. 64 Vw, verleent de IND de verblijfsvergunning met onderbreking in het verblijfsrecht, als de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 64 Vw is geëindigd aantoont aan alle voorwaarden te voldoen.

Bij onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling telt de IND de voorgaande periode van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j, Vw niet mee voor de periode van drie jaar rechtmatig verblijf die nodig is om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet tijdelijk humanitair’ (zie in dit verband paragraaf B9/8 Vc).

9.1.2. Meest aangewezen land

De IND beschouwt Nederland uitsluitend als het meest aangewezen land voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling, als bedoeld in artikel 3.46 Vb, als de vreemdeling voldoet aan elk van de voorwaarden die genoemd worden in de op de vreemdeling toepasselijke situatie van de hier, onder 1 t/m 5 genoemde situaties:

  • 1. Nederland heeft internationaal gezien een bijzonder specialisme voor de medische noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening.

  • 2.

    • a. de vreemdeling verblijft ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland;

    • b. er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken, kan plaatsvinden;

    • c. stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en

    • d. de medische behandeling vindt ten minste één jaar plaats.

  • 3.

    • a. de vreemdeling is in Nederland;

    • b. er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken, kan plaatsvinden;

    • c. stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en

    • d. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie zal naar verwachting langer dan één jaar duren.

  • 4.

  • 5.

    • a. de vreemdeling is zwanger;

    • b. de vreemdeling is hier te lande woonachtig;

    • c. uit het BMA-advies blijkt dat het verlenen van specialistische prenatale zorg medisch noodzakelijk is;

    • d. er is sprake van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een (geregistreerd) partnerschap; en

    • e. de partner of echtgenoot van de vreemdeling is Nederlander of verblijft in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel l, Vw.

Ad 2b en 3b.

Het gestelde in paragraaf A3/7.1.3 en A3/7.1.4 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Ad 3d.

De IND verleent geen verblijfsvergunning, maar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als de medische behandeling ter voorkoming van deze medische noodsituatie één jaar of korter zal duren (zie hoofdstuk A3/7 Vc).

Ad 4.

Onder langdurig verblijf verstaat de IND: verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij de IND onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet tegenwerpt.

9.1.4. Noodzakelijke medische behandeling

De IND betrekt het advies van het BMA bij de beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, als bedoeld in artikel 3.46 Vb.

9.1.5. Deugdelijke financiering van de medische behandeling

De IND beschouwt een toereikende ziektekostenverzekering als deugdelijke financiering van de medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46 Vb. De IND beschouwt een ziektekostenverzekering in ieder geval niet als toereikend als:

  • de ziektekostenverzekering uit de algemene middelen wordt betaald; of

  • de premie van de ziektekostenverzekering wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de algemene middelen.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning af bij niet deugdelijke financiering van de medische behandeling.

9.1.8. Artikel 64 Vw

De IND beoordeelt ambtshalve bij afwijzing van een aanvraag voor medische behandeling of aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend moet worden. Hoofdstuk A3/7 Vc is in dat geval van toepassing.

De IND past artikel 64 Vw toe voor de duur van het reisbeletsel met als maximum een jaar.

9.1.9. Opvang in afwachting van definitieve besluitvorming op een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met medische behandeling

Het gestelde in paragraaf A3/7.3.2.5 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De vreemdeling moet daarbij een geldig document voor grensoverschrijding hebben overgelegd (paragraaf B8/9.1.1 Vc is van overeenkomstige toepassing);

9.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B8/9.1.1 Vc onder de beperking: ‘medische behandeling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid niet toegestaan’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de medische behandeling voor maximaal één jaar.

9.3. Bewijsmiddelen

Bijzonderheid specialisme

De IND beschouwt een daartoe strekkende medische verklaring als bewijsmiddel van de bijzonderheid van het specialisme als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 1.

Het kan gaan om de volgende verklaring:

  • een verklaring van een zorginstelling in Nederland dat betrokkene kan worden behandeld door deze instelling/specialist; en

  • een verklaring van de behandelaar in het buitenland waaruit blijkt dat het specialisme ontbreekt of dat de vreemdeling in eigen land is uitbehandeld.

Verblijf in Nederland

De IND beschouwt objectieve bescheiden als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 2. Ook moet uit deze of andere bescheiden het moment van aanvang van medische behandeling blijken. De IND beschouwt getuigenverklaringen niet als bewijsmiddel van het verblijf in Nederland als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 2.

Mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf

De IND beschouwt officiële bescheiden, zoals een familieboekje of overlijdensakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er geen gezins- of familieleden in het land van herkomst of bestendig verblijf zijn die de mantelzorg op zich kunnen nemen.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel dat de vreemdeling is gehuwd met de partner of echtgenoot van de vreemdeling, als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 5.

Erkenning

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend, als bedoeld in B8/9.1.2 Vc, onder situatie 5:

  • een daartoe strekkende akte van erkenning opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand; of

  • een daartoe strekkende notariële akte van erkenning.

Als de erkenning naar vreemd (niet-Nederlands) recht heeft plaatsgevonden, beschouwt de IND bewijsmiddelen over de staat van personen als bewijsmiddel dat de partner het kind van de vreemdeling heeft erkend.

Deugdelijke financiering van de medische behandeling

De IND beschouwt een geldige polis van de afgesloten ziektekostenverzekering waaruit blijkt dat de kosten voor de volledige medische behandeling gedekt zijn als bewijsmiddel dat sprake is van deugdelijke financiering van de medische behandeling als bedoeld in paragraaf B8/9.1.5 Vc. De IND beschouwt een polis van de afgesloten ziektekostenverzekering in ieder geval niet als bewijsmiddel in een van de volgende situaties:

  • de ziektekostenverzekering uit de algemene middelen wordt betaald; of

  • de premie van de ziektekostenverzekering wordt voldaan uit een uitkering die ten laste komt van de algemene middelen.

Bewijslast medische omstandigheden

De IND beschouwt in ieder geval de bewijsmiddelen 1, 2 en 3 genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc, onder het kopje ‘bewijsmiddelen’ als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich terecht beroept op medische gronden.

Inschakeling BMA bij ongedocumenteerde vreemdelingen

De IND beschouwt als bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • aanvullende gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte of een nationaliteitsverklaring.

9.4. Overgangsrecht

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier medisch voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die daartoe een aanvraag heeft ingediend, en die een jaar voorafgaand reeds rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder j, Vw om medische redenen als:

  • er nog geen besluit is genomen op deze aanvraag;

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier medisch voor bepaalde tijd is ingediend vóór 1 september 2017; en

  • de IND heeft aangenomen dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen, conform het beleid zoals dat geldt vanaf 1 september 2017.

De IND zal bij de aanvraag van een vreemdeling voor verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

De IND zal bij de aanvraag van een vreemdeling als bedoeld in paragraaf B9/9 Vc bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ niet af op grond van het gegeven dat uit het BMA advies blijkt dat professionele thuiszorg beschikbaar is in het land van herkomst, als de medische gesteldheid van de vreemdeling ongewijzigd is.

10. Verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen

10.1. Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV aan een verwesterde minderjarige vrouw als de minderjarige vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND beoordeelt of sprake is een onevenredige psychosociale druk aan de hand van in ieder geval de volgende omstandigheden:

  • a. de mate van verwestering van de minderjarige vrouw;

  • b. individuele humanitaire omstandigheden, waaronder in ieder geval wordt betrokken de medische omstandigheden (bij de minderjarige vrouw of bij een gezinslid) en het overlijden in Nederland van een gezinslid van de minderjarige vrouw; en

  • c. de mogelijkheden tot deelname in de Afghaanse samenleving, waarbij in ieder geval wordt betrokken de samenstelling van het gezin en de aanwezigheid van machtige actoren (stamoudsten, krijgsheren) om de minderjarige vrouw te beschermen.

ad a

De IND beoordeelt de mate van verwestering aan de hand van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw is tenminste tien jaar oud;

  • de verblijfsduur in Nederland bedraagt tenminste acht jaar, gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot aan de aanvraag tot een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zoals in deze paragraaf is omschreven; en

  • het volgen van onderwijs in Nederland.

Indien de minderjarige vrouw niet voldoet aan één of meer van de onder ad a genoemde omstandigheden, dan rust op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat zij in het bezit gesteld moet worden van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van dit beleid.

De IND betrekt ook aspecten die er op duiden dat er geen sprake is een verwesterde schoolgaande minderjarige vrouw, waaronder in ieder geval:

  • gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal;

  • ongeoorloofd schooluitval; of

  • (uitingen van) gedrag conform de sociale Afghaanse islamitische normen.

De IND kan besluiten om geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV, te verlenen, als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de minderjarige vrouw of een van haar gezinsleden de terugkeer naar Afghanistan frustreert (waaronder het voeren van procedures die enkel zijn gericht op het bemoeilijken van de terugkeer);

  • de minderjarige vrouw tussentijds is teruggekeerd naar Afghanistan; of

  • het gestelde in paragraaf B1/4.4 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND merkt de groep vreemdelingen die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor verwesterde minderjarige vrouwen aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het uitgangspunt dat verwesterde vrouwen zich kunnen aanpassen (zie C7/3.2.2) blijft voor minderjarige vrouwen bestaan.

10.2. Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV, aan de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk.

De IND merkt de ouders van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verleend.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder b, VV niet als ten aanzien van de ouders het gestelde in paragraaf C2/7.10 van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb, aan de volgende gezinsleden van een verwesterde minderjarige vrouw die aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk:

  • minderjarige broer(s) en/of zus(sen); en

  • meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) die nog deel uitmaken van het gezin.

De IND neemt aan dat meerderjarige broer(s) en/of zus(sen) niet langer deel uitmaken van het gezin als:

  • de meerderjarige broer of zus zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of

  • de meerderjarige broer of zus een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.

Als de meerderjarige broer of zus zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat hij/zij niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de hoofdpersoon, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb niet als ten aanzien van de broer(s) en/of zus(sen) het gestelde in paragraaf C2/7.10 Vc van toepassing is (openbare orde beleid).

De IND wijst de aanvraag van de broer(s) en/of zus(sen) van de verwesterde minderjarige vrouw niet af wegens het ontbreken van een referentverklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder k, Vw.

10.3. Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen af, of trekt deze alleen in, als door een wijziging in de situatie in het land van herkomst de grond onder de vergunning komt te vervallen.

10.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon en haar ouders onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de broer(s) en/of zus(sen) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ (bij de hoofdpersoon).

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening van de hoofdpersoon, haar ouders en de broer(s) en/of zus(sen) ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de hoofdpersoon en haar ouders met een geldigheidsduur van één jaar. Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de broer(s) en/of zus(sen) met de geldigheidsduur van één jaar.

11. Plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland

11.1. Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);

  • de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);

  • het betreft een plaatsing met een tijdelijke duur;

  • het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;

  • de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

11.2. Beperking, arbeidsmarktbeperking en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV onder de beperking: ‘tijdelijk humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV met de geldigheidsduur van één jaar.

11.3. Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV alleen als nog steeds sprake is van plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV in als de plaatsing in een pleeggezin of instelling in Nederland is geëindigd.

11.4. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit dat de plaatsing tijdelijk is als bewijsmiddel dat het gaat om tijdelijke plaatsing.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

12. Verblijf van vreemdelingen die zich in de terminale fase van een ziekte bevinden

12.1. Beleidsregels

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die:

  • 1. zich in Nederland bevindt;

  • 2. zich in een terminale fase van een ziekte bevindt; en

  • 3. niet meer (curatief) medisch wordt behandeld en enkel palliatieve zorg krijgt.

De IND wijst de aanvraag niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, Vw.

De IND wijst de aanvraag af wanneer de vreemdeling al een verblijfsvergunning in een andere EU-lidstaat heeft.

Ad 2) Terminale fase van een ziekte

Het BMA stelt vast dat er sprake is van een terminale fase van een ziekte.

De uitleg van een terminale fase van een ziekte is gesteld op: vreemdelingen die zich in een terminale fase van hun ziekte bevinden, niet meer curatief behandeld worden en enkel palliatieve zorg krijgen. Op een enkele uitzondering gaat het naar verwachting om oncologische aandoeningen. Terminaal wil – qua termijn – zeggen dat de verwachting is dat een patiënt binnen zes maanden tot anderhalf jaar overlijdt. Het betreft altijd somatische ziekten. Psychiatrische stoornissen vallen hier niet onder. Een vreemdeling die chronisch suïcidaal is, is niet terminaal. Ook HIV is een chronische ziekte die meestal goed te behandelen is met medicatie en deze gevallen zullen evenmin onder de definitie vallen.

Wanneer het BMA vaststelt dat er sprake is van een terminale fase van een ziekte, brengt het BMA geen medisch advies uit, maar legt het de bevindingen neer in een memo.

12.2. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar.

12.3. Bewijsmiddelen

De IND sluit ten aanzien van de bewijsmiddelen aan bij de in paragraaf A3/7.2.4 Vc onder 1, 2, en 3 genoemde bewijsmiddelen.

Als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, legt de IND deze niet voor aan het BMA.

12.4. Gezinsleden

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV:

  • de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;

  • de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.

Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b en c, Vw.

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Verlenging en intrekking

Na het overlijden van de hoofdpersoon vervalt het verblijfsrecht van de gezinsleden. De IND trekt een nog geldige verblijfsvergunning van gezinsleden niet eerder in dan per de datum, gelegen twaalf weken na de dag van het overlijden van de hoofdpersoon. Wanneer de referent is komen te overlijden, wordt een verlengingsaanvraag afgewezen.

13. Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

13.1. Ondertoezichtstelling

De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als uit advies van de DT&V blijkt dat de kinderbeschermingsmaatregel niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Daarnaast dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • 1. De vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel is door de kinderrechter voor één jaar opgelegd;

  • 2. De minderjarige vreemdeling komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd.

De IND wijst de aanvraag af indien niet aan alle hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan.

13.2. Vragen van advies aan de DT&V

De IND vraagt de DT&V om advies inzake de overdraagbaarheid van de kinderbeschermingsmaatregel, behoudens het bepaalde in paragraaf B8/13.3.

13.3. Afwijzing van de aanvraag zonder advies DT&V

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld af, zonder advies te vragen aan de DT&V, als:

  • de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft;

  • de vorenbedoelde kinderbeschermingsmaatregel door de kinderrechter voor korter dan één jaar is opgelegd;

  • de minderjarige vreemdeling kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening; of

  • de minderjarige vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat.

13.4. Inwilliging als de feitelijke overdracht van de ondertoezichtstelling binnen anderhalf jaar niet heeft plaatsgevonden

De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als aan alle hierna volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De minderjarige vreemdeling staat inmiddels gedurende een aaneengesloten periode van in totaal anderhalf jaar onder toezicht;

  • 2. De verblijfplaats van de minderjarige vreemdeling is in de hiervoor genoemde periode steeds bekend geweest bij de DT&V;

  • 3. Uit het advies van de DT&V blijkt dat de feitelijke overdracht van de hiervoor genoemde kinderbeschermingsmaatregel aan de autoriteiten van het land van herkomst, of aan de autoriteiten van een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend, niet binnen de hiervoor genoemde anderhalf jaar heeft plaatsgevonden; en

  • 4. De minderjarige vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

13.5. MVV-vrijstelling

De onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb), als hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/13.1 of B8/13.4 Vc.

