Vrijstelling op grond van de Vw
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt
ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Bulgarije, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland,
Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein,
Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal,
Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk,
de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland.
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv
aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook
zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland
te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks
aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan
is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserland, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht
aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner
of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste
(zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te
reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht
daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden
die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of
bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt
aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich
aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is
van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel
en dat slachtoffers op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings-
of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van
het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd n artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet
van het doen van aangifte of dat het slachtoffer afziet van het op andere wijze verlenen
van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, uit vrees
Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op
gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland
kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de getuige-aangever in Nederland verblijft nadat de
aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing
en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is.
Aan het slachtoffer van mensenhandel die aangifte doet of op andere wijze medewerking
verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting
in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang er nog sprake is van een strafrechtelijk
opsporings- of vervolgingsonderzoek, dan wel de berechting in feitelijke aanleg van
de verdachte nog niet heeft plaatsgevonden.
Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend,
indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor
het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste
niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande
aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit
was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag
indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid
wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook
indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting
van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of
dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de
situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging
van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan twee jaar
na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is
(zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
-
h. de vreemdeling die houder is van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het EG-verdrag, dan wel de
echtgenoot of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin reeds was
gevormd in die andere staat;
De geregistreerde partner dan wel ongehuwde partner van de langdurig ingezetene en
het kind van die partner worden daarbij gelijk gesteld met de echtgeno(o)t(e) dan
wel het kind van die echtgeno(o)t(e).
Vrijstellingen op grond van het Vb
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
-
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren
rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft
verplaatst;
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende
jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling
minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend.
Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen.
Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige
Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde
periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het
is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden
dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is
doorgebracht.
-
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de
Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
-
• sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander; of
-
• op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend
rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft,
voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment
onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk
zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van
het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking
voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin
van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de
geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen om het verblijfsrecht
mede geldig te maken voor het kind.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd
van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning
worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat
het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk
is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning.
Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig
om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv.
Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder
die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in
afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning,
en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van
herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde
categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden
geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld
van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland
zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde
gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte
van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige
verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
-
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid
van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke
of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd, bedoeld in artikel 21a Vw;
Toelichting
Onderdeel k ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van
geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie
in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie
en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het Diplomatenverdrag
of het Consulaire verdrag. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor
de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon
komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke
gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon
in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in
aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het
voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan
het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig
is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten
jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status.
Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht
in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld
in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling
houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op
grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht
op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet
hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten
een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten,
waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie.
Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden
in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien
deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking
kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel
c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van
een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake
is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde
status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling
in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als
doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een
mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
-
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of
een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel l ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale
sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen
of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers
in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands
grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor
een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking
tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming,
werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden
van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben
(zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste
woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord
van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van
het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk
van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar
een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale
luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart
onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het
mvv-vereiste.
-
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit
1/80;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning
op grond van het Associatiebesluit 1/80. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Het Associatiebesluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de
legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van
Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het Associatiebesluit 1/80 om na een
bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs
in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt
aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het Associatiebesluit 1/80 niet
de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer
wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een
verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de
legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan
het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen
zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van
verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn
vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts
uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit 1/80
kunnen voortvloeien.
-
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie
van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige)
kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van
de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die
voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze
bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen
is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland.
De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet
een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie
uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland
heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie
van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit
artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie
jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking
van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde
bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet
alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze
terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het
laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken
van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer
naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking
op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken
en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld
is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van
de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als
Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet
met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen
een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar
Nederland terugkeert.
-
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek heeft ingediend
tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet
klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage
een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het
algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk
van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden,
in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing
op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk
van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat
twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen
te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te
vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
-
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel p is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn
2001/55. Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke
bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke
bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de
lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen
van staten die gebonden zijn aan de EER overeenkomst, en aan de onderdanen van derde
landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het
op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning
regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is
niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden
krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten
van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit
laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten
van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende
soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende
derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk
voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens
vrijgesteld van het mvv-vereiste.
