Vreemdelingencirculaire 2000 (C)

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-12-2014 en zichtdatum 23-12-2014.
Geldend van 18-12-2014 t/m 31-12-2014

Vreemdelingencirculaire 2000 (C)

C1. Asiel algemeen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

Vertrouwelijkheid van de informatie

De IND behandelt de informatie die de vreemdeling verstrekt op grond van artikel 3.111 lid 1 Vb en 3.45 VV, strikt vertrouwelijk met inachtneming van de Wbp en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen, waarin de vreemdeling is geregistreerd. De IND verstrekt geen informatie over de vreemdeling aan derden, anders dan op grond van wettelijke verplichtingen of met de uitdrukkelijke toestemming van de vreemdeling.

De IND verzoekt de vreemdeling toestemming om het dossier van de vreemdeling door te zenden naar de Officier van Justitie, in ieder geval als:

  • de vreemdeling vanuit eigen ondervinding en eigen waarneming kan getuigen over in het land van herkomst begane oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid en de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn;

  • er aanwijzingen zijn dat de potentiële verdachte zich in Nederland bevindt;

  • in het land van herkomst van de getuige sprake is van een (burger)oorlogssituatie; en

  • er sprake is van strafbare feiten door derden.

Geen aantekeningen

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen maakt op grond van artikel 4.29 Vb geen aantekeningen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling. Dit geldt in ieder geval voor de vreemdeling:

  • van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de IND is afgewezen; of

  • die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag een aantekening maken in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling geen asielprocedure meer doorloopt, en zich ten minste één van de volgende situaties voordoet:

  • de vreemdeling heeft Nederland verlaten en is nadien naar Nederland teruggekeerd;

  • de vreemdeling heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

2. Aanvraagprocedures

2.1. Algemeen

Aanmelding en indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

De vreemdeling die niet de toegang is geweigerd, geeft in persoon bij de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.

De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de IND in het aanmeldcentrum Ter Apel, uiterlijk op de dag nadat de Vreemdelingenpolitie de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit, heeft afgerond.

In afwijking van voorgaande dient de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de ambtenaar belast met de grensbewaking.

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de asielprocedure niet aanvangen.

Vreemdelingen van wie de vrijheid is ontnomen

Als een vreemdeling van wie op grond van artikel 59 Vw de vrijheid is ontnomen te kennen geeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dient de vreemdeling deze aanvraag in in het aanmeldcentrum Schiphol of op de locatie waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd. De IND kan besluiten deze aanvraag in de Algemene Asielprocedure in het aanmeldcentrum Schiphol te behandelen. Of de vreemdeling voor de behandeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol, beoordeelt de IND in overleg met de DT&V, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. De IND weegt bij deze beoordeling in ieder geval de volgende omstandigheden mee:

  • de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de beschikbaarheid van tolken in aanmeldcentrum Schiphol;

  • de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling van de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd naar aanmeldcentrum Schiphol; en

  • de omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling.

Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat de vreemdeling wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol voor behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

2.2. De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van artikel 3.109 lid 6 Vb, niet meer in aanmerking komt voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk na het beëindigen van de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 lid 6 Vb.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen beslist na overleg met de IND of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 3.77 lid 1, aanhef en onder c, Vb en paragraaf B1/4.4 Vc).

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109 lid 6, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn;

  • het vertrek van de vreemdeling uit Nederland met behulp van de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten gerealiseerd kan worden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND verstrekt de informatiebrochure als bedoeld in artikel 4 lid 2 van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan de vreemdeling.

De IND verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS; en

  • welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND neemt de vreemdeling een gehoor af ten behoeve van het onderzoek naar welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Tijdens dit gehoor stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013 en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND kan aan de vreemdeling een aantal vragen stellen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of artikel 59 Vw is opgelegd, kan ook de Vreemdelingenpolitie of de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling horen in het kader van Verordening (EU) 604/2013.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling en zijn gemachtigde.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een amv uitsluitend een leeftijdsonderzoek aan als:

  • de vreemdeling zijn minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor de vraag of een amv in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA.

De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden uitgevoerd. Een leeftijdsonderzoek kan ook na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden.

Een leeftijdsonderzoek wordt niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met twee medewerkers van de IND of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de gestelde amv.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Voorlichting

VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:

Voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 lid 5 Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

De IND bepaalt op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.

De IND nodigt de vreemdeling een tweede keer uit voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt. De rust- en voorbereidingstermijn eindigt van rechtswege als de vreemdeling ook de tweede keer zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor de behandeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure.

2.3. De algemene asielprocedure

De algemene asielprocedure

Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.

De IND behandelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.

Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure verwacht worden.

De IND beoordeelt of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de IND de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid heeft gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.

Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing, die zijn beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc.

De algemene asielprocedure bij toepassing van artikel 3.118a Vb

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet afwijzen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, dan wordt de algemene asielprocedure als beschreven in artikel 3.118a Vb gevolgd.

Als ingevolge artikel 3.118a, eerste en tweede lid Vb het nader gehoor achterwege blijft, beoordeelt de IND of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat het eerste gehoor is afgenomen en de IND de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld de dag erna correcties en aanvullingen op het eerste gehoor in te dienen.

Als de vreemdeling tijdens het eerste gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren tegen een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, naar voren te brengen, laat de IND het nader gehoor niet achterwege (zie paragraaf C1/2.5 Vc onder Het nader gehoor). In die situatie doorloopt de vreemdeling de algemene asielprocedure zoals die is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.

De asielprocedure bij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

Nadat het nader gehoor in de ééndagstoets asiel is afgenomen, kan de IND besluiten dat de (verdere) behandeling van de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt voortgezet in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. Artikel 3.118b, vierde, vijfde en zesde lid, Vb regelt het (verdere) verloop van de algemene asielprocedure in die situatie.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, stelt de IND conform artikel 3.118b, eerste lid, Vb, daarvan schriftelijk in kennis middels model M35-O. De vreemdeling geeft op model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden de vreemdeling een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. De IND verstrekt de vreemdeling van bijgevoegde bewijsmiddelen een bewijs van ontvangst, waarin de ontvangen bewijsmiddelen staan benoemd. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met de voorbereiding van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de (nog in te dienen) aanvraag.

De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om aanvullende informatie wanneer model M35-O niet volledig is ingevuld of de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is.

De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om (aanvullende) bewijsmiddelen als daar aanleiding toe bestaat.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van model M35-O en na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start.

De ééndagstoets asiel start nadat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend op een door de IND vastgesteld moment in aanmeldcentrum Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar. De alleenstaande minderjarige vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in op een door de IND vastgesteld moment in aanmeldcentrum Den Bosch.

De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de asielprocedure niet aanvangen.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor het indienen van zijn tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure, als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, zevende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel. De vreemdeling geeft in dat geval te kennen een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen op de wijze zoals bedoeld in paragraaf C1/2.1.

Beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure

De IND verstrekt de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) of de ééndagstoets asiel een aanwijzing door middel van model M117-C, op de dag dat de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvangt in een aanmeldcentrum. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.

De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) of tijdens de ééndagstoets asiel nog nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als geen processtappen in aanwezigheid van de vreemdeling meer plaatsvinden.

Het niet nakomen van de aanwijzingen

De IND brengt in afwijking van de paragraaf C1/2.6 Vc een voornemen uit tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling zich niet gehouden heeft aan de aanwijzingen uit het model M117-C. De IND concludeert dat de vreemdeling geen belang stelt in het onderzoek naar de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND betrekt bij het voornemen:

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling die zich vóór het uitbrengen van het besluit opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum, af als:

  • de IND de vreemdeling eerder een nader gehoor heeft afgenomen;

  • de resterende termijn in algemene asielprocedure niet toereikend is voor de vreemdeling om een zienswijze uit te brengen; en

  • de IND een verzoek van de vreemdeling om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen, niet heeft gehonoreerd (zie paragraaf C1/2.3 Vc Termijnen in de algemene asielprocedure).

De IND verlengt, gelijktijdig met de intrekking van het voornemen, de termijnen van de algemene asielprocedure als:

  • een vreemdeling zich vóór het brengen van het besluit opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum; en de IND de vreemdeling nog geen nader gehoor heeft afgenomen (zie verder paragraaf C1/2.3 Vc Verlenging van de algemene asielprocedure).

Termijnen in de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb) en de ééndagstoets asiel

Het Vreemdelingenbesluit bevat diverse procedurele bepalingen waarin is vastgelegd welke handelingen de IND dan wel de vreemdeling op een dag verrichten. Onder een dag wordt verstaan een kalenderdag die loopt van 0.00 uur tot 24.00 uur.

De termijnen als bedoeld in artikel 3.110 Vb, 3.112 tot en met 3.115 Vb en 3.118a, tweede tot en met vijfde lid, Vb en 3.118b tweede, vierde en zesde lid, Vb, zijn bindend voor de IND en de vreemdeling.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure, als de IND de termijnen van de algemene asielprocedure (bij toepassing van artikel 3.118a Vb) heeft overschreden.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (bij toepassing van artikel 3.118a Vb), als de vreemdeling de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.

De IND behandelt de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, vierde lid, Vb, als het voornemen tot afwijzing niet conform artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Als de vreemdeling de termijnen als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb overschrijdt, behandelt de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb, tenzij deze termijnoverschrijding de vreemdeling niet toegerekend kan worden.

Verlenging van de algemene asielprocedure

De IND maakt terughoudend gebruik van de mogelijkheid in artikel 3.115 lid 1 Vb, om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen.

De IND houdt bij verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de gebruikelijke volgorde van processtappen binnen de algemene asielprocedure aan.

De IND kan besluiten de eerdere processtappen van de algemene asielprocedure opnieuw uit te voeren, als de vreemdeling zijn verklaringen op essentiële onderdelen wijzigt of aanvult.

De IND mag de termijnen in de algemene asielprocedure meerdere keren verlengen, zolang de IND het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd uiterlijk op de veertiende dag uitreikt aan de vreemdeling.

De IND past deze beleidsregels bij verlenging van de termijnen op grond van artikel 3.118a, derde lid, Vb en artikel 3.118b, vijfde lid, Vb overeenkomstig toe, met dien verstande dat de IND de beschikking uiterlijk op de twaalfde dag uitreikt.

Niet toerekenbare termijnoverschrijding

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder a of b, Vb, als:

  • een tolk onverwacht ziek wordt en er, ondanks inspanningen van de IND en de Raad voor Rechtsbijstand, geen andere tolk beschikbaar is;

  • de vreemdeling een bezoek moet brengen aan een dokter in het kader van curatieve zorg;

  • de vreemdeling aan wie op grond van artikel 6 of 59 Vw de vrijheid is ontnomen voor de rechtbank moet verschijnen;

  • de vreemdeling die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen toestemming heeft verleend voor een medisch advies, alsnog een medisch advies als bedoeld in artikel 3.109 lid 5 Vb krijgt;

  • de IND alsnog een nader gehoor moet houden met de vreemdeling, die zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen in model M117-C (zie verder paragraaf C1/2.3 Vc Beschikbaarheid tijdens de algemene asielprocedure).

De vreemdeling dient het verzoek om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure schriftelijk bij de IND in, onder vermelding van de redenen van het verzoek.

Als de IND besluit het verzoek van de vreemdeling om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure niet te honoreren, krijgt de vreemdeling mondeling bericht van de IND.

De IND motiveert in het voornemen of in het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarom geen aanleiding bestaat om de verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure toe te staan.

Nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder c Vb, als:

  • de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure een andere identiteit of nationaliteit opgeeft dan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn;

  • er op basis van het eerste of het nader gehoor van de vreemdeling twijfels rijzen over de leeftijd die de vreemdeling heeft opgegeven en er aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden (zie paragraaf C1/3 Vc);

  • er tijdens de algemene asielprocedure (alsnog) reis- of identiteitsdocumenten door de vreemdeling worden overgelegd en de IND van oordeel is dat nader onderzoek naar deze documenten moet plaatsvinden.

Essentiële wijziging of aanvulling van eerder afgelegde verklaringen

De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure verlengen op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder d, Vb, als de IND door de gewijzigde verklaringen van de vreemdeling:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw moet beoordelen;

  • de vreemdeling opnieuw een eerste of nader gehoor moet afnemen;

  • zonder verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kan afwijzen op grond van de omstandigheid dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht.

2.4. De verlengde asielprocedure

Het nader gehoor vindt niet plaats in de algemene asielprocedure.

De IND beoordeelt op basis van het medisch advies (zie paragraaf C1/2.2 Vc) of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.113 lid 5, aanhef en onder a, Vb.

De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een amv jonger dan twaalf jaar op grond van artikel 3.113 lid 5, aanhef en onder b, Vb in de verlengde asielprocedure, nadat in het aanmeldcentrum een eerste gehoor heeft plaatsgevonden.