13.6. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van maximaal 1 jaar. De einddatum van de geldigheidsduur van de verblijfsververgunning kan niet later zijn dan de einddatum van de ondertoezichtstelling.

13.7. Verlenging en intrekking

De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af, of trekt deze in als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter is niet verlengd; of

  • 2. Uit advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling inmiddels kan worden overgedragen aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

Ad1 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet af of trekt deze niet in, als de ondertoezichtstelling slechts voor minder dan 1 jaar is verlengd.

Ad2 De IND wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of diens gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

13.8. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken of de duur daarvan is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B8/13.3 Vc en in B8/13.7 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.

13.9. Gezinsleden van minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouder(s), als het onder toezicht gestelde kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouder(s);

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouder(s) een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV. De minderjarige broers en zussen moeten onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders staan.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.

13.10. MVV-vrijstelling gezinsleden

De gezinsleden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, gelet op het bepaalde in artikel 3.71, derde lid, Vb, als zij aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling.

13.11. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij (hoofdpersoon)’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling.

14. Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

14.1. Beleidsregels voor de hoofdpersoon

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan beschermde getuigen die in het beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid zijn opgenomen als er een daartoe strekkend verzoek is gedaan door de Officier van Justitie belast met getuigenbescherming en bijzondere getuigen van de Landelijke Eenheid.

14.2. Beleidsregels voor de gezinsleden van de hoofdpersoon

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g, VV, aan de (adoptie- of pleeg) kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner die feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon.

De hoofdpersoon moet aantonen dat zijn (adoptie- of pleeg)kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

14.3. MVV-vrijstelling

De beschermde getuige opgenomen in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid en zijn gezinsleden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb), als hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder g, VV.

14.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar.

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb niet.

De vreemdeling kan:

  • na zes maanden een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9 Vc).

Intrekking

Bij beëindiging van het beschermingsprogramma zal de IND de verblijfsvergunning in beginsel intrekken. Als tussentijds blijkt dat de betreffende vreemdeling niet langer voldoet aan één van de voorwaarden die aan het verblijfsrecht is verbonden, beoordeelt de IND of dit aanleiding is het verblijfsrecht te beëindigen.

B9. Humanitair niet-tijdelijk

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op niet-tijdelijk humanitaire gronden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende verblijfsdoelen:

  • Oud-Nederlanders;

  • Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken;

  • Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet;

  • Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen);

  • Afsluiting Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen;

  • Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige in het kader van verblijf als familie- of gezinslid;

  • Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid;

  • Na verblijf in het kader van medische behandeling;

  • Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen;

  • Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of (dreigend) huiselijk geweld;

  • Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel;

  • Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel;

  • Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996;

  • Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel;

  • Verblijf als beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

De beleidsregels zijn een nadere invulling of een uitwerking van de artikelen 3.50 en 3.51 Vb.

2. Oud-Nederlanders

2.1. Als Nederlander in Nederland geboren en getogen oud-Nederlanders

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder d, Vb.

Het ‘in Nederland zijn geboren en getogen’ houdt in dat de vreemdeling in Nederland is geboren en minstens de hele basisschool in Nederland heeft doorlopen.

2.2. Buiten Nederland geboren oud-Nederlanders

De IND neemt aan dat in ieder geval sprake is van bijzondere banden met Nederland als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder e, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling heeft als Nederlander in Europees of Caribisch Nederland of op Aruba, Sint-Maarten of Curaçao minstens de helft van het basisonderwijs gevolgd;

  • de vreemdeling heeft gedurende zijn minderjarigheid een opleiding gevolgd, die meer dan in die tijd in dat land gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht; of

  • er is sprake van bijvoorbeeld een opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking die op Nederland gericht zijn (zie bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst).

2.3. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en e, RWN)

2.3.1. Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder a, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van:

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN in het kader van de intrekkingsprocedure van het Nederlanderschap. De IND stelt als voorwaarde voor het verlenen van een verblijfvergunning dat een vreemdeling gedurende de periode waarin op hem de verplichting rustte om afstand te doen van zijn oorspronkelijke (niet-Nederlandse) nationaliteit, door het afleggen van een verklaring afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Deze afstandsverplichting volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN; of

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN.

2.3.3. Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand (artikel 15, eerste lid, onder b, RWN)

[Vervallen per 01-01-2015]

3. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, 3, Vb de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als:

  • de vreemdeling drie jaar rechtmatig verblijf heeft gehad onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb;

  • de vreemdeling op het moment van de indiening van de aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, en

  • er geen overige gronden voor weigering zijn.

5. Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen)

Nederland meest aangewezen land

De IND beoordeelt of Nederland het meest aangewezen land is, zoals bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder f, sub 2, Vb en betrekt daarbij in ieder geval één of meer van de volgende omstandigheden:

  • de reden van de remigratie;

  • de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst;

  • de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding;

  • de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring;

  • de kennis van de Nederlandse taal;

  • de aanwezigheid van familieleden in Nederland; en

  • eerdere pogingen om terug te keren naar Nederland.

6. Afsluiting Definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen

6.1. Inleiding

In de brief aan de Tweede Kamer van 29 januari 2019 (Nieuwe Balans in het Regeerakkoord, TK 2018–2019, 19 637, nr. 2459) is opgenomen dat de Definitieve Regeling per 29 januari 2019 wordt beëindigd en dat er een overgangsregeling komt voor langdurig verblijvende kinderen. Dit is de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (verder: de Afsluitingsregeling). In dit hoofdstuk wordt de beëindiging met terugwerkende kracht van de Definitieve Regeling geregeld en zijn beleidsregels opgenomen inzake deze Afsluitingsregeling.

6.2. Beëindiging Definitieve Regeling

De Definitieve Regeling, zoals voorheen opgenomen in dit hoofdstuk, wordt – met terugwerkende kracht – afgeschaft per 29 januari 2019.

De IND beoordeelt lopende procedures inzake de Definitieve Regeling aan de hand van de voorwaarden en contra-indicaties van de Afsluitingsregeling. De Afsluitingsregeling heeft immers als doel om tot een herbeoordeling te komen van de Definitieve Regeling. Ook is van belang dat in de Afsluitingsregeling, onder handhaving van de overige voorwaarden en contra-indicaties, een wijziging heeft plaatsgevonden van de contra-indicatie niet meewerken aan vertrek. Deze contra-indicatie wordt vervangen door de contra-indicatie niet beschikbaar zijn voor vertrek. Deze aanpassing geldt als gunstiger recht in de zin van artikel 3.103 Vb en wordt bij de beoordeling van alle lopende procedures betrokken, inclusief (hoger) beroepsprocedures.

6.3. Afsluitingsregeling - algemeen

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder b, VV.

De IND beoordeelt de Afsluitingsregeling op basis van:

  • alle lopende procedures inzake de Definitieve Regeling, waaronder (hoger) beroepsprocedures. De vreemdeling hoeft in dat geval geen nieuwe aanvraag in te dienen;

  • ambtshalve herbeoordeling van aanvragen op grond van de Definitieve Regeling, indien de eerdere afwijzing op grond van enkel het meewerkcriterium in rechte onaantastbaar is geworden. In paragraaf B9/6.4 Vc is geregeld onder welke voorwaarden en op welke van twee manieren vreemdelingen voor herbeoordeling in aanmerking kunnen komen;

  • aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling, ingediend na 29 januari 2019 en uiterlijk binnen twee weken na inwerkingtreding van deze regeling, overeenkomstig paragraaf B9/6.8 Vc. De IND merkt vóór de inwerkingtreding van dit WBV ingediende aanvragen, waarin een beroep wordt gedaan op (de strekking van) eerdergenoemde Kamerbrief van 29 januari 2019, aan als aanvragen op grond van de Afsluitingsregeling. Vreemdelingen hoeven in dat geval niet opnieuw een schriftelijke aanvraag in te dienen.

Vreemdelingen die buiten deze termijn een aanvraag indienen, kunnen zich niet beroepen op de Afsluitingsregeling.

Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, gelden de bepalingen van hoofdstuk B1 onverkort.

6.4. Herbeoordeling Definitieve Regeling

De IND gaat onder de hieronder genoemde voorwaarden over tot ambtshalve herbeoordeling van aanvragen op grond van de Definitieve Regeling als de eerdere aanvraag enkel op grond van het meewerkcriterium is afgewezen.

Uit de uitwerking hieronder volgt dat herbeoordeling op twee manieren kan plaatsvinden:

  • volledig ambtshalve door de IND en zonder dat de vreemdeling daartoe enige handeling hoeft te verrichten;

  • op basis van een signaal van de vreemdeling binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling.

Ambtshalve herbeoordeling vindt voor de eerste groep plaats zonder dat de vreemdeling daartoe enige handeling hoeft te verrichten. Dat geldt voor vreemdelingen waarvan op voorhand met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat zij op 29 januari 2019 in Nederland verbleven. Tevens bestaat er bij die groep voldoende zekerheid omtrent het adres waar deze vreemdelingen verblijven en hun actuele gezinssamenstelling.

De IND gaat ten aanzien van de hiervoor bedoelde groep over tot ambtshalve herbeoordeling indien:

  • a) de vreemdeling reeds eerder een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling heeft ingediend en er tegen de afwijzing van die aanvraag geen procedure meer loopt;

  • b) er in die eerdere beoordeling van de Definitieve Regeling geen andere contra-indicaties of afwijzingsgronden dan het meewerkcriterium zijn tegengeworpen;

  • c) de vreemdeling op 29 januari 2019 in een opvangvoorziening van het COA verbleef dan wel onder toezicht van het NIDOS stond.

Ad c) Onder opvangvoorzieningen van het COA vallen ook de gezinslocaties (GL) en de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL). De gemeentelijke noodopvang waaronder de zogenoemde bed, bad en brood locaties vallen hier niet onder.

In afwijking van vorenstaande vindt deze herbeoordeling niet plaats als zich een van de volgende in paragraaf B9/6.6 Vc opgenomen contra-indicaties voordoet:

  • de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning, behoudens de verblijfsvergunningen die in paragraaf B9/6.6 onder b Vc zijn uitgezonderd;

  • de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten (paragraaf B9/6.6, onder f Vc).

Voor vreemdelingen is het kenbaar of zij op grond van vorenstaande bepalingen voor ambtshalve herbeoordeling in aanmerking komen. Dat is immers gebaseerd op objectieve en voor de vreemdeling kenbare uitgangspunten.

De tweede groep die voor herbeoordeling in aanmerking komt, met toepassing van dezelfde contra-indicaties, betreft vreemdelingen die:

  • reeds op 29 januari 2019 in Nederland verbleven (paragraaf B9/6.5 Vc);

  • voldoen aan de hierboven onder a) en b) genoemde voorwaarden;

  • niet reeds op grond van punt c) hierboven zullen worden herbeoordeeld; en

  • binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling kenbaar maken dat zij voor herbeoordeling in aanmerking wensen te komen. Zij dienen hiervoor een beroep te doen op de Afsluitingsregeling middels het op de website (www.ind.nl) opgenomen aanvraagformulier Afsluitingsregeling. Reeds ingediende aanvragen of verzoeken om herbeoordeling hoeven niet opnieuw middels dit aanvraagformulier te worden ingediend.

De daadwerkelijke herbeoordeling vindt plaats aan de hand van alle voorwaarden (paragraaf B9/6.5 Vc) en contra-indicaties (paragraaf B9/6.6 Vc). Mocht eerst bij de herbeoordeling blijken dat er sprake is van een van de twee hierboven genoemde contra-indicaties, dan worden die bij de beoordeling onverkort tegengeworpen.

Herbeoordeling vindt plaats door op grond van artikel 3.6b Vb een ambtshalve beschikking te nemen. Alvorens een inwilligend ambtshalve besluit te nemen, stelt de IND de vreemdeling in staat te voldoen aan de voorwaarde dat alle lopende procedures worden ingetrokken. Tevens kunnen daarbij nadere gegevens worden verlangd voor de afgifte van een verblijfsdocument of anderszins.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening (paragraaf B9/6.5 Vc), dan wel indien er sprake is van contra-indicaties (paragraaf B9/6.6 Vc), weigert de IND bij ambtshalve beschikking een vergunning op grond van de Afsluitingsregeling te verlenen. Tegen deze beschikking kan bezwaar worden gemaakt.

6.5. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling

De IND beoordeelt in alle gevallen of de vreemdeling zich op de peildatum van 29 januari 2019 in Nederland bevond. De IND verleent geen verblijfsvergunning aan vreemdelingen die zich op de peildatum niet in Nederland bevonden.

De IND neemt verblijf op de peildatum in beginsel aan indien de vreemdeling op die datum dan wel op enig moment in de periode van uiterlijk drie maanden daarvoor bekend was bij de IND, DT&V, COA, of AVIM. De IND beoordeelt dat overeenkomstig de voorwaarde als bedoeld onder paragraaf B9/6.5, onder c Vc.

De IND neemt – in uitzondering op vorenstaande – niet aan dat er sprake was van verblijf in Nederland als er concrete indicaties zijn dat de vreemdeling op de peildatum buiten Nederland verbleef. Een concrete indicatie doet zich in ieder geval voor bij aantoonbaar vertrek uit Nederland en waarbij er nadien niet is gebleken dat de vreemdeling weer is teruggekeerd.

De IND neemt ook aan dat er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum als op basis van bij de IND bekende gegevens buiten twijfel is dat de vreemdeling op de peildatum in Nederland verbleef.

De IND beoordeelt aan de hand van bij de IND de bekende gegevens of er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum. Indien de IND daartoe aanvullende gegevens verlangd, wordt de vreemdeling hiertoe in de gelegenheid gesteld.

Deze voorwaarde laat onveranderd dat een vergunning tevens kan worden geweigerd wegens verblijf buiten de Europese Unie, voor zover paragraaf B9/6.6, onder f Vc van toepassing is.

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:

  • a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum (29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van deze Afsluitingsregeling.

Ad b.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/6.2.1 Vc (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of AVIM (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

De IND beoordeelt in het kader van ambtshalve herbeoordeling niet opnieuw of aan deze voorwaarde is voldaan.

De IND beoordeelt in het geval van een ingediende aanvraag of de vreemdeling in de periode vanaf zijn eerste asielaanvraag (maar niet eerder dan 27 juni 2010) tot aan de peildatum van 29 januari 2019 aan deze voorwaarde voldeed.

Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt, bijvoorbeeld ingevolge de Dublinverordening, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Als de gezinsband is verbroken, wordt dit uitsluitend aan het betreffende gezinslid tegengeworpen.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op de peildatum van 29 januari 2019 deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij op het moment van beoordeling de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.

De IND beoordeelt de aanspraken op de Afsluitingsregeling in de context van het gezin. Dat betekent dat een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden er toe leidt dat het hele gezin niet in aanmerking komt voor verblijf, tenzij bij het betreffende criterium van dat uitgangspunt wordt afgeweken.

De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen) die minderjarig waren op de peildatum;

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die op de peildatum nog onderdeel vormen van het gezin.

En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die op de peildatum een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er op de peildatum feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

6.6. Contra-indicaties

De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid op het moment van de beoordeling sprake is van de volgende contra-indicaties:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;

  • b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;

  • c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU;

  • d. de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;

  • e. de vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek; of

  • f. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.

Ad a.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet als de vreemdeling of één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval als:

  • wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt; of

  • bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.

Als bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.

Ad b.

