Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

Geraadpleegd op 14-10-2024.
Geldend van 22-04-2023 t/m 17-05-2023

Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

B1. Regulier algemeen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

2. Erkenning als referent

2.1. De erkenning als referent

De VOG

Op grond van artikel 2e, derde lid, Vw junctis artikelen 1.22, aanhef en onder b, Vb en 1.15 VV vraagt de IND een VOG aan degene die om erkenning als referent verzoekt (de aanvrager) als sprake is van één of meer strafrechtelijke antecedenten als genoemd in artikel 1.19 Vb ten aanzien van:

  • de aanvrager die verzoekt om erkenning als referent; en

  • de bij de aanvrager om erkenning als referent betrokken (rechts)personen.

Op grond van artikel 2e Vw junctis artikelen 1.18, 1.19, 1.22 Vb en de artikelen 1.12 t/m 1.15 VV wijst de IND de aanvraag tot erkenning als referent af als:

  • de aanvrager – als dit is vereist op grond van de Handelsregisterwet 2007 – niet is ingeschreven in het handelsregister;

  • de aanvrager, die niet inschrijfplichtig is in het handelsregister, niet de in artikel 1.12 VV gevraagde persoonsgegevens van de bij de onderneming of rechtspersoon betrokken bestuurders aan de IND verstrekt;

  • de aanvrager failliet is, of in surseance van betaling verkeert;

  • de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een negatief advies heeft afgegeven inzake de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager;

  • de aanvrager, of de bij de aanvrager betrokken (rechts)personen, in het jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie keer failliet is verklaard;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning fiscale vergrijpboetes op grond van de artikelen 67d, 67e en 67f Algemene wet inzake Rijksbelastingen zijn opgelegd;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de IND op grond van artikel 55a Vw;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18 juncto 19a van de Wav;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd door de Inspectie SZW op grond van artikel 18b juncto 18c van de WML;

  • de aanvrager in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning drie of meer boetes zijn opgelegd op grond van een combinatie van artikel 55a Vw en/of artikel 18 Wav en/of artikel 18b juncto 18c WML;

  • de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van mensenhandel/mensensmokkel, strafbaar gesteld in artikel 197a WvSr;

  • de aanvrager in het kader van uitwisseling in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is veroordeeld ter zake van zedendelicten, strafbaar gesteld in artikel 250a WvSr;

  • de aanvrager feitelijk wordt bestuurd door anderen dan op grond van de gegevens uit het handelsregister mag worden verondersteld; of

  • de aanvrager desgevraagd geen VOG, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verstrekt.

Op grond van artikel 2e Vw juncto artikel 1.19 en 1.22 Vb kan de IND de aanvraag tot erkenning als referent afwijzen als:

  • a. de aanvrager om erkenning in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning boetes zijn opgelegd op grond van de Vw, Wav en/of WML door de IND of de Inspectie SZW. Hierbij wegen de volgende elementen mee:

    • de grondslag van de boete;

    • de hoogte van de opgelegde boete; en

    • de vraag of sprake is van meerdere opgelegde boetes.

  • b. een erkenning van de referent in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning is ingetrokken.

Ad b.

Van deze bevoegdheid maakt de IND in ieder geval geen gebruik als het een intrekking betreft als bedoeld in artikel 1.15a VV of de intrekking op verzoek van de erkende referent heeft plaatsgevonden, zonder dat zich daarbij een van de gronden als neergelegd in artikel 2g, aanhef en onder a, b, of c, Vw heeft voorgedaan.

2.2. Schorsen en intrekken van de erkenning als referent

Schorsen van de erkenning als referent

Op grond van artikel 2f, eerste lid, Vw juncto artikel 1.22 Vb schorst de IND de erkenning als referent omdat ernstige twijfels bestaan over de betrouwbaarheid van de erkend referent als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:

  • de IND doet aangifte bij de officier van justitie of bij een van zijn hulpofficieren tegen de referent of raakt bekend met de omstandigheid dat een ander overheidsorgaan aangifte heeft gedaan tegen de referent, dat er een opsporingsonderzoek is opgestart of vervolging is ingesteld tegen de referent;

  • de IND heeft een klacht ingediend tegen een referent bij de Landelijke Commissie Gedragscode internationale student in het Nederlands hoger onderwijs;

  • de Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek ingesteld naar een referent; of

  • de Inspectie SZW heeft een onderzoek naar fraude door de referent ingesteld in verband met het niet naleven van bepalingen uit de Wav of de Wml.

Een schorsing van de erkenning duurt drie maanden. De IND verlengt de schorsing steeds met drie maanden als advies van derden of de uitkomst van onderzoek door derden of het OM moet worden afgewacht om een besluit omtrent de erkenning als referent te kunnen nemen.

Intrekken van de erkenning als referent

De IND trekt op grond van artikel 2g, aanhef en onder c, Vw de erkenning als referent in als zich één van de volgende omstandigheden voordoet:

  • de referent is voor de derde keer beboet wegens het niet naleven van de zorg- of informatieplicht waarbij de overtreding door de IND als ernstig is gekwalificeerd. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 9 van dit hoofdstuk;

  • de referent weigert om zijn medewerking te verlenen aan nalevingstoezicht door de IND;

  • de referent niet zorgvuldig toetst of de vreemdeling wiens overkomst hij wenst aan de verblijfsvoorwaarden voldoet; of

  • de referent heeft bij kennis of vermoedens van misstanden met betrekking tot het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet adequaat opgetreden.

2.3. Beoordeling continuïteit en solvabiliteit van de onderneming

Hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de startende onderneming (als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV) voldoende is gewaarborgd advies opvraagt bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

De toets door RVO bestaat uit de volgende onderdelen:

Voor een positief advies zijn minimaal 50 punten vereist (maximaal te behalen 100 punten).

Toets op inschrijving bij de Nederlandse Kamer van Koophandel

  • Is onderneming ingeschreven?

  • Wisseling vennoten/aandeelhouders/zeggenschap ten opzichte van aanvraagdatum?

  • Overname?

  • Surseance?

  • Faillissement?

Toets ondernemingsplan

  • 1. Criterium Marktpotentie

    • 1a. Product / dienst (maximaal te behalen 15 punten)

      • kenmerken

      • toepassing

      • behoefte (in hoeverre speelt product/dienst in op algemene marktbehoefte)

      • unique selling points

      Toelichting: Er is sprake van een duidelijke beschrijving van product of dienst. Het is aannemelijk gemaakt dat product of dienst, gelet op de marktontwikkelingen, potentie heeft. Unique selling points zijn aannemelijk gemaakt.

    • 1b. Marktanalyse (maximaal te behalen 25 punten)

      • potentiële klanten

      • concurrenten

      • toetredingsbarrières

      • samenwerking

      • risico’s

      • prijsbeleid

      • marketing / promotie

      Toelichting: De marktanalyse moet toegespitst zijn op de eigen specifieke bedrijfsomgeving. De analyse moet zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. Marktomvang, doelgroep, eigen potentiële marktaandeel; helder prijs-, marketing- en promotiebeleid; vergelijking met concurrentie; vergelijking met trends en branchegegevens, ook regionaal; te relateren aan eigen situatie/mogelijkheden. Eigen onderzoek of door derden.

  • 2. Criterium Organisatie (maximaal te behalen 20 punten)

    • ondernemingsstructuur

    • competenties

    Toelichting: Er is sprake van een heldere en adequate organisatiestructuur van de onderneming in Nederland; de juiste competenties op het gebied van ondernemerschap, management en vak inhoud zijn binnen de onderneming in Nederland aanwezig.

  • 3. Criterium Financiering

    • 3a. Solvabiliteit (verhouding Eigen vermogen – Totaal vermogen)

      Balanstotaal < € 50.000

      0 punten

      (ook bij solvabiliteit van 100%)

       
         

      Balanstotaal ≥€ 50.000 – <€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      3 punten

      ≥ 35% – < 50%

      8 punten

      ≥ 50%

      10 punten

         

      Balanstotaal ≥€ 250.000 solvabiliteit:

       

      < 20%

      0 punten

      ≥ 20% – < 35%

      5 punten

      ≥ 35% – < 50%

      10 punten

      ≥ 50%

      15 punten

      Toelichting: Uitgaande van de omzet- en liquiditeitsprognoses moet de solvabiliteitsprognose zodanig zijn, dat financiële tegenvallers gedurende drie jaar opgevangen kunnen worden.