Aanmeldcentrum Schiphol en de gesloten verlengde asielprocedure

De IND bepaalt na het eerste gehoor of het nader gehoor of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt behandeld in de verlengde asielprocedure, onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw. Dit wordt de gesloten verlengde asielprocedure genoemd.

De procedure, waarmee een grenslogies wordt aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6 Vw, waar de vreemdeling zich moet ophouden, staat beschreven in paragraaf A5/3Vc.

De IND past de gesloten verlengde asielprocedure uitsluitend in de volgende gevallen toe:

  • er is nader onderzoek noodzakelijk naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, om te beoordelen of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen;

  • de IND heeft vastgesteld dat er sprake is van misbruik van de asielprocedure of fraude;

  • de vreemdeling is de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 13, in samenhang met artikel 5 lid 1, aanhef en onder d of e, SGC;

  • de IND zal mogelijk de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag als beschreven in C2/6.2.8 Vc;

  • na afwijzing van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure, wordt door de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen of het beroep tegen het besluit van de IND gegrond verklaard om redenen die niet inhoudelijk zijn maar verband houden met de procedureregels.

Hieronder worden nadere regels gesteld over de redenen wanneer de IND de gesloten verlengde asielprocedure mag toepassen.

De IND kan binnen de gesloten verlengde asielprocedure nader onderzoek verrichten naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, als de vreemdeling zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond.

Deze situatie doet zich in ieder geval voor als de IND:

  • nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit noodzakelijk vindt;

  • taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling noodzakelijk vindt;

  • onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling noodzakelijk vindt.

De IND kan bij het nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling een keuze maken tussen de behandeling van de aanvraag in de gesloten verlengde asielprocedure of de verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure op grond van artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder c, Vb.

De IND houdt bij haar keuze rekening met de verwachte duur van het nader onderzoek.

De IND behandelt in de gesloten verlengde asielprocedure geen aanvragen van gezinnen met minderjarige kinderen.

De IND kan besluiten om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van één van de ouders te behandelen in de gesloten verlengde asielprocedure, als het gestelde in de overige delen van deze paragraaf van toepassing is. Er moeten zwaarwegende argumenten aanwezig zijn om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van één van de ouders gescheiden van de rest van het gezin, te behandelen in de gesloten verlengde asielprocedure. Deze argumenten kunnen in ieder geval gelegen zijn in misbruik van de asielprocedure, fraude of vermoedens van gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de overige gezinsleden in de verlengde asielprocedure.

De IND moet de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de gesloten verlengde asielprocedure, inclusief eventueel nader onderzoek, voortvarend behandelen.

De IND moet een belangenafweging maken over de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel van de vreemdeling, als de IND het onderzoek niet binnen zes weken na de start van de gesloten verlengde asielprocedure, heeft afgerond. De IND heft de maatregel, die op grond van artikel 6 Vw is opgelegd, op als de termijn van het onderzoek van zes weken is verstreken, tenzij de IND niet binnen de termijn van zes weken een beoordeling kan geven op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn toerekenbare gedragingen. In dat geval kan de IND besluiten de vrijheidsontnemende maatregel voort te zetten.

Verstrekking van het W-document

De IND verstrekt een nieuw W-document, indien de IND aan de vreemdeling een nieuwe geboortedatum heeft toegekend. De vreemdeling moet het oude W-document bij de IND inleveren.

2.5. Eerste- en nader gehoor

Algemeen

De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan zoals bedoeld in artikel 38 Vw in ieder geval:

  • de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;

  • één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;

  • een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en

  • een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.

Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.

Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.

De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het eerste- en nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.

De IND verstrekt een rapport van eerste- of nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben.

Het eerste gehoor

De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van eerste gehoor reageren.

De IND vraagt amv’s jonger dan twaalf jaar tijdens het eerste gehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:

  • personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);

  • nationaliteit;

  • spreekta(a)l(en);

  • laatste adres in het land van herkomst;

  • etnische afkomst;

  • godsdienst;

  • gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en, als het relevant is, ook van overige familieleden); en

  • schoolopleiding en naam van de school.

De IND laat het nader gehoor op grond van artikel 3.118a, eerste lid Vb achterwege, als er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid Vw. De IND vraagt de vreemdeling in dat geval tijdens het eerste gehoor naar zijn eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing. De IND informeert de gemachtigde van de vreemdeling hierover voorafgaand aan het eerste gehoor, zodat de gemachtigde de vreemdeling hierop kan voorbereiden.

Het nader gehoor

Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.

C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

In de volgende gevallen hanteert de IND een afwijkende werkwijze:

  • a. de vreemdeling is jonger dan twaalf jaar;

  • b. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring; of

  • c. de IND oordeelt dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw en er is geen toepassing gegeven aan artikel 3.118a, tweede lid, onder b Vb.

Ad a.

De IND hoort vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, neemt de IND de vreemdeling geen nader gehoor af. Het protocol 'Horen alleenstaande minderjarige asielzoekers tot 12 jaar' is van toepassing.

Ad b.

Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Ad c.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw, en de vreemdeling tijdens het eerste gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing naar voren te brengen, neemt de IND de vreemdeling een nader gehoor af.

De IND wijst de vreemdeling er tijdens het nader gehoor op dat er concrete aanwijzingen zijn dat de aanvraag moet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om eventuele bezwaren tegen een dergelijke afwijzing naar voren te brengen. Als het nader gehoor plaatsvindt in de verlengde asielprocedure, dan maakt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling. De reactietermijn van de vreemdeling op het rapport van gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten een week. Paragraaf C1/2.6 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.

Als de vreemdeling niet verschijnt op de door de IND van te voren aangegeven plaats en tijd voor het nader gehoor, nodigt de IND hem een tweede keer uit voor een nader gehoor, tenzij bij de IND bekend is dat de vreemdeling ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken.

C1/3 Vc is van toepassing als de vreemdeling ook de tweede keer niet verschijnt op de door de IND van te voren aangegeven plaats en tijd voor het nader gehoor.

2.6. Voornemenprocedure

Algemeen

De IND maakt in het voornemen kenbaar:

  • alle gronden van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om aan de vreemdeling al dan niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;

  • een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om de uitzetting van de vreemdeling al dan niet achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw.

De IND verstrekt bij het voornemen informatie over de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om een zienswijze naar voren te brengen.

De IND registreert de datum en de wijze waarop het voornemen bekend is gemaakt.

Voornemen in de algemene asielprocedure (ook bij toepassing van artikel 3.118a Vb), de ééndagstoets asiel en bij vrijheidsontneming

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • het betreft een voornemen tot afwijzing van een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld; of

  • de IND heeft in samenspraak met DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie en/of Koninklijke Marechaussee vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.

Voornemen en zienswijze in de verlengde asielprocedure

De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.

Uitstel voor het indienen van de zienswijze

Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:

  • a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is;

  • b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;

  • c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond;

  • d. bij overplaatsing van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na de overplaatsing als de vreemdeling schriftelijk heeft aangetoond dat de overplaatsing samenviel met de afspraak met de gemachtigde; of

  • e. bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.

Als het voornemen een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid, Vw betreft, verleent de IND in afwijking van a tot en met e uitstel tot drie werkdagen.

De IND verleent aan de vreemdeling van wie de vrijheid is ontnomen in afwijking van a tot en met e geen uitstel voor het indienen van de zienswijze.

Ad a.

De indiener van het verzoek om uitstel moet schriftelijk aantonen dat binnen drie dagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

De vreemdeling moet een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum overleggen waarin staat:

  • op welke datum de vreemdeling een tolk heeft aangevraagd; en

  • op welke eerstvolgende datum een tolk in de gewenste taal beschikbaar is.

De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een afspraak met de vreemdeling of zijn gemachtigde afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad e.

Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn.

De IND verleent geen uitstel vanwege wijziging van gemachtigde door de vreemdeling.

Het hierboven genoemde beleid voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing op verzoeken om uitstel voor het indienen van een reactie op onderzoeksresultaten.

Nieuwe feiten of omstandigheden

Feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 Vb zijn in ieder geval:

  • nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND; en

  • feiten en omstandigheden die hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.

Als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, brengt de IND een nieuw of aanvullend voornemen uit.

2.7. Het geven van de beschikking

Beslistermijn

De IND beschouwt als schriftelijke instemming zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder a, Awb:

  • een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door of namens de vreemdeling aan de IND is verzonden; of

  • een schriftelijke bevestiging van gemaakte termijnafspraken die door de IND aan de (gemachtigde van) de vreemdeling is verzonden, tenzij (de gemachtigde van) de vreemdeling binnen twee weken na ontvangst aangeeft niet in te stemmen met de inhoud ervan.

Onder derden zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, Vw worden in ieder geval verstaan:

  • een Nederlands ministerie;

  • de autoriteiten van derde landen;

  • de UNHCR;

  • het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;

  • het BLT, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en

  • het NFI.

Wijze van bekendmaken

In de beschikking of op het daarbij gevoegde aanbiedingsformulier vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).

Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:

  • de datum en het tijdstip van bekend maken; en

  • de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt.

De Dublin beschikking

Als in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013 een claim is gehonoreerd en de beschikking een afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vw, neemt de IND in ieder geval in de meeromvattende beschikking op:

  • het besluit dat de vreemdeling wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013; en

  • de informatie bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. De lidstaat waaraan de vreemdeling wordt overgedragen is verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

De beschikking in de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel en bij vrijheidsontneming

De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.

In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:

  • van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;

  • het betreft een afwijzing van een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld;

  • in de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;

  • de DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.

Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.

De beschikking in de verlengde asielprocedure

De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.

De inwilliging

Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.

3. Beoordelen van de asielaanvraag

3.1. Volgorde van toetsing

De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:

  • 1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw afwijst, toetst de IND de aanvraag niet verder;

  • 2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afwijst op grond van artikel 30 Vw, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • 3. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;

  • 4. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling;

  • 5. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte verklaringen van de vreemdeling;

  • 6. Als de IND de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • 7. Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie ook A3/7.3 Vc).

Deze toetsingsvolgorde is ook van toepassing op vreemdelingen die behoren tot een door de IND in het landgebonden asielbeleid aangewezen risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.

3.2. Verstrekken onjuiste gegevens/fraude

De IND betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede de omstandigheid dat de vreemdeling bij zijn aanvraag onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten heeft verstrekt dan wel de juiste gegevens heeft achtergehouden. Er is in ieder geval sprake van dergelijke omstandigheden als:

  • de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of reisroute;

  • de vreemdeling valse of vervalste identiteits- en/of reisdocumenten heeft overgelegd;

  • de vreemdeling zich heeft ontdaan van zijn al dan niet vervalste identiteits- en/of reisdocumenten;

  • er aanwijzingen zijn dat sprake is van vingermutilatie.

3.3. De geloofwaardigheid

De IND beoordeelt de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over:

  • a. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde feiten en omstandigheden;

  • b. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen; en

  • c. zijn voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante veronderstellingen.

Ad a.

‘Feiten’ en ‘omstandigheden’ zijn in ieder geval:

  • de identiteit van de vreemdeling;

  • de nationaliteit van de vreemdeling;

  • de etniciteit van de vreemdeling;

  • (indien relevant) de seksuele geaardheid van de vreemdeling; en

  • (indien relevant) de geloofsovertuiging van de vreemdeling.

Ad c.

Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.

3.3.1. De beoordeling van de geloofwaardigheid

Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde feiten, omstandigheden en veronderstellingen betrekt de IND:

  • alle documenten die de vreemdeling heeft ingediend;

  • of sprake is van één of meer van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw;

  • de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling; en

  • of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst van de vreemdeling.

Documenten zijn alle gegevensdragers die een vreemdeling ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft ingediend.

De vreemdeling kan op grond van verklaringen die de IND niet als geloofwaardig beoordeelt, geen aanspraak maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, Vw.

3.3.2. Bewijslast voor de geloofwaardigheid

Als sprake is van één of meerdere van de omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef onder a tot en met f Vw, acht de IND de verklaringen van de vreemdeling uitsluitend geloofwaardig als van deze verklaringen een positieve overtuigingskracht uitgaat.

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een gewichtige bron van informatie over de situatie in het land van herkomst.

Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenbericht.

De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.

De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.

De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te bevestigen of te ontkrachten.

Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.

De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:

  • een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of

  • een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.

3.4. De zwaarwegendheid

De IND beoordeelt of de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren als hij terugkeert naar zijn land van herkomst, aannemelijk zijn.

Naast de aspecten bedoeld in artikel 3.35, tweede lid, VV, betrekt de IND bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling de volgende aspecten:

  • het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die voor de vreemdeling aanleiding vormden om zijn land van herkomst te verlaten en het moment van vertrek uit zijn land van herkomst; en

  • de vraag of degenen van wie de vreemdeling vervolging of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing vreest op de hoogte zijn of kunnen raken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept en op grond waarvan hij vreest te worden vervolgd of onmenselijk of vernederend te worden behandeld of bestraft.