Deze contra-indicatie leidt niet tot weigering van de verblijfsvergunning indien de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

  • medische behandeling (artikel 3.4, onder p, Vb);

  • tijdelijke humanitaire gronden (artikel 3.4, onder q, Vb); of

  • studie (artikel 3.4, eerste lid onder m, Vb).

Als een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.

Als de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.

Ad d.

De vreemdeling moet bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Daarnaast moet hij in de eerste asielprocedure consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit. Als de vreemdeling zijn identiteit niet kan aantonen met documenten maar wel consistent en naar waarheid heeft verklaard, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen. Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of deze contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.

Indien de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de BRP inschrijft met een andere identiteit of nationaliteit, dan trekt de IND de vergunning in.

Ad e.

De IND neemt aan dat de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrek aan de hand van de volgende uitgangspunten.

De toetsperiode is overeenkomstig de relevante toetsperiode van de voorwaarde niet onttrekken aan het toezicht, zoals bedoeld in paragraaf B9/6.5, onder c Vc.

De vreemdeling is in ieder geval beschikbaar geweest voor vertrek, indien de daadwerkelijke verblijfplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, tenzij de vreemdeling op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming wordt niet tegengeworpen indien de vreemdeling binnen drie maanden weer in beeld is gekomen (paragraaf B9/6.5, onder c Vc).

De daadwerkelijke verblijfsplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid (zie paragraaf B9/6.4, onder c Vc).

Vertrek met onbekende bestemming kan onder meer aan de hand van een model M-100 worden vastgesteld. De vreemdeling heeft de opvanglocatie niet uit eigen beweging verlaten in het geval van vertrek naar aanleiding van een (voorgenomen) ontruiming van de opvanglocatie.

Ad f.

De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.

De IND werpt aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie altijd tegen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.

In het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.

Daarbuiten wordt deze contra-indicatie uitsluitend niet tegengeworpen, indien de vreemdeling na terugkeer opnieuw een asielaanvraag indient en hij nadien vijf jaar in Nederland verblijft overeenkomstig paragraaf B9/6.5, onder b Vc.

Als de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.

6.7. Vereisten aanvraagprocedure

Voor het indienen van de aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling zijn overeenkomstig artikel 3.34, onder s, VV leges verschuldigd.

De IND verleent vrijstelling van het paspoortvereiste en de inkomenseis. In aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1 Vc merkt de IND de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1 Vc, wijst de IND de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid onder a, Vw.

6.8. Procedurele bepalingen

Ambtshalve herbeoordeling

Het ambtshalve herbeoordelingsbesluit wordt schriftelijk bekend gemaakt door toezending er van aan het (laatst bekende) adres de vreemdeling.

Indienen aanvraag

Vreemdelingen die wegens het voldoen aan de voorwaarden een beroep op de Afsluitingsregeling willen doen, moeten hiertoe tijdig schriftelijk een aanvraag indienen.

Een aanvraag is tijdig ingediend indien de vreemdeling binnen twee weken na inwerkingtreding van de Afsluitingsregeling een schriftelijke aanvraag heeft ingediend.

Er kan daartoe gebruik worden gemaakt van het op de website van de IND (www.ind.nl) opgenomen aanvraagformulier Afsluitingsregeling. Op de website is opgenomen op welke wijze de aanvraag kan worden ingediend.

Ook aanvragen die niet middels dit aanvraagformulier zijn ingediend en waarin een beroep wordt gedaan op de afschaffing van de Definitieve Regeling dan wel de kamerbrief van 29 januari 2019, worden aangemerkt als aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling.

De IND nodigt de vreemdeling vervolgens op grond van artikel 3.99, tweede lid, onder a, Vb uit om in persoon aan het loket te verschijnen.

Overige procedurele bepalingen

Het kind, dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd, kan bij zijn aanvraag tevens verblijf aanvragen voor zijn gezinsleden, tenzij de gezinsband inmiddels is verbroken.

Ingangsdatum en geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND verleent de verblijfsvergunning met ingang van:

  • 29 januari 2019, voor zover de verblijfsvergunning ambtshalve op basis van een herbeoordeling wordt verleend;

  • de datum waarop de aanvraag is ontvangen indien er geen sprake is van een herbeoordeling maar van een ingediende aanvraag. De verblijfsvergunning wordt niet verleend met een eerdere datum dan 29 januari 2019.

7. Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige vreemdeling in het kader van verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb ook aan de vreemdeling die:

  • in het jaar na zijn verblijfsaanvaarding in het kader van verblijf als familie- of gezinslid meerderjarig is geworden; of

  • nog feitelijk bij zijn ouder(s) woont en van wie de gezinsband niet is verbroken en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb.

8. Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid

8.1. Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden, als:

  • 1. gedurende vijf jaren geen grond is geweest voor intrekking van de verblijfsvergunning;

  • 2. de vreemdeling het inburgeringsexamen heeft behaald of ingevolge artikel 3.80a Vb hiervan is vrijgesteld of ontheven; en

  • 3. de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van de subcategorieën b, c en k.

Op grond van artikel 3.51, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden, als:

  • de vreemdeling het inburgeringsexamen heeft behaald of ingevolge artikel 3.80a Vb hiervan is vrijgesteld of ontheven; en

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid Vw, met uitzondering van de subcategorieën c en k.

8.1.1. Verblijfsgat

De IND werpt een verblijfsgat niet tegen als voldaan wordt aan alle hierna genoemde voorwaarden:

  • het verblijfsgat is ontstaan doordat de vreemdeling de verlengingsaanvraag niet-tijdig heeft ingediend;

  • de vreemdeling heeft de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend binnen de redelijke termijn van twee jaar (zie paragraaf B1/6.1 Vc); en

  • de vreemdeling heeft gedurende vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden, onafgebroken voldaan aan de inhoudelijke voorwaarden van de oorspronkelijk aan hem verleende verblijfsvergunning.

8.1.2. Vrijstellingen en ontheffingen inburgeringsvereiste

8.1.2.1. Vrijstellingen

De IND past de vrijstellingen toe genoemd in artikel 3.80a, tweede lid, Vb.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

Overgangssituatie op 1 januari 2022 in verband met nieuwe Wet inburgering 2021

Op 1 januari 2022 is de Wi 2021 in werking getreden. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.

De inburgeringseisen van de Wi 2013, inclusief vrijstellingen en ontheffingen, werken door naar de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit voor vreemdelingen die op tijdelijke basis in Nederland verblijven en op enig moment sterker verblijf aanvragen. Deze doorwerking van de Wi 2013 blijft ook gelden na 1 januari 2022 voor:

  • niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen; en

  • inburgeringsplichtige vreemdelingen, die voor 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Inburgeringsplichtige vreemdelingen die onder de Wi 2021 vallen en onder dat regime hun inburgeringsplicht vervullen of daarvan worden vrijgesteld, of ontheven, op basis van hun inburgeringsdiploma,- certificaat, vrijstelling of ontheffing voldoen hiermee tevens aan het inburgeringsvereiste en kunnen op basis hiervan ook sterker verblijf aanvragen. De doorwerking van het inburgeringsregime blijft derhalve gehandhaafd.

De grondslag voor het stellen van het inburgeringsvereiste voor sterk verblijf is te vinden in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit (art 16a Vw jo. art 3.80a Vb; art 21 Vw jo. art 3.96a Vb; art 34 Vw jo. 3.107a Vb en art 45b Vw jo 3.126 Vb).

8.1.2.2. Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022.

8.1.2.3. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

Daarnaast ontheft de IND de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht, als de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

A. Ontheffing vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald in ieder geval de hardheidclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, op grond van het feit dat de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht, als:

  • a. de vreemdeling ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen, en ten minste 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk-keurmerk heeft deelgenomen aan:

    • 1°. een inburgeringscursus;

    • 2°. een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, waarbij ten minste 200 uur besteed is aan de inburgeringscursus;

    • 3°. een cursus Nederlands als tweede taal; of

    • 4°. een combinatie van een inburgeringscursus en een cursus Nederlands als tweede taal.

  • b. de vreemdeling minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

DUO geeft advies of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a, b en c. De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet het advies zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl.

Tot 1 juli 2013 kon een vreemdeling zich wenden tot het ROC Amsterdam voor een advies op basis van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek. Adviezen die bij het ROC zijn aangevraagd vóór 1 juli 2013 zullen nog worden meegenomen door de IND bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • dit advies op de dag van de indiening van de aanvraag ouder is dan vijf jaar;

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenspraak zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingenrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

B. Ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald de hardheidsclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

De IND betrekt in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het inburgeringsexamen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • opleidingsniveau van de vreemdeling;

  • de financiële situatie van de vreemdeling; of

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden van de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

De IND past eveneens de hardheidsclausule toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

C. Ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering (AVI)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht indien de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd, als bedoeld in artikel 3.80a, 3.96a en 3.107a, Vb. Onder aantoonbaar voldoende ingeburgerde vreemdelingen worden vreemdelingen bedoeld, die:

  • ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven zijn geweest;

  • gedurende ten minste 5 jaar betaald werk of vrijwilligerswerk hebben verricht in Nederland; of

  • de vaardigheden in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a en b, van het Besluit inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, beheersen op het in dat artikel bedoelde niveau.

De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet hiervoor een advies aanvragen bij DUO en deze meesturen bij de aanvraag voor een sterker verblijf. De IND gaat bij de beoordeling van de ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van DUO.

8.2. Bijzondere voorwaarden na een (huwelijks)relatie

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend als de vreemdeling naast de in paragraaf B9/8.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie aangegaan met een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft; en

  • de (huwelijks)relatie bestaat vijf jaren (of heeft vijf jaren bestaan) en de vreemdeling heeft ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning gehad.

Op grond van artikel 3.51, achtste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is als:

  • aan hem de in artikel 3.31b Vb bedoelde vergunning is verleend (zie B11) en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb verwerft; of

  • hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

8.3. Bijzondere voorwaarden na verruimde gezinshereniging

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning alleen als de vreemdeling naast de in paragraaf B9/ 8.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij vijf jaren in het kader van verruimde gezinshereniging een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft.

8.4. Verblijfsvergunning na overlijden van de referent

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb af als de vreemdeling verblijf heeft gekregen op grond van het beleid voor gezinshereniging van een alleenstaande vreemdeling van 65 jaar of ouder met zijn kind.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, Vw.

8.5. Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling

Op grond van artikel 3.51, derde lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ alleen aan de vreemdeling die aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend, is op grond van artikel 3.51, lid 1, onderdeel a, ten tweede, of artikel 3.51, lid 1, onderdeel b, Vb, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na:

    • a. drie jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’; of

    • b. twee jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is direct nadat zijn uitzetting uit Nederland op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege was gebleven; en

  • de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan alle voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling voldoet, op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ indient, aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling dient tegelijkertijd met, of op een latere datum dan de hoofdpersoon een aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’; en

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).

8.6. Verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijk humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c, VV als:

  • de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb; en

  • de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Voor een uitwerking van de bijzondere individuele omstandigheden die een rol in dit kader kunnen spelen zoekt de IND aansluiting bij de bijzondere omstandigheden genoemd in paragraaf B9/11 Vc.

8.7. Bijzondere voorwaarden na verblijf bij houder blauwe kaart

In aanvulling op de in artikel 3.51 Vb, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen als het gezinslid, naast de in paragraaf B9/8.1 genoemde voorwaarden, ook voldoet aan de volgende voorwaarde:

  • het gezinslid heeft twee jaren voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

9. Na verblijf in het kader van medische behandeling

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, en artikel 3.51, eerste lid, onderdeel b, Vb, uitsluitend als de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is ten minste drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; of

  • b. de vreemdeling is direct nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege is gebleven, ten minste twee jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en

  • c. de medische behandeling is voor ten minste nog één jaar noodzakelijk; en

  • d. de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en

  • e. de vreemdeling voldoet op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden indient, nog steeds aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

10. Na verblijf als slachtoffer van mensenhandel die hiervan geen aangifte kan of wil doen

De IND verleent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • het slachtoffer aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; of

  • uit recente medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer (nog steeds) in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces; of

  • het slachtoffer op het moment van de aanvraag minderjarig is en uit een recente verklaring van de politie of KMar blijkt dat van de vreemdeling (nog steeds) niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met diens minderjarigheid.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder d, VV, als:

  • de vreemdeling ten minste één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar; en

  • geen sprake meer is van een ernstige bedreiging, een fysieke of psychische beperking of minderjarigheid, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces; en

  • er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, waardoor van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

11. Na verblijf als slachtoffer van (dreigend) eergerelateerd geweld of van (dreigend) huiselijk geweld

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder i en j, Vb, als de vreemdeling aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt.

Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld geen sprake meer, dan verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV, als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.

Bijzondere individuele omstandigheden

De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of

  • f. de banden met Nederland.

De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten.

Ad a., b. en c.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of

  • de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of

  • de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.

Ad e.

De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.

Bij een minderjarige vreemdeling is het in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband met de referent is verbroken.

Ad d. en f.

De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:

  • sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en

  • aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.

12. Na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, VV verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

  • 1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;

  • 2. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.

Ad 1 en 2

Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 en 2 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

13. Na verblijf als getuige-aangever van mensenhandel

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder g, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder c, Vb als: de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:

  • risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden. Als de aangifte door de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte moet bij de beoordeling van het risico voor represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht moet worden toegekend aan de veroordeling;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.

14. Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

14.1. Privéleven

De IND verleent de verblijfsvergunning voor het uitoefenen van het privéleven in de zin van artikel 8 EVRM op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder h, VV.

Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:

  • het recht op identiteit;

  • het recht op persoonlijke ontwikkeling;

  • het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;

  • elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en

  • geestelijke stabiliteit.

De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:

  • de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;

  • de verblijfsduur in Nederland; en

  • het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.

14.2. Inmenging

De IND neemt inmenging in het privéleven aan, als de vreemdeling:

  • een inreisverbod is opgelegd;

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard; of

  • in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.

14.3. Belangenafweging

Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.

De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.

Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.

15. Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV)

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een buitenlandse minderjarige vreemdeling, die vanuit een ander land op grond van het HKBV wordt geplaatst in een pleeggezin of in een instelling in Nederland, als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft een verklaring afgegeven, waarin staat dat de Nederlandse Centrale autoriteit instemt met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland (instemmingsverklaring);

  • de Centrale Autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft het besluit genomen om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of in een instelling in Nederland (instemmingsbesluit);

  • de Nederlandse Centrale autoriteit heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling in Nederland zal gaan verblijven;

  • het gezag over de vreemdeling moet door de autoriteiten van het land van herkomst zijn geregeld;

  • de aspirant-pleegouders hebben rechtmatig verblijf, als bedoeld artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of zijn Nederlander.

De IND wijst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder i, VV niet af wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

16. Verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

16.1. Inleiding

Deze paragraaf bevat de beleidsregels voor vergunningverlening op niet-tijdelijke humanitaire gronden aan minderjarige vreemdelingen (en hun gezinsleden):

16.2. Gezagsbeëindiging

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een minderjarige vreemdeling als:

  • 1. Het gezag van de ouder(s) over de minderjarige vreemdeling is beëindigd door de kinderrechter; én

  • 2. De minderjarige vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd.

16.3. Mvv-vrijstelling

De minderjarige vreemdeling, die aan de voorwaarden als bedoeld in paragraaf B9/16.2 Vc voldoet, wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule (artikel 3.71, derde lid, Vb).

