Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-07-2021 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 30-09-2021

Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Buwav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen

BuZa

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

bv

besloten vennootschap

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

Cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

E&S

Executie en Signalering systeem

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA regeling

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van Toelichting

Mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NJi

Nederlands Jeugdinstituut

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

Wcad

Wet conflictenrecht adoptie

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wob

Wet openbaarheid bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

A1. Toegang

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen als aanvulling op of een uitwerking van:

In dit hoofdstuk wordt onder ‘toegang’ verstaan de toegang tot het Schengengebied. Onder ‘vertrek’ wordt verstaan het vertrek uit het Schengengebied.

2. Bevoegdheid

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd de grensbewakingstaak binnen Nederland uit te oefenen. Hieronder is de geografische verdeling aangegeven van de gebieden waarin de grensbewaking plaatsvindt. De ZHP en de KMar zijn bevoegd afspraken te maken over het verlenen van bijstand aan elkaar bij de grensbewaking.

ZHP

Alle ambtenaren die zijn tewerkgesteld bij de regionale eenheid van de Nationale Politie in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen zijn bevoegd toezicht uit te oefenen op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking. De ZHP onderdeel van de regionale eenheid Rotterdam is in ieder geval verantwoordelijk voor deze taken. De ambtenaren van de ZHP zijn belast:

  • met de grensbewaking bij de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens;

  • met het uitoefenen van grensbewakingstaken in het Rotterdamse havengebied.

KMar

De ambtenaren van de KMar zijn belast:

  • met de grensbewaking bij alle grensdoorlaatposten in Nederland behalve Rotterdam-Havens, inclusief de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort in de regio Rotterdam;

  • met het uitoefenen van grensbewakingstaken in de rest van Nederland.

De Beneluxlidstaten zijn overeengekomen om het havengebied Gent-Terneuzen, met inbegrip van het kanaal Gent-Terneuzen, te beschouwen als buitengrens van het grondgebied van de Benelux voor de personencontrole van opvarenden van zeeschepen in de kanaalzone Gent-Terneuzen. De grensdoorlaatpost in het havengebied Gent-Terneuzen wordt als buitengrens van het Schengengebied beschouwd.

Tijdelijke grensdoorlaatposten

Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten (artikel 2, achtste lid, SGC). De ambtenaren van de KMar zijn belast met de grensbewaking bij de tijdelijke grensdoorlaatposten.

Visa intrekken of nietig verklaren

In Nederland zijn de ambtenaren van politie, de KMar en de ZHP bevoegd om visa, daaronder begrepen een mvv, nietig te verklaren en in te trekken.

De ambtenaren van politie, de KMar en de ZHP maken de beslissing tot nietigverklaring of intrekking van een visum, anders dan een mvv, en de gronden waarop deze beslissing is gebaseerd aan de vreemdeling kenbaar door middel van een standaardformulier (bijlage VI Visumcode). De ambtenaren van politie, de KMar en de ZHP maken de beslissing tot annulering (nietigverklaring) of intrekking van een mvv bekend door middel van Model M8. De ambtenaren van politie, de KMar en de ZHP stellen de IND in kennis van de intrekking of nietig verklaren van het visum.

Bijzondere categorieën

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen is bevoegd de bepalingen van de Vw toe te passen op vreemdelingen die niet tot een van de hieronder genoemde categorieën behoren:

  • diplomatieke en consulaire ambtenaren;

  • diplomatieke en consulaire koeriers;

  • leden van internationale organisaties waarmee Nederland een zetelovereenkomst heeft gesloten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt onmiddellijk contact op met het Ministerie van BuZa, dat hiertoe ook gedurende het weekeinde en feestdagen telefonisch bereikbaar is in de hierna genoemde situaties:

  • een vreemdeling die op grond van artikel 50, eerste lid, Vw is staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit beroept zich er op dat hij tot een bijzondere categorie behoort, maar de vreemdeling kan op het moment van staande niet door het tonen van een legitimatiebewijs of ander document aannemelijk maken dat hij inderdaad tot een bijzondere categorie behoort;

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen twijfelt op andere gronden of de vreemdeling tot een bijzondere categorie behoort.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen is bevoegd op grond van de in artikel 50, tweede lid, Vw toegekende bevoegdheid de vreemdeling over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor en de vreemdeling zich op die plaats laten ophouden.

3. Voorwaarden

Als een vreemdeling, die in Nederland een verblijfsvergunning bezit of in een andere Schengenstaat een geldige verblijfstitel bezit, in het (N)SIS staat gesignaleerd, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de treffer bij bureau SIRENE en licht de IND in.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet de vreemdeling doorlaten aan de grens dan wel doorreis verlenen als de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor toegang voldoet als bedoeld in artikel 6 SGC.

Ingeval de vreemdeling in bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning en twijfel bestaat over de rechtmatigheid van deze verblijfsvergunning, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking nagaan bij de IND of de Nederlandse verblijfsvergunning rechtmatig is afgegeven.

De IND raadpleegt de Schengenstaat die een verblijfstitel aan de vreemdeling heeft afgegeven. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang op grond van artikel 14, eerste lid juncto artikel 6, eerste lid, onder e, SGC aan een vreemdeling die in het bezit is van een Nederlandse verblijfsvergunning of van een voor een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het E&S gesignaleerd staat.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang aan een vreemdeling die niet wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

Onder gevaar voor de openbare orde vallen alle volgende situaties:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid (zie A1/4.10 Vc).

Als een vreemdeling gesignaleerd staat in het(N)SIS is dat een indicatie dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking die gegronde redenen heeft te veronderstellen dat de vreemdeling (politieke) activiteiten ontplooit die een gevaar opleveren voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen stemt met de IND af of toegang aan de vreemdeling kan worden verleend.

Een vreemdeling die een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid mag niet tijdens de vrije termijn in het Schengengebied verblijven.

Gevaar voor de openbare orde bestaat in ieder geval in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of als ‘ongewenstverklaarde vreemdeling’;

  • de vreemdeling staat ter fine van weigering van toegang tot Nederland dan wel het Schengengebied in het (N)SIS geregistreerd.

De vreemdeling moet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tenzij deze in het bezit is van een reisdocument voor vluchtelingen dat is afgegeven op grond van tenminste één van de volgende regelingen:

  • de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen (Trb. 1959, nr. 153);

  • de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de DT&V mag deze vreemdeling niet naar zijn land van herkomst verwijderen.

4. Bewijsmiddelen

4.1. Document voor grensoverschrijding

Het geldige document voor grensoverschrijding moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een door Nederland erkende staat. Een uitzondering op deze regel vormt Taiwan. Taiwan wordt niet door Nederland als staat erkend terwijl het reisdocument van Taiwan wel wordt erkend als geldig document voor grensoverschrijding. Het geldige document voor grensoverschrijding moet zijn voorzien van een goedgelijkende pasfoto van de houder en moet ondertekend zijn door de houder.

Het geldige document voor grensoverschrijding moet in ieder geval de familienaam, de voornaam of voornamen, de nationaliteit, de geboorteplaats en de geboortedatum van de houder bevatten. In artikel 6, eerste lid, onder a van de SGC staan de criteria genoemd waaraan een document voor grensoverschrijding moet voldoen van een onderdaan van een derde land die kort verblijf beoogt.

4.2. Afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft met het oog op kort verblijf van de vreemdeling een bijzonder doorlaatbewijs (zie Model M6) af aan een vreemdeling die:

  • niet visumplichtig is;

  • die bij binnenkomst niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

Een bijzonder doorlaatbewijs is na afgifte een geldig document voor grensoverschrijding.

Het afgeven van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens is een bevoegdheid van de lidstaten van de Benelux. De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft het bijzondere doorlaatbewijs af op grond van het reisdoel en de plaats van bestemming voor:

  • de drie Beneluxlidstaten gezamenlijk;

  • twee van de lidstaten;

  • één van de lidstaten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking toetst de afgifte van een bijzonder doorlaatbewijs aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling toont aan dat er sprake is van overmacht;

  • b. de vreemdeling toont aan dat er een dringende en gegronde reden voor verlening van toegang bestaat;

  • c. de vreemdeling maakt aannemelijk dat de duur van het verblijf niet langer dan twee weken zal bedragen; en

  • d. de vreemdeling is in het bezit van een document waaruit zijn identiteit blijkt.

Ad a.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstaat onder een situatie van overmacht in ieder geval:

  • passagierende zeelieden van wie het zeeschip onaangekondigd is uitgevaren;

  • drenkelingen;

  • personen die het slachtoffer zijn geworden van diefstal van het geldige document voor grensoverschrijding.

Ad d.

Het document waaruit de identiteit van de vreemdeling blijkt is bij voorkeur een identiteitsbewijs voorzien van een pasfoto afgegeven door een autoriteit van het land van herkomst van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking bevestigt op het bijzonder doorlaatbewijs een foto van de vreemdeling als de vreemdeling beschikt over een document waaruit zijn identiteit blijkt, maar dat document niet is voorzien van een foto.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent het bijzondere doorlaatbewijs gratis aan de vreemdeling.

4.3. Visum

De vreemdeling die verzoekt om toegang tot Nederland moet bij binnenkomst in Nederland informatie verstrekken aan de ambtenaar belast met de grensbewaking ter ondersteuning van zijn verzoek om toegang. De informatie die de vreemdeling aan de ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt moet overeenkomen met de informatie die de vreemdeling heeft verstrekt aan de diplomatieke post ter verkrijging van een visum.

De vreemdeling moet, in de gevallen waarin dat vereist is, voor een verblijf van langer dan 90 dagen beschikken over een mvv.

4.4. Reisdoel

De vreemdeling maakt het doel en duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk bij de ambtenaar belast met de grensbewaking. De vreemdeling moet ter onderbouwing alle gegevens verstrekken en beschikbare bewijsmiddelen tonen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. In bijlage 1 bij de SGC is een niet-uitputtende lijst van bewijsmiddelen opgenomen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking wint met toestemming van de vreemdeling inlichtingen in bij het hiervoor door de betreffende luchtvaartmaatschappij beschikbaar gestelde informatiepunt in het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en om die reden niet in het bezit is van een retourticket. De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst de vreemdeling er op dat de toegang wordt geweigerd als:

  • de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met de grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij; en

  • de vreemdeling niet op andere wijze het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk maakt.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert niet de toegang aan een vreemdeling op grond van het enkele feit dat het reisdoel dat de vreemdeling heeft opgegeven niet overeenkomt met het land dat bij het aanvragen van het visum is opgegeven. De vreemdeling moet op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking het doel en de duur van het verblijf alsnog aannemelijk maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert de verklaringen van de vreemdeling, tenzij onmiddellijk duidelijk is dat de door de vreemdeling verstrekte informatie niet consistent is of niet overeenkomt met andere gegevens die de ambtenaar belast met de grensbewaking heeft verkregen uit een betrouwbare bron. De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert in ieder geval feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt daarover contact op met de bevoegde autoriteit die het visum heeft afgegeven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking confronteert de vreemdeling met afwijkende informatie en stelt de vreemdeling in staat hier een verklaring voor te geven. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang en verklaart het visum nietig, als de ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • de verklaring van de vreemdeling onvoldoende aannemelijk acht;

  • constateert dat de vreemdeling het visum op onrechtmatige wijze heeft verkregen.

4.5. Middelen van bestaan

De vreemdeling moet voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De middelen van bestaan moeten, anders dan bepaald in paragraaf B1/4.3.2 Vc, voor de vreemdeling voldoende zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet in ieder geval de volgende omstandigheden van de vreemdeling meewegen:

  • de duur van het voorgenomen verblijf;

  • het reisdoel;

  • de persoonlijke omstandigheden; en

  • de aard van het gebruikte vervoermiddel.

Een vreemdeling die zelfstandig reist, moet in staat zijn te voorzien in de kosten van zijn verblijf en onderdak. Voor Nederland geldt een bedrag van ten minste € 55 per persoon per dag. Het bedrag van € 55 is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd. De IND hanteert dit bedrag als richtsnoer en betrekt daarbij de hierboven genoemde omstandigheden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent onder voorwaarden toegang aan een vreemdeling van wie niet zeker is dat hij in staat is over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land. De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 6, eerste lid, SGC te weigeren;

  • b. de ambtenaar belast met de grensbewaking heeft geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A1/6 Vc);

  • c. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourticket of een garantiesom;

  • d. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd de vreemdeling een meldplicht op te leggen met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de toegangsverlening onder voorwaarden door middel van model M20.

Een vreemdeling heeft van rechtswege verblijf in de vrije termijn als de vreemdeling voldoet aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden en aan die voorwaarden blijft voldoen. De vrije termijn bedraagt 90 dagen.

De vreemdeling mag in het kader van verblijf in de vrije termijn aantonen dat hij voldoende middelen van bestaan heeft uit inkomsten uit hier te lande te verrichten werkzaamheden of te verlenen diensten. Voor bepaalde werknemers is een tewerkstellingsvergunning vereist, zie hiervoor B5 Vc. De duur van de te verrichten werkzaamheden of diensten mag niet langer zijn dan de duur van de vrije termijn.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag aan de vreemdeling vragen om zekerheid te stellen als de ambtenaar belast met de grensbewaking dat bij binnenkomst van de vreemdeling niet heeft gedaan.

4.6. Deponeren retourticket en garantiesom

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag aan de vreemdeling verzoeken een in zijn bezit zijnd retourticket te deponeren tot zekerheidstelling. In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en daarom niet in het bezit is van een retourticket, wijst de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een retourticket te laten printen. De ambtenaar belast met de grensbewaking verzoekt de vreemdeling zekerheid te stellen als de betreffende luchtvaartmaatschappij het retourticket niet kan of wil printen. De geldigheidsduur van het retourticket moet langer zijn dan de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling.

De vreemdeling mag ook een garantiesom deponeren in plaats van een retourticket. Voor de hoogte van de garantiesom zijn de lijnvluchttarieven van de KLM bepalend. Zie voor de tarieven www.klm.com.

De vreemdeling mag in ieder geval in de volgende situaties gebruik maken van de mogelijkheid een garantiesom te deponeren:

  • de vreemdeling komt voor familiebezoek of toeristische doeleinden naar Nederland en is niet in het bezit van een retourticket;

  • de vreemdeling is een zeeman die na binnenkomst of afmonstering in Nederland toestemming krijgt voor het zoeken van werk aan boord van een ander zeeschip (zie A1/8 Vc).

Beheer retourticket en garantiesom

De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling die bij binnenkomst in Nederland een garantiesom of een retourticket deponeert een folder uit. In deze folder wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en retourtickets.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft aan de vreemdeling die een retourticket of een garantiesom deponeert een ontvangstbewijs af. De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft ook aan een derde die een garantiesom deponeert een ontvangstbewijs af.

De Korpschef beheert de bij hem gedeponeerde retourtickets en garantiesommen. Retourtickets die aan de grens zijn gedeponeerd, zendt de ambtenaar belast met de grensbewaking toe aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Garantiesommen die aan de grens zijn gedeponeerd stort de ambtenaar belast met de grensbewaking op de rekening van de Korpschef. Retourtickets en garantiesommen die aan de grensdoorlaatposten van Amsterdam Schiphol (luchthaven), Rotterdam en Rotterdam-Havens zijn gedeponeerd blijven bij de KMar en ZHP.

De overheidsinstantie die de garantiesommen beheert, vergoedt geen rente over gedeponeerde garantiesommen.

Teruggave in Nederland

De vreemdeling die een retourticket of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de overheidsinstantie die de garantiesommen beheert. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.

De overheidsinstantie die de garantiesommen beheert, geeft de garantiesom of het retourticket terug aan de vreemdeling of de derde op vertoon van het ontvangstbewijs als tenminste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat voldoende zekerheid over het vertrek van de vreemdeling op eigen kosten;

  • de vreemdeling is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning.

De overheidsinstantie die de garantiesommen beheert, geeft de garantiesom gedeponeerd door een derde op vertoon van het ontvangstbewijs terug na vertrek van de vreemdeling uit het Schengengebied.

De overheidsinstantie die de garantiesommen beheert, neemt bij teruggave van de garantiesom of het retourticket aan de vreemdeling of de derde het ontvangstbewijs in.

Teruggave vanuit het buitenland

Een vreemdeling die Nederland heeft verlaten zonder te verzoeken om teruggave van de garantiesom of het retourticket, moet zich tot een in zijn land gevestigde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wenden met het verzoek om teruggave van de garantiesom of het retourticket. De overheidsinstantie die de garantiesommen beheert moet een vreemdeling die rechtstreeks vanuit het buitenland een verzoek om teruggave van de garantiesom indient, verwijzen naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of zijn land van bestendig verblijf.

4.7. Garantstelling door derde

In het geval dat de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, verleent de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling toegang wanneer een solvabele derde die in Nederland rechtmatig verblijf heeft zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV/artikel 14, vierde lid, Visumcode).

De solvabele derde stelt zich garant voor de kosten die voor de staat of voor andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, en ook voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd. De ambtenaar belast met de grensbewaking merkt een derde aan als solvabel als de derde zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. De begrippen zelfstandig, duurzaam en voldoende zijn nader uitgewerkt in artikel 3.73 Vb, artikel 3.75 Vb en artikel 3.74, eerste lid, onder a Vb en zijn overeenkomstig van toepassing op de verlening van een visum voor kort verblijf aan een vreemdeling.

In het geval dat een solvabele derde zich garant stelt voor meer dan één persoon, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking aanvullende voorwaarden stellen. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag verlangen dat de solvabele derde een bankgarantie ter hoogte van het lijnvluchttarief KLM en/of meerdere gescheiden garantverklaringen overlegt. De solvabele derde moet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikken voor elke aanvullend aangedragen vreemdeling voor wie de solvabele derde zich garant wil stellen.

De Minister van BuZa of de ambtenaar belast met de grensbewaking mag een aanvraag voor een visum kort verblijf afwijzen als een solvabele derde zich al eerder garant heeft gesteld voor een vreemdeling die een visum heeft aangevraagd en hij niet of onvoldoende aannemelijk maakt dat deze vreemdeling tijdig is teruggekeerd naar het land van herkomst of een land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

4.8. Aannemelijk maken Nederlanderschap

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd een persoon die stelt Nederlander te zijn, te verplichten op grond van artikel 4.7 Vb om zijn Nederlanderschap aannemelijk te maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de gemeente waar de persoon zegt te zijn ingeschreven met een adres in de BRP, om de nationaliteit vast te stellen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt de Nederlandse nationaliteit aan op grond van de Rwn (Stb. 1984, 628) of van de Toescheidingsovereenkomst Nederland-Suriname en in ieder geval op grond van de volgende documenten:

  • een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding;

  • een Nederlands laissez-passer waarin de Nederlandse nationaliteit is vermeld;

  • een recent bewijs van Nederlanderschap;

  • een bewijs van naturalisatie tot Nederlander;

  • een kennisgeving tot verkrijging van het Nederlanderschap.

Een vreemdeling op wie de wet van 9 september 1976 (Stb. 468) betreffende de positie van Molukkers van toepassing is, wordt als Nederlander behandeld en is geen vreemdeling in de zin van de Vw (zie ook artikel 1, aanhef en onder m, Vw).

Voor de verkrijging van een behandeling als Nederlander en een beschrijving van de bewijsmiddelen, waarmee Molukkers de behandeling als Nederlander moeten aantonen, wordt verwezen naar de Handleiding voor de toepassing van de Rwn.

4.9. Procedure vervallen en inhouding document voor grensoverschrijding

In de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee van 7 september 2001 is vastgelegd in welke gevallen een document voor grensoverschrijding van Nederlanders vervallen wordt verklaard of wordt ingehouden.

4.10. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland

De visumplichtige vreemdeling moet, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen aantonen dat hij:

  • een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede en derde lid Vb;

  • een ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) is van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland en een duurzame relatie met die onderdaan heeft, in de zin van artikel 8.7, vierde lid Vb.

Als de vreemdeling niet overtuigend kan aantonen dat hij behoort tot de hiervoor genoemde categorieën, dan geldt het reguliere visumbeleid.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt in ieder geval aan dat sprake is van een duurzame relatie als de vreemdeling kan aantonen dat de ongehuwde partner en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer:

  • al gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren;

  • (recentelijk) gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd;

  • uit de relatie een kind is geboren.