-
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van Richtlijn
2005/71 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het EG-verdrag dan wel de
echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, in geval het gezin
reeds was gevormd in die andere staat.
Toelichting
Deze vrijstelling strekt ertoe de mobiliteit voor wetenschappelijk onderzoekers tussen
lidstaten te vergemakkelijken. Deze uitzondering geldt enkel voor onderzoekers die
reeds in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor het verrichten van onderzoek
in de zin van de richtlijn die is afgegeven door een ander lidstaat. Deze uitzondering
geldt ook voor gezinsleden (echtgenoot, partner, minderjarig kind) van de onderzoeker,
met dien verstande dat het gezin reeds dient te zijn gevormd in de ander lidstaat.
-
j. die binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd is verleend, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, voor zover de gezinsband
reeds bestond voordat de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had en er geen gezinshereniging
mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere
banden heeft.
Toelichting
Een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
komt op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, van de Vw 2000 onder bepaalde voorwaarden eveneens in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
Het gezinslid dat niet voldoet aan alle in voornoemd artikel genoemde voorwaarden
kan, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning
regulier. Een van de voorwaarden is dat het gezinslid in het bezit is van een mvv.
Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat
deze voorwaarde, in situaties waarin het gezinslid enkel door het bezit van een andere
nationaliteit dan de hoofdpersoon, mogelijk tot – bij nader inzien – onbillijk te
achten situaties leidt, met name in het geval dat het gezinslid dat tegelijk met de
hoofdpersoon naar Nederland is gekomen om internationale bescherming te zoeken, zonder
de hoofdpersoon moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om
daar een mvv aan te vragen. Om deze situaties te voorkomen en de eenheid van het gezin
in die gevallen te bewaren, is onderdeel j in artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 opgenomen.
-
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland
heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of
een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Toelichting
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, onderdeel b, Vb 2000 wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen aan minderjarigen van twaalf jaar of jonger,
die een aanvraag tot gezinshereniging indienen omdat zij in Nederland zijn geboren
uit een ouder die rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van de geboorte
van het kind, en vanaf de geboorte onafgebroken verblijf hebben. Er komt regelmatig
voor dat minderjarigen ouder dan twaalf jaar, of minderjarigen die niet in Nederland
zijn geboren, na een aanzienlijke periode van feitelijk verblijf in Nederland een
verblijfsaanvraag indienen in het kader van gezinshereniging met de hoofdpersoon.
Uit de toelichting op de wijziging van artikel 3.71 Vb van 24 april 2009 blijkt dat
het tegenwerpen van het mvv-vereiste in deze gevallen- bij nader inzien – tot onbillijk
te achten situaties leidt, waarin het kind, dat na geruime tijd feitelijk te hebben
verbleven bij een legaal verblijvende hoofdpersoon, mogelijk zonder de hoofdpersoon
moet terugkeren naar het land van herkomst of bestendig verblijf om daar een mvv aan
te vragen. Het betreft een kwetsbare groep vreemdelingen die in de regel afhankelijk
is van de keuzes die volwassenen voor hen maken.
Zij zijn voorts veelal geworteld in de Nederlandse maatschappij en gaan hier te lande
naar school.
-
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn.
Toelichting
In de toelichting op de regels over de vrijstelling van het mvv-vereiste (artikel 3.71 Vb 2000) is reeds aangegeven dat vanzelfsprekend het ontbreken van een geldige mvv niet kan
leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een
verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet.
Een voorbeeld van een dergelijke verplichting is artikel 8 EVRM. Wanneer toetsing
aan artikel 8 EVRM aan de orde is, vergt dit een op de concrete zaak toegespitste
afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM is, wordt
op grond hiervan het mvv-vereiste niet tegen geworpen.
De weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft van rechtswege
tot gevolg dat de vreemdeling Nederland eigener beweging moet verlaten en bij gebreke
daarvan kan worden uitgezet (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Vw 2000). Een dergelijke beslissing moet in overeenstemming zijn met artikel 8 van het EVRM,
dat onder meer recht op respect voor het familie- en gezinsleven garandeert.