Als de IND oordeelt dat deze vermoedens aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw.

Medische aspecten

De IND betrekt BMA niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de verklaringen van de vreemdeling.

3.5. Leeftijdsonderzoek

Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:

  • a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of

  • b. de vreemdeling is ten minste 20 jaar oud.

Ad a.

Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan. De IND kan tussen 12 en 24 maanden na de datum waarop het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden opnieuw een leeftijdsonderzoek laten verrichten. In het kader van een herhaald leeftijdsonderzoek laat de IND onderzoeken of aangetoond kan worden dat de vreemdeling op de datum van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meerder- of minderjarig was.

Ad b.

Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 20 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:

  • deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of

  • de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.

De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 20 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.

3.6. Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:

  • een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en de ouder aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen.

Paragraaf C2/6.2.3 Vc is van toepassing.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, wijst de IND de vreemdeling of het gezinslid op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

3.7. Ambtshalve toets

Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeelt de IND conform artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb.

De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.

Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder c, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb ambtshalve wanneer de Minister hier op grond van zijn discretionaire bevoegdheid toe heeft besloten.

De IND beoordeelt bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Paragrafen A3/7 en A3/7.3 Vc in het bijzonder, zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb en 6.1e Vb achterwege, wanneer de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod (artikel 66a, lid 7, Vw) of een ongewenstverklaring oplegt.

3.8. Beoordeling van opvolgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, beoordeelt de IND of de vreemdeling deze feiten en omstandigheden in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had kunnen inbrengen. De IND hanteert daarbij als uitgangspunt dat de vreemdeling alle bij hem bekende informatie en documenten in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de IND moet overleggen. Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat hij deze feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen.

Gegevensdragers die feiten en omstandigheden onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb vormen.

Als de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor het eerst door de IND gehoord wordt, concludeert de IND in geen geval dat de vreemdeling de door hem ingebrachte feiten en omstandigheden eerder had moeten inbrengen.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 Vw, merkt de IND de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, uitsluitend aan als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb, als deze feiten en omstandigheden betrekking hebben op de afwijzingsgrond in de eerdere procedure.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder b, Vw vanwege de omstandigheid dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is verleend, wijst de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb.

Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, moeten de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, de ongeloofwaardigheid van de verklaringen wegnemen om te worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.

Als de IND een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 31 lid 2, aanhef en onder i Vw is artikel 31a Vw van toepassing.

De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden.

Bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:

  • feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een verdragsvluchteling is; of

  • feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

Als een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij homoseksueel is, en deze informatie acht de IND geloofwaardig, werpt de IND de vreemdeling niet tegen dat hij niet tijdens een voorgaande procedure gewag heeft gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid.

De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 Awb.

3.9. Hervestigingscriteria

Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:

  • de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3.2 Vc;

  • de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en

  • het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.

De uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden zijn eveneens van toepassing in het geval een vreemdeling in het kader van hervestiging naar Nederland wil komen.

C2. De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:

2. Algemene beleidsregels ten aanzien van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Artikel 29, eerste lid, Vw bevat de gronden, waarop de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen. De IND toetst de toepasselijkheid van deze gronden in de volgorde waarin deze gronden in de Vreemdelingenwet voorkomen.

De beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beschreven in de paragraaf C1/3 Vc.

Land van herkomst

De IND stelt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vast, vóórdat de IND beoordeelt of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst, De IND verstaat onder ‘land van herkomst’ het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.

Als geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, merkt de IND de vreemdeling aan als staatloze vreemdeling.

De IND merkt het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aan als land van herkomst van de staatloze vreemdeling. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:

  • de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;

  • de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en

  • de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.

Individualiseringsvereiste

De IND beoordeelt per vreemdeling op individuele basis en op basis van de situatie van de vreemdeling zelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit wordt het individualiseringsvereiste genoemd.

Afwijzingsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van redenen genoemd in de paragrafen C2/3 Vc en C2/4 Vc aan de vreemdeling onthouden, indien de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc zich voordoen.

3. Internationale bescherming

3.1. Algemeen

Beoordeling feiten en omstandigheden

De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met in achtneming van artikel 3.35 VV.

Daden van vervolging

Artikel 3.36 VV beschrijft wat wordt verstaan onder daden van vervolging.

Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b,Vw.

Artikel 3.37a VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van vervolging.

Actoren van bescherming

Artikel 3.37c VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van bescherming. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw indien actoren van bescherming aan de vreemdeling bescherming kunnen of willen bieden.

Binnenlands vluchtalternatief

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als artikel 3.37d, VV van toepassing is. Paragraaf C2/6.1 Vc is van toepassing.

3.2. Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

Algemeen

Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105b, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).

Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.

De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:

  • als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én

  • de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:

  • a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;

  • b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;

  • c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.

Ad c.

De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;

  • het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.

In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,

  • hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.

Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/6.2.8 Vc).

Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

Risicogroepen

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.

Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden;

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in paragraaf B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingmogelijkheden in het land van herkomst.

Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van deze activiteiten van de vreemdeling; en,

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:

  • godsdienst;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.

Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Sociale groep – vrouwen

De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.

Sociale groep – seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid;

In verband met de gendergerelaterde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND ook de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt de IND hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid.

Hierbij geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De vreemdeling hoeft zich bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid evenmin terughoudend op te stellen om te voorkomen dat problemen ontstaan die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van vervolging.

De IND beoordeelt of de aannemelijk geachte uitingen van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling in het land van herkomst tot vervolging zullen leiden. Hiertoe toetst de IND of de wijze waarop de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te zullen uiten na terugkeer in het land van herkomst aannemelijk wordt geacht. Indien een deel van die verklaringen als onaannemelijk moet worden gezien, bijvoorbeeld omdat deze niet stroken met de uitingen in Nederland of elders voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, zullen de gestelde uitingen niet bij de beoordeling worden betrokken.

De IND beoordeelt de wel aannemelijk geachte uitingen tegen het licht van de situatie in het land van herkomst. De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere “ondergrens”. Uitgangspunt is dat iemand zijn gerichtheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd.

Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden.

Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

Politieke overtuiging

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.

Vervolging wegens dienstweigering of desertie

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;

  • de vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;

  • de vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling vreest voor een bestraffing vanwege dienstplichtweigering of desertie (zie ook Handboek UNHCR, paragrafen 167 tot en met 172) zonder dat daarbij sprake is van een discriminatoire behandeling.

Een militaire actie geldt uitsluitend als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag, als de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering van de VN of de Algemene Raad/Raad van Ministers van de EU de militaire actie veroordeeld heeft. De militaire actie als zodanig moet daarbij worden aangemerkt als niet rechtmatig.

Een militaire actie geldt als strijdig met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict, als dit is vastgesteld door onder andere:

  • de Veiligheidsraad;

  • de Algemene Vergadering van de VN;

  • een daartoe bevoegde rechtbank, zoals het Internationaal Gerechtshof in 's-Gravenhage, het Joegoslavië-tribunaal of het Rwanda-tribunaal.

De IND beoordeelt de weigering van een vreemdeling deel te nemen aan een conflict tegen het volk waartoe de vreemdeling behoort, in samenhang met de beoordeling of er ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren zijn. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling de weigering om deel te nemen aan een conflict tegen het eigen volk niet heeft onderbouwd.

Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als vluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR als vluchteling is erkend.

De vreemdeling wordt niet verwijderd naar het land van herkomst, als de vertegenwoordiger van de UNHCR in Nederland heeft geoordeeld dat de vreemdeling op grond van zijn individuele verklaringen vluchteling is in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als terugkeer naar een ander land mogelijk is, onder andere op grond van:

Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

3.3. Daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw

Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.

Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie

Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een behandeling staat te wachten in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:

  • is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM;

  • behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;

  • komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;

  • heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.

De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.

Uitzonderlijke situatie

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie >als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM aanwezig is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.

Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.

Systematische blootstelling

Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Kwetsbare minderheidsgroepen

De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.

Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).

In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor daden als hier bedoeld.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:

  • sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;

  • de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Individuele kenmerken

Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op een behandeling in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.

Eerdere confrontatie met wandaden

Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 3.35, tweede lid, VV.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van richtlijn 2011/95.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/6.1 Vc). Artikel 3.37c VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en,

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw; en,

  • andere familieleden.

Medische omstandigheden

De IND beoordeelt of uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leidt tot schending van artikel 3 EVRM.

De IND beoordeelt, mede op basis van een actueel BMA advies, de omstandigheden aan de hand van de drie volgende criteria.

  • a. het stadium waarin de ziekte zich bevindt (ziekte in vergevorderd en direct levensbedreigend stadium);

  • b. de aanwezigheid van medische zorg in land van herkomst; en,

  • c. de steun van naasten in de sociale omgeving.

ad a.

Indien uit het BMA advies blijkt dat de ziekte van de vreemdeling zich op het moment van de beoordeling niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt concludeert de IND dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals hier bedoeld.

ad b. en c.

Indien er wel sprake is van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium toetst de IND voor de uitzonderlijke omstandigheden waar de vreemdeling in kan komen te verkeren aan de criteria onder b en c. De medische zorg en steun van naasten, waaronder de familieleden van de vreemdeling, in het land van herkomst worden door de IND beoordeeld in samenhang met het stadium waarin de ziekte zich bevindt. De mogelijkheden voor de benodigde medische behandeling in het land van herkomst volgen uit het BMA advies. De IND beoordeelt de omstandigheid of de familie aan de vreemdeling ondersteuning kan bieden aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en/of aanvullend onderzoek.

De situatie dat er geen sprake is van ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, maar dat er bij uitblijven van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal optreden kan de IND meewegen in het kader van de beoordeling van artikel 64 Vw.

4. Nationale bescherming

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘hoofdpersoon’.

De termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de datum van de beschikking waarin aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de hoofdpersoon Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de hoofdpersoon in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de hoofdpersoon zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.

Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.

Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin. In dit geval moet de hoofdpersoon niet alleen aantonen dat het meerderjarig kind feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is, maar ook dat er sprake is van een meer dan normale (emotionele)afhankelijkheid met het meerderjarig kind.

De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden overstijgen die normaal gesproken tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaan. Een indicatie voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou kunnen zijn dat het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie dusdanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij zonder de zorg van de hoofdpersoon niet zelfstandig kan functioneren.

Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt aangenomen dat het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin.

Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin wordt niet alleen betrokken de gezinssituatie ten tijde van de aanvraag, maar ook de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf).

Als het meerderjarige kind ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf) minderjarig was, wordt de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon het uitgangspunt bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband. In dat geval wordt de feitelijke gezinsband aangenomen indien de hoofdpersoon aantoont dat het inmiddels meerderjarig geworden kind tot aan zijn vertrek uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf) tot zijn gezin heeft behoord, tenzij er sprake is van één of meer van de volgende contra-indicaties:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Als een kind zelfstandig woont of voorziet in eigen onderhoud, zal de IND individueel beoordelen of de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de hoofdpersoon en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en het pleegkind. De hoofdpersoon en de vreemdeling moet dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon, wordt onder meer betrokken:

  • de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de hoofdpersoon;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de hoofdpersoon.

Bij het vaststellen van de feitelijke gezinsband tussen een ouder en het pleegkind moet er bij meerderjarige pleegkinderen, net zoals bij meerderjarige biologische kinderen, bovendien sprake zijn van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen ouders en een meerderjarig pleegkind. De vaststelling van de meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid is voor meerderjarige pleegkinderen gelijk aan die van meerderjarige biologische kinderen.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de hoofdpersoon is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;

  • de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;

  • de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b,Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de hoofdpersoon Nederland is ingereisd. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie. Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten, wordt niet gezien als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e)alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.

Samenwoning

De hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat buiten Nederland al sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een hoofdpersoon indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de hoofdpersoon verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

5. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (imperatief)

5.1. Een ander land is verantwoordelijk (artikel 30, eerste lid sub a Vw)

In deze paragraaf wordt gesproken over ‘verzoek om internationale bescherming’, omdat Verordening (EU) nr. 604/2013 deze terminologie gebruikt (zie artikel 2, onder b, Verordening (EU) nr. 604/2013).

Het begrip ‘verzoek om internationale bescherming’ onderscheidt zich van het begrip aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van de Vw, die alleen schriftelijk met een vastgesteld model kan worden ingediend.

De vaststelling van de verantwoordelijkheid bij niet-begeleide minderjarigen

Bij het gehoor aanmeldfase vraagt de IND aan de niet-begeleide minderjarige of er gezinsleden, broers of zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn (zie artikel 6, derde en vierde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013). In dit gehoor wijst de IND de minderjarige op de mogelijkheid om herenigd te worden met zijn gezins- en of familielid dat zich wettig ophoudt in een andere lidstaat. Onder ‘wettig ophouden’ in een andere lidstaat in de zin van artikel 8, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning of op grond van een verleende verblijfsvergunning in een andere lidstaat.