16.4. Gezinsleden van de minderjarige vreemdeling over wie het gezag van de ouders is beëindigd

De gezinsleden van de minderjarige vreemdeling, over wie het gezag van de ouders is beëindigd, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij de vorenbedoelde minderjarige vreemdeling, tenzij weigering van verblijf aan de gezinsleden een schending van artikel 8 EVRM oplevert (zie paragraaf B7/3.8 Vc).

16.5. Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

De IND wijst de aanvraag af, als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De IND wijst de aanvraag eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of zijn gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.

16.6. Gezinsleden

Gezinsleden van een minderjarige vreemdeling, aan wie een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden is verleend omdat hij gedurende één jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV, komen op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning wegens verblijf bij vorenbedoelde vreemdeling.

De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.

Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Paragraaf B7/4 Vc is van toepassing indien op grond van paragraaf B9/16.4 en B9/16.6 aan gezinsleden een verblijfsvergunning wordt verleend.

17. Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder k, VV verleent de IND een verblijfsvergunning aan de vreemdeling als:

  • De vreemdeling nog immer is opgenomen in het getuigenbeschermingsprogramma van de Politie Landelijke eenheid; en

  • De vreemdeling nog immer voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid Vw, met uitzondering van de subcategorie c en k.

18. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ met de geldigheidsduur van vijf jaar.

19. Verlenging en intrekking

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar.

De IND trekt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in en wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend. Onder de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstaat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die voorafging aan de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Afhankelijke gezinsleden oud-Nederlanders

De IND merkt de aanvraag van de afhankelijke gezinsleden van oud-Nederlanders om opnieuw te worden toegelaten tot Nederland aan als een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als:

  • de aanvraag tegelijk met de aanvraag van de oud-Nederlander is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie van de oud-Nederlander is beëindigd; en

  • de afhankelijke gezinsleden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.

Dit geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

Als de IND verblijfsrecht van de oud-Nederlander niet beëindigt, dan beëindigt de IND evenmin het verblijfsrecht van de afhankelijke gezinsleden als de afhankelijke gezinsleden niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet samenwonen met de oud- Nederlander.

20. Bewijsmiddelen

20.1. Algemene bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste, met inachtneming van het gestelde in paragraaf B9/8.1.2 Vc over de inwerkingtreding van de Wi 2021.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;

  • een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);

  • een advies van DUO waaruit blijkt dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd (zie ook B9/8.1.2.3 Vc bij onderdeel c, over ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering);

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.2 Vc:

  • een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of

  • een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc:

  • een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of

  • een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en

  • de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule vanwege bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc, bescheiden waaruit deze bijzondere individuele omstandigheden blijken. Aan de hand hiervan beoordeelt de IND of de vreemdeling voor ontheffing in aanmerking komt. De bescheiden bevatten in ieder geval een onderbouwing van:

  • de wil en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen; en

  • de bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het met goed gevolg afleggen (van een deel) van het inburgeringsexamen niet kan worden gevergd.

20.2. Verblijfsspecifiek

Oud-Nederlanders geboren en getogen in Nederland

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.

Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d en f, RWN

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.

Oud-Nederlanders o.g.v. artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN

De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.

De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling is ingeschreven als ingezetene, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.

Remigratie en terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.

Terugkeeroptie minderjarige vreemdelingen

De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.

Verblijfsvergunning na overlijden referent

De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.

Verblijfsvergunning na medische behandeling

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:

  • een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’, die niet ouder is dan zes weken;

  • een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ die niet ouder is dan zes maanden; en

  • relevante medische gegevens zoals beschreven in paragraaf A3/7.1 Vc.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71 lid 1 BW.

Slachtoffer mensenhandel

De IND beschouwt de dagvaarding of een andere verklaring van het OM als bewijsmiddel waaruit blijkt dat het OM tot vervolging overgaat ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

De IND beschouwt een verklaring van de politie, KMar of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.

De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.

De IND beschouwt een verklaring van de politie of KMar als bewijsmiddel waaruit blijkt dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces in verband met de minderjarigheid van de vreemdeling. De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag minderjarig is. Als de vreemdeling op grond van artikel 3.72 Vb wordt vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dan dient hij zijn minderjarigheid met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Daarbij wordt betrokken of sprake is van bewijsnood.

Getuige-aangever mensenhandel

De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling voor mensenhandel.

Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bewijsstukken waaruit de banden met Nederland en de intensiteit daarvan blijken als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling privéleven heeft opgebouwd in Nederland.

Plaatsing in een pleeggezin of instelling op verzoek van een ander land op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

De IND beschouwt de instemmingsverklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingestemd met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt het instemmingsbesluit van de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling als bewijsmiddel dat de Centrale autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling heeft besloten om in te stemmen met de plaatsing van de vreemdeling in een pleeggezin of instelling in Nederland.

De IND beschouwt een verklaring van de Nederlandse Centrale autoriteit als bewijsmiddel dat de vreemdeling niet meer zal kunnen terugkeren naar de oorspronkelijke gezinssituatie en tot zijn 18de jaar in een pleeggezin of instelling zal gaan verblijven.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel dat het gezag over de vreemdeling is geregeld.

Minderjarige vreemdelingen met een kinderbeschermingsmaatregel

De IND beschouwt een uitspraak van de kinderrechter als bewijsmiddel dat het gezag van de ouders over een minderjarige vreemdeling is beëindigd en dat er een voogd is benoemd.

De IND beschouwt de beschikking van de kinderrechter als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling is verlengd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt welke hulpverlening de minderjarige vreemdeling nodig heeft als bedoeld in B9/16.5 Vc:

  • het rapport van de Raad voor Kinderbescherming; of, indien van recenter datum:

  • het rapport van de gecertificeerde instelling, als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die de kinderbeschermingsmaatregel uitvoert.

De IND beschouwt uitsluitend een advies van de DT&V als bewijsmiddel dat de ondertoezichtstelling van een minderjarige vreemdeling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang kan worden verleend.

B10. EU-recht en Internationale Verdragen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen ten aanzien van:

  • het recht van de Europese Unie;

  • internationale Verdragen;

  • de Associatieovereenkomst EG-Turkije.

2. Het recht van de Europese Unie

2.1. Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van richtlijn 2004/38/EG. In richtlijn 2004/38/EG staan de regels voor het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie van burgers van de Unie en hun familieleden.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb.

De beleidsregels in deze paragraaf zijn ook van toepassing op onderdanen van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, omdat zij zijn gelijkgesteld met burgers van de Unie.

De IND verstaat onder onderdanen van een derde land: vreemdelingen die geen burger van de Unie zijn of onderdaan van de EER, of Zwitserland.

De IND verstaat onder familieleden van een burger van de Unie: familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, ongeacht hun nationaliteit, tenzij anders vermeld.

2.2. Beleidsregels

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:

  • daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU; en

  • gedurende ten minste drie maanden van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG en tijdens dat daadwerkelijke verblijf een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander uit het Verenigd Koninkrijk na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor een uit het derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat bij terugkeer uit het Verenigd Koninkrijk een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als:

  • de Nederlander en het uit een derde land afkomstige familielid voldoen aan de voorwaarden genoemd onder ‘Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer’;

  • de Nederlander vóór of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was; en

  • het uit een derde land afkomstige familielid vóór of op 31 december 2020 reeds familielid is met de Nederlander en ook daarna (op het moment dat het uit een derde land afkomstige familielid zich bij de Nederlander in het Verenigd Koninkrijk voegt én na terugkeer in Nederland) sprake is van een bestendigde familierechtelijke relatie met de Nederlander.

De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.

De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Duurzame relatie

De IND neemt in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb aan dat een burger van de Unie en de ongehuwde partner een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond.

De IND kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam aanmerken als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond; en

  • gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden.

De IND betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de burger van de Unie en de ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen.

Verder kan de IND daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:

  • de duur van de gezamenlijke huishouding;

  • het dragen van zorg voor elkaar;

  • het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;

  • het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;

  • samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of

  • de frequentie van het contact en elkaar zien.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht.

Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, als:

  • hij verblijft in een andere EU-lidstaat, én;

  • hij arbeid verricht in Nederland, én;

  • de burger van de Unie op dat moment eveneens zijn rechten van vrij verkeer in Nederland uitoefent (door in Nederland arbeid te verrichten).

In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.

Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;

  • er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;

  • er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Als het de vreemdeling echter op een andere grond wordt toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.

Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt

De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;

  • b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en

  • d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Ad c.

  • De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.

  • De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.

Ad d.

Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:

  • de leeftijd van het kind;

  • zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en

  • de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.

De IND verstrekt aan de vreemdeling die verblijf beoogt als verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV):

  • de Nederlandse nationaliteit van het minderjarige kind is niet aangetoond met een geldig Nederlands paspoort;

  • het Nederlandse kind is meerderjarig;

  • de familierechtelijke relatie met het minderjarige Nederlandse kind is niet aangetoond;

  • de vreemdeling is een stief-, pleeg- of opvangouder van het minderjarige Nederlandse kind;

  • er zijn indicaties van een schijnerkenning;

  • er is geen bewijs geleverd van opvoedings- en/of verzorgingstaken door de vreemdeling;

  • de vreemdeling heeft verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat;

  • de vreemdeling kan niet op ondubbelzinnige wijze zijn identiteit en nationaliteit aantonen;

  • er bestaan aanwijzingen dat het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt; of

  • het minderjarige Nederlandse kind staat niet ingeschreven in de BRP.

Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt aangetekend dat arbeid niet is toegestaan. Wordt het de vreemdeling echter op een andere grond toegestaan om arbeid te verrichten, dan wordt op de sticker aangetekend dat arbeid wel is toegestaan.

2.3. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve burger van de Unie bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw;

  • in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw.

De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:

  • de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • leeftijd;

  • overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;

  • nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Pw een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Pw krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

2.4. Bewijsmiddelen

Hoofdregel bewijs

Tenzij anders is bepaald in Vb, VV, of Vc, geldt binnen het EU-recht de vrije bewijsleer. Vrije bewijsleer wil zeggen dat de IND de bewijsmiddelen niet beperkt.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.13, derde lid, Vb beschouwt de IND als bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam als sprake is van een gezamenlijke huishouding buiten Nederland;

  • een bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP als de partners in Nederland samenwonen of recentelijk hebben samengewoond.

Voldoende middelen van bestaan burger van de Unie en familieleden

Bij de beoordeling van een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid beoordeelt de IND de inkomenspositie van de burger van de Unie als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb aan de hand van de bewijsmiddelen zoals genoemd in paragraaf B1/ 8.3.4 Vc.

3. Internationale Verdragen

3.1. Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van internationale Verdragen. Alleen de Verdragen die verblijfsrechtelijke gevolgen hebben, zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM is opgenomen in B7/3.8.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 7.2 en 8.26 Vb.

3.2. Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Begunstigde

Dit Verdrag is alleen voor onderdanen van Turkije, Servië, Montenegro, Macedonië en Andorra van belang.

De IND verstaat onder rechtmatig verblijf in overeenstemming met artikel 11 van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h, en j en l, Vw.

De IND verstaat onder ‘repatriëring’ verblijfsbeëindiging, inclusief uitzetting. De IND verstaat onder ‘het behoeven van bijstand’ het doen van een beroep op de algemene middelen.

Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand beëindigt de IND het verblijf van de rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere partij die een beroep doet op de algemene middelen uitsluitend als de vreemdeling:

  • a. het grondgebied heeft betreden vóór het bereiken van de leeftijd van 55 jaar en minder dan vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad;

  • b. het grondgebied heeft betreden ná het bereiken van de leeftijd van 55 jaar en minder dan tien jaar rechtmatig verblijf heeft gehad (zie artikel 7 van het Verdrag);

  • c. als de intrekkingsgronden van artikel 19 juncto 18, eerste lid, met uitzondering van onderdelen b en d, Vw van toepassing zijn.

Waarborgen

De IND beëindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een beroep doet op de algemene middelen in ieder geval niet als de vreemdeling:

  • in een staat van gezondheid verkeert die vervoer niet toelaat (zie artikel 7, aanhef en onder (a) en (ii), van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand en artikel 64 Vw); en

  • een bijzondere band met Nederland heeft (zie artikel 7, aanhef en onder (a) en (iii), van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand).

Naarmate de vreemdeling langer in Nederland verblijft, neemt de IND eerder aan dat de vreemdeling een bijzondere band met Nederland heeft.

3.3. Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Begunstigde

Het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers is alleen van belang voor Turkse werknemers en alleen voor zover Turkse werknemers geen rechten kunnen ontlenen aan Besluit 1/80 van de Associatieraad EG-Turkije. Daarnaast is het van belang voor onderdanen van Albanië, Moldavië en Oekraïne.

Tijdelijke arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte tot maximaal vijf maanden na het intreden van de ziekte of de werkloosheid, maar niet langer dan de duur van de uitkering in het kader van de WW. De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alleen voor:

  • het zoeken naar werk;

  • omscholing; of

  • revalidatie.

De IND neemt in ieder geval aan dat geen sprake is van onvrijwillige werkloosheid als sprake is van één van de situaties zoals opgenomen in paragraaf B5/5 Vc onder verwijtbare werkloosheid.

4. Associatieovereenkomst EG – Turkije, aanvullend protocol EG – Turkije en Besluit 1/80

4.1. Inleiding

In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor verblijf op grond van de Associatieovereenkomst EG-Turkije en Besluit 1/80.

Besluit 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden. Besluit 1/80 ziet, met uitzondering van de standstillbepaling van artikel 13, niet op eerste toelating. Aan de artikelen 6, eerste lid, en 7, Besluit 1/80 kan een vreemdeling recht op voortgezette arbeid ontlenen. Dit recht op voortgezette arbeid brengt een recht op voortzetting van verblijf met zich mee. Dit verblijfsrecht ontstaat en vervalt van rechtswege.

De IND legt de begrippen ‘werknemer’ en ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ voor zover gebruikt in deze paragraaf, op dezelfde wijze uit als in paragraaf B10/2 Vc. Onder ‘gezinsleden’ verstaat de IND de echtgenoot of geregistreerd partner van de Turkse werknemer, hun rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot of geregistreerd partner, die te hunnen laste zijn. Het gezinslid hoeft zelf niet de Turkse nationaliteit te hebben.

4.2. Beleidsregels

Ambtshalve beoordelen

De IND betrekt bij de beoordeling of het verblijf van een ((ex-) gezinslid van een) Turkse onderdaan beëindigd moet worden ambtshalve of de verblijfsbeëindiging in strijd is met Besluit 1/80.

Recht op voortzetting van verblijf voor Turkse werknemers

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning op grond waarvan hem is toegestaan die arbeid te verrichten. De IND neemt ook aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 Besluit 1/80 als de vreemdeling arbeid heeft verricht tijdens de procedure ter verkrijging (of herkrijging) van een verblijfsvergunning en voor zover hij voor (een deel van) deze periode alsnog een verblijfsvergunning verkrijgt.

De IND neemt in ieder geval aan dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 6 van Besluit 1/80 als alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften in acht zijn genomen en de werknemer dus het recht heeft op Nederlands grondgebied een beroepsactiviteit uit te oefenen.