    • 3b. Omzet

      <€ 125.000

      0 punten

      ≥€ 125.000 – <€ 250.000

      3 punten

      ≥€ 250.000 – <€ 500.000

      7 punten

      ≥€  500.000

      10 punten

      Toelichting: De omzetprognose is aannemelijk en stemt overeen met de marktpotentie (met name de marktanalyse).

  • 3c. Liquiditeitsprognose (maximaal te behalen 15 punten)

    (breakeven)

    Toelichting: De operationele cashflow (kasstroom uit de feitelijke bedrijfsactiviteiten) moet binnen drie jaar positief zijn.

Uitzondering op de hoofdregel is dat de IND voor de beoordeling of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd geen advies hoeft op te vragen bij de RVO als het niet gaat om een daadwerkelijk ‘startende’ onderneming als beschreven in artikel 1.13, tweede lid, onderdelen a tot en met e, VV.

De IND beoordeelt in beginsel de continuïteit en solvabiliteit van een au-pairbureau gevestigd in een andere lidstaat aan de hand van de gegevens/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI). In hoofdlijnen betekent dit dat:

  • de onderneming -voor zover vereist- geregistreerd staat in het handelsregister van de betreffende lidstaat. De volgende informatie wordt bij de beoordeling betrokken:

    • de activiteiten van de onderneming, de startdatum van de onderneming; en

    • of de gegevens/registratie in het IMI-systeem overeen komen met de gegevens op het aanvraagformulier;

  • de onderneming niet failliet mag zijn verklaard. Ook mag binnen de onderneming geen sprake zijn van surseance van betaling.

Op grond van artikel 1.13, vierde en vijfde lid, VV vraagt de IND wel advies op bij de RVO als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, ongeacht of het om een startende of gevestigde onderneming gaat. De IND hanteert dezelfde werkwijze als het een au-pairbureau betreft dat in een andere lidstaat van de EU of EER is gevestigd.

3. Aanvraagprocedures

3.1. Biometrische gegevens

Op grond van artikel 106a, eerste lid, Vw neemt de IND tien digitale vingerafdrukken af en maakt een gezichtopname van de vreemdeling van zes jaar en ouder voor het vaststellen of verifiëren van de identiteit bij:

  • een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • een aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf neemt tien digitale vingerafdrukken af en scant de door de vreemdeling ingeleverde pasfoto als:

  • de vreemdeling een mvv aanvraag indient; of

  • de referent in Nederland ten behoeve van de vreemdeling een mvv aanvraag indient.

De bevoegdheid in artikel 106a, eerste lid, Vw geldt niet voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 106a, vierde lid, Vw juncto artikel 8.27Vb.

3.2. Aanvraag tot erkenning als referent

De aanvrager dient de aanvraag tot erkenning als referent in bij een door de IND opgegeven postadres met een door de IND vastgesteld formulier dat bij de IND te verkrijgen is.

De aanvrager moet binnen een termijn van acht weken nadat de IND daarom verzoekt een VOG overleggen. De IND verlengt deze termijn als sprake is van bijzondere omstandigheden. Zie verder B1/3.3.1.2 Vc.

3.3. TEV-procedure

3.3.1. Begin van de TEV-procedure

De TEV-procedure vangt aan door:

  • indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf; of

  • indiening van een mvv-aanvraag door de in Nederland verblijvende referent bij de IND in Nederland.

In aanvulling op artikel 2s, eerste lid, Vw geldt dat als de vreemdeling en de referent beiden in het buitenland verblijven, de vreemdeling de mvv-aanvraag indient. De referent toont dan aan dat hij ná binnenkomst in Nederland zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

De vreemdeling dient de mvv-aanvraag in met het daarvoor vereiste aanvraagformulier, dat bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestendig verblijf is te verkrijgen.

De IND maakt op haar website kenbaar waar de referent de mvv-aanvraag moet indienen. De referent dient de mvv-aanvraag in met het bij de IND te verkrijgen daarvoor vereiste aanvraagformulier.

Bestendig verblijf

De IND neemt aan dat sprake is van bestendig verblijf als de vreemdeling op het moment van indienen van de mvv-aanvraag of het toetsmoment:

  • verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van drie maanden of meer;

  • in het land waar hij verblijft, gerechtigd is de uitkomst van een aanvraag voor verblijf (aldaar) af te wachten; of

  • verblijft in een land waar hij een verblijfsprocedure heeft doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden en er een juridisch beletsel bestaat tegen uitzetting.

De IND neemt uitsluitend genoegen met een termijn korter dan drie maanden als er geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure of oneigenlijk gebruik daarvan.

De IND neemt in ieder geval geen bestendig verblijf aan als de vreemdeling in een land verblijft op grond van een visum voor kort verblijf.

Afwachten van de mvv-aanvraag in het buitenland

De IND wijst de aanvraag voor een mvv af als de vreemdeling:

De IND wijst de aanvraag voor een mvv niet af omdat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, als uit de duur en het doel van dit verblijf blijkt dat de vreemdeling niet in Nederland verblijft met het oogmerk de TEV-procedure te omzeilen.

Kennisgeving

De kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte wordt gesteld van de afgifte van een mvv aan de vreemdeling, is een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

3.3.2. Aanvraagprocedure mvv door de vreemdeling

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging vraagt de vreemdeling:

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag de voor de mvv-aanvraag gevraagde gegevens en bescheiden te verstrekken;

  • bij de indiening van de mvv-aanvraag zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen; en

  • binnen drie weken na ontvangst van een daartoe strekkende brief van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de voor de mvv-aanvraag verschuldigde leges te betalen, in die gevallen dat de referent de leges niet betaalt.

De vreemdeling van zes jaar en ouder moet tien digitale vingerafdrukken af laten nemen en een pasfoto inleveren bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb).

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geeft de vreemdeling die in gebreke blijft nog één keer een termijn van vier weken na vaststelling van dit verzuim om de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde ontbrekende gegevens en bescheiden.

De IND stelt de referent van de vreemdeling (als deze bekend is) schriftelijk in de gelegenheid:

  • a. binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim de mvv-aanvraag aan te vullen met de in de brief genoemde gegevens en bescheiden; en

  • b. binnen twee weken de leges te betalen, in het geval de vreemdeling heeft aangegeven dat de referent de leges betaalt.

In geval van een inwilliging machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om een mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. De vreemdeling moet zijn document voor grensoverschrijding naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging meebrengen, zodat de mvv-sticker in dat document kan worden aangebracht.

Uitzondering in geval van nareis

Als de mvv-aanvraag in het kader van nareis niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan geeft de IND de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid, Awb een termijn van vier weken na de brief om dit verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3.3.3. Aanvraagprocedure mvv door de referent in Nederland

De referent moet bij de indiening van de aanvraag alle daarvoor benodigde gegevens verstrekken en op grond van artikel 2 l Vw de verschuldigde leges betalen. Wanneer de referent heeft nagelaten alle daarvoor benodigde gegevens te verstrekken, stelt de IND hem één keer in de gelegenheid om binnen twee weken na vaststelling van dit verzuim alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Indien de referent heeft nagelaten de leges te voldoen, ondanks dat de IND hem heeft bericht omtrent de hoogte van de leges, de betaalwijze en de termijn waarbinnen betaald moet worden, wordt de aanvraag, conform artikel 2n, eerste lid aanhef en onder d, buiten behandeling gesteld, zonder de aanvrager in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen.

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven en stelt de IND de referent hiervan in kennis. Dit voorbehoud houdt in dat voor de afgifte van de mvv aan de vreemdeling:

  • nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;

  • de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft ingeleverd (artikel 106a, eerste lid, Vw junctis artikel 54 Vw en artikel 1.31 Vb); en

  • zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden en de IND een kennisgeving hoeft doen uitgaan naar de referent gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv aan de vreemdeling.

3.3.4. Afgifte mvv en inreis in Nederland

De vreemdeling moet binnen:

  • a. drie maanden na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en

  • b. 90 dagen vanaf de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.

De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:

  • de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen;

  • de vreemdeling later dan 90 dagen na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv); of

  • de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.

Indien zich na de kennisgeving feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot intrekking van de kennisgeving, legt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging deze voor aan de IND. De IND beziet de kennisgeving op de intrekking daarvan en in geval van intrekking van de kennisgeving wordt de aanvraag gelijktijdig afgewezen.

3.3.5. Ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent de verblijfsvergunning ambtshalve door uitreiking van het verblijfsdocument aan de vreemdeling in persoon.