Aan de hand van de door de minderjarige verstrekte informatie neemt de IND contact op met de bevoegde instantie in de andere lidstaat met als doel de minderjarige met zijn gezins- en of familielid te herenigen. De IND start het onderzoek naar gezins- en of familieleden van de niet begeleide minderjarige pas op indien er concrete aanknopingspunten zijn waaruit het verblijf van het gezins- en/of familielid in een lidstaat blijkt. De IND wijst de minderjarige op de hulp die door hem kan worden ingeroepen bij internationale organisaties bij het traceren van zijn gezins- en/of familieleden.

De IND start het onderzoek naar gezins- en of familieleden van de niet-begeleide minderjarige pas op als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling minderjarig is en in een andere lidstaat niet als meerderjarige staat geregistreerd. Het bepaalde in C1/2.2 Vc onder ‘Leeftijdsonderzoek’ is van overeenkomstige toepassing;

  • de vreemdeling heeft zijn verklaringen over familieleden zoveel als mogelijk door middel van documenten ondersteund;

  • de vreemdeling heeft concrete informatie aan de IND verstrekt over de familieleden in de andere lidstaat (voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit (huidige en voormalige) en de verblijfplaats in het betreffende land).

Waar mogelijk zet de IND DNA onderzoek in om de familieband vast te stellen. De IND stelt de gezins- en/of familieband vast met behulp van identificerende vragen, indien DNA-onderzoek niet kan plaatsvinden (er is geen afstammingsrelatie).

Het daadwerkelijk samenbrengen van de niet-begeleide minderjarige met zijn gezins- en of familieleden zal enkel plaatsvinden indien dit in het belang van het kind is. Uitgangspunt hierbij is dat het in het belang van het kind is om herenigd te worden met zijn gezins- en of familieleden. Bij de vaststelling wat in het belang van het kind is, houdt de IND rekening met de in artikel 6, derde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 genoemde factoren. Indien het samenbrengen in de andere lidstaat niet in het belang van het kind is, zal de IND het verzoek om internationale bescherming behandelen.

Individueel onderzoek

De IND behandelt het verzoek om internationale bescherming indien een andere lidstaat hierom verzoekt en voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden van artikel 8, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. De Raad voor de Kinderbescherming voert het individueel onderzoek uit waarin wordt vastgesteld dat het familielid voor de minderjarige kan zorgen, waarbij tevens wordt bezien of dit in het belang van het kind is.

Discretionaire bepalingen

De IND maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, ook al is Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet verplicht.

De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:

  • er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of

  • bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.

Voorts kan de IND op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een vreemdeling over te nemen. Doel hiervan is om familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer de andere lidstaat niet verantwoordelijk is. De betrokkenen moeten hiermee schriftelijk instemmen. De IND behandelt een verzoek van een andere lidstaat om een vreemdeling over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 terughoudend. De IND willigt een dergelijk verzoek alleen in, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat het niet herenigen van de vreemdeling getuigt van een onevenredige hardheid.

Afhankelijke personen

De IND stelt op grond van overgelegde medische stukken, verklaringen van medici en van de vreemdeling vast dat de vreemdeling zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig in Nederland verblijft. De IND beoordeelt op grond van de overgelegde informatie of een in Nederland verblijvend kind, broer, zus of ouder voor de in een andere lidstaat verblijvende vreemdeling kan zorgen. Voorwaarde is dat betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

Onder ‘wettig verblijven’ in de zin van artikel 16, lid 1, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: de vreemdeling is in het bezit van een verblijfsvergunning van de andere lidstaat of heeft de nationaliteit van de andere lidstaat.

Indien wordt voldaan aan de criteria die volgen uit artikel 16, eerste lid, van Verordening (EU) nr.604/2013 en rekening is gehouden met de voorwaarden genoemd in artikel 11, derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EC) 1560/2003, past de IND artikel 16, eerste lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 toe. Alleen in het geval van uitzonderlijke situaties wijkt de IND af van de verplichting om afhankelijke familieleden samen te brengen.

5.2. De vreemdeling is al in procedure (artikel 30, eerste lid sub c Vw)

Alvorens de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 30, eerste lid onder c Vw, wijst de IND de vreemdeling in ieder geval op de mogelijkheid om de volgende procedures in te trekken:

  • de eerdere aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de eerdere aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • het tegen de afwijzing van de aanvraag ingediende bezwaar of beroep.

6. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (facultatief)

6.1. Er is geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND beoordeelt de bescherming in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop de beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaatsvindt.

Bescherming door de autoriteiten

De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel.

Als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig van een persoon of een groep, die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar waarbij verwacht kan worden dat een meerdere van die persoon of de groep individuen kan en wil optreden tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt, moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken.

Als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van lokale autoriteiten, terwijl aangenomen kan worden dat de centrale autoriteiten in het land van herkomst van de vreemdeling bescherming willen en kunnen bieden, oordeelt de IND dat van de vreemdeling verwacht kan worden dat hij bescherming bij de centrale autoriteit in het land van herkomst zoekt.

In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.

Bescherming door internationale organisaties

Onder de voorwaarde dat de internationale organisatie de staat of een aanzienlijk deel van het grondgebied van de staat beheerst beschouwt de IND in ieder geval de volgende organisaties als internationale organisatie als bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:

  • VN;

  • NAVO.

Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard

De IND beschouwt, ter invulling van de bepaling in artikel 3.37 c, tweede lid, VV, de bescherming van de vreemdeling in ieder geval van niet-tijdelijke aard, indien er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.

Het vereiste dat volgt uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV betekent niet dat de bescherming een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.

Bewijslast

Bij de beoordeling van de mogelijkheid van bescherming moet in eerste instantie de vreemdeling zelf aannemelijk maken dat hem geen bescherming kan worden geboden. Afhankelijk van de individuele situatie van de vreemdeling en de algehele situatie in het land van herkomst kan de bewijslast meer naar de zijde van de Nederlandse overheid verschuiven.

De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:

  • de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;

  • de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen;

  • informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.

De vreemdeling hoeft niet aannemelijk te maken dat hem geen bescherming kan worden geboden, als sprake is van tenminste één van de volgende situaties:

  • uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is;

  • uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat een verzoek om bescherming bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is.

Uitzondering op deze regel is de omstandigheid dat uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren bescherming te bieden aan de vreemdeling.

Als uit algemene informatie over het land van herkomst blijkt dat bescherming niet eenvoudig kan worden verkregen, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat bescherming in zijn geval in het geheel niet kan worden verkregen. Wel kan in dat geval de algemene informatie aanleiding zijn eerder te oordelen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat bescherming niet mogelijk is.

Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, maar dit niet al uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.

Binnenlands beschermingsalternatief

Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland behoeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft en zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging kan onttrekken.

De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- en vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.

De term vluchtalternatief gebruikt de IND bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De term vestigingsalternatief gebruikt de IND bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.

De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief en verwacht van de vreemdeling dat hij zich naar dat andere gebied in het land van herkomst begeeft als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;

  • b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

  • c. van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

Ad a.

Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet bestaat, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.

Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverkort van toepassing.

Ad b.

Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied verkrijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben verkregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling acht de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.

De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.

In het landgebonden asielbeleid kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het bestaan van een vlucht- en/of vestigingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden op voorhand vaststellen dan wel uitsluiten voor:

  • asielzoekers uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of,

  • een bepaalde bevolkingsgroep.

Terugkeer naar het land van herkomst

De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst is terug geweest.

6.2. De specifieke afwijzingsgronden

6.2.1. Zonder geldige reden niet beschikbaar gehouden

De IND werpt een vreemdeling tegen dat hij niet is verschenen voor het nader gehoor als is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:

  • de IND heeft de vreemdeling voor de tweede maal opgeroepen voor het nader gehoor, om de gelegenheid te geven zich nader te verklaren over het niet-verschijnen bij het nader gehoor; en

  • de vreemdeling heeft geen geldige reden aangevoerd voor het niet-verschijnen bij het nader gehoor.

6.2.2. Niet onverwijld gemeld

De IND werpt de vreemdeling niet tegen dat hij geen geldig document voor grensoverschrijding bezit als de vreemdeling zich uit eigen beweging binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.

6.2.3. Toerekenbaar geen of onvoldoende documenten overgelegd

Het wettelijk kader met betrekking tot het toerekenbaar niet of onvoldoende overleggen van documenten staat beschreven in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw

Bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond betrekt de IND alle volgende elementen:

  • identiteit;

  • nationaliteit;

  • reisroute; en

  • asielrelaas van de vreemdeling.

Documenten die deze vier elementen onderbouwen beschouwt de IND als noodzakelijke documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vw.

Identiteit

De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort;

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Reisroute

Als documenten die de reisroute onderbouwen gelden in ieder geval:

  • documenten waarvan de vreemdeling zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland (echte, valse of vervalste documenten voor grensoverschrijding);

  • alle andere documenten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de vreemdeling heeft gevolgd.

Dit zijn alle documenten die gelden als bewijsmiddelen of indirecte bewijzen in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 en Verordening (EG) nr.1560/2003/EG.

Asielrelaas

Onder documenten die het asielrelaas onderbouwen verstaat de IND documenten ter staving van hetgeen de vreemdeling stelt te hebben meegemaakt in het land van herkomst.

Beoordeling van de toerekenbaarheid

Als de IND vaststelt dat ten aanzien van in ieder geval één van de vier elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas van de vreemdeling documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de vreemdeling, mag de IND de conclusie trekken dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten.

De vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe rekenen als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

  • de verklaringen van de vreemdeling over zijn identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas en over het ontbreken van de documenten zijn consistent, geloofwaardig, gedetailleerd en verifieerbaar;

  • deze verklaringen komen overeen met hetgeen overigens bekend is met betrekking tot de identiteit, nationaliteit, reisroute en het asielrelaas van de vreemdeling.

Onder ‘hetgeen overigens bekend is’ verstaat de IND bij het ontbreken van documenten met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in ieder geval:

  • de situatie in het land van herkomst;

  • de onderzoeksresultaten na het controleren van de registratiesystemen (registratie van de vreemdeling in Nederland en eventuele bekendheid van de vreemdeling bij andere lidstaten van de EU).

Bij het ontbreken van documenten die zien op de reisroute van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ alle informatie die betrekking heeft op reizen naar Nederland.

Het is in beginsel niet geloofwaardig dat een vreemdeling geen enkel bewijs van zijn reis over kan leggen.

Bij het ontbreken van documenten die zien op het asielrelaas van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ openbare informatie uit objectieve bron over de situatie in het land van herkomst.

Voordat kan worden overgegaan tot de beoordeling van het asielrelaas moet de IND eerst de identiteit, de nationaliteit en de reisroute van de vreemdeling zoveel mogelijk vaststellen. Als (een van) deze eerste drie elementen niet (kan) kunnen worden vastgesteld vanwege het toerekenbaar ontbreken van documenten, heeft dit ook gevolgen voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.

Verklaringen over het ontbreken van documenten na vertrek uit het land van herkomst

Als de vreemdeling documenten in Nederland verliest, of in enig ander land waar hij veilig was, is in beginsel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten.

Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent is sprake van toerekenbaar ontbreken van documenten.

Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.

6.2.4. Veilig land van herkomst en veilig derde land

De IND wijst een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, Vw respectievelijk artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, Vw als de vreemdeling afkomstig is uit of heeft verbleven in een land dat weliswaar partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de verdragen genoemd in artikel 30, onder d, Vw, maar waarvan uit feiten van algemene bekendheid is gebleken dat dit land de verdragsverplichtingen niet nakomt.

Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar de vreemdeling heeft verbleven ten aanzien van de vreemdeling zijn verdragsverplichting niet nakomt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling gedeelde bewijslast, namelijk:

  • de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar hij heeft verbleven de verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;

  • de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar de vreemdeling heeft verbleven in de praktijk de verdragsverplichtingen nakomt.

De IND neemt in ieder geval in de volgende situaties aan dat een land van herkomst of een derde land zijn verdragsverplichtingen niet nakomt:

De IND wijst een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, Vw als niet vaststaat dat de vreemdeling daadwerkelijk wordt toegelaten tot het veilige derde land en daar zal zijn gevrijwaard van refoulement.

Doorreis en verblijf

De IND wijst de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen af op grond van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw als de vreemdeling heeft verbleven in een veilig derde land. Deze regel is niet van toepassing als de vreemdeling het veilige derde land is doorgereisd zonder daar te verblijven. Er is sprake van verblijf van de vreemdeling in een veilig derde land als uit objectieve feiten of omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om naar Nederland te reizen.

De IND neemt in ieder geval aan dat een vreemdeling geen intentie had om naar Nederland te reizen, als de vreemdeling gedurende twee weken of langer in een veilig derde land heeft verbleven.