De IND verstaat ook onder 'dezelfde werkgever' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste streepje, Besluit 1/80:

  • een uitzendbureau;

  • een inlener;

  • een detacheringsbureau;

  • een bedrijf dat achtereenvolgens door verschillende ondernemingen wordt geëxploiteerd door fusie of overnamen; of

  • een bedrijf dat wegens faillissement wordt overgenomen door een ander bedrijf.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken legale arbeid bij dezelfde werkgever het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

De IND past de tijdvakken als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80 alleen toe op Turkse werknemers die ten minste één jaar, maar minder dan drie jaar legale arbeid hebben verricht bij dezelfde werkgever.

Bij toepassing van artikel 6, tweede lid, Besluit 1/80, gaat de IND ervan uit dat op het moment dat de werkzaamheden bij dezelfde werkgever worden hervat, verder wordt gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.

Recht op voortzetting van verblijf voor gezinsleden van Turkse werknemers

Op grond van artikel 7, eerste alinea, Besluit 1/80 ontstaat voor het gezinslid van een Turkse werknemer een recht op voortzetting van verblijf als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • het gezinslid is in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming toegelaten tot Nederland of in Nederland is geboren en heeft hier aansluitend verbleven;

  • de Turkse werknemer heeft op enig moment na de toelating van het gezinslid in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming gedurende een periode van drie jaar tot de legale arbeidsmarkt behoord. In deze periode is afwezigheid van de arbeidsmarkt vanwege onvrijwillige werkloosheid van maximaal zes maanden toegestaan; en

  • het gezinslid heeft gedurende die periode van drie jaar onafgebroken bij de Turkse werknemer gewoond waarbij de IND korte legitieme onderbrekingen van het samenleven van niet langer dan zes maanden die niet zijn bedoeld om het samenleven op te geven, gelijkstelt met perioden waarin het gezinslid werkelijk met de Turkse werknemer heeft samengeleefd. De IND verstaat onder korte legitieme redenen in de hiervoor bedoelde zin bijvoorbeeld vakantie of familiebezoek.

De IND gaat ervan uit dat na drie jaar onafgebroken rechtmatig verblijf bij een Turkse werknemer het bepaalde in artikel 7, eerste alinea, tweede gedachtestreepje, Besluit 1/80 van toepassing is.

De IND acht het bij de beoordeling of een verblijfsrecht ontstaat op grond van artikel 7, tweede alinea, Besluit 1/80, niet van belang:

  • of de Turkse werknemer op het moment van aanvang van, of gedurende de studie nog steeds legale arbeid verricht of in Nederland woonachtig is;

  • om welke reden het kind aanvankelijk een inreis- en verblijfsrecht is verleend; of

  • op welk niveau de beroepsopleiding is gevolgd.

Bij de beoordeling of een recht op verblijf ontstaat op grond van artikel 7 Besluit 1/80 acht de IND het niet relevant of:

  • de Turkse werknemer rechten ontleent of ontleende aan artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80;

  • de werknemer de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, mits de Turkse nationaliteit hierbij behouden is gebleven of daarna is herkregen.

4.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening, voorschrift en geldigheidsduur

Beperking

De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening:

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV. Dit is op grond van artikel 7.2 BuWav anders als de vreemdeling in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning met daarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. In dat geval luidt de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV.

Voorschrift

De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Geldigheidsduur

De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar, maar in ieder geval voor ten minste één jaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.

4.4. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

4.4.1. Verlies van het recht op arbeid en verblijf

Het recht op arbeid en daarmee op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid en artikel 7 van Besluit 1/80 gaat in de volgende gevallen verloren:

  • a. als het verblijfsrecht wordt beëindigd op grond van artikel 14 van Besluit 1/80;

  • b. bij langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland;

Bovendien gaat het recht op arbeid op grond van artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80 verloren:

  • c. als de Turkse onderdaan niet meer tot de legale arbeidsmarkt behoort.

Ad a. Beëindigen van het verblijfsrecht op grond van artikel 14 lid 1 van Besluit 1/80

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een Turkse werknemer of het gezinslid, als het persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De artikelen 8.22, eerste lid, 8.23 en 8.24 Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

Ad b. Bij langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland

De IND neemt aan dat geen sprake is van langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland als de Turkse werknemer of het gezinslid:

  • korter dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven; of

  • Nederland heeft verlaten om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, en hiervan sprake was gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden; of

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht.

Als de Turkse werknemer of het gezinslid gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 6 en/of 7 van Besluit 1/80 neemt de IND langdurige afwezigheid en daarmee verlies van de rechten van artikel 6 en/of 7 van Besluit 1/80 aan als de werknemer of het gezinslid in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven. De reden van de afwezigheid is niet van belang.

Ad c. Niet meer behoren tot de legale arbeidsmarkt

De IND neemt in ieder geval aan dat de Turkse vreemdeling niet meer tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, als hij die arbeidsmarkt definitief heeft verlaten. Hiervan is sprake bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of als de vreemdeling anderszins geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is de arbeidsmarkt verlaten, tenzij er nog reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht.

De IND neemt verder aan dat de Turkse vreemdeling, die in het bezit is van de rechten van artikel 6 eerste lid, derde streepje van Besluit 1/80, niet meer als werknemer tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort als hij, na het stoppen van de werkzaamheden (ongeacht om welke reden), niet binnen een redelijke termijn nieuw werk in loondienst heeft gevonden. Als de werkzaamheden zijn gestaakt door detentie dan moet binnen een redelijke termijn ná de detentie een nieuwe dienstbetrekking zijn gevonden. De IND hanteert als redelijke termijn een termijn van zes maanden. Er moet sprake zijn van daadwerkelijk zoeken naar werk en een reële kans op werk. De IND verlengt de termijn eenmalig met drie maanden, als er na zes maanden nog geen werk is gevonden, maar er nog wel een reële kans op werk bestaat. De vreemdeling moet na uiterlijk negen maanden werk gevonden hebben.

Heeft de Turkse vreemdeling nog geen verblijfsrecht op grond van artikel 6, eerste lid, derde streepje opgebouwd, dan gaan de opgebouwde rechten op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje verloren, wanneer hij van werkgever verandert of wanneer de werkzaamheden zijn gestopt vanwege een andere reden dan genoemd in artikel 6, tweede lid van Besluit 1/80 (zoals vanwege detentie of vrijwillige werkloosheid).

4.4.2. Ontzegging recht op arbeid en verblijf

De IND ontzegt het recht op arbeid en daarmee op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid, en op grond van artikel 7, Besluit 1/80, als:

  • de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens, terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning (fraude); of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Artikel 8.25 Vb in combinatie met paragraaf B10/2.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND ontzegt de rechten op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 7, Besluit 1/80, met terugwerkende kracht, als zij zijn verkregen op grond van fraude of rechtsmisbruik.

4.5. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van legale arbeid:

  • het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen;

  • arbeidscontracten; en

  • jaarloonopgaven.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van daadwerkelijk naar werk zoeken:

  • een bewijs van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf vanaf het moment dat de vreemdeling vrijwillig werkloos is geworden; en

  • sollicitatiebrieven voor passende functies en reacties daarop van de beoogde werkgevers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een reële kans op werk een brief van een beoogde werkgever waaruit blijkt dat de sollicitatieprocedure wordt voortgezet.

De IND beschouwt in ieder geval als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van onafgebroken en daadwerkelijk samenwonen:

  • een afschrift uit de BRP waaruit de verblijfshistorie blijkt;

  • aan het gezinslid geadresseerde post waaruit dit blijkt; en

  • aan de werknemer geadresseerde post waaruit dit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel van het behoud of de herkrijging van de Turkse nationaliteit na naturalisatie tot Nederlander:

  • een Turks paspoort of een Turkse identiteitskaart (Nüfus), afgegeven ná de naturalisatie tot Nederlander; of

  • een verklaring van de Turkse autoriteiten waaruit het behoud of de herkrijging van de Turkse nationaliteit blijkt.

B11. Bijzonder verblijf

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven:

  • als economisch niet-actieve langdurig ingezetene;

  • als vermogende vreemdeling (ook wel buitenlandse investeerder);

  • voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst omdat artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is;

  • op grond van de pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ en

  • op grond van ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van 3.29a Vb, artikel 3.6ba Vb en artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV, Vb in samenhang met het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’.

2. Beleidsregels

2.1. Economisch niet-actieve langdurig ingezetene

In aanvulling op artikel 3.29a, eerste lid, aanhef en onder b, Vb accepteert de IND alle middelen van bestaan ongeacht de bron waaruit deze afkomstig zijn (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, et cetera).

2.2. Vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

In aanvulling op artikel 3.29a, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. de vreemdeling investeert een bedrag van minimaal € 1.250.000 in een in Nederland gevestigd(e):

    • a. innovatieve onderneming;

    • b. contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere innovatieve onderneming(en);

    • c. fonds dat volgens het Ministerie van Economische Zaken past binnen de SEED regeling; of

  • 2. het te investeren bedrag is gestort op een bankrekening van een Nederlandse bank of een bank van een EU-lidstaat met een vestiging in Nederland die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank;

  • 3. de investering heeft volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie;

  • 4. de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU) heeft aangegeven dat de vreemdeling niet gekoppeld kan worden aan een verdachte transactie en

  • 5. niet is gebleken dat de vreemdeling investeert in onroerend goed voor bewoning.

Ad 1 en 3

De RVO adviseert de IND of de investering in een innovatieve onderneming (voorwaarde 1 sub a) of de investering in een contractueel samenwerkingsverband (voorwaarde 1 sub b) een toegevoegde waarde heeft voor de Nederlandse economie.

  • 1. Een investering door de vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder) in een (innovatieve) onderneming.

    De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

    • A. Primaire toets Vereist: J J J, anders volgt negatief advies

      Algemene criteria voor de investering in een onderneming

      De onderneming is ingeschreven bij de

      J/N

      Nederlandse Kamer van Koophandel.

       

      Aard investering(sovereenkomst) is positief voor de Nederlandse economie.

      J/N

      De continuïteit van de onderneming na de investering is aangetoond.

      J/N

    • B. Secundaire toets Vereist: minimaal twee keer J anders volgt negatief advies

      Criteria voor de effecten van de investering

      Arbeidscreatie

      minimaal 10 fte (exclusief aanvrager) binnen 5 jaar, waarvan 60% binnen 3 jaar

      J/N

      Innovativiteit:

      Er is sprake van innovativiteit bij aanwezigheid van minstens één van onderstaande drie aspecten

      1. Het product of de dienst is nieuw voor Nederland. 2. Er is sprake van nieuwe technologie bij productie, distributie, marketing. 3. Er is sprake van een innovatieve organisatorische opzet en werkwijze. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld (niet uitputtend opgesomd):

      – Activiteiten die in het kader van het Topsectorenbeleid worden gestimuleerd. - Zelf ontwikkelde nieuwe producten of diensten.

      – Originele aanpak energiebesparing.

      – Originele aanpak duurzaamheidsproblematiek.

      – Slimme en creatieve aanpassingen of combinaties ten behoeve van sectoroverschrijdende toepassingen.

      – Nieuwe product-marktcombinaties.

      – Creatieve of vernieuwende marktbenadering.

      – Sociale innovatie.

      – Introductie maatschappelijk verantwoord ondernemen.

      J/N

      Niet-financiële inbreng van de vreemdeling in de onderneming

      Er is sprake van toegevoegde waarde als de investeerder aan één of meer van onderstaande aspecten voldoet:

      – Actief oprichter/eigenaar met voor de onderneming relevante opleiding op masterniveau of hoger (diploma vereist en IDW erkende opleiding)

      – Actief oprichter/eigenaar en tenminste vijf jaar (aantoonbare) uitgebreide ondernemerschapservaring

      – Actief oprichter/eigenaar en tenminste vijf jaar (aantoonbare) relevante werkervaring op senior niveau

      – Actief oprichter/eigenaar die tenminste vijf (aantoonbare) opdrachtgevers inbrengt handelspartners of

      J/N

      De beoogde investering heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie als alle delen van onderdeel A positief worden beoordeeld en ten minste twee van onderdeel B positief worden beoordeeld.

  • 2. Een investering in een contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere innovatieve ondernemingen.

    De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

    • Een check of het contractueel samenwerkingsverband staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

    • Het beoordelen van het contractueel samenwerkingsband en de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd. Daarbij wordt getoetst volgens het bovenstaand toetsingskader voor investering in een onderneming.

    • Er wordt beoordeeld naar rato van de inbreng van de vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder).

  • 3. De investering in een fonds dat volgens het Ministerie van Economische Zaken past binnen de SEED regeling heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.

Ad 4.

De IND vraagt -ten behoeve van de FIU-toets- de vreemdeling om toestemming om onderzoek te laten verrichten in het buitenland of dat het vermogen waaruit geïnvesteerd wordt een mogelijk criminele herkomst heeft.

De IND wijst de aanvraag om een verblijfsvergunning af als de vreemdeling geen toestemming geeft.

De IND verzoekt de te toetsen of ten aanzien van de vreemdeling verdacht verklaarde transacties bekend zijn.

De IND verstrekt daartoe de volgende gegevens aan de FIU:

  • persoonsgegevens van de vreemdeling; en

  • gegevens omtrent het te investeren vermogen.

De IND verleent de verblijfsvergunning niet of trekt deze in als de FIU meldt dat gebleken is dat de vreemdeling betrokken is bij één, of meerdere, als verdacht verklaarde transactie(s). Als de FIU meldt dat geen informatie uit het land van herkomst of het land van bestendig verblijf kan worden verkregen met betrekking tot het vermogen van de vreemdeling, wordt de verblijfsvergunning evenmin verleend.

Ad 5.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of trekt deze in als de vreemdeling investeert in onroerend goed voor bewoning.

Middelen van bestaan

Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘vermogende vreemdeling’ neemt de IND aan dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.3. Het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Artikel 3.31b Vb geeft de bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen aan de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is, als:

  • diens huwelijk of geregistreerd partnerschap met een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden;

  • de vreemdeling op grond van dat huwelijk of geregistreerd partnerschap was toegelaten; en

  • de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, Vw.

De IND verleent de verblijfsvergunning als aan de in artikel 3.31b Vb opgenomen voorwaarden is voldaan.

2.4. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ is per 1 april 2021 geëindigd. Nieuwe verblijfsaanvragen op grond van de pilot worden daarom afgewezen. Voor verlengingsaanvragen blijven de onderstaande voorwaarden van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De aanvraag om een verblijfsvergunning is door het voorportaal (de gemeente Kerkrade) namens de vreemdeling conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ ingediend;

  • De vreemdeling is gekoppeld aan een woning in Kerkrade of Heerlen;

  • De vreemdeling is (voorlopig) ingeschreven aan de Rheinisch-Westfaelische Technische Hochschule Aachen (de RWTH) in verband met een voltijdse studie; en

  • De vreemdeling toont aan het begin van elk studiejaar aan zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Procedureel

De IND verstrekt ten behoeve van de pilot jaarlijks maximaal 75 verblijfsvergunningen.

In afwijking op paragraaf B1/3.4.1.2 en conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ machtigt de vreemdeling het voorportaal om:

  • namens de vreemdeling de verblijfsaanvraag in te dienen;

  • namens de vreemdeling de leges voor de verblijfsaanvraag te voldoen; en

  • alle relevante informatie betrekking hebbende op het verblijfsrecht van de vreemdeling te delen met de IND en indien nodig gegevens op te vragen bij de RWTH.