Ook als niet meer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan als gevolg van een verandering van het beleid in de periode tussen de aanvraag van de mvv en de afgifte van de verblijfsvergunning verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve aan de vreemdeling.

3.3.5.1. Uitzondering in geval van nareis

De IND merkt de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel aan de in Nederland verblijvende referent van de vreemdeling aan als de startdatum van de nareistermijn van drie maanden. De IND beschouwt de aanvraag tot het verlenen van een (onverplichte) mvv die het familie- of gezinslid binnen drie maanden na het verlenen van de verblijfsvergunning asiel van de in Nederland verblijvende vreemdeling indient als een tijdig verzoek om nareis.

3.3.5.2. Geen ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND verleent in ieder geval geen ambtshalve verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de volgende situaties:

  • de vreemdeling reist in met een mvv waarvan de geldigheidsduur is verstreken (geen geldige mvv);

  • de kennisgeving, waarmee de vreemdeling of diens referent op de hoogte is gesteld van de afgifte van een mvv, ingetrokken is en de aanvraag gelijktijdig afgewezen is;

  • de mvv is ingetrokken;

  • de mvv is door de KMar aan de grens geannuleerd; of

  • de vreemdeling wil verblijf in Nederland voor een ander doel dan het doel waarvoor de mvv is afgegeven.

Als de geldigheidsduur van de mvv is verlopen op het moment dat de vreemdeling zich meldt bij de IND dan kan de verblijfsvergunning regulier ambtshalve worden verleend als de medewerker van de IND oordeelt dat er verschoonbare redenen zijn waarom de vreemdeling zich na het verlopen van de geldigheidsduur van de mvv bij de IND meldt.

Bij intrekking van de mvv terwijl de vreemdeling nog in het buitenland verblijft, machtigt de IND de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv in te trekken, nadat de vreemdeling of diens referent conform artikel 4:8 Awb in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze uit te brengen.

3.3.5.3. Ingangsdatum ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

In aanvulling op artikel 3.57, eerste lid, Vb en op grond van artikel 3.57, tweede lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de dag, die in het mvv-aanvraagformulier is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen, als deze datum binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv valt.

3.4. Overige aanvraagprocedures voor een verblijfsvergunning regulier

3.4.1. Algemene bepalingen

3.4.1.1. De aanvraag

De herhaalde aanvraag

De IND merkt in het kader van artikel 4:6 Awb enkel feiten en omstandigheden als nieuw aan die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de eerste aanvraag.

Verzoek om heroverweging

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking als een aanvraag die niet is ingediend overeenkomstig de formele vereisten voor de indiening van een aanvraag.

De IND stelt de vreemdeling in de gelegenheid om aan de formele vereisten te voldoen.

Meer verblijfdoelen

De IND beoordeelt slechts één verblijfsbeperking per aanvraag, met uitzondering van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb dan wel artikel 3.6a Vb.

Ambtshalve toets

Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb, beoordeelt de IND ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb.

De IND doet dit volgens een vaste volgorde.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6, eerste lid, Vb als de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de aanvraag tot het verlengen van een geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb afwijst;

  • de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, Vb intrekt.

De IND maakt geen gebruik van de bevoegdheid om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder e, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb. Dat laat onveranderd dat de IND – voor zover daar in wordt voorzien – ambtshalve een vergunning kan verlenen op grond van artikel 3.6b Vb.

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid, Vb, beoordeelt de IND:

  • Voor zover van toepassing en overeenkomstig paragraaf B11/2.5 Vc of er in het kader van een eerste reguliere aanvraag aanleiding bestaat een vergunning op grond van artikel 3.6ba Vb te verlenen;

  • en indien toepassing van artikel 3.6ba Vb niet aan de orde is, of er op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve reden is voor toepassing van artikel 64 Vw.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6 Vb en 6.1d Vb achterwege, als de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod of een ongewenstverklaring oplegt. De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6ba Vb achterwege voor zover daar op grond van paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat.

3.4.1.2. Vereisten voor de indiening van de aanvraag

Plaats van indiening aanvraag

Op grond van artikel 3.101 Vb worden de volgende aanvragen ingediend bij de IND:

  • de aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; en

  • de aanvraag tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb.

De aanvrager dient de aanvraag in op een door de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar gemaakte wijze. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de aanvrager de leges moet betalen. De aanvrager dient de aanvraag in met het vereiste formulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

Uitzondering voor het indienen van de aanvraag bij de IND

De vreemdeling moet de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel indienen bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Beschikbaar tijdens de behandeling van de aanvraag

De IND kan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de behandeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een aanwijzing geven door middel van model M117D, op de dag dat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een IND-loket indient. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

Leges

De IND eist dat de vreemdeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb de verschuldigde leges per kas of per elektronische betaling ter plekke aan het IND-loket voldoet.

Indiening door een wettelijk vertegenwoordiger

De IND merkt als wettelijke vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 23 Vw juncto artikel 3.99 Vb aan:

  • de ouder die het gezag heeft;

  • de voogd; of

  • de curator.

Als degene die een aanvraag indient namens een minderjarig kind niet aantoont diens wettelijke vertegenwoordiger te zijn, geeft de IND een termijn van drie maanden na vaststelling van dit verzuim om dat gebrek te herstellen. Het herstellen van het gebrek geschiedt door:

  • een voogdijvoorziening in Nederland; of

  • door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind die zich in het land van herkomst bevindt.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling als:

  • het kind voor wie de aanvraag is ingediend jonger is dan 12 jaar; en

  • de wettelijke vertegenwoordiging na afloop van genoemde termijn van drie maanden niet is aangetoond.

De IND stelt de aanvraag niet buiten behandeling als de aanvraag is ondertekend door een vreemdeling van 12 jaar of ouder.

3.4.1.3. Herstel verzuim

Als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om deze in behandeling te kunnen nemen, dan constateert de IND dat de aanvrager in verzuim is en geeft de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb, twee weken om dat verzuim te herstellen. De IND schort in dit geval de beslistermijn op met ingang van de dag waarop de IND de aanvrager in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim te herstellen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

In afwijking hiervan geeft de IND de aanvrager:

  • een termijn van drie maanden na vaststelling van het verzuim dat de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarig kind niet is aangetoond (zie ook 3.3.1.2 bij indiening door een wettelijk vertegenwoordiger);

  • een termijn van vier weken na vaststelling van het verzuim dat de vreemdeling niet meteen een geldig document van grensoverschrijding kan overleggen;

  • een termijn van het tijdsverloop dat gemoeid is met de handeling van kas- of elektronische betaling, als sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb en de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per elektronische betaling heeft voldaan.

De IND geeft geen herstel verzuim als de IND van tevoren vaststelt dat de vreemdeling ook overigens niet voldoet aan één of meer voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel.

De IND verlengt de in de brief genoemde termijn om de aanvraag aan te vullen als sprake is van bijzondere omstandigheden.

De IND kan een (aanzienlijk) kortere termijn geven als:

  • sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, waarbij de IND de vreemdeling al voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gewezen op het ontbreken van informatie en/of bewijsmiddelen; en

  • de vreemdeling deze bewijsmiddelen desondanks niet heeft overgelegd op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.

3.4.1.4. Beslistermijn

Aanvragen van een erkende referent

De IND streeft ernaar om binnen een termijn van twee weken na ontvangst te beslissen op een door een erkende referent ingediende aanvraag met het oog op afgifte van een mvv of op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De IND beslist niet binnen twee weken op voornoemde aanvragen als sprake is van één van de volgende gevallen:

  • de aanvraag is niet op de voorgeschreven wijze en voorzien van de benodigde gegevens ingediend;

  • een nader onderzoek is vereist;

  • het betreft een aanvraag voor een vergunning voor verblijf en arbeid;

  • het betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning waarvoor een TWV is vereist; of

  • de aanvraag wordt niet aan de hand van de eigen verklaringen van de erkende referent beoordeeld, maar aan de hand van de onderliggende gegevens.

3.4.1.5. Bekendmaking van de beschikking

De IND verzendt geen beschikking in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. De grondslag van de inbewaringstelling moet worden gewijzigd en beide beschikkingen worden tegelijkertijd aan de vreemdeling uitgereikt;

  • de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Zie A4/3.4;

  • tegen de vreemdeling wordt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw uitgevaardigd. Zie A4/2.4.2;

  • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen en de vreemdeling mag de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten en er wordt een vrijheidsbeperkende of vrijheidontnemende maatregel opgelegd;

3.4.1.6. Intrekking van de aanvraag

De vreemdeling kan alleen met een model M53 zijn aanvraag om een verblijfsvergunning intrekken als hij in bewaring is gesteld.