Bewijsmiddelen om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding of samenwoning buiten Nederland zijn in ieder geval:

  • een bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP;

  • huurcontracten;

  • hypotheken voor de aankoop van een huis op beide namen;

  • overige aanzienlijke en langlopende juridische of financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan;

  • afschriften van rekeningen op beide namen.

In alle gevallen dient het om een bestaande duurzame relatie te gaan.

Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:

De gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid Vb worden als volgt uitgelegd.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a Vb

De ambtenaar belast met de grensbewaking baseert de beoordeling uitsluitend op het persoonlijk gedrag van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen (artikel 3:4 Awb). Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf vormen onvoldoende grond om de vreemdeling toegang te weigeren. Van een bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is in ieder geval sprake in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het E&S gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’;

  • de vreemdeling is in het bezit van verboden wapens;

  • de vreemdeling is in het bezit van verdovende middelen; of

  • de vreemdeling wordt verdacht van mensenhandel.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ook in dat geval aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling vaststellen dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b Vb

Het gaat hier om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Op www.Rijksoverheid.nl worden de laatste ontwikkelingen over infectieziekten bijgehouden.

Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Vb

De vreemdeling moet bij de eerdere verwijdering om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid aangemerkt zijn als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De vreemdeling die eerder om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is verwijderd mag na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.

In het geval de vreemdeling ongewenst is verklaard moet de vreemdeling een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan de vreemdeling op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb en gebruikt hiervoor model M18. De motivering in model M18 moet concreet zijn. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag niet volstaan met de enkele mededeling dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet de ambtenaar belast met de grensbewaking vermelden dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet een (toegangs)weigeringsstempel aanbrengen op het geldige document voor grensoverschrijding van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en van hun familieleden.

4.11. Diplomatieke en consulaire koeriers

Diplomatieke en consulaire koeriers zijn:

  • beroepskoeriers;

  • als zodanig voor één reis aangewezen.

De vreemdelingen moeten in het bezit zijn van een officieel document waaruit hun bijzondere status en het aantal pakketten welke de diplomatieke of consulaire tas vormen, blijkt.

De pakketten moeten aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen hebben, waaruit hun aard blijkt. De koerier geniet persoonlijke onschendbaarheid. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de dwangmiddelen uit artikel 50, tweede, derde, vierde en vijfde lid, Vw niet toepassen. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de diplomatieke of consulaire tas niet openen of innemen.

4.12. Passagierende zeelieden

Een zeeman die wil passagieren moet een identiteitsdocument ter inzage aanbieden aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. Een geldig document voor grensoverschrijding is in dat geval voldoende.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost stelt een aantekening op de bemanningslijst achter de naam van de zeeman wanneer een zeeman niet of niet langer aan de in de SGC neergelegde voorwaarden voor passagieren voldoet. Het hoofd van de grensdoorlaatpost mag de zeeman bij gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid met toepassing van artikel 50 Vw overbrengen naar de vreemdelingenpolitie. Het hoofd van de grensdoorlaatpost brengt de zeeman in ieder geval in de volgende situaties daar naar toe:

  • de zeeman staat gesignaleerd als ongewenst vreemdeling of als ongewenst verklaarde vreemdeling op grond van artikel 67 Vw, of er is sprake van een inreisverbod;

  • de zeeman is achtergebleven na vertrek van het zeeschip, dan wel is afgemonsterd, zonder te voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.

De ambtenaar belast met de grensbewaking hoeft geen machtiging te vragen voor het verlenen van een visum aan een zeeman die toegang wil tot andere plaatsen dan de gemeente, waarin de haven gelegen is waar zijn zeeschip is afgemeerd of de daaraan grenzende gemeenten.

4.13. Adoptiekind, adoptiefkind en pleegkind

Een vreemdeling die Nederland wil binnenkomen voor verblijf met als doel ‘adoptiekind’, ‘adoptiefkind’ dan wel ‘pleegkind’ moet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Dit geldig document voor grensoverschrijding is een geldig paspoort voorzien van een geldige mvv als die vereist is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang aan een vreemdeling aan wie als adoptiekind, adoptiefkind dan wel als pleegkind een mvv is afgegeven. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet de IND raadplegen als geen mvv voor verblijf als adoptiekind, adoptiefkind dan wel als pleegkind is verleend.

De IND verleent uitsluitend toestemming voor de inreis in de volgende situaties:

  • de vreemdeling is een adoptiekind, adoptiefkind voor wie de aspirant adoptieouders of adoptiefouders een document kunnen overleggen waaruit blijkt dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming van het kind in het gezin van de aspirant adoptieouders of adoptiefouders in Nederland;

  • er is sprake van klemmende redenen van humanitaire aard.

In beide gevallen legt de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling een meldplicht op als bedoeld in artikel 4.26 Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verlangt in het geval er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard van de aspirant pleegouders dat zij een garantverklaring (zie de bijlage 6c VV) ondertekenen. Aspirant adoptieouders of adoptiefouders hoeven geen garantverklaring te ondertekenen.

5. Visa

De regels over de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van die lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, zijn neergelegd in de Visumcode.

5.1. Wijzigen van visa

De Visadienst verstaat onder wijziging van een visum:

  • a. het omzetten van een enkelvoudig visum in een visum voor meer binnenkomsten;

  • b. het verlengen van de geldigheidsduur van een visum (artikel 33 Visumcode).

Ad a.

De Visadienst mag, als zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen, bij wijze van uitzondering een visum dat is afgegeven door één van de Schengenlidstaten voor één binnenkomst omzetten naar een visum voor meer binnenkomsten. De ZHP zet visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden om naar een visum voor meer binnenkomsten.

De Visadienst of de ZHP moet terughoudend zijn bij het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten, omdat de integriteit en betrouwbaarheid van de aanvrager in principe slechts in het land van herkomst afdoende kan worden getoetst. Het omzetten van een enkelvoudig visum naar een visum voor meer binnenkomsten wordt gezien als een verlenging van de geldigheidsduur: het maakt een langer verblijf in het Schengengebied mogelijk dan als het visum niet zou worden omgezet.

De vreemdeling moet bij de aanvraag voor het omzetten van enkelvoudige naar meervoudige visa een beroep doen op tenminste één van de volgende situaties:

  • overmacht;

  • humanitaire redenen;

  • ernstige beroepsmatige redenen;

  • persoonlijke redenen.

De Visadienst of de ZHP toetst bij de beoordeling van de aanvraag voor het omzetten naar een meervoudig reisvisum allereerst de noodzaak van de omzetting aan de volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling maakt voldoende aannemelijk dat het bij de aanvraag van het enkelvoudige visum niet al in rede lag een meervoudig visum aan te vragen; en

  • de vreemdeling toont aan dat er sprake is van overmacht, van onvoorziene en ernstige beroepsmatige of persoonlijke redenen.

De vreemdeling mag in de laatste 180 dagen voor de aanvraag niet al langer dan 90 dagen in het Schengengebied hebben verbleven.

De Visadienst of de ZHP toetst vervolgens de redenen die de vreemdeling aanvoert voor het omzetten van het enkelvoudige visum in een visum voor meer binnenkomsten. De vreemdeling moet aantonen dat hij belang heeft bij de mogelijkheid meer dan een keer het Schengengebied binnen te reizen. De door de vreemdeling aangevoerde redenen, die kunnen zijn gelegen in de beroepsmatige of persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, moeten van voldoende zwaarwegende aard zijn.

De Visadienst of de ZHP toetst tenslotte bij de omzetting van het visum alle overige voorwaarden voor de afgifte van een visum nogmaals en beoordeelt of:

  • a. de vreemdeling voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals gesteld in artikel 6, eerste lid, onder a, c, d en e, SGC;

  • b. de vreemdeling beschikt over een geldige ziektekostenverzekering;

  • c. de vreemdeling het voornemen heeft werkelijk naar het land van herkomst terug te keren;

  • d. de vreemdeling een gewaarborgde toelating heeft in een ander land.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet vaker dan de Visadienst of de ZHP op grond van de aangevoerde omstandigheid noodzakelijk acht, gebruik maken van meervoudige binnenkomsten en van de eerder toegekende vrije termijn.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum niet:

  • de verblijfsduur aangegeven in het eerder verleende visum overschrijden;

  • bij de herhaalde binnenkomst meer dan 90 dagen per 180 dagen in het Schengengebied verblijven.

De vreemdeling mag door de omzetting van het visum naar een visum voor meer binnenkomsten in ieder geval niet het visum gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor het visum is afgegeven.

De Visadienst of de ZHP brengt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een nieuwe Schengenvisumsticker aan als een reisvisum voor meer reizen geldig wordt gemaakt. De Visadienst of de ZHP brengt de Schengenvisumsticker op een afzonderlijk vel papier aan als de vreemdeling houder is van een visumverklaring.

Ad b.

De Visadienst is de bevoegde autoriteit om over te gaan tot het verlengen van de geldigheidsduur van door één van de Schengenlidstaten afgegeven visa. De IND-loketten zijn verantwoordelijk voor de verlenging van de geldigheidsduur van visa.

De ZHP is verantwoordelijk voor het verlengen van de geldigheidsduur van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden bij de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens.

De Visadienst mag de geldigheidsduur van een visum, indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nog eens verlengen met maximaal 90 dagen op grond van artikel 25 Visumcode, in geval van een nationale verlenging van de geldigheidsduur van het visum, waarbij de geldigheid van het visum wordt beperkt tot de Benelux. Deze zeer bijzondere omstandigheden moeten in ieder geval gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

Daarnaast mag de Visadienst op grond van het wezenlijk Nederlands belang tot een nationale verlenging van de geldigheidsduur van een visum overgaan. Het betreft hier zeer bijzondere gevallen waarbij in ieder geval de volgende nationale belangen in het geding zijn:

  • het internationaal aanzien van Nederland;

  • economische belangen van Nederland; of

  • culturele belangen van Nederland.

De Visadienst beperkt bij de aanwezigheid van een wezenlijk Nederlands belang de geldigheid van het visum tot Nederland.

De Visadienst merkt in dit verband als zeer bijzondere gevallen aan:

  • studenten die op basis van het Erasmus Mundus programma langer in het Schengengebied willen verblijven;

  • deelnemers van internationale gezelschappen zoals Cirque du Soleil.

Verlenging van de geldigheidsduur boven de 90 dagen is in die gevallen noodzakelijk om het Erasmus Mundus programma of de voorstelling hier te lande te kunnen volbrengen of te geven. In de overige gevallen moet er sprake te zijn van zeer bijzondere omstandigheden die gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

Zie hiervoor onder ad a voor het plaatsen van een Schengenvisumsticker.

Bijzondere categorieën

  • Houders van een geprivilegieerdendocument afgegeven door het ministerie van BuZa; de geldigheidsduur van het visum van deze vreemdelingen hoeft niet te worden verlengd;

  • Houders van een diplomatiek paspoort die niet in het bezit zijn van een door het ministerie van BuZa afgegeven geprivilegieerdendocument: de directie Kabinet en Protocol van het ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor verlenging van de geldigheidsduur van het visum;

  • Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling in Nederland zijn en voor dit doel ook in het bezit waren gesteld van een visum en waarvan het visum op nationale gronden is verlengd tot 180 dagen. De Visadienst mag deze vreemdelingen voortzetting van het verblijf verlenen als voortzetting van de behandeling in Nederland medisch noodzakelijk is;

Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van het organiseren van schoolreizen binnen de EU een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994 (94/75/JBZ). Model M7 bevat een standaard reizigerslijst.

5.2. Kosten van visa

De in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vw bedoelde familieleden van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland die zijn recht op vrij verkeer uitoefent zijn vrijgesteld van kosten voor het verstrekken van een visum.

5.3. Terugkeervisa

Een terugkeervisum is een nationaal visum, dat recht geeft op terugkeer naar Nederland (artikel 1a, onder c Vw).

De IND mag een terugkeervisum afgeven aan een vreemdeling die daarom verzoekt. In de artikelen 2k t/m o en 2w t/m cc Vw en verder de artikelen 1.24, 1.26 t/m 1.28 Vb zijn bepalingen opgenomen inzake de behandeling, afgifte, weigering, geldigheidsduur, wijziging en intrekking van terugkeervisa. De indiening van een aanvraag om een terugkeervisum vindt op dezelfde wijze plaats als een aanvraag tot wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een visum.

De IND beheert het model van de aanvraag om een terugkeervisum, en ook de modellen van de beschikkingen tot afwijzing van deze aanvraag. De Hoofddirecteur van de IND stelt op grond van het basismodel aantekeningensticker het model voor het terugkeervisum vast (zie bijlage 7 VV en de website van de IND).

De IND weigert een terugkeervisum niet op de in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw genoemde grond indien de vreemdeling heeft aangetoond dat hij voor zakelijke doeleinden moet reizen of wegens dwingende en dringende familieomstandigheden Nederland tijdelijk moet verlaten.

De IND verstaat onder dwingende en dringende familieomstandigheden in de zin van artikel 1.28 Vb in ieder geval het volgende:

  • ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);

  • het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);

  • onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan;

De IND verstaat onder dringende reden als genoemd in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw in ieder geval:

  • de vreemdeling neemt deel aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland;

  • de vreemdeling maakt deel uit van een sportteam dat Nederland in het buitenland zal vertegenwoordigen.

Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld behoeven voor het verkrijgen van een terugkeervisum geen dringende reden aan te tonen.

Met gebruikmaking van artikel 2y, derde lid Vw, verleent de IND op aanvraag een terugkeervisum

  • voor meer dan één reis: aan de vreemdeling die aantoonbaar voor zakelijke doeleinden meerdere malen in- en uit dient te reizen.

  • voor maximaal zes maanden: aan de buitenlandse student die in afwachting is van een beslissing op zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier, als hij in het kader van zijn studie voor langere tijd naar het buitenland moet reizen.

  • voor meer dan één jaar: aan Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld.

Een vreemdeling die over een geldig reisdocument beschikt en daarbij over een afzonderlijk verblijfsdocument als bedoeld in bijlage 7 VV, of een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument, behoeft voor de terugkeer naar Nederland niet te beschikken over een terugkeervisum. De IND verleent in deze gevallen aan de vreemdeling enkel een terugkeervisum indien hij kan aantonen dit nodig te hebben voor de reis door of naar een land gelegen buiten het Schengengebied.

Het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling moet ten minste één maand langer geldig zijn dan de termijn waarbinnen de vreemdeling op grond van zijn terugkeervisum kan terugkeren.

De vreemdeling mag zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland vestigen.

5.4. Visum voor verblijf van langere duur (mvv) (type D)

De Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging mag een mvv-verklaring, in de vorm van een voorbedrukt formulier, in de plaats stellen van de mvv die in het geldige document voor grensoverschrijding wordt geplaatst. De houder van de mvv-verklaring moet altijd in het bezit zijn van het in de mvv-verklaring aangegeven geldige document voor grensoverschrijding.

6. Vrije termijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen berekent de maximale termijn van 90 dagen door voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking te nemen, conform artikel 6, aanhef, SGC. Bij de berekening van de vrije termijn zijn inreisstempels van de Schengenlanden leidend.

De IND verlengt op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb de vrije termijn van niet-visumplichtige vreemdelingen in geval van bijzondere omstandigheden tot maximaal zes maanden (180 dagen). De vreemdeling moet bij het verzoek om verlenging van de vrije termijn een beroep doen op tenminste één van de volgende situaties:

  • overmacht;

  • ernstige ziekte van familieleden van de vreemdeling;

  • ernstige ziekte van de vreemdeling;

  • een zeer gewichtig zakelijk belang.

Daarnaast verlengt de IND in geval sprake is van een wezenlijk Nederlands belang de vrije termijn tot maximaal zes maanden (180 dagen). Het betreft hier zeer bijzondere gevallen waarbij in ieder geval de volgende nationale belangen in het geding zijn:

  • het internationaal aanzien van Nederland;

  • economische belangen van Nederland;

  • culturele belangen van Nederland.

De IND maakt, om deze verlenging van de vrije termijn zichtbaar te maken, gebruik van de sticker verblijfsaantekening algemeen, die in het geldige document voor grensoverschrijding wordt aangebracht. Een verzoek om verlenging van de vrije termijn is voor de vreemdeling gratis.

Aan een vreemdeling die gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is geen verblijf tijdens de vrije termijn toegestaan. Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden en de internationale betrekkingen. Voor een toelichting op deze voorwaarde wordt verwezen naar A1/3 Vc.

Van gevaar voor de openbare orde is sprake zijn als de vreemdeling in het E&S staat gesignaleerd als:

  • ‘ongewenste vreemdeling’; of

  • ‘ongewenstverklaarde vreemdeling’.

  • Tevens kan een vreemdeling voor weigering van toegang tot Nederland dan wel het Schengengebied in het (N)SIS geregistreerd staan. Ook kan er sprake zijn van een inreisverbod.

7. Toezicht aan de buitengrens

7.1. Controle

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag een grenscontrole uitoefenen, in ieder geval:

  • zolang een vreemdeling zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt;

  • zolang de ambtenaar belast met de grensbewaking een relatie met in- of uitreis van die vreemdeling kan leggen.

Een haven of luchthaven wordt hierbij in zijn geheel beschouwd als grensdoorlaatpost.

7.2. Toegang onder voorwaarden

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent toegang onder voorwaarden aan:

  • een vreemdeling die kort verblijf beoogt;

  • een niet-MVVplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt en kort verblijf beoogt.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan aan de vreemdeling die de toegang onder voorwaarden is verleend niet:

  • de toegang op grond van artikel 6, eerste lid, SGC weigeren;

  • tegenwerpen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening als blijk van de verleende toegang aan de vreemdeling. Deze aantekeningen zien in ieder geval op:

  • het stellen van zekerheid (zie A1/4.6 Vc);

  • het opleggen van een meldplicht aan de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de aantekeningen door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’ in het geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst het inreisstempel half op en half onder het laminaat van de sticker.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft kennis van de toegang onder voorwaarden door een formulier (zie model M20) te zenden aan de eenheidsleiding van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een garantverklaring, als die is afgegeven, met deze kennisgeving mee.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt de door de vreemdeling overgelegde verklaringen mee als een niet-visumplichtige vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij het opleggen van de meldplicht dat de vreemdeling zich binnen drie dagen moet aanmelden bij de vreemdelingenpolitie in de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Als de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet in staat is te voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking in het geldig document voor grensoverschrijding de volgende aantekening: ‘aanmelden uiterlijk op ... (datum)’.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft onmiddellijke kennis aan de ambtenaren van de KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, evenals aan de vreemdelingenpolitie als de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken.

Aan de buitengrens aangevraagd visum voor doorreis binnen Schengengebied

In artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 Visumcode zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan toegang wordt verleend aan vreemdelingen die als passagier van een vliegtuig onvoorzien landen op een vliegveld in het Schengengebied en die niet in het bezit zijn van vereiste reisvisum of doorreisvisum voor toegang in het Schengengebied.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan een Schengenvisum verlenen aan visumplichtige vreemdelingen die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten. Conform artikel 35 Visumcode dient de vreemdeling te voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 Schengengrenscode met uitzondering van de voorwaarde opgenomen in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Schengengrenscode. Een onderbreking van de reis, die plaatsvindt wegens onafhankelijke omstandigheden, zoals weersomstandigheden of technische storingen is een omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, Visumcode.

De terugkeer van de aanvrager naar zijn land van herkomst of verblijf, of zijn doorreis door andere landen dan lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Visumcode, wordt zeker geacht als

  • de vreemdeling vertrekt uit het Schengengebied van de luchthaven die op zijn vliegticket genoemd staat;

  • de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en tickets op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor de bepalingen van artikel 6, vijfde lid, onder b, Schengengrenscode en artikel 35 van de Visumcode bedoeld zijn.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling een visum voor de duur die noodzakelijk is om te vertrekken uit het Schengengebied.

Clausuleregeling voor onverwacht verblijf binnen Nederland

Onder de voorwaarden die zijn opgesomd in artikel 6, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode kan de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang verlenen voor de duur die noodzakelijk is om de door- of terugreis van de vreemdeling per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten. Deze voorwaarden zijn nader uitgewerkt in artikel 2.6 VV.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor artikel 6, vijfde lid, onder c, Schengengrenscode bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt in het geval van toegangsverlening aan de vreemdeling op grond van de Clausuleregeling een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling.