Deze regel gaat niet op als uit objectieve feiten of omstandigheden (bijvoorbeeld uit documenten) blijkt dat de vreemdeling in het land van herkomst wel de intentie had om naar Nederland te reizen.

6.2.5. Land van eerder verblijf

Nadat de IND heeft vastgesteld dat artikel 31, tweede lid, onder h Vw niet van toepassing is, onderzoekt de IND of er een ‘land van eerder verblijf’ is, welk derde land de vreemdeling toe laat totdat hij in een ander land duurzame bescherming heeft gevonden. De IND wijst de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i Vw, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is vanuit zijn land van herkomst niet rechtstreeks naar Nederland gekomen en had voor zijn komst bescherming tegen refoulement in een derde land of had daar bescherming kunnen hebben;

  • de vreemdeling verbleef of had kunnen verblijven in het derde land onder lokaal als normaal aan te merken omstandigheden.

  • de IND heeft vastgesteld dat het derde land de vreemdeling toelaat totdat hij in een ander land duurzame bescherming heeft gevonden. De wedertoelating moet blijken uit een schriftelijke verklaring van het land van eerder verblijf, of uit andere bronnen.

Vaststelling land van eerder verblijf

De IND stelt vast dat er een land van eerder verblijf is, als uit objectieve feiten of omstandigheden blijkt dat de vreemdeling voordat deze in Nederland aankwam in een derde land heeft verbleven en daar niet de intentie had om naar Nederland te reizen.

De IND concludeert dat de vreemdeling geen intentie had tot doorreis naar Nederland indien er sprake is van een van de situaties zoals beschreven in paragraaf C2/6.2.4 Vc onder ‘doorreis en verblijf’.

Duurzame bescherming in het land van eerder verblijf

De IND stelt vast dat de vreemdeling in ieder geval door het derde land duurzaam wordt beschermd tegen refoulement wanneer het land van eerder verblijf partij is bij het Vluchtelingenverdrag en dit verdrag naleeft.

Indien het land van eerder verblijf geen partij is bij het Vluchtelingenverdrag of dit verdrag niet te goeder trouw naleeft, dan is sprake van duurzame bescherming indien sprake is van één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling in het land van eerder verblijf beschikt over een geldige verblijfstitel die naar zijn aard duurzame bescherming biedt tegen terugzending;

  • de IND aantoont dat de vreemdeling een verblijfstitel kan verkrijgen;

  • de vreemdeling langdurig verbleven heeft in het derde land, zonder dat hij een geldige verblijfstitel heeft gehad.

De IND stelt bij het tegenwerpen van land van eerder verblijf altijd vast dat de vreemdeling toegang zal krijgen tot het grondgebied van het betreffende land.

De IND werpt het land van eerder verblijf niet aan de vreemdeling tegen in ieder geval de volgende situaties:

  • de vreemdeling beschikt over een verblijfstitel voor het land van eerder verblijf die naar zijn aard tijdelijk is, tenzij deze verblijfstitel uitzicht biedt op langer rechtmatig verblijf;

  • een eerdere asielaanvraag in het land van eerder verblijf is afgewezen, terwijl tegen de afwijzing geen beroepsmogelijkheid meer open staat.

Het vereiste dat er geen beroep meer open mag staan tegen het afwijzende besluit stelt de IND niet, indien de vreemdeling aantoont dat er feitelijk geen beroepsmogelijkheid bij een onafhankelijke rechter is.

6.2.7. Openbare orde of nationale veiligheid

Algemeen

Bij de beoordeling van een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

De IND beoordeelt of van het beleid moet worden afgeweken, indien de vreemdeling bijzondere omstandigheden aanvoert. Door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden mogen geen verband houden met het door hem gepleegde strafbare feit. Bij de toetsing van de bijzondere omstandigheden weegt de IND het risico op recidive mee. Het ontbreken van risico op recidive vormt geen reden voor de IND om af te wijken van het beleid.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

Openbare orde als de vreemdeling een verdragsvluchteling is

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling, die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voort bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw;

  • de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’.

Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd;

  • het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste 24 maanden.

De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.

De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:

  • de aard van het misdrijf;

  • de opgelegde straf.

De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).

De IND neemt een gevaar voor de gemeenschap aan in alle volgende gevallen:

  • drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;

  • brandstichting:

  • mensenhandel;

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven;

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels.

De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap of nationale veiligheid als bedoeld in artikel 3.105 onder d Vb:

  • indien deze in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten, en;

  • die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.

De IND beoordeelt of de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden aannemelijk maken dat in zijn geval geen sprake is van gevaar voor de gemeenschap. Indien de vreemdeling aanvoert dat de laatste veroordeling lang geleden heeft plaatsgevonden en dat hij sindsdien zich niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit, hanteert de IND een verjaringstermijn van twintig jaren.

Paragraaf B1/4.4 ten aanzien van verjaring van misdrijven is in dit verband van overeenkomstige toepassing.

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die heeft aangetoond een risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, mag door de IND worden afgewezen, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’.

Er is sprake van een ernstig misdrijf indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste achttien maanden;

  • in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.

De IND mag een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.

Paragraaf B1/4.4 ten aanzien van verjaring van misdrijven is hier van overeenkomstige toepassing.

De IND werpt een veroordeling voor een ernstig misdrijf niet voor altijd aan de vreemdeling tegen. Er geldt een verjaringstermijn van tien jaren.

Na verjaring van het misdrijf stuurt de IND stuurt de vreemdeling een brief met een uitnodiging tot het aanvragen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, De IND willigt deze aanvraag in op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden:

  • het misdrijf is verjaard;

  • de vreemdeling komt niet in aanmerking komt voor een andere verblijfsvergunning.

Het betreft in dat geval op grond van artikel 3.5, derde lid, Vb een tijdelijk verblijfsrecht.

6.2.8. Artikel 1F, Vluchtelingenverdrag

6.2.8.1. Artikel 1F aanhef en onder a, Vluchtelingenverdrag

De IND mag ‘misdrijven tegen de vrede’ in ieder geval tegenwerpen aan de hoogste civiele of militaire leidinggevenden in een land.

De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:

  • de aard van de handeling, en;

  • de omvang van de gevolgen van de handeling.

6.2.8.2. Artikel 1F aanhef en onder b, Vluchtelingenverdrag

Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, indien aan alle volgende voorwaarde is voldaan:

  • er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;

  • de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en

  • het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.

De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:

  • mishandeling;

  • drugshandel;

  • roofovervallen;

  • brandstichting.

De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F (b):

  • moord;

  • doodslag;

  • verkrachting;

  • oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;

  • foltering;

  • genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;

  • slavernij en slavenhandel;

  • misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.

Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F (b) niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter en waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:

6.2.8.3. Artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag

Onder de doelstellingen van de VN wordt verstaan: de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. Onder de beginselen van de VN wordt verstaan: artikel 2 van het Handvest van de VN van 1945.

De volgende handelingen zijn in ieder geval in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN:

  • handelingen die expliciet zijn genoemd als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN; en

  • misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof.

Om de vreemdeling verantwoordelijk te kunnen houden voor misdrijven die vallen onder artikel 1F (c) beoordeelt de IND:

  • of de functionele of feitelijke verantwoordelijkheid van de vreemdeling op een dusdanig niveau ligt dat deze geacht mag worden zich van de plaats van de staat binnen de internationale gemeenschap bewust te zijn, of:

  • of uit de persoonlijke achtergrond van de vreemdeling blijkt dat hij kennis heeft of had moeten hebben van de doelstellingen of beginselen van de VN.

6.2.8.4. Bewijslast en verantwoordelijkheid

Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.

Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).

‘Knowing participation’

Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;

  • b. de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is;

  • c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.

Er wordt door de IND geen ‘knowing participation’ aangenomen voor misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, indien de vreemdeling ten tijde van het plegen van de misdrijven nog niet de leeftijd van vijftien jaren had bereikt.

Indien de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was, betrekt de IND alle feiten en omstandigheden bij haar onderzoek om vast te stellen of de vreemdeling weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.

Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was en als soldaat in een leger heeft gediend, worden in ieder geval de volgende omstandigheden door de IND meegewogen:

  • de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de indiensttreding;

  • of de vreemdeling vrijwillig of gedwongen in dienst is getreden;

  • de consequenties bij weigering van indiensttreding. In dit verband hanteert de IND het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt. De IND beoordeelt of van de vreemdeling als minderjarige verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te gaan;

  • of er ten tijde van de indiensttreding van de vreemdeling gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de mogelijkheid om tot een afgewogen keuze te komen hebben aangetast;

  • de lengte van de periode dat de vreemdeling als minderjarige, jonger dan vijftien jaren werkzaam is geweest binnen het leger;

  • de aanwezigheid van mogelijkheden voor de vreemdeling om eerder te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;

  • of de vreemdeling de misdrijven gepleegd heeft onder invloed van drugs en/of medicatie waartoe hij gedwongen was tot inname; en

  • of er binnen het leger waar de vreemdeling in dienst was bevorderingen plaatsvonden op grond van goede prestaties.

‘Personal participation’

Er is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;

  • b. de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;

  • c. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd;

  • d. de vreemdeling behoort tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgt.

Ad c.

De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, indien zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

  • de bijdrage heeft een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf, en;

  • het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.

Ad d.

De IND toetst of er sprake is van een ‘significante uitzondering’ zoals beschreven in de subparagraaf ‘bewijslast en verantwoordelijkheid’(‘knowing participation’).

6.2.8.5. Persoonlijke vrijwaren van verantwoordelijkheid

Handelen op bevel

De IND toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome, inzake het Internationaal Strafhof voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van de vreemdeling, indien hij heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere.

Dwang

Indien de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:

  • er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;

  • er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;

  • de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad;

  • de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.

Zelfverdediging

Wanneer de vreemdeling aanvoert uit zelfverdediging misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag te hebben gepleegd, wordt deze niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien er sprake is van in ieder geval een van de volgende situaties:

  • er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde bedreiging;

  • de bedreiging waartegen de vreemdeling zich stelt te hebben verdedigt weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf;

  • het moet voor de vreemdeling duidelijk zijn geweest dat het door hem begane misdrijf de dreiging niet had kunnen afwenden; of

  • de vreemdeling heeft niet slechts één misdrijf gepleegd, maar heeft gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd.

6.2.8.6. Duurzaamheid en proportionaliteit

Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:

  • a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,

  • b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.

Ad a.

De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM;

  • vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.

Ad b.

De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.

Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond, en de vreemdeling niet in aanmerking komt van een verblijfsvergunning, nodigt de IND de vreemdeling uit een verblijfsvergunning regulier aan te vragen. De IND willigt deze aanvraag in op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb. Het betreft in dat geval op grond van artikel 3.5, vierde lid, Vb een tijdelijk verblijfsrecht.

6.2.8.7. Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND verleent op grond van de artikelen 3.77 en 3.107 Vb geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan gezinsleden van een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, tenzij deze gezinsleden op zelfstandige gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.

De IND werpt de contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet tegen aan een gezinslid, indien de gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk verbroken is. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan indien blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op enige wijze gebruik blijft maken van de voorzieningen van het gezinslid.

De contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;

  • b. het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken;

  • c. het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.

Ad a.

Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken, geldt voor alle gezinsleden de datum van eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van het hier langst verblijvende gezinslid als aanvang van de termijn. De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen telt hiervoor niet mee.

6.2.9. Europese lijst van veilige landen van herkomst

De Raad van de Europese stelt een gemeenschappelijke lijst op van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd. Het feit dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat op deze lijst is geplaatst, is niet voldoende om de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel af te wijzen. De vreemdeling mag feiten en omstandigheden aanvoeren om aan te tonen dat het veilige land van herkomst in zijn geval niet veilig is. Indien de vreemdeling zich niet op dergelijke omstandigheden beroept of dergelijke omstandigheden niet aannemelijk worden geacht, kan de aanvraag worden afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder l, Vreemdelingenwet.

7. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Arbeidsmarktbeperking

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de arbeidsmarktbeperking: “Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist”.

Geldigheidsduur

Voor de bepalingen over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 3.105, eerste lid, Vb.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar, tenzij zich één van de gronden van artikel 32 Vw voordoet, van de vreemdeling die vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van artikel 8, onder c, Vw, maar niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

8. Verlenging en intrekking verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

8.1. De vreemdeling heeft onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid

Met het intrekken of niet-verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest.

Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.

Ambtshalve toets

Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie verder paragraaf C1/3 Vc onder het kopje ambtshalve toets).

Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie verder paragraaf C1/3 Vc onder het kopje ambtshalve toets), met dien verstande dat in dat geval de ambtshalve beoordeling uitsluitend plaatsvindt indien de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.

8.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag blijkt alsnog van toepassing

Het gestelde in paragraaf C2/6.2.8 Vc is van toepassing.