3.4.2. Specifieke bepalingen over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Identificatie vreemdeling

De vreemdeling moet een gezichtopname laten maken en tien digitale vingerafdrukken laten afnemen door de IND voor het vaststellen van zijn identiteit (artikel 3.102a Vb).

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling niet vaststaan.

Verblijfssticker

De IND verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (bijlage 7g VV):

  • aan de vreemdeling als bewijs van het feit dat hij een aanvraag tot verlenen, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning heeft ingediend; en

  • voor één maand korter dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met een maximum van zes maanden.

Uitreiking verblijfsdocument

De IND reikt het verblijfsdocument uit:

  • aan de vreemdeling in persoon;

  • bij minderjarigheid in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger; en

  • bij wijziging van de beperking of vernieuwing van het verblijfsdocument tegen inlevering van het oude verblijfsdocument, tenzij sprake is van verlies of diefstal van het oude verblijfsdocument.

De korpschef reikt het verblijfsdocument aan de vreemdeling uit, als:

  • de vreemdeling slachtoffer is van dreigend eergerelateerd geweld; en

  • veiligheidsaspecten uitreiking door de IND belemmeren.

Afgifte documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vw

De IND verstrekt een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw.

Op deze regel zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • de vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld aangifte te doen van een overtreding van artikel 273 f WvSr (mensenhandel). De korpschef verstrekt een document of schriftelijke verklaring.

  • uitzetting van de vreemdeling moet achterwege blijven op grond van artikel 64 Vw vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden. Het bepaalde in paragraaf A4/7.3 Vc is van toepassing.

4. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

4.1. MVV-vereiste

Vrijstelling MVV-vereiste op medische grond

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of

  • als er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.

Vrijstelling MVV-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije

Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;

  • de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;

  • de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en

  • er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.

De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.

Van belemmeringen van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland is in ieder geval geen sprake als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:

  • politieke, economische of sociale situatie in Turkije;

  • persoonlijke omstandigheden in Turkije; of

  • (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.

Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.

Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:

  • het biologische of juridische minderjarige kind is van de referent, dat feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die referent en dat onder het rechtmatige gezag van de referent staat;

  • de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;

  • de biologische of juridische ouder is van een minderjarig kind voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ is ingediend; of

  • aannemelijk heeft gemaakt dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar het land van herkomst of bestendig verblijf reist vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent. Bij de beoordeling hiervan wordt de vreemdeling in ieder geval gevraagd nader toe te lichten:

    • waarom van hem niet verwacht kan worden dat hij vanwege een ernstige ziekte of handicap van de referent reist naar het land van herkomst of bestendig verblijf;

    • op welke wijze hij de referent ondersteunt; en

    • waarom deze ondersteuning niet door derden kan worden verleend, bijvoorbeeld door een familielid of medewerker van professionele (thuis)zorg.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

4.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND merkt een geldig paspoort dat door de Nederlandse autoriteiten wordt erkend, aan als geldig document voor grensoverschrijding. De IND merkt een blanco paspoort niet aan als een geldig document voor grensoverschrijding, omdat in dit geval voor afgifte geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.

Uitzonderingen

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als de vreemdeling behoort tot een van de volgende categorieën:

  • onderdanen van Somalië, zolang er geen internationaal erkend centraal gezag is in Somalië en Nederland de Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten niet erkent; of

  • hier te lande geboren kinderen die een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor verblijf bij ouder (familie- of gezinslid) aanvragen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

De IND wijst de aanvraag af op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en als enkele reden daarvoor aanvoert dat hij:

  • terug moet naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen;

  • zijn militaire plicht moet vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document van grensoverschrijding; of

  • een medische behandeling in Nederland ondergaat.

De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend voor het volgende verblijfsdoel:

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B8);

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).

4.3. Middelen van bestaan

4.3.1. Inleiding

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is de IND bevoegd de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen als de vreemdeling of de persoon bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen voor de beoordeling van de middelen van bestaan van een vreemdeling. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw worden bij de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan in sommige gevallen ook de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven betrokken. Wanneer de middelen van bestaan van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven – al dan niet samen met die van de vreemdeling – worden beoordeeld, is dit in het betreffende materiehoofdstuk aangegeven.

4.3.2. Algemene beleidsregels

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw moet de vreemdeling op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan:

  • de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn;

  • de middelen van bestaan moeten duurzaam zijn; en

  • de middelen van bestaan moeten voldoende hoog zijn.

De IND past de eisen met betrekking tot de middelen van bestaan toe op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, tenzij in het Vb, het VV of de Vc voor specifieke groepen andersluidende bepalingen over de middelen van bestaan zijn opgenomen.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Op grond van artikel 3.103 Vb junctis artikelen 3.74 Vb en 3.19 VV past de IND het normbedrag toe dat van toepassing is op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij:

  • het normbedrag ten tijde van het beoordelen van deze aanvraag gunstiger is voor de vreemdeling; of

  • de middelen van bestaan worden berekend in de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb of in de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV. In dat geval is het normbedrag van toepassing zoals dat gold in die betreffende periode.

Bij de berekening van de hoogte van het totale inkomen telt de IND alle bestanddelen van het inkomen mee, voor zover die zelfstandig én duurzaam zijn.

Een vreemdeling beschikt in ieder geval niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan als sprake is van een faillissement of surseance van betaling van de vreemdeling of diens referent.

Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Het normbedrag voor alleenstaanden zoals opgenomen in artikel 3.19, eerste lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaanden. In dit geval geldt in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.

Het normbedrag voor alleenstaande ouders zoals opgenomen in artikel 3.19, tweede lid, VV geldt niet bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft verkregen voor 31 juli 2010 op basis van het normbedrag voor alleenstaande ouders. In dit geval geldt in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.

De afwijkende normbedragen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen. Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.

4.3.3. Inkomen per inkomstenbron

In de navolgende paragrafen worden, in aanvulling op de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 Vb en 3.19 VV, per bron de beleidsregels genoemd die bij de beoordeling van de zelfstandigheid, duurzaamheid en voldoende hoogte van de middelen van bestaan van toepassing zijn.

4.3.3.1. Inkomen uit arbeid in loondienst

De IND merkt toeslagen en vergoedingen verworven uit arbeid in loondienst als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb aan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de toeslagen en vergoedingen zijn contractueel vastgelegd; en

  • over de toeslagen en de vergoedingen worden de vereiste belastingen en premies afgedragen.

De IND stelt gesubsidieerde arbeid in loondienst gelijk aan andere vormen van arbeid in loondienst.

Op grond van artikel 3.75, eerste lid, Vb beoordeelt de IND de middelen van bestaan uit arbeid in loondienst als duurzaam, wanneer de vreemdeling voor een periode van minder dan één jaar in Nederland wil verblijven en de middelen van bestaan gedurende deze periode beschikbaar zijn.

Flexibele arbeid

De IND merkt inkomsten uit arbeid voor een uitzendbureau aan als flexibele arbeid als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, tenzij uit de overgelegde bewijsmiddelen uitdrukkelijk anders blijkt.

Samenvoegen van inkomstenbronnen

De inkomsten uit arbeid in loondienst, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb en artikel 3.24b VV, mogen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden samengevoegd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

Kortdurende werkloosheid

De IND telt tijdvakken van werkloosheid mee bij de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb als tijdens deze periode zelfstandige inkomsten zijn verworven. De IND merkt als zelfstandige inkomsten ook aan inkomsten uit een uitkering op grond van de Ziektewet. In deze periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.

Beroep op de algemene middelen

Als de vreemdeling tijdens de periode van drie jaar als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb.

Als de vreemdeling tijdens de periode van een jaar als bedoeld in artikel 3.24b VV een bepaalde periode een (aanvullende) uitkering uit de algemene middelen heeft ontvangen waarvoor geen premie is afgedragen, dan zijn de middelen in ieder geval niet duurzaam als bedoeld in artikel 3.24b VV.

Proeftijd

Als in een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, kan deze worden meegenomen bij de beoordeling of de middelen van bestaan duurzaam zijn.