Mvv-vrijstelling voor Turkse zelfstandigen
De Turkse onderdaan van wie uitzetting in strijd is met de Associatieovereenkomst
EG-Turkije, het Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70), of het Associatiebesluit
1/80 omdat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd met als beperking ‘het verrichten van arbeid als zelfstandige’, kan worden vrijgesteld
van het mvv-vereiste.
Toelichting
Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de Turkse onderdaan voldoende
aan te tonen dat hij daadwerkelijk voornemens is arbeid als zelfstandige te gaan verrichten.
Dit is alleen voldoende aangetoond als een ondernemingsplan van de zelfstandige als
bedoeld in B5/7.3.3 wordt overgelegd. Aan de hand van dit ondernemingsplan kan vervolgens worden getoetst
of de Turkse onderdaan voldoet aan het beleid voor het verrichten van arbeid als zelfstandige
als bedoeld in B5/7. Indien dit het geval is wordt de Turkse onderdaan, voor de in Nederland ingediende
aanvraag om een verblijfsvergunning, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor
het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger
wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt
van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of
de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal
uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid
en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande,
in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen,
kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek
vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste;
ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde
vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede
lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van
de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit
van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband
met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën
dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
Toetsing van de vrijstellingscategorie
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën,
aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Dit dient direct
aan het IND-loket te gebeuren. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën
ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. De vreemdeling
wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar aanleiding
van de telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op
één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk
op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een
geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard
(zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie
te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de
vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden,
op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag
tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier
wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden
reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten
te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën
van het mvv- vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de
voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan
de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook
al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een
deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt
bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende
jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt
voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een
van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten
volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden.
In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden
van artikel 3.54 Vb getoetst.
Hardheidsclausule
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt
over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het
mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling
niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar
het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard
(zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien
van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten
hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning
regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het
aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er
sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het
van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een
mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling
verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het
indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
De vreemdeling wordt hier ook op gewezen in de schriftelijke afspraakbevestiging naar
aanleiding van een telefonische afspraak.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op
de hardheidsclausule, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op
is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb, afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule
Het is, net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud), de bedoeling dat van de
bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt
gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën
vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.
Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt
op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens
het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen
aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:
-
• de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;
-
• de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die
hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel
of met een Nederlander;
-
• de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften
voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.
In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze
toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de
gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die
allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde
gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden
in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft
staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en
voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning
heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen,
en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder
deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt
voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:
-
• die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel
15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
-
• in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm
van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog
niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan de volgende
drie kenmerken:
-
• het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en
-
• het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
-
• het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning
vallen hier niet onder.
Verdere categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt
op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die:
-
• op of voor 13 december 2006 in Nederland een gezin hebben gevormd met een vreemdeling
wiens verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vw (oud) is aanvaard,
indien de aanvraag is ingediend nadat aan de hoofdpersoon een vergunning op grond
van de regeling is verleend (zie B 14/5.7);
-
• die in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van het overgangsrecht als
bedoeld in B16/5.1;
-
• van wie de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal
leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B8/3.2);
-
• een minderjarige is die, op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie,
door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is
gesteld van een Nederlands paspoort, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste
gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort
(zie B3/2.6 en 2.6.1).
Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
-
• stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is
voldaan;
-
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het
gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene
niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
-
• het beroep niet heeft gemotiveerd;
-
• het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd
binnen een daartoe gestelde termijn;
-
• asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader
van een asielaanvraag beoordeeld);
-
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
-
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd
en dat -hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft
onderbouwd;
-
• aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv
te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond
dat sprake is van een medische noodsituatie;
-
• niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan
twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
– om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft
gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend
aan de hardheidsclausule.
Vertrektermijn
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren
geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting
op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen
beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige
voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht
als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde
gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde
lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn
te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht
worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten,
echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan.
In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit
van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen
mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de van het mvv-vereiste
vrijgestelde categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag
uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van
een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn
de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader,
namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van
personen en onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).