Middelen van bestaan

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende als de vreemdeling voldoet aan de gehanteerde inkomensnorm die wordt vastgesteld aan het begin van elk kalenderjaar voor de uitwonende student (exclusief collegegeld).

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen (uit een studiebeurs) waarmee de kosten van studie en levensonderhoud worden gefinancierd;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of anderszins; of

  • een bedrag dat door de vreemdeling op een ten name van het voorportaal gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar is gesteld.

Op grond van artikel 3.75, vierde lid, Vb beschouwt de IND de middelen van bestaan als duurzaam als deze op het tijdstip waarop de aanvraag regulier voor bepaalde tijd is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar beschikbaar zijn.

2.5. Verblijf conform artikel 3.6ba Vb (ambtshalve toets schrijnende situatie)

Inleiding

Uit artikel 3.6ba Vb volgt dat de IND tot het moment waarop de beslissing op een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een eerste in Nederland ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onherroepelijk is geworden, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen.

Terughoudend gebruik van de bevoegdheid

De IND maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder een andere beperking dan voorzien in artikel 3.4, eerste lid, Vb.

De IND verleent geen vergunning, als het samenstel van omstandigheden te zeer verband houdt met (één van) de in artikel 3.4, eerste lid, Vb genoemde beperkingen.

Geen ambtshalve besluit artikel 3.6ba Vb

De IND neemt geen ambtshalve besluit in de zin van artikel 3.6ba Vb als:

Omstandigheden en beoordeling

De IND verstaat onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.6ba in ieder geval dat omstandigheden individueel van aard zijn. Tenzij in deze paragraaf anders is bepaald, kent de IND niet op voorhand een bepaald gewicht toe aan omstandigheden. Hoe omstandigheden meewegen in de beoordeling hangt af van het samenstel van aangevoerde omstandigheden.

De IND hanteert geen limitatieve opsomming van te betrekken omstandigheden. Bijzondere en individuele omstandigheden kunnen – onder meer – hun oorzaak vinden in:

  • (Ernstige) medische problemen (van één of meerdere gezinsleden);

  • Overlijden in Nederland van een gezinslid;

  • Gender gerelateerde aspecten met name eerwraak en huiselijk geweld; of

  • Traumatiserende ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden.

De IND maakt alleen gebruik van deze bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen.

Bij de beoordeling of sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden kent de IND een beperkt gewicht toe aan omstandigheden die zijn gerezen tijdens een periode van niet rechtmatig verblijf van de vreemdeling.

Contra-indicaties

Bij de beoordeling worden contra-indicaties in het nadeel van de vreemdeling betrokken. In ieder geval worden de volgende contra-indicaties betrokken:

  • Gevaar voor de openbare orde;

  • Identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit van de vreemdeling;

  • Niet rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw.

Advies

Indien de IND dit noodzakelijk acht voor een zorgvuldige beoordeling zal de IND onafhankelijk advies vragen omtrent voor de besluitvorming specifieke relevante aspecten. Dit geldt in het bijzonder wanneer kinderen met een specifieke problematiek bij de procedure zijn betrokken. De IND vraagt geen advies over de (algemene) vraag of sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen zoals bedoeld in artikel 3.6ba Vb.

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’.

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.31 Vb aan de vreemdeling op wie artikel 13 besluit 1/80 van toepassing is, onder de beperking: ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met verleent de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten onder de beperking ‘verblijf conform beschikking Staatssecretaris’.

Op grond van artikel 3.6ba, eerste lid Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’. De IND vermeldt bij de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen en vermogende vreemdelingen: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor het zoeken naar of verrichten van arbeid al dan niet in loondienst: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten: ‘Arbeid niet toegestaan’.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor verblijf conform artikel 3.6ba Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan economisch niet-actieve langdurig ingezetenen.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van drie jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan de vermogende vreemdeling.

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van ten hoogste één jaar voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.

Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV verleent de IND de verblijfsvergunning in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten met de geldigheidsduur van één jaar.

De verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten wordt ingevolge artikel 3.5, vierde lid, Vb aangemerkt als een tijdelijk verblijfsrecht.

Indien het verblijfsdoel tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste één jaar.

Indien het verblijfsdoel niet tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste vijf jaar.

4. Bewijsmiddelen

4.1. economisch niet-actieve langdurig ingezetene

De IND beschouwt het gestelde in paragraaf B1/8.3.4 als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de economisch niet-actieve langdurig ingezetene beschikt over middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene heeft in een andere lidstaat:

  • een kopie van de door de andere lidstaat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de aantekening: ‘ EG-langdurig ingezetene’, in de taal van die lidstaat.

4.2. vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een investering van minimaal € 1.250.000 doet in een onderneming in Nederland:

  • een verklaring van de Nederlandse vestiging van de bank die beschikt over een vergunning van De Nederlandsche Bank of gebruik maakt van een Europees paspoort, waaruit blijkt dat het te investeren bedrag van minimaal € 1.250.000 in Nederland is gestort.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij investering in een onderneming:

  • de investeringsovereenkomst die door betrokken partijen (investeerder en onderneming) is ondertekend en waaruit het doel van de investering blijkt;

  • als de onderneming korter dan drie jaar geleden is opgericht, een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens en achtergrond van het ondernemingsmanagement (opleiding, ervaring);

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • beschrijving van prijsbeleid/-opbouw met alle kosten daarin verdisconteerd;

    • organisatie;

    • balans;

    • exploitatieoverzichten (realisaties en prognoses);

    • omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen;

    • specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • door een onafhankelijke externe partij geverifieerde jaarrekeningen van de afgelopen drie jaren of als de onderneming korter dan drie jaar geleden is opgericht de beschikbare jaarrekeningen;

  • investeringsplan van de onderneming waarin het doel van de investering wordt beschreven (kan geïntegreerd worden in het ondernemingsplan of in de investeringsovereenkomst);

  • gegevens waaruit blijkt wat de verwachte effecten van de investering zijn in omvang en tijd met betrekking tot de vermogenspositie, omzet, resultaat (netto winst), werkgelegenheid en/of innovatie, zowel technologisch als niet-technologisch (bijv. patenten, octrooien);

  • bewijsstukken waaruit de niet-financiële eigen inbreng en mate van actieve betrokkenheid van de vermogende vreemdeling bij de onderneming blijkt zoals specifieke kennis, specifieke werkervaring, referenties, patenten, netwerk en afnemers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij investering in een contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere onderneming(en):

  • de overeenkomst tussen de deelnemers aan het samenwerkingsverband waaruit de omvang en de voorwaarden blijken;

  • een fondsplan waaruit blijkt wat de aard van de organisatie en de investeringen is, en welke voorwaarden daaraan verbonden zijn;

  • bewijs van continuïteit van het contractuele samenwerkingsverband zoals jaarrekeningen;

  • bewijsmiddelen zoals beschreven bij investering in een onderneming.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling deelneemt aan een fonds dat past binnen de SEED regeling:

  • Een bewijs van deelname aan het fonds; en

  • een verklaring waaruit blijkt dat het SEED fonds is erkend door het Ministerie van Economische Zaken; of

  • een verklaring waaruit blijkt dat het fonds geen SEED erkenning heeft gekregen maar volgens het Ministerie van Economische Zaken wel past binnen de SEED regeling.

4.3. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De IND beschouwt ‘het model machtigingsformulier student gemeente Kerkrade’, onderdeel van het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat:

  • het voorportaal gemachtigd is om namens de vreemdeling de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen;

  • het voorportaal toestemming van de vreemdeling heeft om informatie te delen met de IND; en

  • het voorportaal namens de vreemdeling de leges voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zal voldoen.

De IND beschouwt ‘het model machtigingsformulier student RWTH’, onderdeel van het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’, als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling het voorportaal toestemming geeft om informatie op te vragen bij de RWTH.

De IND beschouwt een schriftelijke verklaring van het voorportaal als bewijs dat de vreemdeling gekoppeld is aan een woning in Kerkrade of Heerlen.

De IND beschouwt een (voorlopige) inschrijving aan de RWTH als bewijsmiddel dat de vreemdeling (voorlopig) is ingeschreven aan de RWTH.

De IND beschouwt de onderstaande bescheiden als bewijsmiddelen waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

In het geval de kosten van studie en levensonderhoud door de student zelf worden gefinancierd:

  • een originele bankverklaring (op het moment van de aanvraag niet ouder dan drie maanden) voorzien van: de datum, de persoonsgegevens van de student, het rekeningnummer, het beschikbare saldo, de contactgegevens van de bank. Uit de bankverklaring moet duidelijk blijken dat de student vrijelijk over het beschikbare saldo kan beschikken; of

  • een kopie van een rekeningafschrift (op het moment van de aanvraag niet ouder dan drie maanden) voorzien van: de datum, de persoonsgegevens van de student, het rekeningnummer, het beschikbare saldo, de contactgegevens van de bank. Uit het rekeningafschrift moet duidelijk blijken dat de student vrijelijk over het beschikbare saldo kan beschikken; of

  • een niet Nederlandse internetprint vergezeld door een originele bankverklaring voorzien van bankstempel en handtekening (inclusief een vertaling hiervan).

In het geval de kosten van studie en levensonderhoud worden gefinancierd uit een beurs:

  • een originele beursverklaring waarin in ieder geval is opgenomen: de datum, de naam van de beursverstrekker, de persoonsgegevens van de student, de periode (begindatum en einddatum) waarbinnen de beurs verstrekt wordt, het maandelijksdoor de student te ontvangen bedrag, de naam van het beursprogramma (indien van toepassing).

In het geval de student het minimaal toereikende bedrag voor de kosten van studie en levensonderhoud heeft gestort op een daartoe geopende rekening van het voorportaal:

  • een kopie van het rekeningafschrift met daarop de datum, het rekeningnummer en de naam van het voorportaal en het gestorte bedrag (herleidbaar tot de student).

In het geval de kosten van studie en levensonderhoud door een financier in het buitenland worden gefinancierd:

  • een originele verklaring financiële steun (op het moment van de aanvraag niet ouder dan drie maanden) voorzien van: de persoonsgegevens van de student (volledige naam, geboortedatum, paspoortnummer); de persoonsgegevens van de financier (volledige naam, geboortedatum, paspoortnummer); de volledige adresgegevens van de financier; het maandelijks over te maken bedrag; de periode (begindatum en einddatum) waarin de student wordt ondersteund, de handtekening van de financier;

  • een kopie van het paspoort of de identiteitskaart van de financier; en

  • een originele bankverklaring (op het moment van de aanvraag niet ouder dan drie maanden) voorzien van: de datum, de persoonsgegevens van de financier, het rekeningnummer, het beschikbare saldo, de contactgegevens van de bank. Uit de bankverklaring moet duidelijk blijken dat de financier vrijelijk over het beschikbare saldo kan beschikken. Als de rekening op naam van meerdere personen staat, dienen al deze personen in te stemmen met de maandelijkse betaling en dienen zij de originele verklaring financiële steun mede te ondertekenen; of

  • een kopie van een rekeningafschrift(op het moment van de aanvraag niet ouder dan drie maanden) voorzien van: de datum, de persoonsgegevens van de financier, het rekeningnummer, het beschikbare saldo, de contactgegevens van de bank. Uit het rekeningafschrift moet duidelijk blijken dat de financier vrijelijk over het beschikbare saldo kan beschikken; of

  • een niet Nederlandse internetprint vergezeld door een originele bankverklaring voorzien van bankstempel en handtekening.

5. Verlenging

5.1. Vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ in ieder geval af als:

  • 1. Het geïnvesteerde vermogen van minimaal € 1.250.000 is teruggetrokken; of

  • 2. De investering heeft volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geen toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie; of

  • 3. De vreemdeling is betrokken bij een door de Financial Intelligence Unit-Nederland verdacht verklaarde transacties.

Ad. 2

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland adviseert positief bij een investering in een onderneming of in een contractueel samenwerkingsverband als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. De onderneming of het contractueel samenwerkingsverband is ingeschreven bij de Nederlandse Kamer van Koophandel;

  • 2. De investering is conform het investeringsplan nog aanwezig in de onderneming of in het contractueel samenwerkingsverband; en

  • 3. De beoogde arbeidscreatie is voor 60% gerealiseerd en het is aannemelijk dat de overige 40% in de komende twee jaren wordt gerealiseerd.

5.2. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten af, of trekt de verblijfsvergunning in, als niet meer aan de algemene toelatingsgronden of aan de voorwaarden van de pilot wordt voldaan, wanneer:

  • 1. de vreemdeling geen medewerking (meer) verleent aan het voorportaal om gegevens uit te wisselen met de IND;

  • 2. de vreemdeling geen volmacht (meer) verleent aan het voorportaal om navraag te doen bij de RWTH inzake de studieresultaten dan wel andere informatie die nodig is om te kunnen beoordelen of de student studievoortgang boekt of deelneemt aan de studie;

  • 3. de vreemdeling niet meer voltijds aan de RWTH studeert;

  • 4. de vreemdeling zijn opleiding voortijdig heeft gestopt of heeft afgerond;

  • 5. de opleiding van de vreemdeling is komen te vervallen aan de RWTH;

  • 6. de vreemdeling onvoldoende studievoortgang voor zijn opleiding boekt aan de RWTH;

  • 7. de vreemdeling (aan het begin van een nieuw studiejaar) niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • 8. de vreemdeling niet meer aan een woning in Kerkrade of Heerlen is gekoppeld; of

  • 9. de vreemdeling niet beschikt over een geldige Grenzgängerkarte afgegeven door het Ausländeramt in Duitsland.

De IND verstaat onder voldoende studievoortgang dat de vreemdeling minimaal 50% van de nominale studiepunten (European Credit Transfer System) voor het (gedeelte van het) studiejaar aan de RWTH behaalt.

6. Bewijsmiddelen verlenging

6.1. vermogende vreemdeling (buitenlandse investeerder)

De IND beschouwt als bewijsmiddel waarmee de vreemdeling bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’, kan aantonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan:

Bewijsmiddelen bij een investering in een onderneming:

  • een recente jaarrekening van de onderneming(en) waarin is geïnvesteerd;

  • een verklaring van de bestuurders dat het door de vreemdeling geïnvesteerde vermogen conform het investeringsplan aanwezig is in de onderneming;

  • een beschrijving van de resultaten met betrekking tot arbeidscreatie (indien van toepassing);

  • een beschrijving van de resultaten met betrekking tot innovatie (indien van toepassing);

  • een beschrijving van de resultaten van de niet-financiële inbreng door de vreemdeling (indien van toepassing).

Bewijsmiddelen bij een investering in een contractueel samenwerkingsverband dat investeert in één of meerdere onderneming(en):

  • een recente jaarrekening van de onderneming(en) waarin is geïnvesteerd;

  • een bewijs dat de vreemdeling is aangesloten bij het samenwerkingsverband;

  • een verklaring van de bestuurders dat het geïnvesteerde vermogen conform het investeringsplan nog aanwezig is in het contractueel samenwerkingsverband;

  • een beschrijving van de resultaten met betrekking tot arbeidscreatie (indien van toepassing);

  • een beschrijving van de resultaten met betrekking tot innovatie (indien van toepassing);

  • een beschrijving van de resultaten van de niet-financiële inbreng door de vreemdeling (indien van toepassing).