(Model 21A).

De ambtenaar belast met de grensbewaking plaatst een Clausulestempel voorzien van het verbalisantennummer van de afgevende ambtenaar en de datum van de (vermoedelijke) uitreis in het document voor grensoverschrijding. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij inreis tevens een inreisstempel geplaatst.

De verklaring moet door de vreemdeling bij uitreis bij de ambtenaar belast met de grensbewaking van één van de daartoe aangewezen luchthavens binnen Nederland worden ingeleverd. In de uitsparing van de Clausulestempel wordt bij uitreis een uitreisstempel geplaatst in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling.

Territoriaal beperkt visum

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan eveneens conform de voorwaarden van artikel 25 van de Verordening (EG) Nr.810/2009 (Visumcode) een territoriaal beperkt visum verlenen met een geldigheidsduur die noodzakelijk is om de doorreis te kunnen voortzetten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de toegang weigeren aan vreemdelingen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling voor het beperkt territoriaal visum bedoeld is.

De ambtenaar belast met de grensbewaking beperkt de territoriale geldigheid van de toegang wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg. In dat geval geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking aan voor welke Beneluxlidsta(a)t(en) de toegang geldig is.

Zieke zeelieden

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt zonder voorafgaande machtiging een niet-visumplichtige zeeman in het bezit van een bijzonder doorlaatbewijs, mits zijn identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond, als de vreemdeling:

  • in een ziekenhuis behandeld moet worden; en

  • niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet in alle gevallen waarin een zieke zeeman in het bezit wordt gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, de eenheidsleiding van de politieregio waaronder de gemeente valt waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk informeren. Het hoofd van de grensdoorlaatpost moet de maatregelen treffen die in A1/7.3 Vc zijn opgenomen als de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren.

7.3. Weigeren van toegang

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan iedere vreemdeling die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing:

  • die geen uitstel gedoogt of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd;

  • die door de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling wordt uitgereikt;

  • die inhoudt dat een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst niet het grondgebied van Nederland of het Schengengebied mag binnenkomen en aldaar verblijven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de beslissing omtrent toegangsweigering uit door middel van het model M18A. Indien de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd indient nádat de toegang is geweigerd, komt aan die toegangsweigering geen betekenis meer toe. De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt ook in dat geval de beslissing omtrent de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw op door middel van het model M19 dan wel M19A; en

  • plaatst de vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND over het al dan niet uitstellen van de weigering tot toegang, als de ambtenaar belast met de grensbewaking concludeert dat het weigeren van toegang mogelijk leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kan altijd de medewerker van de IND consulteren voor advies indien hiertoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanleiding bestaat. Het advies van de medewerker van de IND is in deze gevallen bindend.

Indien een volwassen vreemdeling samen met een minderjarig kind te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdelingen voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (Afdeling Vreemdelingpolitie, Identificatie en Mensenhandel) (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

Indien er indicaties zijn van mogelijke risico’s voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind of indien nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind, dan kan de ambtenaar belast met de grensbewaking van deze regel afwijken. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • stelt de toegangsweigering uit door middel van het model M18A;

  • legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw door middel van het model M19 dan wel M19A (zie paragraaf A5/3.2 Vc); en

  • plaatst de volwassen vreemdeling en het minderjarige kind, voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de Gesloten Gezinsvoorziening in Zeist.

Indien er door de ambtenaar belast met de grensbewaking wordt vastgesteld dat er risico’s zijn voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind en/of dat er geen nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind (de relatie wordt niet aangenomen), dan wordt er als volgt gehandeld. De ambtenaar belast met de grensbewaking:

  • verleent aan het minderjarige kind de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op;

  • verwijst het minderjarige kind voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

  • stelt de toegangsweigering van de volwassen vreemdeling uit door middel van het model M18A;

  • legt aan de volwassen vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op op grond van artikel 6, derde lid, Vw door middel van het model M19 dan wel M19A (zie paragraaf A5/3.2);

  • plaatst de volwassen vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.

Indien een alleenstaande minderjarige vreemdeling te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op; en

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdeling voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de AVIM (zie paragraaf C1/2.1 Vc).

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een voornemen voor aan de IND als het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, en vraagt een bijzondere aanwijzing op grond van artikel 8.8, tweede lid, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing. Dit gebeurt in ieder geval als de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:

  • de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A1/4 Vc);

  • de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;

  • de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv; of

  • buitenlandse adoptiekinderen, adoptiefkinderen en pleegkinderen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als:

  • het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang;

  • een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, als de vereiste mvv ontbreekt. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag met machtiging van de IND onder bepaalde voorwaarden in ieder geval toegang verlenen in de volgende situaties:

  • de vreemdeling wijzigt zijn verblijfsdoel;

  • er is een wezenlijk Nederlands belang gediend bij het verlenen van toegang;

  • er is sprake van klemmende reden van humanitaire aard.

De ambtenaar belast met de grensbewaking kruist in het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC en als model M17 overgenomen als bijlage van de Vc, de redenen aan op grond waarvan de toegang wordt geweigerd aan een vreemdeling uit een derde land die wil inreizen. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt op het model M17 melding van:

  • de betreffende staat (in Nederland van de Staat der Nederlanden);

  • de betreffende instantie, inclusief overheidslogo (van de KMar of ZHP);

  • de toepasselijke bepalingen van de wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in dit geval artikel 14 juncto artikel 6, eerste lid SGC).

Toegangsweigering na de grensprocedure

In paragraaf A5/3.1 Vc onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw is toegelicht in welke situaties de grondslag voor vrijheidsontneming in artikel 6, derde lid, Vw wordt toegepast. Wanneer de daar genoemde situaties niet langer van toepassing zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A.

Wanneer het de vreemdeling ingevolge artikel 7.3 tweede lid juncto artikel 3.1, tweede lid onder a of e, Vb niet is toegestaan de uitspraak op een ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hier te lande af te wachten, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, na het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A.

Toegangsweigering na intrekking van de asielaanvraag in de grensprocedure

Indien de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 6 SGC, middels het model M17. Tevens wordt een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw. Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden, maar uiterlijk binnen twee dagen na intrekking van de asielaanvraag.

Gevaar voor de volksgezondheid

Als een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang als de ziekte:

  • behandeling in een ziekenhuis nodig maakt; of

  • ingevolge de Infectieziektewet en Quarantainewet aanleiding geeft tot quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw op met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden (zie model M19 en Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld).

De ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeelt of aan de vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend na afloop van:

  • de behandeling van de ziekte; of

  • de periode van quarantaine.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

Rechtsmiddelen toegangsweigering

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling naast het model M17, M17A of M18 ook een folder ‘Rechtsmiddelen’ uit.

De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand als een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt. De vreemdeling moet het administratief beroepschrift binnen vier weken indienen bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening.

Indien na de toegangsweigering (vrijwel) gelijktijdig een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw of artikel 6a, eerste lid, Vw wordt opgelegd en men tegen deze vrijheidsontnemende maatregel beroep instelt, dan dient het rechtsmiddel tegen de toegangsweigering eveneens beroep te zijn, in plaats van administratief beroep.

Rechtsmiddelen uitstellen van de toegangsweigering

Het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland is aan te merken als een voorbereidingshandeling als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Het betreft dan ook geen besluit waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Indien de vreemdeling wil opkomen tegen de toepassing van de grensprocedure, kan dit, indien de klacht samenhangt met de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw naar voren worden gebracht in het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Indien de klacht samenhangt met de behandeling dan wel de uitkomst van de asielaanvraag, kan deze naar voren worden gebracht bij het beroep tegen het besluit tot afwijzing van die aanvraag.

Rechtsmiddelen toegangsweigering na afwijzing asielaanvraag in de grensprocedure (model M17A)

Nadat het besluit omtrent weigering van de toegang is genomen, wordt zo spoedig mogelijk krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Een beroep tegen deze vrijheidsontnemende maatregel omvat gelet op het bepaalde in artikel 94, tweede lid, Vw van rechtswege een beroep tegen het besluit tot toegangsweigering dat is genomen middels het model M17A. Indien de vreemdeling geen beroep instelt tegen de vrijheidsontnemende maatregel, is het rechtsmiddel dat tegen de toegangsweigering moet worden ingesteld administratief beroep (zie artikel 77, eerste lid, Vw).

Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de aanvraag om een visum uitsluitend wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb:

De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

Alleenreizende minderjarige vreemdelingen

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking aan een alleenreizende minderjarige vreemdeling de toegang tot Nederland weigert, draagt de ambtenaar de vreemdeling over aan de DT&V voor het terugbrengen van de vreemdeling naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

7.4. Ondersteuning van doorgeleiding via Nederland bij verwijdering door de lucht

Een schriftelijk verzoek om doorgeleiding van een vreemdeling van een andere lidstaat moet worden ingediend bij de KMar op Schiphol. De lidstaat moet het verzoek op een tijdstip indienen, dat het verzoek ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding bij de KMar aankomt. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen is de termijn om het verzoek in te dienen korter.

8. Bijzondere categorieën

Werkzoekende zeelieden

Een zeeman die werk wil zoeken aan boord van een zeeschip in een haven in het Schengengebied, zonder dat uit een verklaring van de rederij/scheepsagent de mogelijkheid van aan- of overmonstering blijkt, moet aan alle voorwaarden voor toegang voldoen.

Voor een werkzoekende zeeman mag het zeemansboekje niet in de plaats van het paspoort treden om te voldoen aan de voorwaarde dat de vreemdeling in het bezit moet zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als aan alle overige voorwaarden voor toegang wordt voldaan mag het hoofd van de grensdoorlaatpost aan een werkzoekende zeeman aan de grens een visum met een geldigheid van maximaal vijftien dagen afgeven als in het geldig document voor grensoverschrijding het benodigde visum ontbreekt. Indien nodig mag de vreemdeling in uitzonderlijke gevallen na afloop van de termijn van vijftien dagen een verlenging van de geldigheidsduur van het visum vragen bij de Visadienst of voor zover het een in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeeman betreft bij de ZHP.

De werkzoekende zeeman moet bovendien met een zeemansboekje (-paspoort) of andere bewijsmiddelen kunnen aantonen dat hij het beroep van zeeman uitoefent.

Werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

Een vreemdeling die via Nederland naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat wil reizen of die komende van een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat Nederland wil inreizen moet voldoen aan alle normale voorwaarden voor toegang. Het verkeer van en naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat moet plaatsvinden via een grensdoorlaatpost gedurende de tijd dat deze is opengesteld. De vreemdeling moet de normale in- en uitreisformaliteiten vervullen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert de vreemdeling niet op bestaansmiddelen als de vreemdeling aantoont dat hij op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat is tewerkgesteld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt bij vertrek uit Nederland naar een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat vast of de vreemdeling aan alle voorwaarden voor toegang heeft voldaan.

Een vreemdeling die werkzaam is als medewerker op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat mag een visum, geldig voor meer inreizen, aanvragen op de Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging in Antwerpen. De vreemdeling moet zich voor het aanvragen van een visum in persoon melden en moet in het bezit zijn van de volgende bewijsmiddelen:

  • een arbeidscontract met een bedrijf dat een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat exploiteert, gevestigd in Nederland, dan wel met een vertegenwoordiger in Nederland;

  • een geldig document voor grensoverschrijding, dat niet een zeemansboekje is, waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment waarop hij de aanvraag doet voor een visum voor meer inreizen legaal verblijf heeft in Nederland;

  • een door het bedrijf dat een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat exploiteert getekende garantverklaring als bedoeld in bijlage 6a en 6b VV.

Als de vreemdeling de bovenstaande bewijsmiddelen overlegt, stelt het Nederlandse Consulaat-Generaal de vreemdeling in het bezit van een visum met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar. De geldigheidsduur van het visum mag niet langer zijn dan de geldigheidsduur van het arbeidscontract of het geldige document voor grensoverschrijding.

Werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat werken afwisselend veertien dagen op die mijnbouwinstallatie en hebben veertien dagen verlof aan de wal. Voor dit verlof aan de wal gelden de normale voorwaarden voor kort verblijf in Nederland.

Deze beleidsregels gelden ook als de vreemdeling niet werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat maar bij een bedrijf dat ondersteunend werkt voor die mijnbouwinstallatie (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’).

In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

Wanneer de vreemdeling een redelijke grond kan aanvoeren voor zijn verlate terugkeer mag de ambtenaar belast met de grensbewaking toegang verlenen aan:

  • de houder van een geldig paspoort;

  • de houder van een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur nog maar korte tijd is verstreken. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet onmiddellijk het verblijfsrecht van de vreemdeling nagaan. Als de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling doorlaat moet de ambtenaar met toepassing van artikel 4.26 Vb een meldplicht opleggen aan de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet voor vaststelling van het verblijfsrecht van de vreemdeling contact opnemen met de vreemdelingenpolitie van de politieregio in welke de gestelde woon- of verblijfplaats van de vreemdeling is gelegen, dan wel met de IND als de vreemdeling niet kan aantonen of aannemelijk kan maken dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan.

In de overige Schengenstaten voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert niet de toegang aan houders van een geldige Belgische of Luxemburgse verblijfsvergunning enkel op de grond dat zij niet in het bezit zijn van hun geldige document voor grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert niet op het bezit van bestaansmiddelen bij deze vreemdelingen, wanneer zij in het bezit zijn van geldige reistickets naar België of Luxemburg. De bovenstaande beleidsregels gelden ook voor vreemdelingen die in het bezit zijn van het vereiste document voor grensoverschrijding en een geldige Belgische of Luxemburgse mvv (autorisation de séjour provisoire), mits in deze machtiging staat vermeld dat zij geldig is voor binnenkomst in het Beneluxgebied.

Uitgenodigde vluchtelingen

De IND kondigt de komst van een vreemdeling die als vluchteling door de Nederlandse regering is uitgenodigd van te voren bij de ambtenaar belast met de grensbewaking aan. De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent deze vreemdeling toegang. De ambtenaar belast met de grensbewaking vangt deze vreemdeling bij aankomst op en begeleidt deze vreemdeling naar aanmeldcentrum Schiphol. De IND stelt deze vreemdeling in de gelegenheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.

Staatlozen

Voor staatlozen wordt verwezen naar het op 28 september 1954 te New York gesloten Staatlozenverdrag. In dit verdrag wordt onder een staatloze verstaan: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd.

De autoriteiten van het land waar een staatloze is toegelaten stelt de vreemdeling in de regel in het bezit van een vreemdelingenpaspoort.

Een vreemdeling is op grond van Verordening 539/2001 EG vrijgesteld van de visumplicht als hij in het bezit is van een reisdocument dat is afgegeven door een lidstaat van de EU aan:

  • staatlozen; of

  • andere personen zonder nationaliteit die rechtmatig verblijf hebben in die lidstaat.

9. Verplichtingen voor vervoerders

Zorgplicht

Een vervoerder moet zijn personeel zodanig instrueren, dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Onder het personeel van de vervoerder valt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht. Het personeel van de vervoerder moet bij de controle van de reisdocumenten vaststellen of een document voor grensoverschrijding geldig is.

De vervoerder moet ten minste controleren of:

  • de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden document voor grensoverschrijding zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van het document voor grensoverschrijding;

  • het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);

  • de geldigheidsduur van het aangeboden document voor grensoverschrijding en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;

  • het aangeboden document voor grensoverschrijding is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit.

De vervoerder moet door middel van een kort en bondig onderzoek controleren of het aangeboden document voor grensoverschrijding vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.

Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, moet de vervoerder deze apparatuur voor de controle van documenten voor grensoverschrijding gebruiken.

De Nederlandse overheid is bevoegd de vervoerder aanwijzingen te geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.

De Nederlandse overheid mag een vervoerder verzoeken, op grond van de daartoe strekkende internationale regelgeving, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het zeeschip of vliegtuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag deze bevoegdheid uitoefenen als daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.

De Nederlandse overheid houdt, om vervoerders in staat te stellen de controle op reisdocumenten zo goed mogelijk te verrichten, vervoerders regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. De Nederlandse overheid geeft aanwijzingen aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een proces-verbaal op als de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling aanvoert zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.

Afschriftplicht

De vervoerder die op grond van artikel 2.2 Vb verplicht is een afschrift te maken van een geldig document voor grensoverschrijding moet de afbeeldingen desgevraagd binnen één uur na het verzoek geven aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, als een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken.

De ambtenaar belast met de grensbewaking hoeft niet over de exacte gegevens beschikken van de vlucht waarmee de vreemdeling is aangekomen. Een indicatie, verkregen uit de verklaringen van de vreemdeling of uit andere bronnen is hiertoe voldoende.

Passagiersinformatieplicht

Richtlijn 2004/82/EG, ofwel de API-richtlijn heeft tot doel de grenscontroles te verbeteren en illegale immigratie te bestrijden door erin te voorzien dat luchtvervoerders desgevraagd passagiersgegevens (de zogenoemde Advance Passenger Information, API-gegevens) vooraf verstrekken aan de ambtenaren belast met de grensbewaking. Het gaat hier onder andere om gegevens uit het reisdocument en over de reis van de desbetreffende passagier. De ambtenaar belast met de grensbewaking bepaalt op grond van artikel 2.2a Vb ten aanzien van welke plaatsen van vertrek en van welke vervoerders de passagiersgegevens zullen worden gevorderd. De ambtenaar belast met de grensbewaking vernietigt op grond van artikel 2.2b Vb de verkregen passagiersgegevens binnen 24 uur na binnenkomst van de passagiers in Nederland, tenzij deze later nodig zijn voor de uitoefening van diens taken. Indien de passagier behoort tot een categorie vreemdelingen, ten aanzien waarvan een verhoogd risico bestaat op illegale immigratie vernietigt de ambtenaar belast met de grensbewaking de gegevens 4 dagen na binnenkomst van de passagiers in Nederland, tenzij deze later nodig zijn voor de uitoefening van diens taken. Voor het onderkennen van vreemdelingen die een risico vormen voor illegale immigratie worden risico indicatoren gebruikt. De risico indicatoren zijn gebaseerd op onder andere gegevens van reguliere en asiel gerelateerde weigeringen uit het verleden, op informatie van liaisons, op afwijkende vliegbewegingen en op basis van claims die in het verleden zijn opgelegd in het kader van artikel 4 van de Vreemdelingenwet.

De vervoerder die op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking op grond van artikel 2.2a Vb passagiersgegevens verzendt, gebruikt hiervoor het International Air Transport Association (IATA)-berichtenformat, type B, met de structuur die is gebaseerd op de vanwege de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties vastgestelde indeling voor elektronische gegevensuitwisseling voor overheid, handel en vervoer, gepubliceerd onder de titel: Electronic Data Interchange For Administration, Commerce and Transport (EDIFACT) Passenger List Message (PAXLST). Het IATA-adres waar de gegevens naartoe verzonden moeten worden, is HDQKMXH.

Terugvoerplicht

De vervoerder is verplicht om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking terug te brengen naar een plaats buiten het Schengengebied. Van toegangsweigering is onverminderd sprake indien de toegangsweigering in eerste instantie is uitgesteld of opgeschort omdat de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De vervoerder brengt de vreemdeling naar in ieder geval één van de volgende landen:

  • het derde land van waaruit de vreemdeling werd aangevoerd;

  • het derde land dat het geldige document voor grensoverschrijding heeft afgegeven waarmee de vreemdeling heeft gereisd;

  • een derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

Deze terugvoerplicht van de vervoerder geldt in alle volgende situaties:

  • bij weigeringen van toegang van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) documenten voor grensoverschrijding;

  • bij weigeringen van toegang op basis van één van de andere gronden van artikel 3 Vw en/of artikel 6 SGC;

  • bij staande houding van vreemdelingen met het oog op uitzetting binnen zes maanden na binnenkomst. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van de staande houding.

De ambtenaar belast met de grensbewaking claimt vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd voor terugname bij de vervoerder.

Voor het vervoer van de vreemdeling door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt, om het terugvoeren van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, gebruik van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).

De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd moet zich tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging ophouden in de hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte, die kan worden afgesloten of op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit.

De vervoerder is verantwoordelijk voor de vreemdeling gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland, tot aan het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland is vervoerd.

Als de vervoerder de vreemdeling niet binnen redelijke termijn terug kan brengen, mag de Minister de met de verwijdering gepaard gaande kosten, waaronder de verblijfskosten, op de vervoerder verhalen (zie A1/9 Vc Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten).