Onregelmatige inkomsten en loon in natura

De IND merkt onregelmatige inkomsten en loon in natura verworven uit arbeid in loondienst van de vreemdeling aan als duurzaam als deze inkomsten structureel zijn. Deze inkomsten zijn structureel als deze in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag of het moment van beschikken ten minste elf van de twaalf maanden zijn verworven. Het laagste verkregen maandelijkse bedrag wordt meegeteld bij de beoordeling of de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt.

4.3.3.2. Inkomen uit arbeid als zelfstandige

De IND beoordeelt de middelen van bestaan van een vreemdeling op basis van een overeenkomst van opdracht als freelancer op dezelfde wijze als het inkomen van een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht.

De IND betrekt het gemiddeld inkomen per boekjaar bij de beoordeling of de inkomsten uit arbeid als zelfstandige voldoende zijn. De IND middelt niet tussen meerdere boekjaren.

De IND beoordeelt aan de hand van de inkomsten uit het verleden van de zelfstandige of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd is. Deze beoordeling is alleen van toepassing op referenten die arbeid als zelfstandige verrichten.

4.3.3.3. Inkomsten uit eigen vermogen

De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.

Tot 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als 4% van het eigen vermogen zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

Vanaf 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als het voordeel uit de grondslag sparen en beleggen, zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.

4.3.3.4. Inkomsten uit overige bron

De IND merkt de middelen van bestaan van de vreemdeling uit overige bronnen als zelfstandig aan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb als de vereiste wettelijke premies en belastingen zijn afgedragen.

De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

  • een taakstraf; of

  • een onvoorwaardelijke geldboete.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af wegens gevaar voor de openbare orde als het transactieaanbod of de strafbeschikking er uitsluitend toe strekt dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld-of geluidsdragers.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, bijvoorbeeld vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Een gevaar voor de nationale veiligheid kan ook blijken uit de omstandigheid dat de vreemdeling:

4.5. Medisch onderzoek

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af of verleent de IND niet ambtshalve een verblijfsvergunning als de vreemdeling:

  • niet bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • niet meewerkt aan de behandeling van de tbc.

De IND werpt het bovenstaande niet tegen bij de beoordeling van de voortzetting van het rechtmatig verblijf.

Als de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geen ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ ondertekent, geeft de IND hem een termijn van twee weken om dat alsnog te doen. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling de intentieverklaring niet binnen de hiervoor gegeven termijn ondertekent. Als sprake is van een erkende referent neemt de IND genoegen met een eigen verklaring van de referent waarin deze verklaard dat de vreemdeling bereid is een tbc-onderzoek te ondergaan.

Als de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor toelating voldoet, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de voorwaarde dat de vreemdeling daadwerkelijk binnen drie maanden na afgifte van het verblijfsdocument een tbc-onderzoek bij de GG&GD ondergaat.

In de volgende gevallen trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in:

  • de vreemdeling is niet bereid een tbc-onderzoek te ondergaan; of

  • de vreemdeling werkt niet mee aan de behandeling van de tbc.

4.6. Niet voldoen aan de beperking

Op grond van artikel 16, eerste lid, onder g, Vw, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling niet voldoet aan de specifieke voorwaarden (de beperking) van het doel waarvoor hij wil verblijven.

4.7. Inburgeringsvereiste buitenland

Inburgering in het buitenland

Voor de beoordeling of het inburgeringsvereiste buitenland een voorwaarde is, zijn de volgende artikelen van toepassing:

In aanvulling op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, Vw wijst de IND de mvv-aanvraag af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of niet heeft afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan vrijgesteld of ontheven is.

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onder e, Wet inburgering en artikel 1.3 Regeling inburgering, zoals deze luidden tot 1 januari 2022, wordt in ieder geval niet als geestelijk bedienaar beschouwd, de vreemdeling die uitsluitend werkzaamheden verricht als:

  • contemplatieve,

  • bestuurslid die niet in Nederland met een religieuze of levensbeschouwelijke boodschap naar buiten treedt, of

  • andere interne functionaris,

bij een godsdienstige of levensbeschouwelijke organisatie. Het inburgeringsvereiste buitenland is niet op hen van toepassing in het kader van een aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid in loondienst’.

Vrijstellingen

Voor het beoordelen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste buitenland zijn de volgende artikelen van toepassing:

De vreemdeling kan vrijstelling van het basisexamen inburgering in het buitenland op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, Wet Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022 verkrijgen als eerder verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd heeft plaatsgevonden. Daarvoor is het niet vereist dat, in aanvulling op artikel 2.6, eerste lid, Besluit Inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, sprake is van acht jaar ononderbroken inschrijving als ingezetene in de BRP of acht jaar rechtmatig verblijf.

Ontheffing basisexamen inburgering vanwege bijzondere individuele omstandigheden

Voor het beoordelen van ontheffing van het inburgeringsvereiste buitenland is artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb juncto artikel 3.10 VV van toepassing.

De IND wijst ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb de mvv-aanvraag niet af op grond van het inburgeringsvereiste als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die ertoe leiden dat de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen. Er kan sprake zijn van een enkele omstandigheid of een combinatie van verschillende omstandigheden.

De IND betrekt – waar relevant – in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het examen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het basisexamen inburgering. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen een indicatie geven voor de geleverde inspanningen.

De inspanningen (pogingen en voorbereidingen) van de vreemdeling mogen niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • de medische omstandigheden van de vreemdeling;

  • de onveilige situatie in het land van herkomst. De vreemdeling zal zelf moeten aangeven wat dat betekent voor zijn individuele situatie;

  • er is geen cursusmateriaal beschikbaar dat geschikt is voor de vreemdeling;

  • acute omstandigheden in de situatie van gezinsleden in Nederland die aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk maken;

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden;

  • de reeds gemaakte kosten ter voorbereiding en/of het afleggen van het basisexamen;

  • de financiële situatie van de betrokken gezinsleden;

  • opleidingsniveau / analfabetisme; het gratis beschikbaar gestelde lespakket bevat een alfabetiseringscursus. Overigens is het niet noodzakelijk gealfabetiseerd te zijn om de toets Spreekvaardigheid en de toets Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) te kunnen behalen;

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • zorg voor afhankelijke gezinsleden in land van herkomst;

  • duur van het huwelijk/ de relatie;

  • tijdsverloop sinds start inspanningen tot gezinshereniging;

  • beschikbaarheid van faciliteiten ter ondersteuning;

  • de mogelijkheden om het basisexamen af te leggen in het land van herkomst of bestendig verblijf;

  • de reisafstand naar de diplomatieke post.

De mate waarin bovenstaande omstandigheden relevant zijn, is afhankelijk van de situatie van de vreemdeling. In bijzondere situaties kan ook een enkele omstandigheid leiden tot ontheffing van (een deel van) het basisexamen inburgering.

De medische omstandigheden blijken uit een medische vragenformulier, dat is ingevuld door een arts die is aangewezen door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De IND beoordeelt aan de hand van het medische vragenformulier of de vreemdeling als gevolg van een medische aandoening voor een periode van drie jaar niet in staat is om (een deel van) het basisexamen af te leggen, dan wel om inspanningen te leveren ter voorbereiding op (een deel van) het basisexamen inburgering.

De IND ontheft de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering in ieder geval als de vreemdeling aantoont dat sprake is van blindheid of doofheid.

In aanvulling hierop ontheft de IND de vreemdeling van het behalen van het basisexamen inburgering als de vreemdeling aantoont dat:

  • sprake is van slechtziendheid of hardhorendheid; en

  • hij niet met behulp van hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen heeft om het basisexamen inburgering af te kunnen leggen.

In aanvulling op artikel 3.10 VV moet de vreemdeling als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is waar het basisexamen kan worden afgenomen, een aangewezen arts raadplegen in het dichtstbijzijnde land waar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is en het basisexamen kan worden afgenomen.

4.8. Onjuiste gegevens

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum kort verblijf, machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid; en

  • sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven;

tenzij, gelet op de individuele omstandigheden van het geval, de tegenwerping hiervan onevenredig zou zijn.

Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tevens af als de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de voorliggende aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden leiden; en

  • de vreemdeling de voorliggende aanvraag heeft ingediend voordat het tot zijn uitzetting of gecontroleerde vertrek is gekomen;

tenzij, gelet op de individuele omstandigheden van het geval, de tegenwerping hiervan onevenredig zou zijn.