De IND brengt geen voornemen uit tot intrekking of weigering van verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de vaststelling dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag juncto artikel 31, tweede lid, onder k Vw van toepassing is, voordat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld tijdens een gehoor op deze vaststelling te reageren. Dit gehoor wordt uitgevoerd door een ambtenaar van de IND, die gespecialiseerd is in de materie van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/8.1 onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

8.3. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Algemeen

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

In C2/6.2.7 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105c, tweede lid, onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook sprake van een bijzonder ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 24 maanden bedraagt.

Een omstandigheid die tot de conclusie kan leiden dat de hiervoor bedoelde vreemdeling geen gevaar vormt voor de gemeenschap, is een aanzienlijk tijdsverloop sinds het uitzitten van de straf zonder dat recidive heeft plaatsgevonden.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Internationale instrumenten zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder a Vb zijn onder andere:

  • het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest);

  • Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

In C2/6.2.7 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook is sprake van een ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 18 maanden bedraagt.

De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw

Artikel 3.86 Vb is van toepassing.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en

  • de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op vervolging; en

  • de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/6.2.7 is van toepassing.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:

  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en

  • de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM; en

  • de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/6.2.7 is van toepassing.

In afwijking van vorenstaande trekt de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw wel in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, als de verblijfsvergunning op grond van artikel 28, eerste lid, onder d Vw, ambtshalve is verleend. Als de vreemdeling meent dat hij in zijn land van herkomst een risico loopt op vervolging of een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, dan kan hij daartoe een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

De IND past bovenstaande beleidsregels overeenkomstig toe in het geval de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder c of d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.

Gevaar voor de nationale veiligheid

Paragraaf B1/4.4 Vc (‘nationale veiligheid’) is van overeenkomstige toepassing.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/8.1 onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

8.4. De grond voor verlening is komen te vervallen

Algemeen

Als de IND vaststelt dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is komen te vervallen en de wijziging van de omstandigheden ingevolge artikel 3.37e VV een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter hebben onderzoekt de IND in ieder geval:

Als tenminste één van deze omstandigheden zich voordoet, trekt de IND de verblijfsvergunning niet in.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.

Ambtshalve toets

Paragraaf C2/8.1 onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.

Dwingende redenen

Ingevolge artikel 3.37e VV komt de vreemdeling in aanmerking voor dit beleid indien hij voldoet aan beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en,

  • b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.

Ad a.

De IND beschouwt de volgende daden als zodanig:

  • verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en,

  • getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.

Ad b.

De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt hiertoe naar de huidige situatie of daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.

Wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst

De IND geeft in het landgebonden asielbeleid aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37e VV.

Vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst

Het enkele feit dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst is niet voldoende voor de IND om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of niet te verlengen.

Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, indien een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, niet in, indien de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw in op grond van artikel 32, eerste lid, onder e Vw juncto artikel 3.106 Vb als de huwelijks- of gezinsband is verbroken.

De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in B7/3.1 en B7/3.2.1.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsgunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.

Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.

8.5. De vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland gevestigd

De definitie van de intrekkingsgrond zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw is uitgewerkt in paragraaf B1/6.2.1 Vc.

De intrekkingsgrond bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw wordt niet toegepast op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zijn land een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.

Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder d, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kon worden vastgesteld.

9. Rechtsmiddelen

Voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten als deze binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit is ingediend. Voor de gevallen waarin een verzoek om voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht wordt verwezen naar paragraaf B1/7.3 Vc.

Een interim measure van het EHRM, een zogenoemde Rule 39, wordt gelijk gesteld met een toegewezen voorlopige voorziening.

Klachten bij internationale instanties

De internationale instanties waar een met uitzetting bedreigde vreemdeling zich tot kan wenden zijn:

  • het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof houdt toezicht op de naleving van het EVRM;

  • het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);

  • het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Internationale Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Deze instanties worden aangeduid als ‘toezichthoudend orgaan’.

De DT&V mag de vreemdeling uit Nederland uitzetten als het toezichthoudend orgaan geen verzoek doet aan Nederland om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling, in afwachting van de uitspraak op de klacht van de vreemdeling bij dat toezichthoudend orgaan. De DT&V kan de vreemdeling in vreemdelingenbewaring stellen om de gedwongen terugkeer uit Nederland te bevorderen.

De DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten.

Als uitzondering op de regel dat de DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten, kan de DT&V kan weigeren te voldoen aan een verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten:

  • als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in AC Schiphol; en

  • aan de vreemdeling in het kader van de grensbewaking de vrijheidsbenemende maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd.

De DT&V moet nagaan of er omstandigheden zijn die aanleiding vormen het verzoek te honoreren.

Als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse staat op grond van Rule 39 verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland op te schorten, mag de DT&V de vreemdeling niet uitzetten.

De DT&V betrekt bij de beoordeling van het verzoek van een toezichthoudend orgaan de omstandigheid dat:

  • de vreemdeling strafbare feiten heeft gepleegd;

  • de vreemdeling opeenvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning heeft gedaan met het doel om de uitzetting te vertragen. Dit zijn aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel of regulier die de IND als herhaalde aanvragen aanmerkt als bedoeld in artikel 3.1 Vb.

Als de DT&V het verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten honoreert, heft de DT&V de eventuele vreemdelingenbewaring van de vreemdeling op.

Als het toezichthoudend orgaan als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als sprake is van aspecten als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De DT&V zal de vreemdeling niet uitzetten als de IND geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend aan de vreemdeling.

C3. Moratoria

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in die gelden bij toepassing van:

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 43, 45, vierde en vijfde lid, 71, lid 2, en artikel 82, lid 2, Vw.

2. Besluitmoratorium

In artikel 43 Vw staan de redenen vermeld op grond waarvan de Minister kan besluiten een besluitmoratorium in te stellen voor bepaalde categorieën vreemdelingen. Indien het besluitmoratorium is ingegeven door de situatie in het land van herkomst, houdt het moratorium in dat voor de in het besluit genoemde categorieën vreemdelingen geen inhoudelijke beslissingen worden genomen. De Minister publiceert het besluit tot instelling van een besluitmoratorium in de Staatscourant. Het besluit van de Minister geeft in ieder geval aan:

  • op welk moment het besluitmoratorium (in algemene zin) van kracht wordt;

  • op welke datum het besluitmoratorium zal eindigen;

  • met welke termijn de individuele beslistermijnen worden verlengd.

De IND verlengt de beslistermijn voor de vreemdeling met het maximum van één jaar en geeft aan de vreemdeling aan op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt. In de gevallen waarin het besluitmoratorium in algemene zin voor een kortere periode dan een jaar is vastgesteld, blijft het mogelijk om de individuele beslistermijn voor de vreemdeling met het maximum van één jaar te verlengen.

De IND neemt ondanks het besluitmoratorium in ieder geval een beslissing nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de volgende situaties:

Als de individuele beslistermijn eindigt, moet de IND een besluit nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar de stand van zaken op het moment van het nemen van de beslissing, ook als het algemeen afgekondigde besluitmoratorium op dat moment nog van kracht is.

3. Vertrekmoratorium

De vreemdeling die onder de werking van het vertrekmoratorium valt, maar geen opvang of voorzieningen meer heeft, kan deze verkrijgen door zich in persoon te melden bij AC Ter Apel. De vreemdeling hoeft geen aanvraag in te dienen voor opvang of voorzieningen. Evenmin hoeft de vreemdeling een aanvraag in te dienen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND verstrekt een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ aan de vreemdeling.

De vreemdeling heeft geen recht op opvang en andere voorzieningen als artikel 31, tweede lid, onder k, Vw van toepassing is. Elke veroordeling wegens een misdrijf is voldoende om de opvang te onthouden.

De vreemdeling valt niet onder de werking van het vertrekmoratorium als de vreemdeling aantoonbaar uit Nederland is vertrokken na de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan in ieder geval blijken uit de volgende situaties:

  • een lidstaat heeft een verzoek tot terugname of overname op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 ingediend bij Nederland;

  • er is sprake van een geëffectueerde of gefaciliteerde terugkeer;

  • er heeft een overdracht plaatsgevonden op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013;

  • er is een hitmelding in EURODAC.

Wanneer het vertrekmoratorium eindigt, eindigt het recht op opvang en voorzieningen van rechtswege.

C4. Tijdelijke bescherming

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in paragraaf, die gelden bij de toepassing van richtlijn 2001/55 (tijdelijke bescherming). Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 1, onder n, Vw, artikel 1, onder o, Vw, artikel 45, lid 6, Vw en artikel 3.1a, Vb.

2. Tijdelijke bescherming

De Raad van de EU kan op grond van richtlijn 2001/55 besluiten een nader omschreven groep vreemdelingen voor een bepaalde periode tijdelijke bescherming te verlenen. De IND biedt een vreemdeling die in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55, in Nederland de mogelijkheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. De vreemdeling van wie de opvang op grond van de meeromvattende beschikking is beëindigd hoeft geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen, als de vreemdeling zich op het moment waarop tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55 wordt ingesteld nog in Nederland bevindt.

De IND moet beoordelen of de vreemdeling onder Richtlijn 2001/55 valt en moet de voor die beoordeling noodzakelijke gegevens registreren. De IND verlengt de beslistermijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de duur van de tijdelijke bescherming.

De IND is bevoegd een beslissing te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voordat de termijn voor de tijdelijke bescherming is beëindigd.

De vreemdeling, die meent in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming conform richtlijn 2001/55, meldt zich bij een AC met het verzoek om onder de werking van het vertrekmoratorium te worden gebracht. De IND stelt vast of de vreemdeling onder de regeling van tijdelijk bescherming valt. De vreemdeling heeft het recht op opvang zolang de tijdelijke bescherming van kracht is. Voor de beleidsregels met betrekking tot tijdelijke bescherming wordt verwezen naar hoofdstuk C3 Vc.

C5. Verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen, die gelden:

  • ten aanzien van de procedureregels van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 2);

  • bij de afwijzingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 3);

  • bij de intrekkingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 4).

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 33, 34, 35, 40, 41, 42, eerste lid, 44, vierde en vijfde lid, en 45 Vw, de artikelen 3.107a Vb, 3.108 Vb, 3.116, en 3.118 Vb, en de artikelen 3.41 en 3.47 VV.

2. Procedurele regels verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

De vreemdeling kan niet eerder dan vier weken voordat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen.

De vreemdeling moet de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:

  • de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en

  • deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.

De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen.

Als de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

De IND past de artikelen 3.113 Vb en 3.114 Vb niet toe op de behandeling van een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De IND toetst hierbij of de vreemdeling aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend op of na 1 januari 2005.

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend voor 1 januari 2005, dan geldt het inburgeringsvereiste niet en toetst de IND niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb. Zie C2/7 met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.

Arbeidsmarktaantekening

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: “Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist”.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/8 Vc.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.

Voor de beleidsregels met betrekking tot de ontheffingsgrond als bedoeld in artikel 3.107a, tweede lid, onder b, Vb (‘het inburgeringsvereiste’) is paragraaf B1/4.7 Vc van overeenkomstige toepassing.

4. Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

C2/8 is van toepassing.

De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in op grond van artikel 35, eerste lid, onder b Vw als wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid onder b Vw en aan artikel 3.86 Vb.

In aanvulling op paragraaf C2/ 8 Vc kan de IND een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook intrekken op grond van artikel 35, eerste lid onder c Vw als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b Vw.

C6. Verdrag inzake de verantwoordelijkheid voor vluchtelingen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in paragraaf, die gelden bij de toepassing van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Trb 1982, 24). Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van deze overeenkomst.

2. Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Een staat die partij is bij de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Trb 1982, 24) kan Nederland informeren dat die staat de verantwoordelijkheid van de vluchtelingenstatus heeft overgenomen en de vreemdeling zich in die staat kan vestigen.

De IND:

De IND zendt de beschikking in drievoud naar de Nederlandse ambassade in de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt.

De Nederlandse ambassade:

  • 1. reikt een exemplaar van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit of zendt een exemplaar van de beschikking naar het bij de ambassade laatst bekende adres van de vreemdeling;

  • 2. zendt een exemplaar van de beschikking aan de autoriteiten van de Staat die de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling overneemt;

  • 3. voorziet een exemplaar van de beschikking van een aantekening omtrent de datum en de wijze van uitreiking en zendt dit exemplaar terug aan de IND.

Een vreemdeling die een beroep doet op de Overeenkomst en nog niet in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel of regulier, kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd indienen op de wijze als bedoeld in paragrafen C1 en B1/3.3 Vc. De IND stelt de ambassade in Nederland van de staat waar de vreemdeling heeft verbleven op de hoogte van het overnemen van verantwoordelijkheid over de vreemdeling als de IND de vreemdeling in het bezit stelt van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of regulier voor bepaalde tijd.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bezit, stelt de IND in het dossier zowel elektronisch als fysiek een aantekening dat de vreemdeling Verdragsvluchteling is.

De IND stelt deze vreemdeling in de gelegenheid een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling eindigt.