Bewijsmiddelen bij een investering in een fonds dat volgens het Ministerie Economische Zaken past binnen de SEED regeling:

  • een bewijs van deelname aan een fonds dat volgens het Ministerie Economische Zaken past binnen de SEED regeling; en

  • een bewijs dat de investering nog aanwezig is in het fonds.

Bewijsmiddelen bij een investering in een participatiefonds:

  • een bewijs van deelname aan een participatiefonds dat is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP);

  • een bewijs dat de investering nog aanwezig is in het participatiefonds.

6.2. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De IND beschouwt een kopie van een geldige Grenzgängerkarte afgegeven door het Ausländeramt in Duitsland als bewijsmiddel dat het de vreemdeling is toegestaan om dagelijks vanuit Nederland naar Duitsland te mogen reizen.

De IND beschouwt een verklaring van de RWTH als bewijsmiddel ten aanzien van de studievoortgang van de vreemdeling.

B12. De verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw aanvragen.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 20 en 21 Vw.

1.1. Indiening aanvraag

De IND wijst een aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend. De IND maakt hierop een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, Vw dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

2. Beleidsregels

De IND wijst een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd af wanneer één van de in artikel 21, eerste lid, Vw genoemde gronden zich voordoet, voor zover artikel 21, tweede, derde en vierde lid, Vw en de artikelen 3.92, 3.93, 3.943.95, 3.96 en 3.96a Vb hierop geen uitzondering maken.

2.1. De duur van het verblijf in Nederland

De IND wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 21, eerste lid, Vw als de vreemdeling direct voorafgaande aan het nemen van het besluit vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, Vw, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

2.2. De aard van het verblijfsrecht

De IND neemt aan dat sprake is van een verblijfsrecht van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder f, Vw als de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking als genoemd in artikel 3.5, tweede lid, Vb, tenzij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning onbeperkt kan worden verlengd.

2.3. Middelen van bestaan

Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt (al dan niet met een studiebeurs), wordt geacht nog steeds bij dit gezinslid te verblijven.

De IND telt bij de in artikel 21, tweede lid, Vw genoemde periode van tien jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf, mee:

  • de periode van het verblijf in Nederland als Nederlander; of

  • de periode van het verblijf in Nederland als houder van een verblijfsvergunning asiel.

2.4. Openbare orde of nationale veiligheid

De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c en d, Vw en artikel 3.95 Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.

2.6. Inburgeringsvereiste

De vrijstellingen staan genoemd in artikel 3.96a, tweede lid, Vb, met inachtneming van het gestelde in paragraaf B9/8.1.2 Vc over de inwerkingtreding van de Wi 2021.

De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.

2.6.1. Medische ontheffing

De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen. De procedure hiervoor is terug te vinden in bijlage 4 van de Regeling inburgering.

2.6.2. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.96a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1.2.3 Vc.

In tegenstelling tot voornoemde paragraaf past de IND de hardheidsclausule niet toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

2.7. Bijzondere categorieën verblijfsvergunning onbepaalde tijd

2.7.1. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en e, RWN)

2.7.1.1. Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van:

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, RWN in het kader van de intrekkingsprocedure van het Nederlanderschap. De IND stelt als voorwaarde voor het verlenen van een verblijfvergunning dat een vreemdeling gedurende de periode waarin op hem de verplichting rustte om afstand te doen van zijn oorspronkelijke (niet-Nederlandse) nationaliteit, door het afleggen van een verklaring afstand heeft gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit. Deze afstandsverplichting volgt uit artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN; of

    • artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.7.3. (Ex) geprivilegieerde en diens afhankelijke gezinsleden

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, Vb als geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en met inachtneming van artikel 3.93, tweede, derde en vierde lid, Vb.

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan het afhankelijk gezinslid van een ex-geprivilegieerde als geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en wordt voldaan aan artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb, artikel 3.93, derde lid, Vb en artikel 3.96a Vb.

Ten aanzien van de in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, Vb genoemde vreemdelingen geldt het volgende:

  • het is niet van belang of de bijzondere geprivilegieerde status al dan niet door eigen toedoen verloren is gegaan;

  • een aaneengesloten periode van tien jaar wordt niet aangenomen als de vreemdeling in deze periode zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven; en

  • in aanvulling op artikel 3.93, tweede lid, Vb beschikt het afhankelijk gezinslid duurzaam over voldoende middelen van bestaan als de referent duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.8. Intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in als zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 22, tweede lid, Vw en als de artikelen 3.97 en 3.98 Vb hierop geen uitzondering maken.

3. Bewijsmiddelen

Inburgeringsvereiste

Paragraaf B9/20.1 Vc is van toepassing.

(Ex)-geprivilegieerden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of

  • het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling die gedurende deze periode in Nederland heeft verbleven op grond van een geprivilegieerde status als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:

  • een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;

  • een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of

  • bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.

Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

B13. Verblijfsrecht VK-onderdanen en hun familieleden

1. Inleiding

Vanwege de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie (EU) is een onderdaan van het VK (hierna: VK-onderdaan) na 31 januari 2020 geen burger van de Unie meer. De EU en het VK hebben een terugtrekkingsakkoord 1 bereikt, dat is geratificeerd door het VK en goedgekeurd door de Europese Unie. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe Nederland het terugtrekkingsakkoord uitvoert ten behoeve van de beoordeling van de verblijfsaanspraken van een VK-onderdaan en de daarmee verband houdende afgifte van verblijfsdocumenten.

Onderdeel van het terugtrekkingsakkoord is een overgangsperiode. De overgangsperiode ging in op 31 januari 2020 en is geëindigd op 31 december 2020. Tijdens deze overgangsperiode behield een VK-onderdaan en zijn familieleden die vóór 31 januari 2020 in Nederland woonden, het recht om te verblijven, werken en studeren, binnen de kaders van de richtlijn 2004/38/EG.

Het terugtrekkingsakkoord biedt lidstaten op grond van artikel 19, eerste lid de mogelijkheid om een procedure in te stellen voor het aanvragen van een nieuwe verblijfsvergunning en een document als bewijs van deze vergunning. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid. De termijn waarbinnen de VK-onderdaan en zijn familielid een aanvraag voor een nieuwe verblijfstatus kan indienen is vermeld in paragraaf B13/2.3 Vc bij het onderdeel ‘aanvraagprocedure’.

Na indiening van de aanvraag beoordeelt de IND of de VK-onderdaan en zijn familielid op grond van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komt voor:

  • een verblijfsdocument als het verblijfsrecht korter is dan 5 jaar als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc; of

  • duurzaam verblijfsrecht onder de voorwaarden als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc.

Familieleden van VK-onderdanen

De IND verstaat onder een familielid van de VK-onderdaan: een familielid als bedoeld en omschreven in artikel 9 en 10 van het terugtrekkingsakkoord en uitgewerkt in artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit, ongeacht hun nationaliteit.

Inreis na de overgangsperiode

Een VK-onderdaan die na 31 december 2020 naar Nederland komt en hier wil verblijven kan geen aanspraak maken op een verblijfsvergunning op grond van het terugtrekkingsakkoord. Hij is derdelander op wie het algemene reguliere beleid van hoofdstuk B1 Vc van toepassing is.

Een familielid van een VK-onderdaan als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, onderdeel ii van het terugtrekkingsakkoord en artikel 10, derde en vierde lid van het terugtrekkingsakkoord heeft het recht om zijn verblijf in Nederland na 31 december 2020 aan te vangen. Het verblijfsrecht van een familielid van een VK-onderdaan gaat in dat geval in vanaf het moment dat het familielid een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in paragraaf B13/2.3 Vc, als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de VK-onderdaan en het familielid voldoen aan de verblijfsvoorwaarden als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc;

  • het familielid was al vóór 1 januari 2021 familielid van de VK-onderdaan; en

  • er is geen sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf B13/2.2 Vc.

Voor de overige in artikel 10 van het terugtrekkingsakkoord vermelde familieleden geldt dat in het geval zij hun verblijf na 31 december 2020 aanvangen het algemene reguliere beleid van hoofdstuk B1 Vc van toepassing is.

Kinderen geboren of wettelijk geadopteerd na de overgangsperiode (artikel 10, eerste lid, onder e, onderdeel iii)

Het kind van een VK-onderdaan of familielid dat na de overgangsperiode is geboren of wettelijk geadopteerd komt voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc in aanmerking, als één van de ouders in het bezit is van een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het terugtrekkingsakkoord. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan gaat het verblijfsrecht van het kind in vanaf het moment dat voor het kind een aanvraag op grond van het terugtrekkingsakkoord is ingediend.

2. Aanvraagprocedure terugtrekkingsakkoord verblijfsrecht korter dan vijf jaar

2.1. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsdocument

VK-onderdaan en familieleden

De IND verleent een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het terugtrekkingsakkoord aan de VK-onderdaan en zijn familielid:

  • a. die voldoen aan de criteria van artikel 13, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord; en

  • b. die op grond van artikel 18, eerste lid onder i van het terugtrekkingsakkoord beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding.

Ad a en b.

De IND verstrekt een verblijfsdocument als de VK-onderdaan en zijn familielid voor verblijfsrecht op grond van artikel 13 van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komen en derhalve voldoen aan de artikelen 6, 7 en 14 van de richtlijn 2004/38/EG. Deze artikelen zijn nader uitgewerkt in de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb (afgezien van de bepalingen die zien op duurzaam verblijfsrecht) en de beleidsregels die zien op het recht van de EU, als bedoeld in het deel van paragraaf B10/2 Vc dat ziet op de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb.

Op grond van de vrije bewijsleer kunnen de VK-onderdaan en zijn familielid dit met alle bewijsmiddelen aantonen.

2.2. Contra-indicaties

De IND verleent geen verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc als bij de VK-onderdaan of een familielid sprake is van een van de volgende contra-indicaties, genoemd in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord:

  • a. de VK-onderdaan of het familielid vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals beschreven in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan of het familielid maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals beschreven in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de openbare veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing is.

Voor misdrijven gepleegd na 31 december 2020 gelden op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepalingen. Afhankelijk van de voorafgaande verblijfssituatie, betekent dat:

De IND verleent evenmin een verblijfsdocument als er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan of het familielid overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid (zie paragraaf B1/4.4 Vc). In het geval er enkel bij de VK-onderdaan sprake is van deze contra-indicatie verleent de IND, gelet op het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht, noch aan de VK-onderdaan, noch aan het familielid een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc. In het geval er enkel bij het familielid sprake is van deze contra-indicatie, wordt uitsluitend aan dat familielid geen verblijfsdocument verleend.

De IND verleent voorts geen verblijfsdocument als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de VK-onderdaan of zijn familielid een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid, ongeacht de pleegdatum.

De IND voert op grond van artikel 18, eerste lid onder p van het terugtrekkingsakkoord systematisch controles ten aanzien van openbare orde uit bij de beoordeling van aanvragen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc om te bezien of de beperkingen van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.

Ad b.

De bepalingen van B10/2.3 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van toepassing.

2.3. Procedurele bepalingen

Aanvraagprocedure

De VK-onderdaan en zijn familielid moeten een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, zodat zij bij inwilliging van de aanvraag na de overgangsperiode een bewijs van rechtmatig verblijf hebben.

Op grond van artikel 18, eerste lid onder b, eerste alinea, van het terugtrekkingsakkoord kunnen de VK-onderdaan en zijn familielid die vóór het einde van de overgangsperiode naar Nederland zijn gekomen ook na 31 december 2020 nog een aanvraag indienen. De VK-onderdaan en zijn familielid hebben in dat geval de gelegenheid om tot en met uiterlijk 30 september 2021 (negen maanden na het einde van de overgangsperiode) een aanvraag voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc in te dienen.

Het familielid van een VK-onderdaan, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e,onderdeel ii en artikel 10, derde en vierde lid, van het terugtrekkingsakkoord dat het recht heeft zijn verblijf na 31 december 2020 aan te vangen, heeft op grond van artikel 18, eerste lid onder b, tweede alinea, van het terugtrekkingsakkoord het recht een aanvraag voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc in te dienen uiterlijk drie maanden na inreis. Deze termijn van drie maanden na inreis blijft ook gelden bij een inreis na 30 september 2021. Verder kan het familielid, dat na 31 december 2020 Nederland is ingereisd, sowieso tot en met 30 september 2021 een aanvraag om een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc indienen. De termijn van 3 maanden na inreis is dus niet aan de orde zolang de aanvraag uiterlijk op 30 september 2021 is ingediend.

Termijnoverschrijding

De Brexit heeft ingrijpende verblijfsrechtelijke en maatschappelijke gevolgen in het geval niet tijdig een nieuw verblijfsdocument wordt aangevraagd. Daarom wordt een aanvraag van een VK-onderdaan en zijn familielid, die vóór het einde van de overgangsperiode (31 december 2020) in Nederland verbleef en die na 30 september 2021 een aanvraag indient nog gedurende één jaar (tot 1 oktober 2022) uit oogpunt van evenredigheid inhoudelijk in behandeling genomen, ongeacht de reden van de te late indiening. De toets op de aanwezigheid van een verschoonbare reden voor de te late aanvraag blijft gedurende deze periode derhalve achterwege.

Als de VK-onderdaan (en zijn familielid) niet uiterlijk op 30 september 2021 een aanvraag heeft ingediend voor verlening van een verblijfsdocument (als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc), heeft hij vanaf 1 oktober 2021 in Nederland geen rechtmatig verblijf meer op grond van het terugtrekkingsakkoord. Maar als de VK onderdaan (en zijn familielid) daarna vóór 1 oktober 2022 alsnog de aanvraag indient, verkrijgt de VK onderdaan (en het familielid) bij inwilliging van de aanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2021 weer verblijfsrecht op grond van het terugtrekkingsakkoord.

Ook voor het familielid van de VK-onderdaan dat het recht heeft om zijn verblijf inNederland na 31 december 2020 aan te vangen en die zijn aanvraag niet tijdig indient geldt dat de aanvraag nog gedurende één jaar (tot 1 oktober 2022) in behandeling wordt genomen, ongeacht de reden van de te late indiening. Als het familielid van de VK-onderdaan niet binnen de uiterlijke aanvraagtermijn (als bedoeld in artikel 18, lid 1 onder b van het terugtrekkingsakkoord) een aanvraag heeft ingediend voor verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, heeft hij vanaf de eerste dag na verstrijken van de uiterlijke aanvraagtermijn geen rechtmatig verblijf meer op grond van het terugtrekkingsakkoord. Maar als het familielid van de VK-onderdaan daarna vóór 1 oktober 2022 alsnog de aanvraag indient, verkrijgt het familielid bij inwilliging van de aanvraag alsnog vanaf het moment van indiening van de aanvraag weer verblijfsrecht op grond van het terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc.

Bij aanvragen ingediend na 30 september 2022 toetst de IND op grond van artikel 18, eerste lid onder d van het terugtrekkingsakkoord of er verschoonbare redenen aanwezig zijn waarom de aanvraag niet binnen de termijn is ingediend. De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding alle relevante feiten en omstandigheden. Pas als de IND concludeert dat de aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend, wordt aan de voorwaarden van B13/2.1 Vc getoetst.

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De IND verleent het verblijfsdocument onder verwijzing naar het terugtrekkingsakkoord. De tekst op het verblijfsdocument luidt: ‘Residence document Withdrawal Agreement’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist. Een (meer dan aanvullend) beroep op algemene middelen kan gevolgen hebben voor uw verblijfsrecht’.