Bij de afweging of de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, Vw en artikel 3.77, zevende lid, Vb, betrekt de IND in ieder geval:

  • de mate waarin sprake was van verwijtbaarheid bij het verstrekken van onjuiste gegevens; en

  • de aard van de eerder verstrekte onjuiste gegevens en de ernst die daaraan wordt toegekend. Er wordt onder meer een zwaar gewicht toegekend aan:

    • ° een gefingeerd dienstverband; en

    • ° een schijnrelatie.

Deze opsomming is niet limitatief. De IND kan ook andere omstandigheden betrekken. Het ligt op de weg van de vreemdeling om individuele omstandigheden naar voren te brengen. Bij de beoordeling kunnen daarnaast alle bekende, in het dossier aanwezige feiten en omstandigheden worden betrokken.

4.9. Illegaal verblijf

Met inachtneming van artikel 17a Vw en artikel 3.77, achtste en negende lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw af als de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw als door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt die verband houdt met een beperking als opgesomd in artikel 6.6 VV.

5. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

5.1. Algemeen

De IND maakt bij de verlening van de verblijfsvergunning terughoudend gebruik van de in artikel 3.4, tweede lid, Vb neergelegde bevoegdheid om de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking nader te omschrijven.

De IND vermeldt bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, Vb of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

De beperking en de arbeidsmarktaantekening waaronder de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, zijn in de desbetreffende materiehoofdstukken nader uitgewerkt.

5.1.1. Overgangsrecht nieuwe arbeidsmarktaantekening

Aan de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument van de vreemdeling die vóór 1 april 2017 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, ‘houder van een Europese blauwe kaart’, ‘wetenschappelijk onderzoek in het kader van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘Studie’, kunnen dezelfde rechten worden ontleend als aan de arbeidsmarktaantekening zoals die vanaf 1 april 2017 geldt voor deze verblijfsdoelen.

Aan de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument van de vreemdeling die vóór 1 oktober 2018 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ kunnen per 1 oktober 2018 dezelfde rechten worden ontleend als aan de arbeidsmarktaantekening zoals die vanaf 1 oktober 2018 geldt voor dit verblijfsdoel.

5.2. Aantekening beroep algemene middelen

De IND stelt de vreemdeling vooraf schriftelijk in kennis dat een beroep op de algemene middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. De IND doet dit door een aantekening op te nemen op:

  • het verblijfsdocument; of

  • de beschikking waarbij de IND de verblijfsvergunning toekent.

5.3. Wijziging van de aan de verblijfsvergunning verbonden beperking

Het mvv-vereiste is van toepassing als de aanvraag tot wijziging van de beperking wordt ingediend na de redelijke termijn van twee jaar (zie B1/6.1 ad b voor een toelichting op de redelijke termijn).

De aanvraag tot wijziging van de beperking is vereist als de vreemdeling zijn verblijf in Nederland wil voortzetten op grond van een andere beperking dan de beperking waaronder hij aanvankelijk is toegelaten.

De aanvraag tot wijziging van de beperking is ook vereist als de vreemdeling gezinshereniging wil bij een ander familie- of gezinslid dan bij wie hij aanvankelijk is toegelaten.

Een aanvraag tot wijziging van de beperking is niet vereist in alle andere gevallen waarin de vreemdeling zijn verblijf wil voortzetten onder dezelfde beperking, maar bij een andere referent dan bij wie hij oorspronkelijk is toegelaten.

In een dergelijk geval moet:

  • a) de vorige referent de vreemdeling afmelden bij de IND met een bij de IND te verkrijgen formulier; en

  • b) de nieuwe referent de vreemdeling met een bij de IND te verkrijgen formulier aanmelden bij de IND.

Ad b)

De nieuwe referent moet zich met het formulier referent stellen van de vreemdeling en verklaren dat de vreemdeling nog steeds aan alle voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voldoet. De melding moet binnen vier weken na de opgetreden wijziging door de IND zijn ontvangen.

5.4. Voorschriften

De vreemdeling voldoet aan het voorschrift van artikel 3.7, tweede lid, Vb als hij voor zijn verblijf een passagebiljet deponeert dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning.

Als de IND het voorschrift tot het deponeren van een waarborgsom, als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, aan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verbindt, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van de factuur het op de factuur vermelde bedrag te voldoen. De IND geeft bij het in gebreke blijven van de vreemdeling, de vreemdeling één keer de gelegenheid (door middel van een aanmaning) om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen.

De IND verbindt geen voorschrift aan het verblijfsdocument dat is verleend op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

5.5. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 3.58 Vb verleent en verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tot het maximum dat op basis van dit artikel mogelijk is, tenzij in de materiehoofdstukken is opgenomen dat de IND de betreffende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor een kortere geldigheidsduur verleent of verlengt.

6. Het verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

6.1. Toetsing aanvraag van het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De IND wijst een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer deze aanvraag meer dan drie maanden voor afloop van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingediend.

De IND toetst aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier als sprake is van:

Ad a. Tijdige indiening

De IND neemt aan dat een termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, als de verlengingsaanvraag is ingediend binnen vier weken na afloop van de aan hem verleende vergunning.

De IND verlengt de verblijfsvergunning in beginsel aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als:

  • de vreemdeling aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning; en

  • de vreemdeling het bewijs dat hij voldoet aan de geldende voorwaarden uiterlijk binnen vier weken na het bieden van herstel verzuim aan heeft geleverd.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zonder meer aansluitend aan de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning, als de vreemdeling (of de erkend referent) de aanvraag om verlenging heeft ingediend meer dan vier weken na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande verblijfsvergunning. De vreemdeling krijgt de gelegenheid aannemelijk te maken dat sprake is van omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem toe te rekenen is. Op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeelt de IND of de te late indiening aan de vreemdeling kan worden toegerekend.

De IND rekent een te late indiening van de aanvraag niet toe aan de vreemdeling als hij zich als achtergelaten vreemdeling zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend. De IND houdt rekening met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

Ad b. Binnen redelijke termijn ingediende aanvraag

De in artikel 3.82, eerste lid, Vb bedoelde redelijke termijn is twee jaar.

Als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling intrekt (al dan niet met terugwerkende kracht), vangt de redelijke termijn aan op de dag na bekendmaking van het intrekkingsbesluit.

Als de IND de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt en er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag:

  • tijdig is ingediend als deze is ingediend vóór het tijdstip waarop de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken; of

  • niet tijdig is ingediend als deze is ingediend ná het tijdstip waarop de verblijfsvergunning is ingetrokken.

Als de IND het Nederlanderschap intrekt op grond van artikel 14 RWN, dan is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, of het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden ten behoeve van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten zouden hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur.

6.2. Gronden voor het niet-verlengen en intrekken van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af wanneer in ieder geval één van de in artikel 18 Vw genoemde gronden zich voordoet.

Op grond van artikel 19 Vw trekt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in op de in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a en c tot en met i, Vw genoemde gronden.

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van de aanvullende cao Rijk uitzendingen (ACRU), die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • j. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • k. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • l. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

De toepasselijke regels voor verplaatsing van het hoofdverblijf door houders van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen staan in paragraaf D1/2.6 Vc.

6.2.3. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND past de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb ook toe als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft niet tijdig een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning;

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is door de IND ontvangen binnen twee jaar nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er zijn geen onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland gevestigd.

Voor toepassing van artikel 3.86, vierde lid, Vb beoordeelt de IND of sprake is van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven. Het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc is van overeenkomstige toepassing.

TBS-maatregel

Bij de verlenging van de TBS-maatregel (artikel 37a WvSr) beziet de IND of het verblijfsrecht van een vreemdeling met toepassing van de glijdende schaal als genoemd in art. 3.86, tweede lid Vb kan worden beëindigd. Daarbij is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.

In het buitenland gepleegde en/of berechte inbreuk op de openbare orde

Voor de toepassing van artikel 3.86, achtste lid Vb verzoekt de IND het OM te beoordelen of het buiten Nederland gepleegde feit een misdrijf oplevert en welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd. Hierbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de officier van justitie ter zitting.

Aan het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Nationale veiligheid

Voor de toepassing van deze grond is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.

6.2.4. Middelen van bestaan

De IND kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens het niet voldoen aan artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, afwijzen, als de verblijfsvergunning is verleend in het kader van gezinsmigratie en de vreemdeling en/of de hoofdpersoon een beroep doet/doen op de algemene middelen.

6.3. Niet-verlenging en intrekking verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Voor de beleidsregels over de gronden voor niet-verlenging en intrekking wordt verwezen naar hetgeen onder paragraaf B1/6.2. Vc is vermeld.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in met ingang van de datum waarop niet (meer) werd voldaan aan de voorwaarden.

Vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet met terugwerkende kracht in, maar met ingang van de datum van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning, als de vreemdeling:

  • niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend;

  • rechtmatig verblijft op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80; en

  • geen onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zouden hebben geleid.

Voor de regels over het verkrijgen, ontzeggen en beëindigen van rechtmatig verblijf op grond van artikel 6 of 7 Besluit 1/80 wordt verwezen naar paragraaf B10/4 Vc.

Ambtshalve toets

Als de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd intrekt of niet verlengt, zijn de regels van artikel 3.6, eerste, tweede en vierde lid, Vb overeenkomstig artikel 3.6, vijfde lid, Vb van toepassing.

Als de IND geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 3.6, eerste lid Vb, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1d Vb ambtshalve of er reden is voor toepassing van artikel 64 Vw. De IND beoordeelt uitsluitend ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46 Vb of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als:

  • de vreemdeling zich in het kader van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beroept op medische omstandigheden; en

  • de vreemdeling zijn relevante medische gegevens en overige bewijsmiddelen heeft overgelegd (zie paragraaf A3/7.1 Vc).

Zie ook paragraaf B1/3.4.1.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets.

7. Rechtsmiddelen

7.1. Het indienen van rechtsmiddelen

De in artikel 70, eerste lid, Vw genoemde personen dienen het bezwaar- of administratief beroepschrift in bij de IND. Een bezwaarschrift in visum- -zaken wordt gericht aan de Visadienst. Een bezwaar in mvv-zaken wordt gericht aan de IND.

Als het bezwaar- of administratief beroepschrift niet voldoet aan één of meerdere van de in artikel 6:5 Awb genoemde vereisten voor het in behandeling nemen ervan, stelt de IND de indiener van het bezwaar- of administratief beroepschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken hieraan alsnog te voldoen.

Uitstel van het indienen van nadere gronden

Voor het indienen van de nadere gronden als bedoeld in artikel 6:5 Awb bij het bezwaar- of administratief beroepschrift verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is en de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk heeft aangetoond dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond; of

  • d. bij vakantie van een rechtshulpverlener uitstel tot vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND.

Ad a.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad b.

Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND ervan uit dat de zaken van de betreffende gemachtigde door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen. Als door het uitstel aan de gemachtigde de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a.

Ad d.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan honoreert de IND het verzoek om uitstel. De IND verstaat onder het in een eerdere fase van de vreemdelingrechtelijke procedure optreden als rechtshulpverlener/ gemachtigde ook het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

De IND wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van rechtshulpverlener.

7.2. Het opschorten van de werking van het (afwijzende) besluit

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien de werking van een besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw is opgeschort door het indienen van een bezwaarschrift, wordt deze opschortende werking geacht automatisch mede de uitvoering van een jegens de vreemdeling uitgevaardigd overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

Aantekening

De IND plaatst in het identiteitspapier en/of geldig document voor grensoverschrijding van een vreemdeling:

  • 1. een aantekening luidende: ’bezwaar/administratief beroep ingediend ... (datum)’, als de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist;

  • 2. een sticker ’Verblijfsaantekeningen vervolgprocedures’ (bijlage 7i VV), als de vreemdeling bezwaar maakt tegen een besluit waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd. Het verblijfsdocument wordt niet ingehouden als de uitzetting achterwege blijft. Op deze sticker vult de IND de datum en het nummer van het geldig document voor grensoverschrijding in achter de tekst ’bezwaar ingediend...’.

Ad 1.

De IND haalt de aantekening door als het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. De ambtenaar die de doorhaling verricht dateert deze en voorziet deze van zijn paraaf.

7.3. Het verzoek om een voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:

  • a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd;

  • e. sprake is van misbruik van recht; of

  • f. er sprake is van een in werking getreden inreisverbod als bedoeld in A4/2.6 Vc.

De IND staat het de vreemdeling evenmin toe een voorlopige voorziening af te wachten die is ingediend in het kader van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, zoals opgenomen in paragraaf B9/6 Vc indien:

  • Er sprake is van een reeds in de jurisprudentie aanvaarde afwijzingsgrond, en

  • Uitgesloten is dat in bezwaar te verstrekken gegevens aanleiding kunnen geven tot een andere beoordeling van die afwijzingsgrond.

De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.

Ad a.

De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.

De IND betrekt bij de vraag of er sprake is van een eerste voorlopige voorziening in het kader van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6 Vc) ook de eerdere procedures in het kader van voorheen in die paragraaf opgenomen Definitieve Regeling.

Ad d.

De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:

  • het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;

  • de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of

  • de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.

Ad e.

Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.

Ad f.

Er is sprake van een in werking getreden inreisverbod als:

  • aan de vreemdeling een inreisverbod is opgelegd;

  • de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland heeft verlaten; en

  • de vreemdeling in de tussentijd Nederland (weer) is ingereisd, terwijl de duur van het inreisverbod nog niet is verstreken.

Vreemdelingen jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd

Indien ten aanzien van een vreemdeling jegens wie een overdrachtsbesluit is uitgevaardigd een voorlopige voorziening wordt toegewezen, wordt deze toewijzing geacht automatisch mede de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten als bedoeld in artikel 27, derde lid, Dublinverordening.

8. Bewijsmiddelen

8.1. Algemeen

In deze paragraaf is opgenomen welke bescheiden de IND beschouwt als bewijsmiddelen van de voorwaarden voor erkenning als referent en de algemene toelatingsvoorwaarden. In ieder materiehoofdstuk (B2 tot en met B12) is opgenomen welke bescheiden door de IND zijn aangemerkt als bewijsmiddelen van de verblijfsdoelspecifieke toelatingsvoorwaarden. Het is niet (in alle gevallen) uitgesloten dat ook met andere bescheiden kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, mits van deze bescheiden dezelfde bewijskracht uitgaat.

Dat de bewijsmiddelen in de beleidsregels zijn opgenomen, betekent niet in alle gevallen dat de (erkende) referent of de vreemdeling deze over moet leggen bij de aanvraag (zie paragrafen 8.2.1 en 8.3.1). De IND maakt aan de hand van de aanvraagformulieren kenbaar welke bescheiden de aanvrager over moet leggen bij de aanvraag.

Uit de genoemde bewijsmiddelen moet volgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

8.1.1. Gelegaliseerde bescheiden

De IND baseert zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen (verder de Circulaire).

De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.

8.1.2. Gebruik van gegevens uit aangewezen administraties als bedoeld in artikel 2d Vw

Als de IND het voornemen heeft de aanvraag tot erkenning als referent of de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van gegevens van de in bijlage 20 en 21 VV genoemde administraties (de aangewezen administraties) af te wijzen en deze gegevens wijken af van door de referent of vreemdeling verstrekte gegevens, dan:

  • stelt de IND de referent of vreemdeling schriftelijk in kennis van dit voornemen onder vermelding van de gegevens en de administratie(s) waaruit deze gegevens afkomstig zijn; en

  • biedt de IND tegelijkertijd op grond van artikel 4:7 Awb een termijn van twee weken aan de vreemdeling of referent om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

De IND neemt een besluit op de aanvraag op basis van de gegevens uit een aangewezen administratie als bedoeld in artikel 2d Vw als:

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen; of

  • de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen bewijsstukken over heeft gelegd op grond waarvan de IND kan aannemen dat de gegevens uit de aangewezen administratie onjuist zijn.

Opvragen van gegevens en bescheiden

Op grond van artikel 24a, derde lid, Vw vraagt de IND bij de vreemdeling of de (erkende) referent gegevens en bescheiden op als:

  • een aangewezen administratie (tijdelijk) is vervuild of om andere redenen onbruikbaar is;

  • gerede twijfel bestaat over de juistheid of de volledigheid van de uit de aangewezen administratie verkregen gegevens;

  • aanlevering van relevante wijzigingen in de aangewezen administratie aan de IND onvoldoende snel is om inzage in de actuele situatie te hebben; of

  • de erkende referent de eigen verklaring niet wil of kan afleggen.