C7. Landgebonden beleid

1. Landgebonden asielbeleid algemeen

Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend.

Een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land wordt betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.

Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.

De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/2 Vc.

Afwijzingsgronden

De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onthouden, indien de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc zich voordoen.

2. Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan

2.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:

  • onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD

  • de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:

    • a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;

    • b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;

    • c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;

    • d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;

    • e. alle commandanten van een ferq’a; en

    • f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat.

  • hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978–1996:

    • a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;

    • b. de Riasat-e-Makhsous;

    • c. de Operatifi-ye Mahabas.

2.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

2.3.2. Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen als risicogroep:

  • a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;

  • b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;

  • c. Lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (hierna: LHBT’s).

2.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

2.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Afghanistan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

2.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;

  • b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;

  • c. LHBT’s.

ad b.

De IND beschouwt Shiitische moslims gelet op hun situatie in Afghanistan niet als een kwetsbare minderheidsgroep.

De IND beschouwt Afghaanse vreemdelingen die een andere religie dan de islam aanhangen, als een kwetsbare minderheidsgroep, ongeacht uit welk gebied in Afghanistan zij afkomstig zijn.

Een vreemdeling die zich in Nederland heeft bekeerd, komt op grond van de beleidsregels over kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, uitsluitend indien de vreemdeling:

  • afkomstig is uit een gebied in Afghanistan waar hij tot een religieuze minderheid is gaan behoren;

  • in Afghanistan problemen heeft ondervonden om andere redenen dan de nieuwe religie.

2.4.4. Individuele kenmerken

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, indien uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.

2.4.5. Alleenstaande vrouwen

De IND acht het aannemelijk dat alleenstaande vrouwen uit Afghanistan bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

Een Afghaanse vrouw wordt als alleenstaand aangemerkt als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Afghanistan geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en,

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Afghanistan niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad. 2.

De IND beschouwt de gezinsband in elk geval als verbroken, indien:

  • de Afghaanse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin;

  • de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

Uitzondering op de regel dat een alleenstaande Afghaanse vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat bescherming op grond van haar alleenstaande status niet nodig is.

2.5. Bescherming

2.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het slechts voor Afghaanse vreemdelingen afkomstig uit Kaboel mogelijk om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten. De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel de mogelijkheid om bescherming te krijgen.

De IND acht het voor de volgende categorieën afkomstig uit Kaboel niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is bescherming te krijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die in Kaboel tot een etnische of religieuze minderheid behoren;

  • LHBT’s;

  • alleenstaande vrouwen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.

2.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt ten aanzien van Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief aan in Kaboel. De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.

De IND acht geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig voor de volgende categorieën:

  • vreemdelingen die behoren tot een groep die in Kaboel een etnische of religieuze minderheid is;

  • LHBT’s;

  • alleenstaande vrouwen;

  • minderjarigen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.

2.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

2.8. Bijzonderheden

Verwesterde vrouwen

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3. Het asielbeleid ten aanzien van Angola

3.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

3.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Angola is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

4. Het beleid ten aanzien van Armenië

4.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

4.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Armenië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

4.8. Bijzonderheden

De IND beoordeelt of in de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder i, Vw aan de hand van de vraag of de vreemdeling, onder andere:

  • het staatsburgerschap bezit van één van de republieken van de voormalige Sovjet-Unie; of

  • rechtmatig verblijf heeft (gehad) in één van de republieken van de voormalige Sovjet-Unie.

De algemene voorwaarden in paragraaf C2/6.2.5 Vc zijn van toepassing.

5. Het asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan

5.4. Foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

5.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Azerbeidzjan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

5.4.4. Bijzonderheden

De vreemdeling kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan;

  • de vreemdeling heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit en is gehuwd met of onderhoudt een duurzame relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.

Om in aanmerking te komen voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden uitsluitend alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de periode tussen 1988 en 1992 Azerbeidzjan heeft verlaten;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de op dat moment heersende oorlogssituatie reden is geweest voor het vertrek;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt geen andere nationaliteit te hebben verkregen;

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene uitgangspunten van het beleid, zoals vermeld in paragraaf C2/3 Vc.

5.5. Bescherming

5.5.1. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Een vlucht- of vestigingsalternatief is aanwezig in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorny Karabach;

  • de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit Nagorny Karabach, terwijl hij na zijn vertrek uit Nagorny Karabach zonder problemen in het hoofdgebied van Azerbeidzjan heeft verbleven.

Een vlucht- of vestigingsalternatief is aanwezig in Nagorny Karabach:

  • voor de vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep afkomstig uit Azerbeidzjan;

  • de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit het hoofdgebied van Azerbeidzjan, terwijl hij na zijn vertrek uit Azerbeidzjan zonder problemen in Nagorny Karabach heeft verbleven.

De IND acht het tenminste voor de volgende categorieën vreemdelingen niet aannemelijk dat zij bescherming verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • de vreemdeling, van wie de IND heeft geoordeeld dat hij op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de vreemdeling behorend tot de Armeense bevolkingsgroep uit Nagorny Karabach, van wie de IND heeft geconcludeerd dat hij in Nagorny Karabach te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. De vervolging moet uitgaan van de Armeens-Karabachse autoriteiten;

  • de vreemdeling met de Azerbeidjaanse nationaliteit, die gehuwd is met of een duurzame relatie onderhoudt met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.

Bovenstaande beleidsregels zijn ook geldig voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.

5.5.2. Buitenlands vestigingsalternatief in Armenië

Etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan hebben een buitenlands vestigingsalternatief in Armenië, tenzij:

  • de IND oordeelt dat de vreemdeling, op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de vreemdeling uit Azerbeidzjan een gemengde (huwelijks)relatie onderhoudt met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep;

  • de vreemdelingen afkomstig uit Azerbeidzjan van niet-etnisch Armeense afkomst is.

5.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Azerbeidzjan in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

6. Het asielbeleid ten aanzien van Bosnië Herzegovina

6.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

6.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Bosnië Herzegovina is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

6.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Bosnië Herzegovina is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

6.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Bosnië Herzegovina geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

7. Het asielbeleid ten aanzien van Burundi

7.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

7.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Burundi is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

7.5. Bescherming

7.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorie niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

7.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.

Voor Burundi geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

8. Het asielbeleid ten aanzien van China

8.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

8.3.3. Tibetanen die te maken kunnen hebben met repressie

Tibetanen kunnen te maken hebben met repressie in China, als zij:

  • a. als advocaat, politiek activist of blogger actief zijn geweest;

  • b. verdacht worden van separatistische sympathieën;

  • c. steun hebben betuigd aan de dalai lama in China, of daarvan verdacht worden;

  • d. te maken hebben gehad met religieuze activiteiten die door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid;

  • e. om andere redenen de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten hebben getrokken dan wel zullen trekken en de overheid deze zien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid.

Indien een vreemdeling uit Tibet aannemelijk maakt dat hij tot een of meerdere van deze groepen behoort, komt deze in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

8.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan een vreemdeling uit Tibet die aannemelijk heeft gemaakt dat hij illegaal China is uitgereisd.

8.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In China is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

9. Het beleid ten aanzien van Colombia

9.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

9.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Colombia is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

In de regio Valle del Cauca is sprake van een gewapend conflict in de zin van dit artikel. Er is in de regio Valle del Cauca geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin iedere burger bij terugkeer enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM loopt.

9.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Colombia is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

9.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Colombia in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

10. Het asielbeleid ten aanzien van Congo DRC (Democratische Republiek Congo)

10.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

10.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Congo DRC is uitsluitend sprake van een uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc in:

  • de provincies Noord- en Zuid-Kivu;

  • de regio’s Haut- en Bas-Uélé.

Voor vreemdelingen van Congolese nationaliteit, afkomstig uit de provincies Noord- en Zuid-Kivu en de regio’s Haut-en Bas Uélé, is een vestigingsalternatief aanwezig in Kinshasa, indien de vrees een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU (zie verder paragraaf C7/10.5.2 Vc).

10.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Congo DRC is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

10.5. Bescherming

10.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • homoseksuelen, lesbiënnes, biseksuelen en transseksuelen (LHBT);

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

10.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt voor Congo DRC geen vlucht- of vestigingsalternatief aan, indien de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees voor vervolging heeft.

De IND neemt voor Congo DRC een vestigingsalternatief aan in Kinshasa voor de vreemdeling afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 is vermeld dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, indien de vrees van de vreemdeling niet gebaseerd is op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar alleen een gevolg is van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc.

11. Het asielbeleid ten aanzien van Eritrea

11.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

11.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Eritrea is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

11.4.4. Dienstplichtigen en deserteurs

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn gedeserteerd.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun dienstweigering of dienstplichtontduiking in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan.

11.4.5. Illegale en legale uitreis

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling met de Eritrese nationaliteit, die illegaal Eritrea is uitgereisd.

De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling van Eritrese nationaliteit die Eritrea op legale wijze (met geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum) heeft verlaten, afwijzen.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling van Eritrese nationaliteit die Eritrea op legale wijze (met geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum) heeft verlaten, indien de vreemdeling individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aanmerkelijk langer in het buitenland heeft verbleven dan was beoogd voor het doel waarvoor de Eritrese autoriteiten een uitreisvisum hebben afgegeven.

11.5. Bescherming

11.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun geloofsovertuiging gegronde vrees voor vervolging te hebben;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, tenzij uit individuele verklaringen of algemene bron gebleken is dat wel bescherming kan worden ingeroepen; en

  • LHBT’s.

11.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht geen vestigingsalternatief in Eritrea aanwezig voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

11.8. Bijzonderheden

Gedwongen terugkeer van Eritrese vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. Aangenomen wordt dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.

Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met toestemming van de Eritrese autoriteiten, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep zal dan ook niet op voorhand worden aangenomen dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van een schending van artikel 3 EVRM.

12. Het asielbeleid ten aanzien van Guinee

12.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

12.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Guinee is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

12.5. Bescherming

12.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis;

  • homoseksuelen.

12.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Guinee geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13. Het asielbeleid ten aanzien van Irak

13.1. Besluitmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt een besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim (Kirkuk), Diyala en Babil.

13.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De IND neemt in ieder geval ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/6.2.8 Vc aan:

  • hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:

    • a. de Algemene Inlichtingendienst;

    • b. de Militaire Inlichtingendienst;

    • c. de Speciale Veiligheidsdienst;

    • d. de Algemene Veiligheidsdienst; en

    • e. de Militaire Veiligheidsdienst;

  • officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.

13.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

13.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Iraakse vreemdelingen met een homoseksuele of biseksuele geaardheid en transgenders (verder: LHBT’s) als groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

13.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

13.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen gebied waar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

13.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Irak is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

13.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende groepen als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. Christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • b. Mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • c. Yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • d. Joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • e. Shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • f. Kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • h. Turkmenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak.

Ad g.

Een Iraakse vrouw wordt als alleenstaand aangemerkt als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden beschouwd of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad 2.

De IND beschouwt de gezinsband in elk geval als verbroken, indien:

  • de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin;

  • de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

13.5. Bescherming

13.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in beginsel niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal-en Zuid-Irak. De IND acht het wel mogelijk voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

13.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel, met inachtneming van de voorwaarden die volgen uit artikel 3.37 d VV of een vlucht- of vestigingsalternatief binnen Irak kan worden tegengeworpen.

13.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Irak geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

13.7. Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Irak geldt een besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim (Kirkuk), Diyala en Babil.

13.8. Bijzonderheden

Fayli-Koerden

De IND beschouwt Fayli-Koerden van wie de Iraakse nationaliteit is ontnomen tijdens het regime van Saddam Hoessein, niet als staatloos. De IND neemt aan dat zij de Iraakse nationaliteit hebben.

14. Het asielbeleid ten aanzien van Iran

14.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

14.3.3. Christenen, bahai’s en soefi’s

De IND beoordeelt welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel vormen van zijn geloofsbeleving en waarvan dientengevolge in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Daarbij zal betrokken worden zijn persoonlijke situatie, de wijze waarop hij in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn religie, hoe hij hieraan in de toekomst in Iran uiting wil geven en hoe hij dit heeft gedaan nadat hij Iran heeft verlaten. De IND zal vervolgens mede aan de hand van de informatie uit het ambtsbericht en hetgeen de vreemdeling in Iran eventueel reeds aan problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, toetsen of hij bij het verrichten van die specifieke handelingen een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.