De ambtenaar belast met de grensbewaking bekijkt opnieuw of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang als:

  • de uitzetting van een vreemdeling aan wie ten tijde van de uitzetting de toegang was geweigerd, mislukt; en

  • de vreemdeling terugkeert nadat de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of zeeschip het Nederlands grondgebied had verlaten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling opnieuw de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet.

De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft de vervoerder een nieuwe aanwijzing om de vreemdeling zonder kostenvergoeding terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago) als de vreemdeling eerder op grond van artikel 65 Vw is verwijderd.

De vreemdeling die Nederland uit eigen beweging verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden moet bij terugkomst in Nederland voldoen aan de voorwaarden voor toegang. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling terug naar Nederland is vervoerd niet de verplichting van artikel 65 Vw opleggen tot het vervoeren van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland.

De ambtenaar belast met de grensbewaking effectueert het vertrek van vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen op ten minste één van de volgende momenten:

  • zodra het aanvoerende zeeschip vertrekt, of op een eerder tijdstip als het vertrek, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd;

  • zodra plaatsing aan boord van een vliegtuig van de betreffende maatschappij mogelijk is met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zie Annex 9 van het Verdrag van Chicago.

Verstekelingen

De vervoerder mag de in bijlage 14c en 14d VV genoemde passagierslijsten gebruiken voor de opgave van aangetroffen verstekelingen.

Als een vreemdeling die als verstekeling is aangetroffen aan boord van een zeeschip niet voldoende gedocumenteerd is, moet de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling vaststellen en aan de vreemdeling een vervangend reisdocument geven. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt moet de nationaliteit en identiteit vaststellen en de vervangende reisdocumenten afgeven voor het moment waarop het zeeschip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag niet tot gevolg hebben dat een unieke verwijdermogelijkheid verloren gaat.

De gezagvoerder van een zeeschip mag zich niet zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de vreemdeling aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet, als de gezagvoerder zich op dit voorschrift beroept, de omstandigheden die de gezagsvoerder aanvoert beoordelen en afwegen tegen het belang van terugplaatsing van de vreemdeling aan boord.

Vreemdelingen met een vluchtrelaas

Als de vreemdeling op het moment van vertrek stelt dat zijn leven in het land van waar hij wil vertrekken in direct gevaar is, mag de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging zenden om daar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen. De vervoerder moet contact opnemen met de IND als de vervoerder overweegt een vreemdeling te vervoeren die stelt dat zijn leven in direct gevaar is.

Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd met instemming van het hoofd van de IND, geldt geen terugvoerplicht. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt geen proces-verbaal op van vermoedelijke overtreding van de vervoerder van artikel 4 Vw.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt proces-verbaal op in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht door de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht (zie artikel 4, eerste, tweede en derde lid, Vw, artikel 5, eerste en tweede lid, Vw, artikel 65, derde lid, Vw en artikel 197a WvSr). De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt alle processen-verbaal door aan het OM. Het OM biedt eerst een transactie aan de overtreder van de zorg- of afschriftplicht aan.

Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

De DT&V verhaalt de met de verwijdering gepaard gaande kosten op de vervoerder nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden, en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Nadat een vreemdeling is terugvervoerd door een vervoerder, leveren alle overheidsinstanties de DT&V een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. De overheidsinstanties doen dit aan de hand van de tarievenlijst zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse overheidsinstanties. De DT&V stuurt de vervoerder een rekening die de kosten omvat die door de diverse overheidsinstanties zijn gemaakt.

De terugvoerplicht en de geldende procedure rondom het verhalen van kosten staan beschreven op www.terugvoerplicht.nl.

A2. Toezicht

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die toezien op de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. Het vreemdelingentoezicht bestaat uit het toezicht ter bestrijding van illegale immigratie, het toezicht in het binnenland en controles voortvloeiende uit de vreemdelingenregistratie.

In de navolgende paragrafen zijn maatregelen van toezicht opgenomen en de mogelijkheden voor het opleggen van bepaalde verplichtingen aan vreemdelingen of aan derden.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:

2. Staande houden

2.1. Staande houden ter vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen heeft de bevoegdheid om personen staande te houden om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de persoon vast te stellen. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden als sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren of ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het vermoeden dat de persoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, toetsen aan objectieve maatstaven. Deze objectieve maatstaven zijn in ieder geval gebaseerd op tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • feiten of omstandigheden van de situatie waarin de persoon wordt staande gehouden;

  • aanwijzingen over de persoon die wordt staande gehouden;

  • ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, KMar of andere overheidsinstanties.

Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag in ieder geval in de volgende situaties aangenomen worden:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectie SZW of de BRP;

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

    voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen raadpleegt de gegevens over de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van de staande gehouden persoon in de BVV, als deze gegevens niet vastgesteld kunnen worden aan de hand van een document zoals omschreven onder artikel 4.21 Vb. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen beoordeelt op basis van de gegevens in de BVV of een terugkeerbesluit moet worden genomen tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het terugkeerbesluit wordt opgelegd met het model M107-A.

Als de gegevens van de staande gehouden persoon niet voorkomen in de BVV raadpleegt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de opgegeven nationaliteit van de staande gehouden persoon in de BRP.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen onderzoekt de verblijfsstatus van de staande gehouden persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft of als een verblijfsstatus die in de BVV gevonden is om nader onderzocht vraagt.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van het staande houden van personen een proces-verbaal opmaken, met gebruikmaking van het model M105 of in geval van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van het model M105-D.

2.2. Staandehouding van vreemdelingen met rechtmatig verblijf

Staandehouding van een vreemdeling met rechtmatig verblijf is mogelijk op grond van artikel 50a, eerste lid, Vw. Dit artikel is van toepassing op vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in verband met een procedure aangaande:

  • een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier;

  • een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel;

  • de overdracht van een vreemdeling naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

2.3. Staande houden in verband met uitvoering artikel 55 Vw

Alvorens een vreemdeling in het kader van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient en hij/zij aan lichaam, kleding en bagage wordt onderzocht, kan de vreemdeling worden staande gehouden (artikel 55, tweede lid, Vw). Dit geldt ook voor fouillering met het oog op de veiligheid in het aanmeldcentrum (artikel 55, derde lid, Vw). Als zich hierbij bijzonderheden voordoen, wordt model M105-B gebruikt.

2.4. Overname uit strafrecht

In het geval de vreemdeling ter uitvoering van het VRIS-protocol wordt overgedragen aan de AVIM hoeft geen staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw meer plaats te vinden. Er kan gelijk worden overgegaan tot overbrenging en/of de ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan – dan wel direct aansluit op – het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending. Dit is het tijdstip waarop de termijn van de vreemdelingenrechtelijke ophouding aanvangt. De overname en de opvolgende ophouding worden verantwoord in het model M105-A (zie ook A5/6.12 Vc).

2.5. Overbrengen en ophouden

De ophoudingstermijn vangt aan bij de aankomst van de opgehouden persoon op de plaats van de ophouding. Bij het overbrengen van de opgehouden persoon telt de tijd niet mee.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van het ophouden van personen een proces-verbaal opmaken door gebruik te maken van het model M105-A of in geval van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van het model M105-D.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de opgehouden persoon op de hoogte stellen van alle volgende rechten:

  • het recht om zich bij te laten staan door een raadsman;

  • het recht op bijstand van diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland;

  • het recht op aan kennisgeving van de ophouding aan derden (verwanten, echtgeno(o)t(e) of een levenspartner);

  • het recht op beroep tegen de ophouding;

Als de opgehouden persoon minderjarig is, worden degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen geïnformeerd over de ophouding. Als daartoe geen gelegenheid bestaat, moet de Korpschef of de Commandant der KMar de kennisgeving doen aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland.

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • onmiddellijk verzenden van het vingerafdrukkenformulier naar de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking (DLOS) met daarop de afgenomen vingerafdrukken van de opgehouden persoon;

  • raadplegen van gegevens van de vreemdelingenadministratie;

  • het E&S en het (N)SIS raadplegen of de opgehouden persoon onder de opgegeven (of inmiddels vastgestelde) identiteit voorkomt.

Als de opgehouden persoon opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen voor het onderzoek de Korpschef inschakelen van het politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

Als de vreemdeling zonder asielaanvraag stelt minderjarig te zijn maar dit niet met bewijsmiddelen kan onderbouwen, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking, dan wel de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, een leeftijdsschouw uitvoeren.

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen; en

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die tevens hulpofficier van justitie is, of door de ambtenaar van politie of van de Koninklijke marechaussee die daartoe is aangewezen door de korpschef, respectievelijk de Commandant der Koninklijke marechaussee.

De ambtenaren beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn; en

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

Er moet unaniem, in beide sessies, geoordeeld zijn dat sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid.

Als de betrokken ambtenaren tot evidente meerderjarigheid concluderen, wordt niet van de door de vreemdeling opgegeven leeftijd uitgegaan en wordt de vreemdeling als meerderjarig geregistreerd, tenzij de vreemdeling de minderjarige leeftijd alsnog met voldoende bewijsmiddelen ondersteunt. Als de ambtenaren tot evidente minderjarigheid concluderen, wordt van de opgegeven leeftijd uitgegaan.

De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zorgen ervoor dat de conclusie van de leeftijdsschouw wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen; en

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

4. Rechtsbijstand

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de opgehouden persoon op de hoogte stellen dat:

  • de opgehouden persoon recht heeft contact met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de opgehouden persoon in Nederland;

  • de opgehouden persoon contact mag opnemen met hulpverlenende instanties en/of verwanten;

  • de opgehouden persoon bij verhoor op grond van artikel 4.18 Vb, het recht heeft zich bij te laten staan door een raadsman. De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen doet deze mededeling op een tijdstip dat deze raadsman bij het verhoor aanwezig kan zijn. De mededeling over de rechtsbijstand wordt door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen in de vreemdelingenadministratie geregistreerd.

Als de opgehouden persoon aangeeft zich bij het verhoor te willen laten staan door een raadsman, moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen tenminste één van de volgende personen inlichten:

  • de door de opgehouden persoon gewenste raadsman;

  • de raadsman die aangewezen is via de vreemdelingenpiketdienst van het bureau voor rechtshulp.

De opgehouden persoon heeft het recht om onmiddellijk contact op te nemen met zijn raadsman. De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de opgehouden persoon hiertoe in de gelegenheid stellen.

De raadsman heeft vrije toegang tot de opgehouden persoon. Hij kan hem alleen spreken of onder toezicht van een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. Het gesprek tussen de raadsman en de opgehouden persoon mag uitsluitend onder toezicht van de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen plaatsvinden om te verzekeren dat:

  • de opgehouden persoon zich niet aan het onderzoek naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus onttrekt;

  • de opgehouden persoon bewijsmiddelen die voor het onderzoek van belang zijn niet wegmaakt.

De raadsman mag de opgehouden persoon spreken als het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van de opgehouden persoon niet wordt vertraagd.

5. Verhoor

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:

  • moet de hulp van een beëdigde tolk inroepen als door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de opgehouden persoon mogelijk is;

  • mag in ten minste een van de volgende situaties gebruik maken van een tolk die geen beëdigde tolk is:

    • een beëdigde tolk is niet tijdig beschikbaar;

    • voor de desbetreffende bron- of doeltaal is geen tolk beschikbaar;

  • moet het gebruik maken van een niet beëdigde tolk met redenen omkleed schriftelijk vastleggen.

De niet beëdigde tolk moet:

  • voorafgaand aan zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring overhandigen als geen sprake is van spoedeisende inzet;

  • na de inzet een verklaring omtrent het gedrag tonen als vanwege de spoedeisendheid het niet mogelijk is dit voorafgaand aan de inzet te doen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de wens van de opgehouden persoon respecteren om bepaalde vragen van de ambtenaar niet te beantwoorden voordat de vreemdeling met zijn raadsman overleg heeft gepleegd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verhoort de opgehouden persoon over zijn levensloop, woonplaatsen, bezochte onderwijsinstellingen en dergelijke om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de opgehouden persoon te kunnen vaststellen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag voor het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de opgehouden persoon, bij instellingen of andere personen dan de opgehouden persoon zelf, informatie inwinnen die kunnen leiden tot het vaststellen van de identiteit van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag de opgehouden persoon vorderen om in ieder geval gegevens te verstrekken over zijn:

  • identiteit;

  • nationaliteit;

  • burgerlijke staat;

  • beroep;

  • woon- of verblijfplaats met adres;

  • datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland;

  • doel en duur van verblijf in Nederland;

  • middelen van bestaan.

Deze vordering moet door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen in de vreemdelingenadministratie worden geregistreerd.

6. Verlenging en einde ophouding

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV stelt vast of de inbewaringstelling van de opgehouden persoon de aangewezen vervolgstap is. De verlenging van de ophouding, als bedoeld in artikel 50, vierde lid, Vw, is in het belang van het onderzoek als deze vaststelling nog niet mogelijk is. Het verlengen van de ophouding als bedoeld in artikel 50a, eerste lid, Vw is niet mogelijk.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV kan de ophouding in ieder geval verlengen als:

  • een groep vreemdelingen is staande gehouden;

  • de gebruikelijk beschikbare capaciteit niet voldoende is om de inbewaringstelling voor te bereiden; en

  • voorzienbaar niet binnen de termijn van zes uur een afweging gemaakt kan worden over het in bewaring stellen van de opgehouden persoon.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV kan de ophouding ook verlengen als onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid om minder dwingende alternatieven dan bewaring toe te passen.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV maakt de verlenging van de ophouding kenbaar zodra duidelijk is dat de termijn van zes uur naar verwachting wordt overschreden. Dit kan meebrengen dat deze ambtenaar de verlenging (ruim) voor het verstrijken van de zes uur kenbaar maakt aan de opgehouden persoon.

De termijn van 48 uur voor verlengde ophouding wordt niet volledig gebruikt als de verlengde ophouding niet langer noodzakelijk is. Gedurende de verlengde ophouding dient voortvarend gewerkt te worden. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV legt vast welke stappen gedurende de verlengde ophouding zijn verricht. Zo spoedig mogelijk nadat het onderzoek is afgerond beëindigt deze ambtenaar de verlengde ophouding en stelt de opgehouden persoon in vrijheid dan wel in bewaring.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV neemt aan dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf als aanwijzingen daarvoor ontbreken. Ook als de opgehouden persoon een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient of heeft ingediend, kan de ophouding onder omstandigheden worden verlengd. Daarbij is de stand van zaken van de asielprocedure van belang. Deze ambtenaar kan de ophouding onder meer verlengen als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen of dat rechtmatig verblijf wordt onthouden op grond van artikel 3.1 Vb. Deze ambtenaar treedt hierover, voor zover nodig, in contact met de IND. Immers, deze ambtenaar kan het nodig achten met de IND te overleggen over de stand van die procedure.

Procedure

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV moet bij de verlenging van de ophouding van de persoon in ieder geval de volgende handelingen verrichten:

  • voor de verlenging van de ophouding van de persoon gebruik maken van het model M105-E;

  • de beschikking tot verlenging van de ophouding van de persoon voorzien van dagtekening, ondertekening en de redenen voor de verlenging van de ophouding;

  • een afschrift van de beschikking tot verlenging aan de opgehouden persoon uitreiken;

  • de opgehouden persoon meedelen dat hij tegen deze beslissing een rechtsmiddel kan aanwenden;

  • het origineel van de beschikking tot verlenging van de ophouding van de persoon in het archief van de eigen organisatie opbergen;

  • het tijdstip waarop de verlenging van een ophouding van de persoon ingaat in de vreemdelingenadministratie registreren.

Bij de verlenging van de ophouding van de persoon hoeft de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV de opgehouden persoon niet te horen.

Bij het opheffen van de ophouding van de persoon moet de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV het model M113 opmaken, tenzij aansluitend een maatregel van bewaring wordt opgelegd.

7. Kennisgeving aan derden

Als de Korpschef of de Commandant der KMar tot verlenging van de ophouding van de persoon beslist, moet de Korpschef of de Commandant der KMar alle volgende instanties of personen informeren over de verlenging van de ophouding van de persoon:

  • op verzoek van de opgehouden persoon tenminste één van de volgende personen:

    • de gestelde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de opgehouden persoon in Nederland;

    • de verwanten, echtgeno(o)t(e) of een levenspartner van de opgehouden persoon;

  • als de opgehouden persoon minderjarig is, aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen. Als daartoe geen gelegenheid bestaat, moet de Korpschef of de Commandant der KMar de kennisgeving doen aan de gestelde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland.

De Korpschef of de Commandant der KMar moet de persoon de gelegenheid bieden de echtgeno(o)t(e) of levenspartner telefonisch in te lichten over zijn vrijheidsontneming. Als de kennisgeving moet worden gedaan aan een persoon buiten Nederland gebeurt dit op de snelst mogelijke manier.

De opgehouden persoon moet door de Korpschef of de Commandant der KMar van deze mogelijkheid op de hoogte worden gesteld.

Als de verlenging van de ophouding een Britse onderdaan betreft, moet de Korpschef of de Commandant der KMar op basis van een tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten overeenkomst de betrokken Britse consul informeren over de verlenging van de ophouding, met het oog op het verlenen van diplomatieke of consulaire bijstand. Ook als de Britse onderdaan niet heeft verzocht de Britse consul te informeren over de verlenging van zijn ophouding, moet de Korpschef of de Commandant der KMar de Britse consul informeren over de verlenging van de ophouding van de Britse onderdaan.

8. Bevoegdheden ten aanzien van reis- en verblijfsdocumenten

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag in alle volgende bewijsmiddelen geen aantekeningen maken:

  • in een geldig document voor grensoverschrijding of in een identiteitsbewijs van een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;

  • in bewijsmiddelen die afgegeven zijn door een regering of staat die niet door Nederland is erkend;

  • in een geldig document voor grensoverschrijding en op een verblijfsdocument van vreemdelingen anders dan door wet- en regelgeving is voorgeschreven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet in ieder geval aantekeningen in het geldig document voor grensoverschrijding van een vreemdeling doorhalen ingeval:

  • een visum is verleend maar niet langer aan de afgiftevoorwaarden voor verlening van dit visum wordt voldaan;

  • daarin is aangetekend dat zijn vertrek op grond van artikel 64 Vw is opgeschort en de grond voor die opschorting is komen te vervallen;

  • het bezwaar- of beroepschrift of een beroep door de rechtbank (kennelijk) ongegrond is verklaard en in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening over de indiening van dat bezwaar- of beroepschrift of instelling van dat beroep is gesteld.

Als de sticker of de aantekeningen niet in een geldig document voor grensoverschrijding zijn aangebracht maar op een afzonderlijk inlegblad zijn aangebracht, dan moet de ambtenaar belast met grensbewaking het inlegvel van de vreemdeling innemen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen heeft het recht om een geldig document voor grensoverschrijding of een identiteitspapier van een persoon in ieder geval in de volgende situaties in te nemen:

  • het in bewaring nemen van het document is tijdelijk nodig voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in Titel 5.2 van de Awb:

    • als een persoon niet de vereiste medewerking aan het verkrijgen van de gevraagde gegevens verleent;

    • als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen in het document een aantekening moet maken over het vertrek of de ongewenstverklaring van de vreemdeling en de vreemdeling weigert het document voor dat doel te overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • bij een controle blijkt niet onmiddellijk dat de vreemdeling in Nederland mag verblijven, maar de gelegenheid ontbreekt, of het is niet gewenst, om de vreemdeling over te brengen naar een plaats voor verhoor. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen heeft dan het recht om het document van de vreemdeling tijdelijk in bewaring nemen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling bij het innemen van het document meedelen dat de vreemdeling voor informatie over de inbewaringneming van het document en het eventueel terug verkrijgen van het document zich moet wenden tot de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • de vreemdeling is in bewaring gesteld of ondergaat een vrijheidsstraf. Als de vreemdeling uitgezet wordt, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de documenten overhandigen aan de vreemdeling of aan de KMar als vreemdeling aan de buitenlandse autoriteiten wordt overgegeven;

  • het in bewaring nemen van het document is nodig met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten van de vreemdeling.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen op grond van artikel 52, eerste lid Vw, het geldige document voor grensoverschrijding of een identiteitspapier van een persoon inneemt, moet de ambtenaar belast met grensbewaking alle volgende handelingen verrichten:

  • aan de persoon een ontvangstbewijs verstrekken door gebruik te maken van model M101;

  • aan de persoon een informatiefolder verstrekken over het tijdelijk in bewaring nemen van geldige bewijsmiddelen documenten voor grensoverschrijding of andere bewijsmiddelen documenten door de KMar of de politie.