8.2. Bewijsmiddelen aanvraag tot erkenning

8.2.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 2d Vw, juncto artikel 1.16 VV vraagt de IND voor de beoordeling van de aanvraag tot erkenning als referent de volgende gegevens en bescheiden in beginsel op bij de aangewezen administraties:

  • een (uitgebreid) uittreksel uit het handelsregister;

  • bekendmakingen van rechtbanken van surseance van betaling of faillissement;

  • bewijs van het nastreven van een culturele doelstelling;

  • bewijs van inschrijving van een onderwijsinstelling in het register van onderwijsinstellingen die de gedragscode internationale student in het Nederlandse hoger onderwijs hebben ondertekend;

  • bewijs van inschrijving van een opleiding in het CROHO-register;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen voor het verzorgen van opleidingen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • bewijs van inschrijving in het register van toegelaten onderwijsinstellingen die opleidingen faciliteren in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

  • bewijs dat voortgezet onderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.4 Wet voortgezet onderwijs 2020;

  • bewijs dat beroepsonderwijs wordt aangeboden als bedoeld in artikel 1.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • bewijs van vermelding in het NARCIS;

  • bewijs van vermelding in het Register Normering Arbeid; en

  • beschikbare bewijsmiddelen/informatie uit het Informatiesysteem Interne Markt (IMI), als het gaat om een au-pairbureau gevestigd in een lidstaat van de EU of EER.

De IND neemt een beslissing op basis van gegevens van andere overheden.

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

De IND beschouwt een uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel van het in surseance van betaling zijn of het in faillissement verkeren van een referent die om erkenning verzoekt in de volgende twee gevallen:

  • de referent die om erkenning verzoekt is niet inschrijvingsplichtig in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007;

  • een au-pairbureau dat ingeschreven staat in een andere lidstaat van de EU of EER.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps

De IND verlangt de volgende aanvullende bewijsmiddelen in het geval een organisatie optreedt als referent voor uitwisselingsjongeren die in Nederland vrijwilligerswerk willen verrichten in het kader van het European Solidarity Corps:

  • een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

  • een goedkeuring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het uitvoeren van een uitwisselingsprogramma.

Erkenning als referent voor arbeid

De IND verlangt van een onderneming die zich bezighoudt met het beschikbaar stellen van arbeidskrachten of payrolling aanvullend het volgende bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de erkend referent een onderneming is met ten hoogste 50 medewerkers, ofwel een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers, als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onder b, VV:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een startende vestiging van een buitenlands bedrijf:

  • een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA).

De IND beschouwt als bewijs voor rechtspersoonlijkheid van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

De IND beschouwt bij zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid als bewijsmiddel:

  • bescheiden waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van deze koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND verlangt als bewijsmiddel van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV:

  • een ondernemingsplan.

Dit ondernemingsplan kan aangevuld worden met bijvoorbeeld de volgende bewijsmiddelen waaruit de continuïteit en solvabiliteit blijkt:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

De IND verlangt geen ondernemingsplan in de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 1.13, tweede lid onderdelen a t/m e VV. De IND beschouwt in die gevallen als bewijsmiddel van de continuïteit en de solvabiliteit de documenten zoals opgesomd in de verschillende onderdelen van het tweede lid van dit artikel.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voor de inhoudelijke beoordeling van continuïteit en solvabiliteit van de onderneming wordt verwezen naar paragraaf B1/2.3 Vc.

8.3. Bewijsmiddelen aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier

8.3.1. Gegevens en bescheiden uit aangewezen administraties

Op grond van artikel 24a Vw juncto artikel 3.34l VV vraagt de IND voor de beoordeling van de verblijfsaanvraag de volgende gegevens en bescheiden op bij de aangewezen administraties:

  • bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP;

  • bewijs van inschrijving huwelijk in de BRP;

  • bewijs van verbreking huwelijk;

  • bewijs van burgerlijke staat;

  • bewijs van adresgegevens;

  • een uittreksel uit het handelsregister;

  • bewijs van inschrijving in het BIG-register.

8.3.2. Bewijsmiddelen vrijstelling leges op grond van artikel 8 EVRM

De IND beschouwt als bewijsstukken dat vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om leges te betalen:

  • een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, derde lid, onder e, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de referent; en

  • bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald. Hierbij moet de vreemdeling ook aannemelijk maken dat hij en de referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.

8.3.3. Bewijsmiddelen TEV-procedure

De IND beschouwt officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft als bewijsmiddel van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als bedoeld in B1/3.2.1 en de periode van rechtmatig verblijf.

8.3.4. Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste

Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over het jaar dan wel de drie jaren (in geval van toetsing aan respectievelijk artikel 3.24b VV dan wel artikel 3.75, derde lid, Vb) voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.24b VV nog zes maanden beschikbaar zijn, een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau).

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

    • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

    • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

    • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet wil of kan ondertekenen, relevante gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat er antecedenten zijn.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde uitslagbrief van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met de verklaring dat de vreemdeling het basisexamen inburgering met goed gevolg heeft afgelegd als bewijsmiddel dat het basisexamen met goed gevolg is afgelegd; dit examen is een jaar geldig na de datum van de uitslagbrief waarin is opgenomen dat het laatste examenonderdeel is behaald. Als het basisexamen vóór 1 november 2014 is afgelegd, dan heeft de vreemdeling de uitslagbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.

De IND beschouwt conform de Wet inburgering en het Besluit inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;

  • een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, waaruit blijkt dat een bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen opleiding is afgerond, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;

  • een kopie van het besluit waaruit blijkt dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten, omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het basisexamen niet behoeven te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de kennis van de Nederlandse samenleving van het basisexamen niet behoeft te worden behaald, het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het vereiste dat voor het vak Nederlands een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald.

De IND beschouwt als bewijsmiddel, dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

  • een uittreksel van de Basisregistratie personen (BRP) of een daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding (bijvoorbeeld het Vestigingsregister) waaruit blijkt dat de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op bijzondere individuele omstandigheden:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij een positief resultaat is behaald voor het onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor het onderdeel Leesvaardigheid. Een afschrift van deze resultaten voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag;

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen; en

een kopie van het vragenformulier dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts, in het geval van medische omstandigheden (bijlage 19 VV).

8.3.5. Bewijsmiddelen aanvraag verlenging verblijfsvergunning

Studie

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling na toelating zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan:

  • een jaarlijks door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Eigen verklaring vreemdeling middelen van bestaan in het kader van studie’.

8.3.6. Bewijsmiddelen aanvraag vervanging of vernieuwing document

Als sprake is van verlies of diefstal van het verblijfsdocument, beschouwt de IND een kopie van het proces-verbaal van de aangifte bij de politie van verlies of diefstal van het verblijfsdocument als bewijsmiddel hiervan.

8.4. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een verklaring van het tolkencentrum als bewijsmiddel, waaruit moet blijken:

  • wanneer de eerstvolgende datum is waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is; of

  • dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

9. Bestuurlijke boete

9.1. Inleiding

Uit artikel 55a Vw volgt dat de IND boetes op kan leggen aan zowel de (erkend) referent als aan de vreemdeling.

De IND kan een bestuurlijke boete in ieder geval aan de referent opleggen in het geval van een overtreding van één van de volgende wettelijke verplichtingen:

  • 1. De zorgplicht van de erkend referent;

  • 2. De informatieplicht van de referent;

  • 3. Het volledig en naar waarheid afleggen van eigen verklaringen; en

  • 4. De administratieplicht van de referent.

De IND kan een bestuurlijke boete opleggen aan een vreemdeling als sprake is van het overtreden van de informatieplicht.

De IND kan een bestuurlijke boete alleen opleggen aan de vreemdeling als:

  • a. de vreemdeling geen referent heeft;

  • b. het aannemelijk is dat de vreemdeling op de hoogte was van het feit dat zijn referent niet langer voldeed aan zijn wettelijke verplichtingen als referent; of

  • c. het gegevens betreft waar alleen de vreemdeling van op de hoogte is.

Ad b:

De IND kan geen bestuurlijke boete opleggen als de vreemdeling binnen twee weken nadat hij op de hoogte raakte van het feit dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichting voldeed, de IND die informatie verstrekt.

Ad c:

De vreemdeling heeft zich niet gehouden aan de uit artikel 4.43, eerste lid, Vb voortvloeiende termijn van vier weken.

De IND stelt de vreemdeling schriftelijk op de hoogte dat de referent niet langer aan zijn wettelijke verplichtingen voldoet als de IND grond heeft om aan te nemen dat de vreemdeling daarvan niet op de hoogte is. De vreemdeling krijgt een termijn van twee weken om de gegevens te controleren en wijzigingen aan te brengen.

De IND kan ook een bestuurlijke boete opleggen aan de vreemdeling in de volgende gevallen:

  • de