Personen die in Iran reeds problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Christenen, bahai’s en soefi’s worden aangemerkt als groep van bijzondere aandacht. Dit betekent dat de IND in het geval van christenen, bahai’s en soefi’s minder eisen stelt aan de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit wil zeggen dat de asielzoeker het gestelde causale verband tussen de ondervonden problemen en zijn geloofsovertuiging met geringe indicaties aannemelijk kan maken. Dit betekent ook dat wanneer de individuele problemen aannemelijk zijn gemaakt, snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen ook voldoende zwaarwegend zijn om, behoudens contra-indicaties, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Personen die in Iran geen problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Belangrijk bij de beoordeling is dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in het bijzonder personen die zich hebben bekeerd tot het christendom en openlijk hun geloof (willen) belijden, bijvoorbeeld door het bijwonen van kerkdiensten, als ook personen die (willen) evangeliseren een aanzienlijk risico lopen op vervolging. Asielzoekers die aannemelijk maken dat hun persoonlijke godsdienstuitoefening ingevolge het vorenstaande zal leiden tot vervolging kunnen op die grond in aanmerking kunnen voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw (zie ook C2/3.2 Vc).

14.3.4. Lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LHBT’s)

Iraanse LHBT’s komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, tenzij uit het individuele asielrelaas blijkt dat de vreemdeling niet zal worden blootgesteld aan vervolging.

14.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

14.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Iran is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

14.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Iran in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

15. Het asielbeleid ten aanzien van Ivoorkust

15.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

15.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Ivoorkust is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

15.5. Bescherming

15.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • etnische minderheden;

  • homoseksuelen;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor besnijdenis;

  • minderjarigen.

15.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Ivoorkust in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

16. Het asielbeleid ten aanzien van Libië

16.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

16.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Libië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

16.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen als kwetsbare minderheidsgroep:

  • homoseksuelen en lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT).

16.5. Bescherming

16.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Libië te vrezen heeft voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM, verlangt de IND niet dat hij zich tot de Libische autoriteiten wendt voor bescherming.

16.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Libië geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

16.8. Bijzonderheden

De wijzigingen van omstandigheden in Libië hebben, gelet op de informatie uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37 e Vv. De IND zal daarom een aan Libische vreemdelingen verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heroverwegen vanwege de regimewisseling in Libië.

17. Het asielbeleid ten aanzien van Mongolië

17.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

17.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Mongolië is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

18. Het asielbeleid ten aanzien van Nepal

18.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

18.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nepal is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

18.5. Bescherming

18.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • nationale, raciale en etnische minderheden als bedoeld in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal;

  • vrouwen;

  • homoseksuelen.

18.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Nepal geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

19. Het asielbeleid ten aanzien van Nigeria

19.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

19.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Nigeria is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

19.5. Bescherming

19.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorie niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te maken hebben met (eventueel) op de persoon gericht geweld door militante groeperingen.

19.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Nigeria is een vlucht- en vestigingsalternatief voor de volgende categorieën vreemdelingen:

  • a. vrouwen die vrezen voor besnijdenis;

  • b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van militante groeperingen;

  • c. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van de zijde van een geheim genootschap;

  • d. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de noordelijke deelstaten van Nigeria hebben te vrezen voor strafrechtelijke vervolging op grond van de sharia.

Ad a.

Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan besnijdenis door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen kan per geval verschillen. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre vrouwen elders een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Hierbij speelt het sociale netwerk een belangrijke rol. Het sociale netwerk kan bestaan uit de familie- of gezinsleden, maar ook uit andere sociale netwerken zoals verenigingen en kerkgenootschappen.

19.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Nigeria in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

20. Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan

20.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

20.4.2. Systematische blootstelling in de zin van C2/3.3

In Pakistan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

20.5. Bescherming

20.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van C2/6

De IND verlangt van ahmadi’s en christenen niet dat zij zich tot de Pakistaanse autoriteiten wenden voor bescherming om vervolging en/of 3 EVRM schending te voorkomen.

Voor overige personen geldt het algemene beleid in de zin van C2/6 Vc.

20.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

21. Het asielbeleid ten aanzien van Rusland

21.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

21.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Rusland is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

21.5. Bescherming

21.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het voor de volgende categorie niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • LHBT’s.

21.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Rusland in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

22. Het asielbeleid ten aanzien van Sierra Leone

22.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

22.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sierra Leone is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

22.5. Bescherming

22.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.

22.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Sierra Leone is een vlucht- en vestigingsalternatief voor de volgende categorieën vreemdelingen:

  • a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van geheime genootschappen.

Ad a.

Het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, bij vrees voor besnijdenis, wordt per vreemdeling bezien. Bij een meerderjarige vrouwelijke vreemdeling is hierbij van belang of zij aan de controle van haar familie kan ontkomen en hoe zij zich voor haar vertrek uit Sierra Leone heeft kunnen onttrekken aan de besnijdenis.

Van een minderjarige vrouwelijke vreemdeling kan niet worden verlangd dat zij zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer zij hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij zij zich eerder aan besnijdenis heeft kunnen onttrekken.

Ad b.

Van een meerderjarige vreemdeling wordt verwacht dat hij zich aan het lidmaatschap van het geheime genootschap onttrekt door zich elders in Sierra Leone te vestigen. Van een minderjarige vreemdeling wordt niet verlangd dat de vreemdeling zich elders in Sierra Leone vestigt, wanneer de vreemdeling hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij de vreemdeling zich eerder aan het lidmaatschap van een geheim genootschap heeft kunnen onttrekken.

23. Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

23.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

23.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië (inclusief Mogadishu) is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU die heeft gegolden ten aanzien van personen afkomstig uit Mogadishu. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië is geen sprake van systematische blootstelling van een specifieke groep aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.3. Alleenstaande vrouwen

Een alleenstaande vrouw kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië.

De IND beschouwt een vrouw in ieder geval als alleenstaand, indien:

  • de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken;

  • zij ongehuwd is en de gezinsband waartoe zij ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde is verbroken.

23.4.5. Individuele kenmerken

De IND verleent, behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab;

  • b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab.

Deze opsomming is cumulatief.

Ad b.

De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:

  • de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;

  • de omstandigheid dat vreemdeling al dan niet recentelijk is vetrokken;

  • de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestersing de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab.

Doordat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, is het voor de terugkeer naar Mogadishu niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.

Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestersing waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland; hierbij geldt als uitgangspunt dat bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet wordt aangenomen dat er sprake is van verwestersing;

  • de leeftijd bij aankomst in Nederland; zo zal van een vreemdeling die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren (de leerplichtige periode) in Nederland heeft doorgebracht eerder kunnen worden aangenomen dat er sprake is van verwestersing. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht;

  • de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst;

  • de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.

23.4.6. Aandachtsgroepen

De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al- Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:

  • overheidsfunctionarissen;

  • leden van het gerechtelijk apparaat;

  • leden van AMISOM;

  • vreemdelingen die voor internationale organisaties en internationale delegaties werken;

  • vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid.

Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:

  • delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,

  • overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.

Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.

Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:

  • de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;

  • de banden met- en de situatie van de familieleden;

  • de duur van verblijf in het westen.

Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab.

Voor leden van de aandachtsgroepen die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingkader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.

23.5. Bescherming

23.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND verlangt van vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië niet dat zij zich tot de (lokale) autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

De IND acht het voor de volgende categorieën vreemdelingen in ieder geval niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling in Somalië (inclusief Noord-Somalië) mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

23.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Somalië is geen sprake van een binnenlands vlucht- en of/vestigingsalternatief, tenzij de vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden tenminste zes maanden voorafgaand aan zijn vertrek heeft verbleven in:

  • Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • Sool; of

  • Sanaag.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich in het desbetreffende gebied onder de bescherming van zijn clan kan stellen.

Uitzonderingen voor wie geen vestigingsalternatief geldt in Somalië (inclusief Noord-Somalië) zijn in ieder geval:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

Verder geldt dat – indien is vastgesteld dat de vreemdeling behoort tot een aandachtsgroep zoals genoemd onder paragraaf 23.4.6 en in die hoedanigheid bij terugkeer een reëel risico loopt op een schending zoals bedoeld in artikel 3 EVRM – individueel wordt beoordeeld of er sprake is van een vestigingsalternatief in overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië. Op voorhand verwacht de IND niet van de vreemdeling dat hij zich vestigt in:

  • Mogadishu; en,

  • delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; en,

  • overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië waar de Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.

Hierbij betrekt de IND, naast de in artikel 3.37d VV genoemde voorwaarden die in het algemeen gelden voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, in de individuele zaak van de vreemdeling aanknopingspunten zoals:

  • concrete individuele aanknopingspunten, zoals eerder verblijf in dat gebied;

  • de aanwezigheid van naaste familie of clangenoten.

23.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Somalië in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

24. Het asielbeleid ten aanzien van Sri Lanka

24.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

24.4.4. Tamils

De IND beoordeelt een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw van Srilankaanse Tamils mede aan de hand van de door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklisten en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om er van uit te gaan dat er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Colombo. Zij kunnen dit wel cumulatief zijn in combinatie met enkele andere risicofactoren.

De door het Europese Hof van de Rechten van de Mens, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, zijn:

  • de vreemdeling is bij de Srilankaanse autoriteiten bekend als lid van de LTTE of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;

  • de vreemdeling heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten name van de vreemdeling;

  • de vreemdeling si uit de gevangenis ontsnapt of op borgtocht vrijgelaten;

  • de vreemdeling heeft een bekentenis of een soortgelijke verklaring ondertekend;

  • de vreemdeling is door de Srilankaanse autoriteiten gevraagd om informant te worden;

  • de vreemdeling heeft littekens;

  • de vreemdeling moet naar Sri Lanka terugkeren vanuit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;

  • de vreemdeling heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten;

  • de vreemdeling is niet in het bezit van een identiteitsbewijs;

  • de Srilankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte geraakt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend in het buitenland;

  • familieleden van de vreemdeling zijn actief voor de LTTE en de Srilankaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.

24.5. Bescherming

24.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het in ieder geval voor de volgende categorieën niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • homoseksuelen; en

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.

24.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Sri Lanka geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

25. Het asielbeleid ten aanzien van Sudan

25.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

25.3.2. Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Sudan uitsluitend de volgende risicogroepen aangewezen:

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • vreemdeling, die (vermeend) aanhanger is van SPLM/Noord in Sudan.

25.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

25.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sudan is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM voor:

  • Vreemdelingen afkomstig uit Noord- en Zuid-Darfur;

  • Vreemdelingen afkomstig uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

De uitzonderlijke situatie van artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU is niet gerelateerd aan individuele vrees.

Een vreemdeling afkomstig uit Noord en Zuid-Darfur en uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile kan een vestigingsalternatief in een ander deel van Sudan hebben, wanneer de dreiging waaraan de vreemdeling wordt blootgesteld niet op de vreemdeling is gericht, maar uitsluitend een gevolg is van extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU.

Dit vestigingsalternatief geldt niet voor de vreemdeling, die:

  • behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroep uit Noord- en Zuid-Darfur;

  • behoort tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • (vermeend) aanhanger is van SPLM/Noord in Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling tenminste zes maanden zonder problemen heeft verbleven in de gebieden waar geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.

25.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Sudan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

25.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND beschouwt uitsluitend als kwetsbare minderheidsgroep:

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba.

25.5. Bescherming

25.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De autoriteiten en/of internationale organisaties in Sudan bieden in ieder geval geen bescherming aan de volgende categorieën vreemdelingen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen hebben voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis;

  • vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);

  • vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba;

  • vreemdelingen, die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.

25.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND werpt een vlucht- of vestigingsalternatief niet tegen, behoudens de situatie als vermeld in paragraaf C7/25.4.1 Vc.

25.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Sudan in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

26. Het asielbeleid ten aanzien van Syrië

26.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

26.4.4. Vreemdelingen die geen actieve aanhanger zijn van het regime

De IND acht het aannemelijk dat vreemdelingen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Een vreemdeling uit Syrië komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw;

  • de vreemdeling is geen actieve aanhanger van het regime;

  • er is geen sprake van de omstandigheden genoemd in de paragrafen C2/5 Vc en C2/6 Vc die het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.

26.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Syrië geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

27. Het asielbeleid ten aanzien van Turkije

27.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

27.3.3. Vervolging vanwege dienstweigering of desertie

Het algemene beleid, in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc is van toepassing.

De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling zijn dienstplicht heeft afgekocht;

  • de vreemdeling vrijgesteld is van zijn dienstplicht.

28. Het asielbeleid ten aanzien van Uganda

28.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

28.3.3. Lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LHBT’s)

De IND beoordeelt de asielaanvraag van Ugandese LHBT’s op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda.

De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3 Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.

Gelet op de zeer fragiele positie van LHBT’s in Uganda, mede als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND in de regel aan Ugandese LHBT’s een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verleent, tenzij contra-indicaties vergunning verlening in de weg staan.

28.4. Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM

28.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Uganda is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

28.5. Bescherming

28.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND acht het voor Ugandese LHBT’s niet mogelijk om bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.

28.5.2. Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND neemt ten aanzien van Ugandese LHBT’s geen vlucht- of vestigingsalternatief aan in Uganda.

28.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Uganda geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.