Als de redenen van de tijdelijke inbewaringneming van het document komen te vervallen, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen het document zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling teruggeven.

9. Binnentreden

Als een bewoner van een woning toestemming heeft gegeven voor het binnentreden van de woning door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, heeft de bewoner het recht om op elk moment deze toestemming in te trekken. Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen niet in het bezit is van een schriftelijke machtiging voor het binnentreden van de woning, mag deze ambtenaar de woning niet tegen de wil van de bewoner betreden.

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen met toestemming van de bewoner een woning binnentreedt, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen het verloop van het binnentreden van de woning vastleggen in een proces-verbaal.

10. Verplichtingen in het kader van toezicht

10.1. Verlenen van medewerking aan identificatie

In ieder geval de volgende vreemdelingen hebben de plicht een gezichtsopname en vingerafdrukken te laten afnemen door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:

  • vreemdelingen die op illegale wijze Nederland zijn binnengekomen en/of tegen wie een onderzoek naar de identiteit moet worden ingesteld;

  • vreemdelingen tegen wie – met het oog op de toepassing van de Vw – een onderzoek naar hun criminele en/of ongunstige politieke antecedenten moet worden ingesteld;

  • vreemdelingen bij wie een voorschrift aan de verblijfsvergunning wordt verbonden in het belang van de openbare orde en/of de nationale veiligheid;

  • vreemdelingen aan wie een individuele verplichting tot periodieke aanmelding wordt opgelegd (zie artikel 54, tweede lid, Vw);

  • vreemdelingen aan wie een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd (zie artikel 56 Vw);

  • vreemdelingen die ongewenst worden of zijn verklaard (zie artikel 67 Vw);

  • vreemdelingen aan wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd (zie artikel 59 Vw);

  • vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend;

  • vreemdelingen wie de IND een bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten aanzien van afgenomen vingerafdrukken alle volgende handelingen verrichten:

  • het formulier met de vingerafdrukken onmiddellijk verzenden naar de DNRI, afdeling Dactyloscopie;

  • achter op het formulier vermelden op basis van welke gegevens de identiteit van de vreemdeling is onderzocht;

  • aangeven waarom de vingerafdrukken zijn genomen;

  • het formulier voorzien van het dossier- en vreemdelingennummer van de IND;

  • als de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend het vakje ‘Asiel’ aankruisen. Op de buitenzijde van de enveloppe moet in de linker bovenhoek ‘Asiel’ worden vermeld.

Voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding, moet het speciaal daarvoor bedoelde formulier voor vingerafdrukken worden gebruikt (het Dactyloscopisch Formulier Identiteitsonderzoek). Op dit formulier mag geen verwijzing naar de verblijfshistorie van de vreemdeling vermeld staan.

10.2. Verplichting tot het verstrekken van gegevens

De Korpschef of de Commandant der KMar moet een mondelinge of schriftelijke vordering aan een vreemdeling tot het verstrekken van gegevens zoals bedoeld in artikel 4.38 Vb, in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal doen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag een vreemdeling die beschikt over een verblijfsdocument niet verplichten informatie zoals bedoeld in artikel 4.38 Vb te verstrekken. Alleen in het geval er gerechtvaardigde aanleiding is te veronderstellen dat de vreemdeling voorschriften op het gebied van toezicht op vreemdelingen niet is nagekomen en/of niet (meer) voldoet aan de beperking die aan de verblijfsvergunning is verbonden, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de vreemdeling daarover ondervragen.

Personen die aan een vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 4.40 Vb, verblijf voor de nacht verschaffen, moeten daarvan mededeling doen aan de Korpschef van de gemeente van het nachtverblijf of de Commandant der KMar. De manier waarop deze mededeling wordt gedaan is vormvrij.

De IND heeft de bevoegdheid schriftelijk een bijzondere aanwijzing aan de Korpschef of de Commandant der KMar te geven over het verstrekken van gegevens van een vreemdeling door een werkgever op grond van artikel 4.41 Vb. De Korpschef of de Commandant der KMar moet een vordering aan de werkgever van de vreemdeling tot het verstrekken van gegevens van de vreemdeling overhandigen of per aangetekende brief verzenden aan de werkgever.

De Korpschef of de Commandant der KMar moet in de vordering aan de werkgever alle volgende onderdelen vermelden:

  • welke gegevens de werkgever moet verstrekken;

  • op welke wijze de werkgever de gegevens moet verstrekken;

  • binnen welke termijn de werkgever de gegevens moet verstrekken;

  • (eventueel) ten aanzien van welke categorieën vreemdelingen de werkgever de gegevens moet verstrekken.

De werkgever moet op vordering tot het verstrekken van gegevens, de Korpschef of de Commandant der KMar in ieder geval de volgende gegevens verstrekken:

  • naam van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever;

  • voorna(a)m(en) van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever;

  • geboortedatum en -plaats van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever;

  • nationaliteit van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever;

  • datum van indiensttreding van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever;

  • woonplaats en adres van de werknemer(s) die in dienst zijn of in dienst zijn geweest bij de werkgever.

De Korpschef of de Commandant der KMar van de gemeente waar het bedrijf van de werkgever is gevestigd, doet de vordering tot het verstrekken van gegevens over vreemdelingen die bij de werkgever in dienst zijn of in dienst zijn geweest. De Korpschef of Commandant der KMar moet overleg voeren en gegevens van deze vreemdelingen uitwisselen met de Korpschef of de Commandant der KMar van de gemeente waar de vreemdelingen woonachtig zijn.

10.3. Meldplicht

10.3.1. Meldplicht in het kader van toelatingsprocedures

De Korpschef of de Commandant der KMar informeert de vreemdeling die kenbaar heeft gemaakt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, dat op hem, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag, een meldplicht bij de Korpschef rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). De vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt of heeft ingediend, wordt een meldplicht opgelegd door gebruik te maken van het model M117-A. Het model M117-A dient ook als proces-verbaal van uitreiking van de meldplicht aan de vreemdeling.

De Korpschef of de Commandant der KMar:

  • moet aan een vreemdeling een beschikking uitreiken als zij de vreemdeling een periodieke meldplicht opleggen;

  • moet de vreemdeling wijzen op wijzigingen over zijn meldplicht;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor oplegging van de meldplicht.

De Korpschef:

  • mag de ontheffing van de meldplicht beëindigen als ontheffing niet langer gewenst is;

  • mag naar eigen oordeel afwijken van de instructies voor ontheffing van de meldplicht.

Bij de ontheffing van de meldplicht gelden voor de Korpschef de volgende instructies.

De Korpschef verleent in ieder geval in de volgende situaties geen (of niet langer) ontheffing van de meldplicht aan de vreemdeling:

  • als voor het vreemdelingentoezicht ontheffing van de meldplicht niet (of niet langer) gewenst is;

  • de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven.

De Korpschef verleent aan een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend uitsluitend in de volgende situaties ontheffing van de meldplicht:

  • tijdens het afwachten van de beslissing in eerste aanleg van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in overleg met de IND;

  • als de vreemdeling minderjarig is jonger dan twaalf jaar en geen amv is.

10.3.2. Meldplicht in het kader van terugkeer

De Korpschef legt de vreemdeling die zich niet rechtmatig in Nederland bevindt en zich conform artikel 54, eerste lid onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid Vb meldt, het tijdstip en de plaats van melden op. Deze meldplicht gaat gepaard met terugkeerbegeleiding door de DT&V. Het opleggen van de meldplicht met terugkeerbegeleiding kan worden gecombineerd met andere toezichtsmaatregelen.

10.3.3. Onttrekking meldplicht

Voor iedere meldplicht geldt:

De Korpschef vordert de vreemdeling aan wie een periodieke meldplicht is opgelegd en die zich twee achtereenvolgende keren niet heeft gehouden aan de periodieke meldplicht, om in persoon gegevens te verstrekken over de onttrekking aan de periodieke meldplicht. Als de vreemdeling niet reageert, mag de Korpschef concluderen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en meldt de vreemdeling af in de vreemdelingenadministratie.

Voor vreemdelingen die in een opvangvoorziening verblijven, laat de Korpschef een adrescontrole door de politie uitvoeren. De politie moet het daadwerkelijke vertrek van de vreemdeling vaststellen. De Korpschef mag concluderen dat de vreemdeling definitief is vertrokken als dat onomstotelijk vast is komen te staan. De Korpschef moet de IND en de DT&V over het (veronderstelde) vertrek van een vreemdeling informeren door middel van een verwijzing in BVV.

10.4. Borgsom

Aan de vreemdeling op wie een vertrekplicht rust en die in ieder geval aan alle volgende voorwaarden voldoet kan, voorafgaand aan terugkeer, een borgsom worden opgelegd door de DT&V:

  • de vreemdeling werkt aantoonbaar aan terugkeer;

  • de vreemdeling tekent een terugkeercontract met de DT&V waarin rechten en plichten van de vreemdeling met betrekking tot terugkeer en de borgsom zijn vastgelegd.

Het opleggen van de borgsom kan worden gecombineerd met andere toezichtsmaatregelen. Het terugkeercontract bevat in ieder geval een termijn van in beginsel 28 dagen waarbinnen de vreemdeling aan zijn vertrekplicht moet hebben voldaan. Het borgbedrag wordt in beginsel gesteld op € 1.500, de DT&V kan hiervan afwijken. De borgsom wordt geretourneerd door de DT&V als de vreemdeling zich meldt op de luchthaven bij de KMar en daadwerkelijk Nederland verlaat.

10.5. Veiligheidsfouillering

In artikel 55, derde lid, Vw is de bevoegdheid opgenomen tot een veiligheidsfouillering. Als uitzondering op de bevoegdheden van veiligheidsfouillering geldt dat de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, een vreemdelingen jonger dan twaalf jaar niet aan een veiligheidsfouillering mag onderwerpen.

11. Toezicht op bewijsmiddelen

Als het bewijsmiddel waaruit het rechtmatig verblijf blijkt van een vreemdeling wordt vermist, verloren is gegaan of ondeugdelijk is geworden voor identificatie, moet de vreemdeling hiervan aangifte doen bij de Korpschef. De Korpschef zendt een afschrift van het proces-verbaal van de aangifte aan de IND. De IND draagt zorg dat het nummer van het betreffende bewijsmiddel wordt opgenomen in het Verificatie- en Informatiesysteem van DLOS en de IND signaleert het bewijsmiddel in het (N)SIS voor de duur van tien jaar.

Als door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen wordt geconstateerd dat onregelmatigheden zijn gepleegd met een door de Nederlandse overheid afgegeven geldige document voor grensoverschrijding, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen hiervan een bericht zenden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De vreemdeling moet voor het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten, om redenen als genoemd in artikel 4.22, eerste lid, Vb, een ingevuld aanvraagformulier verzenden naar de IND.

De afgifte van documenten ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus als bedoeld in artikel 4.21 Vb (zowel ingeval van vervanging als van vernieuwing), gebeurt door de IND.

Gedragslijn bij vreemdelingen zonder bewijsmiddelen

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet in ieder geval de volgende gedragslijnen in acht nemen bij vreemdelingen zonder bewijsmiddelen:

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet niet te snel afgaan op de verklaring van een vreemdeling dat de vreemdeling niet (of niet meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • bij het afnemen van vingerafdrukken van een vreemdeling, moet het formulier met de vingerafdrukken voorzien worden van een handtekening van de vreemdeling;

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag de hulp van een tolk inroepen als door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is;

  • de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van alle aangetroffen bewijsmiddelen die ondersteunend kunnen zijn bij het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, fotokopieën maken.

De Korpschef of de Commandant der KMar zendt de uitkomsten van het identiteits- en nationaliteitsonderzoek naar de DT&V, zodra dit bekend is door een overdrachtsdossier naar de DT&V te versturen. De DT&V heeft voor het vertrek van de vreemdeling informatie uit het overdrachtsdossier nodig voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding voor de vreemdeling.

12. Signaleringen

12.1. Inleiding

De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ten aanzien van een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenlanden en die gesignaleerd staat in het E&S of het (N)SIS, alle volgende handelingen verrichten:

  • de toegang tot Nederland weigeren;

  • de treffer in het (N)SIS bij het Bureau SIRENE melden.

De ambtenaar belast met de grensbewaking mag diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen niet in het E&S controleren.

Het Bureau SIRENE verricht alle volgende handelingen:

  • gemelde treffers in het (N)SIS registreren;

  • de IND informeren over de treffer in het (N)SIS;

  • het overleg met een Schengenland vastleggen als wordt overwogen een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering van de toegang gesignaleerde vreemdeling.

12.2. Opneming van signaleringen

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de gegevens van een vreemdeling in het (N)SIS:

  • een derdelander die niet heeft aangetoond over een verblijfsvergunning in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland te beschikken en ongewenst is verklaard op grond van artikel 67 Vw;

  • een vreemdeling is een zwaar inreisverbod opgelegd op grond van 66a, zevende lid, Vw;

  • een vreemdeling is een licht inreisverbod opgelegd;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met het gebruik van een vals document voor grensoverschrijding of identiteitspapieren. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd in verband met een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf. De signaleringsduur is 5 jaar;

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signaleringsduur is 10 jaar; en

  • een vreemdeling bij wie concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De signaleringsduur is 2 jaar.

In ieder geval in de volgende situaties volgt opname van de kenmerken van een verblijfsdocument in het (N)SIS:

  • de vreemdeling heeft zich uitgeschreven uit de BRP op grond van emigratie of de vreemdeling is met onbekende bestemming vertrokken en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is nog niet verlopen. De duur van de signalering is gelijk aan de nog geldende duur van de verblijfsvergunning.

In ieder geval de volgende categorieën vreemdelingen worden opgenomen in het E&S:

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw. De termijn van signalering is maximaal zes maanden;

  • een op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaarde EU-onderdaan;

  • een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland aan wie een inreisverbod is opgelegd. Als het verblijfgevende land, na de consultatieprocedure van artikel 25 SUO, de verblijfsvergunning intrekt, volgt opname van de signalering in (N)SIS;

  • een mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) voldoet aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven. De duur van de signalering wordt gelijk gesteld met de (resterende) duur van de afgegeven mvv.

De signalering van een inreisverbod of ongewenstverklaring wordt beëindigd als de duur van de betreffende maatregel is verstreken of als de maatregel wordt opgeheven.

De IND neemt signaleringen op in het E&S of het (N)SIS:

  • naar aanleiding van een melding in de BVV van een door de politie of KMar opgelegd licht inreisverbod;

  • naar aanleiding van een bekendmaking van een door de IND opgelegd licht of zwaar inreisverbod of een beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw;

  • naar aanleiding van een door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ingediend verzoek tot signalering;

  • naar aanleiding van een beschikking tot intrekking van een mvv;

  • naar aanleiding van een concrete aanwijzing.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het verzoek tot signalering aan de IND ten minste één van de volgende redenen voor signalering aan:

  • gevaar voor de nationale veiligheid;

  • toegangsweigering: proces-verbaal drugssmokkel gerelateerd misdrijf, (nog) geen veroordeling;

  • toegangsweigering: proces-verbaal gebruik valse/vervalste reis-/identiteitspapieren;

  • verwijdering van een vreemdeling met verblijfsrecht in een lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die zich niet gehouden heeft aan de voorwaarden van artikel 12 Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stuurt met het verzoek om signalering de volgende documenten mee:

  • wanneer aanwezig: kopieën van identiteitsdocumenten van de vreemdeling;

  • het opgemaakte proces-verbaal van het misdrijf dat aanleiding is voor het voorstel tot signalering;

  • het nummer van het proces-verbaal;

  • als er geen sprake is van een proces-verbaal moeten andere bewijsmiddelen die het voorstel tot signalering ondersteunen, worden meegezonden.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdeling draagt er zorg voor dat in het kader van de signalering vingerafdrukken en een foto van de vreemdeling in de BVV voorhanden zijn. Indien dit niet mogelijk is moet de reden hiervan worden vermeld.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het voorstel tot signalering doet aan de IND, moet de vreemdeling in ieder geval informeren over:

  • het feit dat de vreemdeling gesignaleerd wordt;

  • de duur van de signalering;

  • het gebied waarvoor de signalering geldt;

  • de wijze waarop de vreemdeling:

    • kan kennisnemen van de signalering;

    • om opheffing kan verzoeken; en

    • bezwaar kan maken tegen de signalering.

Als de identiteit van de vreemdeling niet bekend is en een onderzoek naar de identiteit van de vreemdeling nog niet heeft plaatsgevonden, moet de politie een onderzoek doen naar de identiteit van de vreemdeling op basis van de vingerafdrukken van de vreemdeling. De vreemdeling met verschillende personalia wordt onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De andere personalia worden als aliasnaam opgenomen.

12.3. Aanvang termijn signalering

Bij signalering van een vreemdeling in E&S of het (N)SIS, vangt de duur van de signalering aan op de datum dat de vreemdeling het Schengengebied daadwerkelijk heeft verlaten.

De signalering treedt in werking vanaf:

  • de datum van het besluit tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw of het inreisverbod;

  • de datum dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd;

  • de datum waarop de rechtsgevolgen genoemd in het besluit tot intrekking van de mvv in werking treden.

12.4. Gevolgen signalering bij het aantreffen aan de grens op uitreis of binnen Nederland

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht bij een vreemdeling die onderdaan is van een derde land, gesignaleerd staat en die in het kader van binnenlands toezicht of bij controle op uitreis wordt aangetroffen in ieder geval de volgende handelingen:

  • 1. bij de vreemdeling die gesignaleerd staat, anders dan vanwege een ongewenstverklaring of inreisverbod:

    De IND zorgt voor (aanpassing van) de signalering in (N)SIS;

  • 2. bij de vreemdeling die gesignaleerd staat wegens een ongewenstverklaring nagaan of de vreemdeling sinds de datum van bekendmaking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw uit Nederland is vertrokken of uitgezet:

    • als de vreemdeling Nederland niet heeft verlaten wordt een terugkeerbesluit gegeven indien de vreemdeling deze niet eerder heeft ontvangen. De ongewenstverklaring wordt bezien op omzetting naar een inreisverbod; de vreemdeling wordt daartoe gehoord en een voorstel (M63) wordt ingediend bij de IND ter oplegging van een inreisverbod onder gelijktijdige opheffing van de ongewenstverklaring;

    • als de vreemdeling sinds de datum van bekendmaking van de beschikking tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67 Vw is vertrokken of uitgezet wordt een terugkeerbesluit opgelegd (model M107-A) en wordt de ongewenstverklaring bezien op omzetting naar een inreisverbod; de vreemdeling wordt daartoe gehoord en een voorstel (M63) wordt ingediend bij de IND ter oplegging van een inreisverbod onder gelijktijdige opheffing van de ongewenstverklaring.

      Indien de IND de ongewenstverklaring kan omzetten in een licht inreisverbod en:

      • de vreemdeling niet al twee jaar buiten de EU/EER/Zwitserland heeft verbleven, wordt een inreisverbod met een duur van twee jaar opgelegd;

      • de vreemdeling minstens twee jaar buiten de EU/EER/Zwitserland heeft verbleven, heft de IND de ongewenstverklaring op en wordt er geen licht inreisverbod opgelegd, behalve als er gronden zijn voor het opleggen van een nieuw inreisverbod.

De vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd anders dan op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 108 Vw. De vreemdeling die ongewenst is verklaard of tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, Vw en in Nederland verblijft, is strafbaar op grond van artikel 197 WvSr.

12.5. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Bij iedere beoordeling van een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning in Nederland moet de IND nagaan of de vreemdeling is opgenomen in het E&S of (N)SIS.

De volgende categorieën vreemdelingen worden in het kader van signalering in het (N)SIS onderscheiden:

  • a. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • de vreemdeling moet bij een beschikking waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen en waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of niet in Nederland afgewacht mogen worden, Nederland worden uitgezet;

    • Het inreisverbod wordt opgeheven als aan de vreemdeling een verblijfsvergunning wordt verleend. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS.