Ingangsdatum en geldigheidsduur van het verblijfsdocument

De IND verleent het verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc met ingang van de dag waarop op de aanvraag is beslist. De IND verleent het verblijfsdocument voor de duur van 5 jaar.

2.4. Beëindiging van het verblijfsrecht

Rechtsmisbruik of verstrekking onjuiste gegevens

De IND beëindigt het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc met terugwerkende kracht bij rechtsmisbruik of indien er onjuiste gegevens zijn verstrekt terwijl bekendheid met de juiste gegevens zou hebben geleid tot weigering van het verblijfsdocument (zie paragraaf B10/2.3 Vc).

Openbare orde en openbare veiligheid

De IND beëindigt het verblijfsrecht van de VK-onderdaan en zijn familielid als de VK-onderdaan of het familielid een gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord.

Indien zich na de verlening van de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, maar vóór het einde van de overgangsperiode, nieuwe omstandigheden op het gebied van openbare orde voordoen op grond waarvan het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, zijn de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG van toepassing. Bij openbare orde is de pleegdatum leidend. Indien het misdrijf is gepleegd vóór of op 31 december 2020 geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc. Als het misdrijf ná 31 december 2020 is gepleegd geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B1/6 Vc.

Beroep op de algemene middelen

Als een economisch niet-actieve VK-onderdaan of zijn familielid een beroep doet op de algemene middelen, is ten aanzien van de beoordeling van de verblijfsrechtelijke gevolgen de inhoud van het onderdeel ‘Beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing.

Daar waar in het onderdeel ‘beroep op de algemene middelen’ van paragraaf B10/2.3 sprake is van de term ‘verblijf’, betrekt de IND bij het beoordelen van de duur van het verblijf van de VK-onderdaan in Nederland zowel het (ononderbroken) verblijf van voor als van na de einddatum van de overgangsperiode.

Verbreking familierechtelijke relatie

Het verblijfsrecht (als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc) van een familielid van een VK-onderdaan eindigt als niet langer sprake is van een familierechtelijke relatie als bedoeld in B13/1 Vc (onderdeel ‘Familieleden van VK-onderdanen’). Tenzij sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, 13 of 14 van Richtlijn 2004/38/EG (in het Vb geïmplementeerd in artikel 8.15, lid 2 tot en met 5) en aan de in die artikelen vermelde voorwaarden wordt voldaan. Daar waar in die artikelen ‘burger van de Unie’ staat vermeld dient dat in dit geval te worden gelezen als ‘VK-onderdaan’.

3. Aanvraagprocedure terugtrekkingsakkoord duurzaam verblijfsrecht

3.1. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf

VK-onderdaan en familieleden

De IND verleent een verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op grond van artikel 18 en 19 van het terugtrekkingsakkoord aan de VK-onderdaan en zijn familielid:

  • a. die voldoen aan de criteria van artikel 15, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord; en

  • b. die op grond van artikel 18, eerste lid onder i van het terugtrekkingsakkoord beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding.

Ad a en b.

De IND verstrekt een verblijfsdocument indien de VK-onderdaan en zijn familielid voor duurzaam verblijfsrecht op grond van artikel 15 van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komen en derhalve voldoen aan de artikelen 16, 17 en 18 van de richtlijn 2004/38/EG, nader uitgewerkt in de artikelen 8.17 t/m 8.25 Vb en de beleidsregels als bedoeld in het deel van paragraaf B10/2 Vc dat ziet op de artikelen 8.17 t/m 8.25 Vb.

Op grond van de vrije bewijsleer kunnen de VK-onderdaan en zijn familielid dit met alle bewijsmiddelen aantonen.

De IND toetst ambtshalve aan de voorwaarden als vermeld in paragraaf B13/2.1 Vc als de VK onderdaan en zijn familielid geen verblijfsvergunning hebben als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc en zij niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord.

3.2. Contra-indicaties

De IND verleent geen verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc als er sprake is van een van de volgende contra-indicaties:

  • a. de VK-onderdaan of het familielid vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan of het familielid maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals bedoeld in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord en genoemd in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG;

  • c. de VK-onderdaan of zijn familielid zijn meer dan vijf achtereenvolgende jaren uit Nederland afwezig geweest zoals omschreven in artikel 11 van het terugtrekkingsakkoord.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing is. Ten aanzien van na 31 december 2020 gepleegde misdrijven, gelden op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepalingen.

De IND verleent evenmin een verblijfsdocument indien er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan of het familielid op grond van artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc. Als er enkel bij de VK-onderdaan sprake is van een gevaar voor de openbare orde (of gevaar voor de nationale veiligheid) verleent de IND, gelet op het afhankelijke karakter van het verblijfsrecht, noch aan de VK-onderdaan, noch aan het familielid een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. Als er enkel bij het familielid sprake is van deze contra-indicatie, verleent de IND uitsluitend aan dat familielid geen verblijfsdocument.

De IND verleent ook geen verblijfsdocument als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de VK-onderdaan of het familielid een gevaar vormt voor de openbare orde, ongeacht de pleegdatum.

De IND voert op grond van artikel 18, eerste lid onder p van het terugtrekkingsakkoord systematisch controles ten aanzien van openbare orde uit bij de beoordeling van aanvragen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc om te bezien of de beperkingen van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn.

Ad b.

De bepalingen van paragraaf B10/2.3 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van overeenkomstige toepassing.

3.3. Houders van een EU document duurzaam verblijf

De IND wisselt kosteloos het bestaande verblijfsdocument EU duurzaam als bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG om voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc aan VK-onderdanen en hun familieleden die op 31 december 2020 in het bezit zijn van een EU-document duurzaam verblijf als bedoeld in artikel 18, eerste lid onder h van het terugtrekkingsakkoord na:

  • verificatie van de identiteit;

  • controle op openbare orde en nationale veiligheid; en

  • controle op het ononderbroken karakter van het verblijf.

3.4. Procedurele bepalingen

3.4.1. Aanvraagprocedure indien niet eerder een verblijfsdocument is verleend als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc

De VK-onderdaan en zijn familielid moeten een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc, zodat zij bij inwilliging van de aanvraag na de overgangsperiode een bewijs van rechtmatig verblijf hebben.

Op grond van artikel 18, eerste lid onder b, eerste alinea, van het terugtrekkingsakkoord kunnen de VK-onderdaan en zijn familielid die vóór het einde van de overgangsperiode naar Nederland zijn gekomen, ook na 31 december 2020 nog een aanvraag indienen. De VK-onderdaan en zijn familielid hebben in dat geval de gelegenheid om tot en met uiterlijk 30 september 2021 (negen maanden na het einde van de overgangsperiode) een aanvraag voor een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc in te dienen.

Termijnoverschrijding

De Brexit heeft ingrijpende verblijfsrechtelijke en maatschappelijke gevolgen in het geval niet tijdig een nieuw verblijfsdocument wordt aangevraagd. Daarom wordt een aanvraag van een VK-onderdaan en zijn familielid, die vóór het einde van de overgangsperiode (31 december 2020) in Nederland verbleef en die na 30 september 2021 een aanvraag indient nog gedurende één jaar (tot 1 oktober 2022) uit oogpunt van evenredigheid inhoudelijk in behandeling genomen, ongeacht de reden van de te late indiening. De toets op de aanwezigheid van een verschoonbare reden voor de te late aanvraag blijft gedurende deze periode derhalve achterwege.

Als de VK-onderdaan (en zijn familielid) niet uiterlijk op 30 september 2021 een aanvraag heeft ingediend voor verlening van een verblijfsdocument (als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc), heeft hij vanaf 1 oktober 2021 in Nederland geen rechtmatig verblijf meer op grond van het terugtrekkingsakkoord. Maar als de VK onderdaan (en zijn familielid) daarna vóór 1 oktober 2022 alsnog de aanvraag indient, verkrijgt de VK onderdaan (en het familielid) bij inwilliging van de aanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2021 weer verblijfsrecht op grond van het terugtrekkingsakkoord.

Bij aanvragen ingediend na 30 september 2022 toetst de IND op grond van artikel 18, eerste lid onder d van het terugtrekkingsakkoord of er verschoonbare redenen aanwezig zijn waarom de aanvraag niet binnen de termijn is ingediend. De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding alle relevante feiten en omstandigheden. Pas als de IND concludeert dat de aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend, wordt aan de voorwaarden van B13/3.1 Vc getoetst.

3.4.2. Aanvraagprocedure indien eerder aan de VK onderdaan en zijn familielid een verblijfsdocument is verleend als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc

De VK-onderdaan en zijn familielid die reeds in het bezit zijn van een verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/2.1 Vc, verwerven een duurzaam verblijfsrecht als zij voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. Zij kunnen in dat geval een aanvraag indienen voor verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. Voor deze aanvraag geldt dan geen uiterlijke termijn.

De IND toetst na indiening van de aanvraag of de VK-onderdaan en zijn familielid voldoen aan de voorwaarden als vermeld paragraaf B13/3.1 Vc. Bij inwilliging van de aanvraag ontvangen zij van de IND een verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc. Zij kunnen met dit verblijfsdocument aantonen dat zij in het bezit zijn van een duurzaam verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc.

3.4.3. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De IND verleent het verblijfsdocument onder verwijzing naar het terugtrekkingsakkoord. De tekst op het verblijfsdocument luidt: ‘Permanent residence document Withdrawal Agreement’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

3.4.4. Ingangsdatum en geldigheidsduur van het verblijfsdocument

De IND verleent het verblijfsdocument als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc met ingang van de dag waarop de aanvraag is beslist. De IND verleent het verblijfsdocument voor de duur van 10 jaar.

3.5. Beeindiging van het verblijfsrecht

De IND beëindigt het verblijfsrecht van de VK-onderdaan en zijn familielid als de beeindigingsgronden van artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn. De IND beëindigt ook op grond van artikel 15, lid 3 van het terugtrekkingsakkoord het verblijfsrecht bij afwezigheid uit Nederland van een periode van meer dan vijf jaar. De IND beëindigt het verblijfsrecht als bedoeld in paragraaf B13/3.1 Vc met terugwerkende kracht bij rechtsmisbruik of indien er onjuiste gegevens zijn verstrekt terwijl bekendheid met de juiste gegevens zou hebben geleid tot weigering van het verblijfsdocument, zoals omschreven in paragraaf B10/2.3 Vc.

Indien na de verlening van de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B13/3.1Vc zich tijdens de overgangsperiode nieuwe omstandigheden voordoen op grond waarvan het verblijfsrecht kan worden ingetrokken, zijn de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG van toepassing. Bij openbare orde is de pleegdatum leidend. Als het misdrijf is gepleegd vóór of op 31 december 2020 geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc. Indien het misdrijf ná 31 december 2020 is gepleegd geldt het openbare orde criterium als bedoeld in paragraaf B1/6 Vc.

4. Aanvraagprocedure terugtrekkingsakkoord Grensarbeiders

4.1. Definitie grensarbeider

De IND beschouwt een VK-onderdaan als grensarbeider als hij:

  • voor het eind van de overgangsperiode in Nederland een economische activiteit uitoefent niet zijnde op basis van detachering;

  • deze economische activiteit na de overgangsperiode voortzet; en

  • buiten Nederland woonachtig is.

4.2. Voorwaarden voor voortzetting van het recht om na de overgangsperiode op grond van het terugtrekkingsakkoord een economische activiteit als grensarbeider in Nederland uit te oefenen

Voor het aantonen van het recht op voortzetting van grensarbeid na 31 december 2020 is een document ‘Grensarbeider’ als bedoeld in artikel 26 van het terugtrekkingsakkoord vereist.

De IND beoordeelt, na ontvangst van de aanvraag, aan de hand van de voorwaarden genoemd in artikel 24, 25 en 26 van het terugtrekkingsakkoord of er aanspraak bestaat op een document ‘Grensarbeider’.

Om in aanmerking te komen voor een document ‘Grensarbeider’ moet de VK-onderdaan rechtmatig verblijf hebben in het land waar hij woonachtig is. Tevens moet er sprake van zijn dat de VK-onderdaan vóór 1 januari 2021 als grensarbeider in Nederland:

  • reële en daadwerkelijke arbeid verricht; of

  • reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en verkeert in een van de in artikel 7, lid 3, onder a, b, c of d, van richtlijn 2004/38/EG genoemde situaties; of

  • reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en verkeert in een situatie van vrijwillige werkloosheid. De status van werknemer of zelfstandige blijft tot uiterlijk zes maanden na de begindatum van de vrijwillige werkloosheid behouden.

De VK-onderdaan heeft in die gevallen het recht om Nederland in en uit te reizen overeenkomstig artikel 14 van het terugtrekkingsakkoord.

Reële en daadwerkelijke arbeid

Van reële en daadwerkelijke arbeid is sprake indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd en uitgewerkt in het onderdeel ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ van paragraaf B10/2.2 Vc.

4.3. Contra-indicaties

De IND verleent geen document ‘Grensarbeider’ als bedoeld in paragraaf B13/4.5 Vc als bij de VK-onderdaan sprake is van een van de volgende contra-indicaties, genoemd in artikel 20 van het terugtrekkingsakkoord:

  • a. de VK-onderdaan vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de openbare veiligheid zoals beschreven in de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG;

  • b. de VK-onderdaan maakt zich schuldig aan rechtsmisbruik of fraude zoals beschreven in artikel 35 van richtlijn 2004/38/EG.

Ad a.

Gevaar voor de openbare orde en de openbare veiligheid

Op grond van artikel 20, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord gelden, voor misdrijven gepleegd tot en met 31 december 2020, de bepalingen van hoofdstuk 6 van richtlijn 2004/38/EG. Dit houdt in dat op deze misdrijven het openbare orde criterium van paragraaf B10/2.3 Vc van toepassing is.

Ten aanzien van na 31 december 2020 gepleegde misdrijven geldt op grond van artikel 20, tweede lid van het terugtrekkingsakkoord de nationale openbare orde bepaling zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d, Vw. De IND verleent evenmin een document ‘Grensarbeider’ indien er concrete aanwijzingen zijn dat de VK-onderdaan overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn 2004/38/EG een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

De IND verleent voorts geen document als er een procedure aanhangig is om te beoordelen of de betrokken vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid, ongeacht de pleegdatum.

Ad b.

De bepalingen van B10/2.3 Vc onder het kopje ‘Rechtsmisbruik en fraude’ zijn hier van toepassing.

4.4. Aanvraagprocedure

De VK-onderdaan moet een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor een document als bedoeld in deze paragraaf.

Het document ‘Grensarbeider’ kan via de website van de IND worden aangevraagd (zie www.ind.nl).

4.5. Document, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

De IND verstrekt aan de VK-onderdaan een document ‘Grensarbeider’ als aan de voorwaarden van paragraaf B13/4 Vc wordt voldaan. Op het document wordt vermeld: ‘Frontier worker, article 50 TEU’. De arbeidsmarktaantekening op het document luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

De IND verstrekt het document voor de duur van 5 jaar. Het document heeft een declaratoir karakter, er kunnen alleen rechten aan (blijven) worden ontleend als wordt voldaan aan de voorwaarden van paragraaf B13/4 Vc.

  1. Agreement on the withdrawal of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland from the European Union and te European Energy Community, as agreed at negotiators’ level on 12 november 2019 ^ [1]