Algemeen
Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’
is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een
individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105b, Vb.
De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de
paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.
De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag
Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de
artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’.
De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,
als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.
Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag
Het Vluchtelingenverdrag is op grond van artikel 1D niet van toepassing op de vreemdeling
die bescherming of bijstand heeft van andere organen of instellingen van de VN dan
de UNHCR.
De vreemdeling valt weer van rechtswege onder het Vluchtelingenverdrag, als de bescherming
of bijstand van andere organen of instellingen van de VN komt te vervallen.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling
die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder:
UNRWA).
De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling
stopt, als de vreemdeling zich niet meer in het gebied bevindt, waar de UNRWA mandaat
heeft. De staatloze Palestijnse vreemdeling valt dan weer onder de bescherming van
het Vluchtelingenverdrag. De IND beoordeelt of een staatloze Palestijnse vreemdeling
in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling
zich niet meer in het gebied bevindt, waar de UNRWA mandaat heeft.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, uitsluitend aan de staatloze Palestijnse vreemdeling als de staatloze Palestijnse
vreemdeling aannemelijk maakt dat terugkeer naar het gebied, waar de UNRWA mandaat
heeft, onmogelijk is omdat:
-
• de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft,
gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;
en
-
• de staatloze Palestijnse vreemdeling tegen de actoren van vervolging als bedoeld in
artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geen bescherming van de UNRWA kan inroepen.
Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag
De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
Het Vluchtelingenverdrag is op grond van artikel 1F niet van toepassing op een vreemdeling
ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling
oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in
dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/6.2.8 Vc).
Groepsvervolging
Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen
systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel
1A Vluchtelingenverdrag.
Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden
beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste.
De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor
wie groepsvervolging wordt aangenomen.
Risicogroepen
De Minister kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging
van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt.
Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep.
Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Minister een bevolkingsgroep
aanwijzen als risicogroep.
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid
door de Minister is aangewezen als een risicogroep, kan al met geringe indicaties
aannemelijk maken dat de vreemdeling op grond van de gestelde problemen vreest voor
vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. Het individualiseringsvereiste
blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
Discriminatie
De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers
aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig
wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk
en sociaal gebied kan functioneren.
Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting
van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle
volgende voorwaarden:
-
• de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke
uitsluiting van medische zorg ondervinden;
-
• de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische
consequenties ondervinden;
-
• de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van
artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de
hand van de criteria in paragraaf B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis
van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:
-
• de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere
redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;
-
• de beschikbaarheid van de behandelingmogelijkheden in het land van herkomst.
Refugié sur place
De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid
als ‘refugié sur place’.
De IND kan een vreemdeling eveneens aanmerken als ‘refugié sur place’, indien de vreemdeling
voldoet aan alle volgende voorwaarden:
-
• de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek
uit het land van herkomst, volgen niet op activiteiten die de vreemdeling al in het
land van herkomst heeft ondernomen vóór het vertrek van de vreemdeling;
-
• de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of kunnen op de hoogte raken
van deze activiteiten van de vreemdeling;
-
• deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel
1A van het Vluchtelingenverdrag.
Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:
-
• godsdienst;
-
• sociale groep;
-
• politieke overtuiging.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.
Godsdienst
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet
op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om
de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van
vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting
van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet
op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit
algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van
die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:
-
• de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn
land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling
voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft
gehouden;
-
• van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen,
die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit
te bewaren, om vervolging te voorkomen.
De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden
genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn
godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend
zijn om te spreken van vervolging.
Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om
zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders
loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Sociale groep – vrouwen
De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals
bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.
Sociale groep – gendergerelateerde aspecten
De IND kan een vreemdeling aanmerken als behorend tot een sociale groep wegens gendergerelateerde
aspecten. Onder gendergerelateerde aspecten verstaat de IND in ieder geval:
-
• een homoseksuele gerichtheid;
-
• een lesbische gerichtheid;
-
• een biseksuele gerichtheid;
-
• transgender.