  • b. Een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat door een andere signalerende lidstaat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet het Bureau SIRENE van de signalerende lidstaat in kennis stellen dat de vreemdeling in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel of regulier heeft ingediend;

    • De IND treedt in overleg met de signalerende lidstaat over de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning;

    • De IND moet na het indienen van de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning, de vreemdeling een verklaring uitreiken waarin is vermeld dat de vreemdeling een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl de vreemdeling ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling moet deze verklaring bij zich dragen en op verzoek verstrekken. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast;

    • De vreemdeling moet bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan of deze niet in Nederland mogen worden afgewacht, worden uitgezet.

    • Als aan de vreemdeling, na consultatie ingevolge artikel 25, eerste lid, SUO, een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen.

  • c. Een vreemdeling die in Nederland of in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat;

    • Het Bureau SIRENE van Nederland moet de IND en het Bureau SIRENE van het andere land in kennis stellen;

    • De IND past de in artikel 25 SUO genoemde consultatieprocedure toe;

    • De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die de vreemdeling aantreft verricht alle volgende handelingen:

      • melden van de treffer bij bureau SIRENE;

      • inlichten van de IND;

      • bij twijfel over de verblijfsstatus van de vreemdeling nagaan bij de IND of de verblijfsstatus van de vreemdeling geldig is voordat de vreemdeling toegang wordt verleend;

      • als de signalering van de vreemdeling bij afgifte van de verblijfstitel of bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (nog) niet bekend was bij de IND, een proces-verbaal van bevindingen opmaken;

      • een kopie van alle bewijsmiddelen maken die nog niet bekend waren bij de IND;

      • de vreemdeling toegang of doorreis verlenen naar het verblijfgevende land.

In geval van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland geldige verblijfstitel en in het E&S gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met de grensbewaking de volgende handelingen:

  • hij weigert de vreemdeling de toegang tot Nederland;

  • hij meldt de treffer bij bureau SIRENE; en

  • hij licht de IND in.

In paragraaf A3/2 Vc wordt de consultatieprocedure met het oog op signalering beschreven in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland.

12.6. Aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als een vreemdeling te kennen geeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen en in het (N)SIS of E&S gesignaleerd staat, verricht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle volgende handelingen:

  • de treffer melden bij het Bureau SIRENE;

  • de IND op de hoogte stellen van het bestaan van de (N)SIS- of E&S-signalering.

De IND neemt de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling.

Bij een negatief besluit op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, moet de vreemdeling worden uitgezet en blijft de signalering in (N)SIS of E&S gehandhaafd.

Als sprake is van een claim op basis van de Verordening (EU) nr. 604/2013 neemt het verantwoordelijke land de behandeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over en blijft de (N)SIS-signalering voorlopig gehandhaafd. Het Schengenland dat de vreemdeling heeft gesignaleerd neemt de beslissing over het handhaven of laten vervallen van de signalering.

Als de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt de signalerende lidstaat verzocht de signalering uit het SIS te verwijderen en een eventueel onderliggend inreisverbod op te heffen (model M107-C).

12.7. Opheffing van signaleringen

Een signalering wordt door de IND uit het (N)SIS verwijderd als de termijn van de signalering is verstreken.

De IND kan een signalering opheffen voordat de termijn van de signalering is verstreken als sprake is van gewijzigde omstandigheden, die aanzetten tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • de grondslag voor de signalering is komen te vervallen;

  • de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan. Als aan de vreemdeling verblijf in een andere lidstaat wordt toegestaan moet het Bureau SIRENE van het betreffende Schengenland aan Nederland verzoeken de signalering op te heffen. Het Bureau SIRENE van Nederland stuurt het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS en gaat na of de signalering vervolgens in het E&S wordt opgenomen. Met opneming van de signalering van de vreemdeling in E&S, moet de IND rekening houden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in het land waar hem verblijf wordt toegestaan, als de vreemdeling onder de werking van het Unierecht komt te vallen.

12.7.1. Verzoek opheffing van een signalering in het (N)SIS

Een vreemdeling die gesignaleerd staat in het (N)SIS mag bij elk Schengenland een verzoek indienen om opheffing van de signalering.

In Nederland moet de vreemdeling een verzoek tot opheffing van een signalering van een andere lidstaat richten aan de DLIO (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Als de signalering dient ter fine van handhaving van een door Nederland opgelegd inreisverbod, moet het verzoek van de vreemdeling tot opheffing van de signalering gericht zijn op de opheffing van het inreisverbod.

Een verzoek tot opheffing van een door Nederland opgenomen signalering moet door de vreemdeling naar de IND worden gestuurd. Binnen vier weken nadat het verzoek van de vreemdeling is ontvangen, wordt door de IND schriftelijk beslist op het verzoek tot opheffing van de signalering.

12.7.2. Verzoek opheffing van signalering in het E&S

Een vreemdeling die is geregistreerd in het E&S heeft het recht een verzoek in te dienen om de signalering te verwijderen uit het E&S. Hiertoe moet de vreemdeling een schriftelijk en gemotiveerd verzoek richten aan de DLIO (zie artikel 15 en artikel 16 AVG). De DLIO stuurt het verzoek door aan de IND. De IND beslist schriftelijk binnen vier weken nadat het verzoek door de IND is ontvangen.

Een signalering wordt door de IND uit het E&S verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken.

De IND kan een signalering in het E&S opheffen voordat de signaleringstermijn is verstreken als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing.

De IND heft een signalering in het E&S op als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet, doorgehaald wordt.

12.8. Toegang verlenen ondanks signalering

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt het Bureau SIRENE op de hoogte als een vreemdeling die gesignaleerd staat de toegang tot Nederland voor een kort verblijf wordt verleend. Het Bureau SIRENE informeert de andere Schengenlanden over deze toegangsverlening.

13. Gedragslijn bij ongewenste politieke activiteiten

De politie, ZHP of KMar moeten contact opnemen met de IND om te vernemen hoe gehandeld moet worden om het rechtmatig verblijf van een vreemdeling te ontzeggen, als politieke activiteiten van de vreemdeling gevaar opleveren voor tenminste één van de volgende situaties:

  • de openbare orde;

  • goede internationale betrekkingen;

  • de nationale veiligheid.

De vreemdeling kan de bijzondere aanwijzing worden gegeven dat hij zich moet onthouden van activiteiten of uitlatingen die een gevaar opleveren voor de openbare orde.

A3. Vertrek en uitzetting

1. Inleiding

In hoofdstuk 3 zijn beleidsregels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling. Deze regels zijn deels ook van toepassing op EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen, evenals de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde, Vb en de vreemdelingen als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:

2. Zelfstandig vertrek

De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.

De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:

  • een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.

Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:

  • door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of

  • door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland

In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.

Als een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen zoals bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen. Opname in E&S volgt totdat zekerheid is omtrent de intrekking van het verblijfsrecht in de andere lidstaat; na intrekking van het verblijfsrecht volgt signalering in (N)SIS.

Een licht inreisverbod wordt alleen opgelegd door de IND, KMAR, politie of ZHP als het verblijfsrecht in de andere lidstaat is ingetrokken.

Als een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een licht inreisverbod inhoudt, moet de IND, politie, KMar of ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Dit kan onder meer via Bureau SIRENE; Bureau SIRENE kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.

Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om overeenkomstig paragraaf A4/2.1 Vc een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen en de vreemdeling overeenkomstig paragraaf A2/12.2 Vc in het SIS te signaleren.

Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan een SIS signalering.

Signalering (of het laten voortduren van signalering) in het E&S kan wel.

Als uit (de aard van) het verleende verblijfsrecht elders blijkt dat het uitvoeren van het terugkeerbesluit, strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt in het besluit vermeld door de IND, KMar, politie of ZHP dat het terugkeerbesluit niet zal worden geëffectueerd dan wel ten aanzien van welke landen het niet zal worden geëffectueerd.

Daarbij wordt gedacht aan de vreemdeling met een vluchtelingenstatus of verblijfsvergunning vanwege subsidiaire bescherming in een andere lidstaat.

In afwijking van de richtlijn 2008/115/EG wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:

  • de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;

  • de vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland;

  • de vreemdeling is in het bezit van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;

  • de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.

3. Vertrektermijnen

3.1. Algemeen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM onthouden of verkorten een vertrektermijn aan de hand van de in artikel 62, tweede lid, onder a, b en c, Vw opgenomen gronden, tenzij er redenen zijn om conform paragraaf A3/3.5 of A3/3.7 Vc desondanks een (volledige) vertrektermijn te gunnen.

In de volgende paragrafen zijn beleidsregels opgenomen ter invulling van deze gronden om de vertrektermijn te verkorten of onthouden:

  • Artikel 62, tweede lid, onder a, Vw (risico op onttrekken toezicht): paragraaf A3/3.2 Vc;

  • Artikel 62, tweede lid, onder b, Vw (kennelijk ongegrondheid): paragraaf A3/3.3 Vc;

  • Artikel 62, tweede lid, onder c, Vw (gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid): paragraaf A3/3.4 Vc.

In paragraaf A3/3.5 Vc zijn beleidsregels opgenomen over de toepassing van de gronden uit artikel 62, tweede lid onder a en b, Vw bij een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

In paragraaf A3/3.6 Vc zijn beleidsregels opgenomen omtrent de proportionaliteit van het onthouden van een vertrektermijn.

In paragraaf A3/3.7 Vc zijn beleidsregels opgenomen omtrent de verlenging van de vertrektermijn.

3.2. Risico op onttrekking aan het toezicht

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten de gronden, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb nader toelichten, indien uit deze gronden zelf niet rechtstreeks blijkt dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Deze toelichting is in ieder geval vereist bij de gronden als genoemd in artikel 5.1b, vierde lid, Vb.

Er wordt een risico op onttrekking aan het toezicht aangenomen bij een in Nederland geboren kind, indien het kind een terugkeerbesluit ontvangt nadat de ouder (of ouders) eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen en die ouder zich niet heeft gehouden aan zijn vertrekplicht. Daarmee wordt de grond, genoemd in artikel 5.1b, derde lid, sub c, Vb, aan het kind toegerekend. Vereist is wel dat nog minimaal één van de andere gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing is op het kind dan wel zijn ouder om ten aanzien van het gezin als geheel een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. Aan dat kind wordt dan in beginsel een vertrektermijn onthouden.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, vierde lid, onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

3.3. Kennelijk ongegrondheid

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND onthoudt een vertrektermijn wegens de kennelijke ongegrondheid bij (eerste) aanvragen asiel voor bepaalde tijd die zijn afgewezen:

  • op de gronden a t/m f van artikel 30b Vw, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • op de j-grond van artikel 30b Vw;

  • op één van de andere gronden van artikel 30b Vw, indien zich één van de in paragraaf A3/3.5 Vc opgenomen situaties voordoet.

Bij het onthouden van een vertrektermijn op deze grond kan worden verwezen naar de motivering uit het besluit waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond is verklaard.

3.4. Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Het vertrek uit Nederland houdt op grond van de Terugkeerrichtlijn ook het vertrek in uit de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

Gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de vertrektermijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

3.5. Beoordeling bij een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel

De IND beoordeelt bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waar met toepassing van artikel 30a, 30b, 30c of 31 Vw op wordt beslist in de volgende situaties of de vertrektermijn wordt verkort of onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b, Vw:

  • de vreemdeling is de toegang geweigerd, of er is sprake van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling is in bewaring gesteld;

  • de vreemdeling heeft zich niet direct gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er is sprake van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a t/m f, Vw als kennelijk ongegrond afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft (zie paragraaf A3/3.3 Vc);

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond afgewezen (zie paragraaf A3/3.3 Vc);

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is om proceseconomische redenen als bedoeld in de paragraaf C2/5 Vc niet in de Dublin procedure behandeld, maar is inhoudelijk beoordeeld op inwilligbaarheid;

  • de indiening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is in overwegende mate ingegeven door sociaal-economische redenen;

  • de vreemdeling heeft te kennen gegeven dat hij in het geval van afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is op grond van artikel 30c Vw buiten behandeling gesteld;

  • bij een in Nederland geboren vreemdeling, voor wie een aanvraag is ingediend door de ouder, die eerder een terugkeerbesluit heeft gekregen en zich niet heeft gehouden aan de vertrekplicht.

Indien géén van deze situaties zich voordoet, onthoudt of verkort de IND bij een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen vertrektermijn op grond van artikel 62, tweede lid onder a, dan wel b, Vw. Indien tenminste één van deze situaties zich voordoet, beoordeelt de IND onverkort of er aanleiding bestaat een vertrektermijn te onthouden of te verkorten op grond van artikel 62, tweede lid onder a, dan wel b, Vw. Voor de gronden waarop de vertrektermijn in die gevallen kan worden verkort of onthouden zijn paragrafen A3/3.2 en A3/3.3 van toepassing.

3.6. Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

3.7. Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

4. Reisdocumenten

Als een vreemdeling Nederland moet verlaten en niet over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd, ondersteunt de DT&V de vreemdeling bij het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Dit geldt ook voor vreemdelingen waarvan een (herhaalde) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de bevoegdheid tot uitzetting tijdelijk is opgeschort.

De DT&V mag de vreemdeling of derden verzoeken bewijsmiddelen die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onderbouwen, aan de DT&V te overhandigen.

Een vreemdeling die uitgezet wordt, moet over tenminste één van de volgende bewijsmiddelen beschikken waarmee de toegang tot het land van bestemming en een eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd:

  • een (geldig) document voor grensoverschrijding;

  • een re-entry permit.

4.1. Aanvragen van een geldig document voor grensoverschrijding

Als blijkt dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of een re-entry permit dan moet de DT&V zo snel mogelijk tenminste een van de volgende bewijsmiddelen aanvragen bij de buitenlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst van de vreemdeling:

  • een geldig document voor grensoverschrijding;

  • ‘re-entry permit’.

De DT&V moet een aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding bij voorkeur samen met de vreemdeling opmaken. De DT&V moet de vreemdeling informeren over welke informatie de vreemdeling moet verstrekken voor het verkrijgen een geldig document voor grensoverschrijding. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het door de vreemdeling ingevulde formulier of de aan de DT&V verstrekte bewijsmiddelen geen asielgerelateerde informatie bevatten. De DT&V hoeft deze bewijsmiddelen niet te vertalen en te screenen op gegevens waaruit indirect kan worden afgeleid dat het om een vreemdeling gaat die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend voordat het aan een diplomatieke vertegenwoordiging wordt overgelegd.

De DT&V moet bewijsmiddelen wel screenen op gegevens waaruit indirect kan worden afgeleid dat het om een vreemdeling gaat die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend bij landen waarvan bekend is dat het aanvragen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot problemen kan leiden bij de terugkeer van de vreemdeling tot dat land. De DT&V mag aan de diplomatieke vertegenwoordiging uitsluitend aangeven dat:

  • de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland moet verlaten;

  • of dat de vreemdeling gehouden is om medewerking te verlenen aan de voorbereiding van zijn vertrek.

De DT&V moet beschikbare (kopieën van) bewijsmiddelen die de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling kunnen onderbouwen, voegen bij de aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding.

Als onmiddellijke uitzetting van de vreemdeling door middel van overdracht aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is, vraagt de DT&V geen geldig document voor grensoverschrijding en de eventueel benodigde visa, transitvisa en ‘re-entry permit’ bij de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging aan.

Als de uitzetting van een vreemdeling in overeenstemming met artikel 65, eerste lid, Vw, niet zonder geldig document voor grensoverschrijding en de eventueel benodigde visa, transitvisa en ‘re-entry permit’ kan worden geëffectueerd, moet de ambtenaar belast met grensbewaking contact opnemen met de DT&V. De DT&V dient voor de effectuering van de uitzetting van de vreemdeling, een aanvraag in bij de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding.

4.2. Contact met de diplomatieke vertegenwoordiging

De DT&V nodigt de vreemdeling uit voor een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. De politie of KMar heeft de bevoegdheid de vreemdeling te vorderen om te verschijnen voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging (zie model 90A).

Voorafgaande aan de presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging informeert de DT&V de vreemdeling dat de vreemdeling niet is gehouden om inlichtingen te verstrekken aan de diplomatieke vertegenwoordiging met betrekking tot de reden van zijn verblijf in Nederland. De DT&V moet de vreemdeling een kopie verstrekken van de aanvraag die is ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding.

4.3. Moment van aanvraag

De DT&V mag de aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding, een identiteitsonderzoek of de presentatie van de vreemdeling bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst niet starten indien de (herhaalde) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling is bij de IND.

De DT&V moet voor een vreemdeling die in een justitiële inrichting of een andere inrichting is opgenomen, tijdens het verblijf in die inrichting een geldig document voor grensoverschrijding aanvragen. De vreemdeling die in een inrichting is geplaatst, moet aansluitend aan het einde van het verblijf in de inrichting worden uitgezet (zie paragraaf A3/10 Vc).

4.4. Gedragslijn als geen geldig document voor grensoverschrijding kan worden verkregen

De Korpschef of de Commandant der KMar moet de vreemdeling aanzeggen dat de vreemdeling Nederland moet verlaten, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling wordt niet in het bezit gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding door een diplomatieke vertegenwoordiging;

  • de vreemdeling kan niet aan de buitenlandse grensautoriteiten worden overgedragen of uit Nederland worden uitgezet door middel van plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig;

  • er is geen sprake van de situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

4.5. Gebruik van een Europees reisdocument

Het vertrek van een vreemdeling uit Nederland mag plaatsvinden met behulp van een Europees reisdocument. Het Europees reisdocument wordt afgegeven door de DT&V als op grond van één of meer aanwijzingen de nationaliteit of identiteit van de betrokken vreemdeling wordt aangenomen. Aan het Europees reisdocument worden bewijsmiddelen gevoegd als ondersteuning van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. De bewijsmiddelen mogen geen asielgerelateerde informatie bevatten.

Het Europees reisdocument mag worden gebruikt:

  • bij terugkeer van een vreemdeling naar het land van herkomst;

  • bij de terugkeer van een vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst;

  • als geldig ondersteunend document voor grensoverschrijding bij overdracht van een vreemdeling naar een Europees land.

Om gebruik te maken van een Europees reisdocument in het kader van het vertrek van de vreemdeling uit Nederland moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:

  • het is niet mogelijk gebleken tijdig een geldig document voor grensoverschrijding te verkrijgen van de autoriteiten van het land van herkomst of een derde land, of er zijn met de autoriteiten van het betreffende land afspraken gemaakt over het gebruik van het Europees reisdocument;

  • er bestaan één of meerdere aanwijzingen op grond waarvan de nationaliteit en/ of identiteit van de vreemdeling aangenomen kan worden;

  • er bestaat een redelijke kans dat de vreemdeling wordt toegelaten in het land waar de vreemdeling naar terug moet keren.

4.6. Het stellen van aantekeningen in geldige documenten voor grensoverschrijding van de vreemdeling

De politie of de KMar moeten bij elk vertrek van een vreemdeling uit Nederland nagaan of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen zoals genoemd onder paragraaf A2/8 Vc zijn nageleefd over:

  • het doorhalen van in het geldig document voor grensoverschrijding gestelde aantekeningen;

  • het inhouden van afzonderlijke inlegbladen;

  • het inhouden van identiteitsdocumenten.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag aantekeningen over het vertrek van de vreemdeling in een identiteitdocument of een geldig document voor grensoverschrijding plaatsen als:

  • de vreemdeling wordt uitgezet naar een derde land waar een ander land een overeenkomst mee heeft gesloten dat bemiddelt in de toelating tot het derde land;

  • de vreemdeling rechtstreeks wordt uitgezet naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, omdat de vreemdeling onderdaan is van dat land of omdat hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of toelating tot het land;

  • de vreemdeling geen een vreemdeling is die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;

  • op de vreemdeling niet het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie hoofdstuk B8 Vc) van toepassing is.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag geen aantekening over de uitzetting in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling maken als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de uitzetting van de vreemdeling vindt door middel van overdracht aan de Belgische grensautoriteiten plaats;

  • de vreemdeling wordt na de overdracht aan de Belgische grensautoriteiten uit het Beneluxgebied gezet.