Deze gendergerelateerde aspecten worden in deze paragraaf gevat onder de noemer ‘seksuele
gerichtheid’.
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst
niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om
de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:
-
• de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen
hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek
uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden;
-
• de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV hoeft in te roepen, als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar
zijn in het land van herkomst.
De situatie in het land van herkomst kan met zich brengen dat de vreemdeling een bepaalde
mate van terughoudendheid betracht bij het uiting geven aan zijn homoseksuele gerichtheid,
om te voorkomen dat problemen ontstaan die in samenhang bezien zouden kunnen leiden
tot het oordeel dat sprake is van vervolging.
Deze terughoudendheid mag echter niet dusdanig ver strekken, dat de IND moet vaststellen
dat de vreemdeling niet op betekenisvolle wijze invulling kan geven aan zijn seksuele
gerichtheid.
De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als:
-
• de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele gerichtheid
dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden
van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;
-
• de autoriteiten van het land van herkomst op grond van de seksuele gerichtheid maatregelen
uitvoeren die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd
en deze maatregelen voldoende ernstig zijn;
-
• in het land van herkomst strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid door
de autoriteiten actief ten uitvoer worden gelegd en dat sprake is van een zeker gewicht
van de maatregel.
De IND betrekt bij de beoordeling of en in welke mate aan de vreemdeling vanwege zijn
seksuele gerichtheid beperkingen worden opgelegd bij het bekend zijn of worden van
de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder
geval:
Politieke overtuiging
De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als
de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag
in het land van herkomst plaatsvindt:
-
• vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze
voorschriften of culturele normen voor vrouwen;
-
• vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele
mensenrechten;
-
• vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.
De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking,
wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.
Vervolging wegens dienstweigering of desertie
De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept
op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de
volgende voorwaarden:
-
• de vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing,
tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege
zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van
het Vluchtelingenverdrag;
-
• de vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige
of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of
desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging
van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;
-
• de vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie die is veroordeeld
door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan
gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend
conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te
worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling
vreest voor een bestraffing vanwege dienstplichtweigering of desertie (zie ook Handboek
UNHCR, paragrafen 167 tot en met 172) zonder dat daarbij sprake is van een discriminatoire
behandeling.
Een militaire actie geldt uitsluitend als strijdig met de grondbeginselen van humaan
gedrag, als de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering van de VN of de Algemene Raad/Raad
van Ministers van de EU de militaire actie veroordeeld heeft. De militaire actie als
zodanig moet daarbij worden aangemerkt als niet rechtmatig.
Een militaire actie geldt als strijdig met fundamentele normen die gelden tijdens
een gewapend conflict, als dit is vastgesteld door onder andere:
-
• de Veiligheidsraad;
-
• de Algemene Vergadering van de VN;
-
• een daartoe bevoegde rechtbank, zoals het Internationaal Gerechtshof in 's-Gravenhage,
het Joegoslavië-tribunaal of het Rwanda-tribunaal.
De IND beoordeelt de weigering van een vreemdeling deel te nemen aan een conflict
tegen het volk waartoe de vreemdeling behoort, in samenhang met de beoordeling of
er ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren zijn. De IND verleent in ieder geval
geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling de weigering
om deel te nemen aan een conflict tegen het eigen volk niet heeft onderbouwd.
Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als vluchteling
De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
individueel, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR als vluchteling is erkend.
De vreemdeling wordt niet verwijderd naar het land van herkomst, als de vertegenwoordiger
van de UNHCR in Nederland heeft geoordeeld dat de vreemdeling op grond van zijn individuele
verklaringen vluchteling is in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als terugkeer naar
een ander land mogelijk is, onder andere op grond van:
Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse
diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde
land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire
vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling
zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.
Commune delicten
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, indien alle volgende
voorwaarden van toepassing zijn:
-
• de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;
-
• de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van
de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden
van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige
of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.