4.7. Het inhouden van bewijsmiddelen

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten aanzien van een tijdelijk in bewaring genomen geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:

  • het in bewaring genomen bewijsmiddel voor het vertrek van de vreemdeling uit Nederland per aangetekende brief versturen naar het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt waarlangs de vreemdeling Nederland zal verlaten;

  • bij het versturen van het in bewaring genomen document naar het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt het tijdstip vermelden waarop de vreemdeling langs de doorlaatpost/ overgave-overnamepunt zal uitreizen.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt moet ten aanzien van een tijdelijk in bewaring genomen geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:

  • het in bewaring genomen document aan de vreemdeling teruggeven nadat de vreemdeling het ontvangstbewijs voor terugontvangst van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling (model M101) heeft ondertekend;

  • controleren of de vreemdeling Nederland verlaat;

  • op het ingehouden ontvangstbewijs voor terugontvangst door de vreemdeling van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling een verklaring stellen waaruit blijkt dat het vertrek van de vreemdeling is gecontroleerd;

  • het ontvangstbewijs voor terugontvangst door de vreemdeling van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling terugsturen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het ontvangstbewijs heeft afgegeven.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt informeert onmiddellijk de betrokken politie, ZHP, KMar of DT&V of KMar in tenminste een van de volgende situaties:

  • de vreemdeling zich niet op de afgesproken tijd en plaats bij het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt heeft gemeld;

  • als de uitreis van de vreemdeling vertraging ondervindt;

  • als de uitreis van de vreemdeling problemen ondervindt.

Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt overlegt met de politie, ZHP, KMar of DT&V of KMar over te volgen handelwijze.

5. Vertrek met behulp van de IOM

Om in aanmerking te komen voor het REAN-programma moet een vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:

  • een aanvraag voor vertrek indienen bij de IOM;

  • een formulier ondertekenen waarin de vreemdeling verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van informatie tussen de IOM, de IND en de DT&V over gegevens die van belang zijn voor het vertrek van de vreemdeling.

De IOM moet ten aanzien van het REAN-programma alle volgende handelingen verrichten:

  • bij de IND nagaan of de vreemdeling voldoet aan voorwaarden die gesteld zijn aan de bijdragen uit het REAN-programma;

  • de IND toestemming vragen of de vreemdeling via de IOM mag vertrekken.

De IND verleent of onthoudt in overleg met de DT&V toestemming om de vreemdeling via de IOM te laten vertrekken. De IND informeert de DT&V over de beslissing met betrekking tot de toestemming.

Als maatregelen zijn gestart om het vertrek van de vreemdeling mogelijk te maken, is de DT&V bevoegd tenminste één van de volgende beslissingen te nemen:

  • het vertrek van de vreemdeling mag doorgang vinden;

  • de vreemdeling mag via de IOM vertrekken.

Als toestemming wordt verleend voor vertrek met de IOM moet de DT&V maatregelen die zijn gestart om het vertrek mogelijk te maken opschorten en krijgt de vreemdeling bericht dat hij via het REAN-programma mag vertrekken.

De vreemdeling moet zorg dragen voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Als de DT&V, politie, de ZHP, de KMar of de IND in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, wordt dit document gebruikt in het zelfstandige vertrek van de vreemdeling dat wordt gefaciliteerd door de IOM. De vreemdeling die in het bezit is van een W-document moet het W-document voorafgaand aan zijn vertrek uit Nederland bij de politie inleveren.

De vreemdeling moet in aanwezigheid van de IOM een vertrekverklaring tekenen waarin de vreemdeling verklaart instemming te verlenen voor het intrekken van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel of het intrekken van de verblijfsvergunning.

De IOM verstrekt de vreemdeling zijn vliegticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning op de luchthaven van vertrek. De IOM moet de uitreisformaliteiten op de luchthaven afhandelen.

De vreemdeling die een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd moet door de KMar worden overgedragen aan de IOM. Voor de overdracht van de vreemdeling aan de IOM heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel op. Van een vreemdeling van wie de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven in verband met het vertrek met de IOM, moet de KMar schriftelijk bericht van de IOM ontvangen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten.

De IOM moet de IND en de DT&V door middel van een vertrekverklaring berichten dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van de IOM.

6. Uitzetting

Uitzetting van een vreemdeling vindt plaats op tenminste een van de volgende wijzen:

  • door overdracht van de vreemdeling aan de buitenlandse grensautoriteiten;

  • door plaatsing van de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling naar Nederland heeft vervoerd;

  • de vreemdeling wordt rechtstreeks of met een tussenstop uitgezet naar een land waarvan op basis van feiten en omstandigheden wordt aangenomen dat de vreemdeling daar de toegang wordt verleend.

Voor wat betreft de mogelijkheid om een vreemdeling door de DT&V te laten begeleiden bij de feitelijke terugkeer, wordt verwezen naar paragraaf A3/2 Vc.

De DT&V stelt uiterlijk 36 uur voorafgaand aan een door de DT&V georganiseerde uitzetting of gedwongen overdracht de volgende personen in kennis van de reisgegevens:

  • de vreemdeling;

  • de gemachtigde die de vreemdeling bijstaat in de vertrekprocedure; en (indien van toepassing)

  • de gemachtigde die de vreemdeling bijstaat in een nog openstaande verblijfsrechtelijke procedure.

De DT&V laat enkel het informeren van de vreemdeling over de aanstaande uitzetting of gedwongen overdracht achterwege als er een risico aanwezig is dat de veiligheid of de gezondheid van de vreemdeling of diens eventuele gezinsleden door het informeren in gevaar komt. De gemachtigde van de vreemdeling wordt wel tijdig in kennis gesteld van de reisgegevens.

De DT&V is niet verplicht om de vreemdeling en/of diens gemachtigde uiterlijk 36 uur voorafgaand aan de uitzetting of gedwongen overdracht in kennis te stellen van de nieuwe reisgegevens als de uitzetting of gedwongen overdracht op het aanvankelijk geplande moment geen doorgang vindt, maar alsnog uiterlijk op de tweede dag na de dag van het geannuleerde vertrek kan plaatsvinden.

6.1. Uitgeprocedeerde Amv’s

Uitgeprocedeerde Amv’s die aan alle volgende voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor opvangvoorzieningen in Nederland zolang de Amv minderjarig is en totdat het vertrek van de Amv uit Nederland geëffectueerd wordt:

  • er is geen twijfel over de opgegeven leeftijd;

  • de vreemdeling voldoet niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake Amv’s (zie hoofdstuk B8/6 Vc).

Bij terugkeer van de amv naar het land van herkomst of een ander land waar de amv heen kan gaan moet de toegang tot adequate opvang geregeld zijn (zie voor adequate opvang paragraaf B8/6.1 Vc). Als in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar de Amv heen kan gaan, zorg dragen voor de opvang van Amv’s, dan rust er geen taak op de Nederlandse overheid in het voorzien van opvang van de Amv in het betreffende land. De voogd van de Amv moet op de hoogte worden gesteld door de DT&V van het besluit dat de Amv wordt uitgezet en de wijze waarop de uitzetting plaatsvindt.

6.2. Vertrek van gezinsleden uit Nederland

Voor het vertrek van het hoofd van een gezin uit Nederland geldt dat de tot het gezin behorende vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin vertrekken. Als gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, mag gescheiden vertrek plaatsvinden nadat de situatie van het gezin is beoordeeld en getoetst door de DT&V.

6.3. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:

  • als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;

  • als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;

  • als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

  • de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;

  • de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;

  • de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;

  • aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.

In de hier genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat.

6.4. Uitzetting tijdens een (last minute) verblijfsaanvraag

Met name als de vreemdeling kort vóór de geplande uitzetting of overdracht aangeeft een verblijfsaanvraag te willen indienen, dan kan de IND op grond van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, eerste en tweede lid, Vb besluiten dat uitzetting of overdracht toch doorgang kan vinden.

De procedure in geval van een last minuteaanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd staat beschreven in paragraaf C1/2.7 Vc.

6.5. Verantwoordelijkheid voor maatregelen uitzetting

De DT&V is verantwoordelijk voor de effectuering van de uitzetting van vreemdelingen, met uitzondering van uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen:

  • vreemdelingen die door de KMar in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) zijn aangetroffen. De Commandant der KMar is verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de overdracht aan Duitsland of België via de landsgrenzen;

  • vreemdelingen die in het kader van het vreemdelingentoezicht worden aangetroffen en die op basis van bilaterale overeenkomsten met Duitsland, België en Luxemburg zonder uitgebreide formaliteiten kunnen worden overgedragen aan de autoriteiten van deze landen via de landgrenzen met België of Duitsland. Deze vreemdelingen worden door de politie aan de KMar overgedragen. De KMar zorgt voor de overdracht aan België of Duitsland;

  • vreemdelingen die na toegangsweigering door de ambtenaar belast met de grensbewaking, door de KMar of ZHP onmiddellijk of zodra dit logistiek mogelijk is, uitgezet kunnen worden naar het land van herkomst.

6.6. Aanlevering van de vreemdeling voor de uitzetting

Uitzettingen vinden plaats via één van de justitiële inrichtingen. Hiervan uitgezonderd zijn in ieder geval de volgende vreemdelingen:

  • vreemdelingen die zijn aangetroffen in het grensgebied in het kader van het MTV of in het kader van het vreemdelingentoezicht;

  • vreemdelingen die worden uitgezet per vliegtuig en rechtstreeks naar de grensdoorlaatpost worden gebracht waarlangs de vreemdeling zal worden uitgezet. Het rechtstreeks via de grensdoorlaatpost laten vertrekken van vreemdelingen mag uitsluitend in de volgende gevallen:

  • na overleg met de DT&V;

  • in uitzonderlijke gevallen bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde.

De DT&V is bij uitzetting per vliegtuig verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht voor de vreemdeling. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de DT&V of de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling beschikt over een geldig vliegticket;

  • de vreemdeling beschikt over zijn geld en andere eigendommen;

  • de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of een schriftelijke toezegging van de diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding;

  • de vreemdeling beschikt over persoonlijke bagage (maximaal 20 kg.);

  • de vreemdeling beschikt als dit nodig is over een verklaring van medische vliegreisgeschiktheid (de ‘fit-to-fly-verklaring’).

Voor de uitzetting plaatsvindt, wijst de ambtenaar belast met de feitelijke uitzetting de vreemdeling erop dat bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gevraagd, achtergelaten mogen worden.

6.7. Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

De DT&V meldt de KMar of ZHP door middel van Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld voorafgaand aan de uitzetting alle feiten en bijzonderheden die van belang kunnen zijn voor de veiligheid tijdens de uitzetting of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht. De DT&V kan de KMar op basis van gedragsaspecten verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

De DT&V maakt voor de overdracht van de vreemdeling aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting model M24-A op. Bij de overdracht van de vreemdeling ondertekent de KMar het exemplaar van het model M24-A en geeft het getekende exemplaar terug aan de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen aan de KMar. Afhankelijk van de wijze van vertrek, maakt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen na een uitzetting model M100 en daar waar dat aangewezen is, model M93 op.

6.8. Hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting

In artikel 23a en 23b van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) zijn regels opgesteld voor het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van de gedwongen uitzetting of overdracht van vreemdelingen.

Artikel 23a van de Ambtsinstructie bevat de voorwaarden waaronder hulpmiddelen kunnen worden ingezet.

De hulpmiddelen kunnen worden ingezet om de veiligheid te borgen in en om het vervoermiddel. De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit dienen te allen tijde in acht te worden genomen bij het toepassen van hulpmiddelen bij een uitzetting. Deze inschatting dient te worden gemaakt tijdens of vlak voor de daadwerkelijke uitzetting. Uitgangspunt van de Koninklijke Marechaussee blijft dat de uitzetting op een zo humaan en profesioneel mogelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat hulpmiddelen alleen worden ingezet indien dit strikt noodzakelijk is, en dat gedurende het vervoer continu wordt bekeken of met de inzet van minder vergaande hulpmiddelen kan worden volstaan.

De informatie over het gedrag van de vreemdeling, opgenomen in het Sigma/ de checklist/ geleidebrief (zie model M118), dient bij deze inschatting te worden betrokken. De gezagvoerder van het luchtvaartuig wordt vooraf, in een zo vroeg mogelijk stadium, geïnformeerd omtrent de begeleide uitzetting. Daarbij wordt het eventuele gebruik van hulpmiddelen aangegeven en bij de gezagvoerder om toestemming gevraagd om dit gebruik van hulpmiddelen voort te zetten. In het geval er nog geen hulpmiddelen zijn ingezet, wordt aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig toestemming gevraagd, om indien nodig over te kunnen gaan tot het aanwenden van geweld en/ of het gebruik van hulpmiddelen

De volgende hulpmiddelen kunnen, afzonderlijk dan wel gecombineerd, worden gebruikt:

  • stalen handboeien: ten behoeve van het fixeren van handen;

  • combinatieriem met klittenband boeien (de bodycuff): ten behoeve van het fixeren van de polsen aan de voorzijde van het lichaam met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels;

  • klittenband boeien: ten behoeve van het fixeren van handen, armen, benen en/of voeten;

  • tiewraps: kunstof bindstrips ten behoeve van het fixeren van lichaamsdelen, handen en/of voeten;

  • tuff-ties: kunststof touw/gewoven nylon ter fixatie van lichaamsdelen, handen;

  • schuimcap: een helm welke dient ter voorkoming dat de vreemdeling zichzelf of anderen verwondt door bijvoorbeeld te bijten of door met het hoofd te slaan;

  • gelaatsmasker en/ of spuugmasker danwel een spuugnetje: een masker/netje over alleen het gelaat/ de mond of het gehele hoofd dat dient ter bescherming ten bijten en/of spugen.

Deze hulpmiddelen zijn onderhevig aan innovatie en kunnen in de loop der tijd aangepast/vervangen worden met het oogpunt op humaan, proportionaliteit en veiligheid.

De Koninklijke Marechaussee meldt iedere toepassing van bovenstaande hulpmiddelen bij de Inspectie van Justitie en Veiligheid. De Inspectie ziet toe op een goede uitvoering van deze taak.

6.9. Overdracht in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013

Een ambtshalve genomen overdrachtsbesluit wordt aan de vreemdeling kenbaar gemaakt als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • een terug- of overnameverzoek wordt gehonoreerd van een vreemdeling die geen aanvraag heeft ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en

  • de vreemdeling een verzoek om internationale bescherming in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft ingediend in een andere lidstaat.

Dit gebeurt door verzending aan de gemachtigde van de vreemdeling en/of door uitreiking of toezending aan de vreemdeling.

Indien de vreemdeling uit eigen beweging wil vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming, biedt de IND hem een termijn van ten hoogste tien werkdagen na uitreiken beschikking om zijn vertrek te realiseren. De IND vervat deze termijn in het ambtshalve genomen overdrachtsbesluit. Wanneer de IND reeds een overdrachtsbesluit heeft genomen, kan de DT&V de vreemdeling op diens initiatief ook nadien nog de gelegenheid tot zelfstandig vertrek bieden. De DT&V kan de vreemdeling daartoe een termijn stellen van ten hoogste vijf werkdagen.

Als een vreemdeling een verzoek tot een voorlopige voorziening indient, kan de DT&V een nieuwe termijn van vijf werkdagen toekennen na uitspraak op deze voorlopige voorziening. Daarbij geldt dat deze termijn niet tot gevolg mag hebben dat de uiterste overdrachtsdatum daarmee overschreden wordt.

De IND biedt de vreemdeling die op grond van artikel 6a of artikel 59a Vw in bewaring is gesteld en ten behoeve waarvan een terug- of overnameverzoek wordt ingediend bij een andere lidstaat niet meer de gelegenheid om uit eigen beweging te vertrekken naar de betreffende lidstaat na accordering van het terug- of overnameverzoek door de andere lidstaat.

De Commandant der KMar beoordeelt of de vreemdeling wordt overgedragen in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. Bij de beoordeling beziet de Commandant der KMar of uit de geaccordeerde claim blijkt dat een begeleide overdracht gewenst is. De DT&V adviseert de Commandant der KMar bij de beoordeling voor een gecontroleerd vertrek of onder geleide.

De DT&V maakt de datum van overdracht aan de vreemdeling bekend. De DT&V verstrekt de vreemdeling die zelfstandig reist naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, het geldige document voor grensoverschrijding. De DT&V vermeldt op het geldig document voor grensoverschrijding aan welke lidstaat de vreemdeling wordt overgedragen. Als de vreemdeling onder geleide reist, houdt zijn begeleider het geldig document voor grensoverschrijding onder zich. Bij gecontroleerd vertrek per vliegtuig wordt het geldig document voor grensoverschrijding afgegeven aan de gezagvoerder die het geldig document voor grensoverschrijding bij aankomst aan de grensbewakingsautoriteiten overhandigt.

De ambtenaar van de dienst die het geld en andere persoonlijke eigendommen van de vreemdeling in beheer heeft, verstrekt dit bij het vertrek uit Nederland aan de vreemdeling.

DT&V verstrekt de volgende informatie aan de IND:

  • de vlucht- en/of reisgegevens;

  • een kopie van het laissez-passer, dat onmiddellijk wordt verzonden aan de IND;

  • een kopie van de beschikbare reis- of identiteitspapieren, voor zover deze nog niet zijn verstrekt aan de IND bij het leggen van de claim;

  • Overige bijzonderheden die bekend zijn bij de DT&V, die van belang kunnen zijn voor de verantwoordelijke lidstaat.

De IND verzendt alle relevante informatie naar de verantwoordelijke lidstaat conform de bepalingen en binnen de termijnen van artikel 31 en, indien van toepassing, artikel 32, Verordening (EU) nr. 604/2013.

6.10. Bericht van vertrek of ontruiming

In alle volgende situaties moet de politie het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V melden:

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Deze handelingen worden uitsluitend verricht bij vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit (model M107-A);

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of vóór het ingaan van de vertrektermijn;

  • als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd.

De politie meldt het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht van vertrek, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

De KMar maakt in alle volgende situaties melding van het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V:

  • als de vreemdeling is uitgezet;

  • als de vreemdeling vanuit strafrechttraject is uitgezet, conform het VRIS-protocol;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken nadat de vreemdeling zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken na een MTV-controle;

  • als de vreemdeling is overgedragen na een MTV-controle;

  • als de inbewaringstelling is opgeheven en de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). De vreemdeling hoeft niet de Europese Unie te verlaten;

  • als de vreemdeling een bevel heeft ontvangen om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A). Een bevel om onmiddellijk terug te keren naar het grondgebied van de andere lidstaat (model M106-A) geldt uitsluitend voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie hoeven te verlaten. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;

  • als bij controle op uitreis blijkt dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekt. Als deze vreemdeling nog niet eerder een terugkeerbesluit met een inreisverbod heeft ontvangen, moet de KMar dit aan de vreemdeling uitreiken (model M107-A).

De KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:

  • toezenden van een bericht, het model M100;

  • aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.

Als de vreemdeling in Nederland opvang heeft genoten, melden de KMar en de politie ook de opvangverlenende instantie het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.

Het COA moet de beëindiging van de onderdakvoorziening of de opvangvoorziening van een vreemdeling aan de IND en de DT&V melden door toezending van het model M100-A.

6.11. Gedragslijn als uitzetting niet mogelijk is

Als de politie constateert dat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft waardoor uitzetting niet mogelijk is, moet de politie model M100 invullen en zenden aan de IND en de DT&V. De politie vergezelt het model M100 van een voorstel tot signalering aan de IND. De IND moet nagaan of de vreemdeling ondertussen rechtmatig verblijf heeft gekregen.

7. Geen uitzetting om gezondheidsredenen

7.1. Algemeen

De IND kan uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:

  • De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of

  • Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.

7.1.1. Vreemdeling is niet in staat om te reizen

De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als BMA aangeeft dat voor de vreemdeling of één van zijn gezinsleden vanwege de gezondheidssituatie medisch gezien niet verantwoord is om te reizen.

7.1.2. Gezinsleden

Als gezinsleden in verband met artikel 64 Vw worden aangemerkt:

  • echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun minderjarige kinderen of minderjarige kinderen uit een eerste of eerder huwelijk;

  • de meerderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin.

Een uitzondering op de definitie van gezinsleden volgt als er sprake is van het achterwege laten van de uitzetting van een minderjarig kind. Als gezinsleden worden dan aangemerkt:

  • de (stief/pleeg)ouders van het minderjarige kind;

  • de minderjarige (stief)broers en zussen van het minderjarige kind;

  • de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin en in het land van herkomst al behoorden tot het gezin van de (stief/pleeg)ouders.

Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1.2 Vc. In het kader van deze regeling hoeven officiële bewijsmiddelen waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw doet zich niet eerder voor dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Uitzondering hierop is de ambtshalve toets die de IND uit kan voeren in de parallelle procedure (zie paragraaf A3/7.2.3 Vc).

7.1.3. Reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen

De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.

Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:

  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en

  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of

  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.

Medische noodsituatie

Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

7.1.4. Beschikbaarheid van de benodigde zorg

De IND concludeert dat de medische behandeling niet in het land van herkomst (of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken) beschikbaar is als, in één van de volgende gevallen:

  • uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land geen of onvoldoende behandelmogelijkheden aanwezig of beschikbaar zijn;

  • uit het BMA-advies blijkt dat in het desbetreffende land onderbrekingen in de medicijnvoorraden voorkomen, die een maand of langer duren;

  • het BMA vanwege de situatie in het land van herkomst niet in staat is om te adviseren over de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in het land van herkomst; of

  • uit het BMA-advies blijkt dat, ter voorkoming van een medische noodsituatie, mantelzorg noodzakelijk is voor het slagen van de medische behandeling, terwijl de vreemdeling heeft aangetoond deze mantelzorg in het land van herkomst niet te kunnen ontvangen van één of meer gezins- of familieleden dan wel via professionele (thuis)zorg. Zie over mantelzorg verder hieronder.

7.1.5. Feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg

De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.

Dit is van belang in die gevallen waarin het BMA in het medisch advies:

  • heeft geconcludeerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en

  • heeft aangegeven, dat de medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf beschikbaar is.

Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. De IND kan een aanvraag tot uitstel van vertrek of de aanvraag om medische behandeling afwijzen als wegens het ontbreken van documenten niet beoordeeld kan worden of de medische behandeling in het land van herkomst niet toegankelijk is.

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Identiteit

De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.

Het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit valt de vreemdeling niet toe te rekenen, indien:

  • hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld; of

  • hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.

Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.

In de situatie dat de vreemdeling wel zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond middels documenten, legt de IND het medisch advies ter informatie voor aan de vreemdeling en biedt hem daarbij de mogelijkheid om aan de hand van documenten zoals bedoeld in A3/7.1.5 aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is. De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om te reageren.

De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.

De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.

Als de vreemdeling heeft gereageerd op het verzoek van de IND en daarbij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is, dan vraagt de IND in beginsel aan de DT&V te onderzoeken of de vreemdeling direct aansluitend op zijn terugkeer feitelijke toegang tot medische zorg zal kunnen krijgen.

De IND zal in een dergelijk geval in het besluit opnemen dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend in afwachting van het uitvoeren van de in dat besluit genoemde voorwaarden (zie verder paragraaf A3/7.3.2.2 Vc.)

Vertrek moratorium

Als er sprake is van een vertrek moratorium voor het gebied waar de medische zorg beschikbaar is, zal de IND ambtshalve concluderen dat de medische zorg niet toegankelijk is.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan een vreemdeling, die afkomstig is uit een land waarvoor een gedeeltelijk besluit- en vertrekmoratorium geldt, als:

  • de vreemdeling afkomstig is uit een gebied, dat niet onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt; en

  • de behandelmogelijkheden alleen aanwezig zijn in een gebied waarvoor het moratorium geldt.

7.1.6. Mantelzorg

Het BMA kan in het medisch advies opnemen dat mantelzorg noodzakelijk wordt geacht, als mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling.

De IND verstaat onder mantelzorg de vanwege de aard van de medische aandoening noodzakelijke verzorging van de vreemdeling door derden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn.

Indien in een land van herkomst of bestendig verblijf professionele (thuis)zorg beschikbaar is, dan kan zorg zoals gegeven bij mantelzorg ook verleend worden door medewerkers van deze professionele (thuis)zorg. Het BMA zal in het medisch advies opnemen of deze vorm van professionele (thuis)zorg beschikbaar is.

Om in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vanwege door BMA noodzakelijk geachte mantelzorg moet de vreemdeling aantonen dat:

  • de vreemdeling in Nederland mantelzorg (die een essentieel onderdeel is van de medische behandeling) ontvangt van een of meer gezins- of familieleden, die hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn; en

  • de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf geen mantelzorg kan ontvangen van één of meer gezins- of familieleden; en

  • in het land van herkomst of bestendig verblijf de zorg, zoals gegeven in de vorm van mantelzorg, niet verleend kan worden door medewerkers van een professionele (thuis)zorg instelling. Het BMA zal in het medisch advies uit eigen beweging of desgevraagd opnemen of deze vorm van professionele (thuis)zorg al dan niet beschikbaar is.

Als de vreemdeling in Nederland geen mantelzorg ontvangt van gezins- of familieleden, maar mantelzorg wordt verleend door een andere derde (niet zijnde een medisch professional) dan kan de IND overwegen dat deze in het land van herkomst ook door een derde verleend kan worden.

De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over het ontbreken van mantelzorg in het land van herkomst of bestendig verblijf.

7.2. De aanvraagprocedure

7.2.1. De schriftelijke aanvraag

De vreemdeling die een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wil indienen, maakt daarvoor gebruik van het formulier ‘Aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw’ en voegt de relevante medische gegevens en bewijsmiddelen als hieronder vermeld toe.

De IND stelt het aanvraagformulier en bijlagen beschikbaar via de website www.ind.nl;

De vreemdeling legt bij de schriftelijke aanvraag alle bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 Vc over. Ook legt de vreemdeling de bijlage ‘Verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ over.

7.2.2. Vertrekplicht tijdens aanvraag om uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw

Het indienen van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw schort de vertrekplicht niet op. In afwachting van het besluit op de aanvraag, heeft de vreemdeling geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vw.

In beginsel maakt de DT&V geen gebruik van de bevoegdheid tot uitzetting van de vreemdeling, zolang op de aanvraag op grond van artikel 64 Vw niet is beslist.

Het indienen van de aanvraag op grond van artikel 64 Vw schort de door het COA te volgen procedures tot beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Rva niet op.

Als de IND de aanvraag afwijst, brengt de IND de vreemdeling hier schriftelijk van op de hoogte.

7.2.3. Ambtshalve toets medische aspecten in de asielprocedure

De IND toetst op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve tijdens de eerste asielprocedure of een vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. De IND kan bij de ambtshalve toets medische informatie betrekken, die is verkregen tijdens het medisch advies in de rust- en voorbereidingstermijn. De IND neemt ook overige medische omstandigheden mee, die tijdens de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot uiting komen.

In verband met de ambtshalve toets op grond van artikel 6.1e Vb moet de vreemdeling een recente, volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring verstrekken en zijn identiteit en nationaliteit laten vaststellen zoals beschreven in paragraaf A3/7.2.4 Vc.

De IND past de ambtshalve toets ook toe bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of bij afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning. De IND toetst in dat geval uitsluitend ambtshalve als de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.

Bij tweede of volgende aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt de ambtshalve toets niet.

De IND past de ambtshalve toets niet toe als artikel 6.1e, tweede lid, Vb van toepassing is.

De IND maakt een meeromvattende beschikking over het besluit op de asielaanvraag en de ambtshalve toets aan artikel 64 Vw. De meeromvattende beschikking wordt zoveel mogelijk in de algemene asielprocedure en in ieder geval in de verlengde asielprocedure gemaakt.

Voor de ambtshalve toets in reguliere zaken wordt verwezen naar paragraaf B1/3.4.1.1 Vc.

7.2.4. Bewijsmiddelen

De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:

  • 1. een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;

  • 2. een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

    • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

    • welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;

    • de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.

  • 3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:

    • de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;

    • de medische voorgeschiedenis;

    • de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;

    • de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);

    • het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.

  • 4. een kopie van een geldig document voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocument of andere bewijsmiddelen waarmee de vreemdeling inzicht in zijn identiteit en nationaliteit geeft.

  • 5. een ingevulde en ondertekende ‘verklaring paspoort of identiteitsbewijs bij medische omstandigheden’ (zie www.ind.nl).

Ad. 3.

De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;

  • een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;

  • geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.

Ad. 4.

Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding beschouwt de IND de volgende documenten als een bewijsmiddel van identiteit en nationaliteit:

  • een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is, waarin de autoriteiten van dat land motiveren waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding; en

  • aanvullende gegevens en bewijsmiddelen met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit zoals een identiteitskaart, een geboorteakte of een nationaliteitsverklaring.

7.2.5. Herstel verzuim

De IND vraagt de vreemdeling of zijn gemachtigde in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen als:

  • het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld;

  • de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is;

  • de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn of in het geheel ontbreken.

Het BMA beoordeelt in dit kader of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Als het BMA oordeelt dat de vreemdeling niet alle relevante medische gegevens heeft overgelegd, dan meldt het BMA dit bij de IND.

De IND geeft schriftelijk aan de vreemdeling aan, welke gegevens ontbreken. De eerder ingestuurde medische stukken hoeft de vreemdeling niet opnieuw naar de IND te sturen. Als deze medische stukken ouder zijn geworden dan drie maanden dan moet de vreemdeling zorgen voor een actualisering van de medische stukken en deze naar de IND zenden.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling of wijst de aanvraag af als de vreemdeling niet binnen de door de IND gegeven termijn het verzuim heeft hersteld.

Paragraaf B1/3.4.1.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.

7.2.6. Raadplegen BMA

Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.

  • De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.

  • Het raadplegen van BMA is niet nodig als het gaat om een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij zwangerschap, tuberculose of klinische opname (zie ook paragrafen A3/7.2.6, A3/7.2.7 en A3/7.2.8 Vc).

  • De vreemdeling hoeft zijn medische situatie niet aan te tonen als de DT&V, het COA of de ambtenaar belast met grensbewaking, concrete aanwijzingen heeft dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. De vreemdeling moet in ieder geval onder behandeling staan bij een behandelaar. De ambtenaar belast met de uitzetting of ontruiming of de ambtenaar van de DT&V moet ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw door de vreemdeling zich ervan vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en bij de IND een medisch advies (laten) vragen.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst -bij een (ambtshalve) verzoek om toepassing van artikel 64 Vw- als de vreemdeling afkomstig is uit één van onderstaande landen: een Europese lidstaat en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein, Australië, Japan, Canada, Singapore, Nieuw Zeeland, Israël, Qatar, Koeweit en de Verenigde Staten.

Afkomstig uit een land van herkomst ziet niet alleen op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.

7.3. Verlening uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw

7.3.1. Algemeen

De IND doet, onder verwijzing naar het medisch advies van BMA, schriftelijk alle volgende mededelingen aan de vreemdeling:

  • dat uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 Vw;

  • de duur van het uitstel van vertrek.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw met als ingangsdatum de datum van de aanvraag om uitstel van vertrek door de vreemdeling.

Uitzondering hierop is de situatie dat:

  • de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum, waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt;

  • de IND de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleent in afwachting van definitieve besluitvorming. Dan geldt als ingangsdatum de datum van het besluit, waarbij uitstel van vertrek is verleend (zie paragraaf A3/7.3.2 Vc).

De duur van het uitstel van vertrek is gelijk aan de periode die in het medisch advies van BMA is genoemd, waarvoor de vreemdeling naar verwachting onder behandeling zal staan, met een maximum van een jaar.

De IND informeert de DT&V dat uitzetting tijdelijk achterwege blijft. Als de vreemdeling aanspraak wil maken op Rva-verstrekkingen, informeert de IND ook het COA.

Als de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, plaatst de IND daarin een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (bijlage 7g VV), met vermelding van de duur van het uitstel van vertrek. De periode van dit uitstel mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden. Als de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt een van de volgende situaties:

  • als artikel 64 Vw voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, krijgt de vreemdeling een brief van de IND waarin staat voor hoe lang het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw geldt;

  • als artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, krijgt de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (bijlage 7g VV). De geldigheidsduur van het document W2 is altijd gelijk aan de periode van het uitstel van vertrek.

Na afloop van het uitstel van vertrek ontstaat de plicht voor de vreemdeling om Nederland te verlaten overeenkomstig de vertrektermijn van het gelijktijdig met de toekenning of voordien gegeven terugkeerbesluit. Er is geen nieuw besluit nodig.

De IND trekt het verleende uitstel van vertrek in, als de vreemdeling onvoldoende actief heeft gewerkt aan:

  • het onderzoek van de DT&V naar de feitelijke toegang tot de medische zorg in het land van herkomst;

  • het realiseren van zijn vertrek.

Van een vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • een medisch dossier overlegt ter vertaling voor een medisch behandelaar in het land van herkomst, als daar om wordt gevraagd;

  • probeert op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen om Nederland te kunnen verlaten (zie paragraaf B8/4 Vc).

De DT&V stelt vast of er sprake is van voldoende medewerking door de vreemdeling.

7.3.2. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van (definitieve) besluitvorming

De IND kan besluiten om toepassing te geven aan artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming.

7.3.2.1. Tijdens beoordeling aanvraag om uitstel vertrek

De IND stelt vast of de vreemdeling alle bewijsmiddelen heeft overgelegd die nodig zijn om bij het BMA een medisch advies op te vragen voor de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie paragraaf A3/7.2.4 Vc).

De IND past artikel 64 Vw toe, in afwachting van de beslissing op de aanvraag om uitstel van vertrek, als de IND vaststelt dat:

  • de vreemdeling een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw heeft ingediend;

  • de vreemdeling bij deze aanvraag alle bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc heeft overgelegd op de wijze zoals beschreven in die paragraaf; en

  • het BMA heeft aangegeven geen medisch advies binnen twee weken uit te kunnen brengen.

De IND verleent in dat geval uitstel van vertrek voor maximaal zes maanden vanaf de datum van de beschikking, waarbij artikel 64 Vw wordt toegepast. Het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vervalt;

Als de IND na zes maanden nog geen besluit heeft genomen, past de IND ambtshalve opnieuw artikel 64 Vw toe.

Paragraaf A3/7.3.1 Vc is van toepassing met betrekking tot het plaatsen van een verblijfssticker dan wel het verstrekken van een brief of W2-document.

De vreemdeling aan wie het in deze paragraaf beschreven uitstel van vertrek is verleend, heeft recht op opvang in afwachting van definitieve besluitvorming op zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als hij een uitgeprocedeerde asielzoeker is of een asielzoeker die zich in de hoger beroepsfase van de asielprocedure bevindt.

7.3.2.2. In afwachting van onderzoek DT&V naar feitelijke toegankelijkheid van medische zorg

De IND zal uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw in afwachting van het onderzoek door de DT&V als bedoeld in paragraaf A3/7.1.5 Vc.

De IND verleent het voorlopige uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in dit geval voor zes maanden vanaf de datum van de artikel 64 beschikking.

Als de IND na de periode waarin uitstel van vertrek is verleend nog geen definitief besluit heeft kunnen nemen in afwachting van het onderzoek van DT&V, dan kan de IND ambtshalve opnieuw uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw.

Nadat DT&V haar onderzoek heeft afgerond, neemt de IND alsnog een definitief besluit op het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Als de DT&V heeft meegedeeld dat zij er in is geslaagd om feitelijke toegang tot de medische zorg te realiseren, beëindigt de IND het eerder verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Als de DT&V heeft meegedeeld dat men er niet in is geslaagd om feitelijke toegang tot de medische zorg te realiseren, ondanks de bereidwilligheid van de vreemdeling om hieraan mee te werken, dan ontvangt de vreemdeling een definitief besluit dat ertoe strekt dat hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.

Bij de beoordeling of de vreemdeling bereid is om mee te werken aan het realiseren van feitelijke toegang tot de medische zorg, betrekt de DT&V ook de bereidheid van de vreemdeling om mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en het verkrijgen van een vervangend reisdocumenten, als de vreemdeling daar zelf niet over beschikt.

7.3.2.3. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens de algemene asielprocedure

In de algemene asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden afgewezen in de algemene asielprocedure;

  • de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en -stukken; en

  • het advies van BMA niet binnen de termijnen van de algemene asielprocedure wordt verwacht.

De vreemdeling wordt op moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring en een ‘verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve besluit wordt genomen.

7.3.2.4. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens verlengde asielprocedure

In de verlengde asielprocedure kan de IND toepassing geven aan hetgeen gesteld is in paragraaf A3/7.3.2.2 Vc.

In de verlengde asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen en de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten, dan wel reeds opgestart is, in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en – stukken.

De vreemdeling wordt op moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring en een ‘verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter tot dat een ambtshalve besluit wordt genomen.

Als de IND het BMA advies afwacht dan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen nadat het BMA advies is afgerond.

7.3.2.5. Opvang in afwachting van definitieve besluitvorming op een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw

De vreemdeling kan, onder voorwaarden, op grond van de Rva in aanmerking komen voor opvang als de IND uitstel van vertrek heeft verleend in afwachting van definitieve besluitvorming als bedoeld in paragraaf A3/7.3.2 Vc.

De vreemdeling die meent op grond van vorenstaande in aanmerking te komen voor opvang, richt zich met dat verzoek tot het COA.

7.3.2.6. Procedure bij zwangerschap/ bevalling

Bij zwangerschap van een vreemdeling blijft de uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Dit is de periode van zes weken vanaf de eerste dag dat de vermoedelijke datum van de bevalling uit een verklaring van een arts of verloskundige blijkt. De vreemdeling moet deze verklaring van een arts of verloskundige aan de IND verstrekken.

7.3.2.7. Procedure bij tbc

De IND schort de uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden op als bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden tbc is geconstateerd. Uitzondering hierop vormt de situatie waarbij deze vreemdeling of een van zijn gezinsleden overgedragen wordt op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 of overdracht zal plaatsvinden aan een bij de Verordening (EU) nr. 604/2013 aangesloten land waarmee een terug- en overname overeenkomst is gesloten. Zie paragraaf A3/7.4.2 Vc.

Voor de toepassing van artikel 64 Vw wegens tbc is geen advies van het BMA nodig en is ook geen toestemmingsverklaring vereist. Een gedagtekende verklaring van een GG&GD arts geldt als afdoende bewijs, dat de vreemdeling aan tbc lijdt. Deze verklaring moet vermelden dat de vreemdeling tbc heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring van de GG&GD-arts mag niet ouder zijn dan twee weken.

Als sprake is van verdenking van tbc, zal de vreemdeling in beginsel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw krijgen tot het onderzoek naar tbc is voltooid.

Als de IND aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleent, dan is paragraaf A3/7.3.2 Vc van toepassing.

De IND beëindigt het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als de vreemdeling bij wie tbc is geconstateerd:

  • zich onttrekt aan de medische behandeling; en

  • er geen besmettingsgevaar aanwezig is.

In dat geval is er niet langer een reisbeletsel op grond van artikel 64 Vw.

7.3.2.8. Procedure bij klinische opname

De IND kan uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verlenen zonder hiervoor medisch advies aan het BMA te vragen. De vreemdeling moet hiervoor een opnameverklaring van het ziekenhuis overleggen, die niet ouder mag zijn dan twee weken.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw zonder BMA-advies als:

  • de vreemdeling klinisch is opgenomen

  • de vreemdeling een actieve medische behandeling ondergaat die niet buiten de kliniek mogelijk is;

  • in dit verband niet in staat is om te reizen.

De IND verleent in deze gevallen uitstel van vertrek voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar. Het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vervalt van rechtswege twee weken na beëindiging van opname.

Opname in klinieken of instellingen die geen direct klinisch behandeldoel hebben maar bv een langdurig verblijfsdoel (bv. begeleid wonen projecten), wordt niet aangemerkt als klinische opname die aan reizen in de weg staat. In dat geval verleent de IND geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.

7.4. Bijzondere procedures

7.4.1. Handelwijze aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij een inreisverbod

De IND wijst een aanvraag op grond van artikel 64 Vw niet af onder verwijzing naar een inreisverbod als:

  • er een zwaar inreisverbod is opgelegd en de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ná het opleggen van het inreisverbod nog niet heeft verlaten. Artikel 66a, zevende lid, Vw blijft dan buiten toepassing;

  • er een licht inreisverbod is opgelegd. Dit inreisverbod staat gelet op artikel 66a, zesde lid, onder b, Vw in geen geval, dus ook niet in de situatie dat Nederland weer wordt ingereisd terwijl dit inreisverbod nog van kracht is, in de weg aan het verlenen van uitstel van vertrek.

In deze gevallen wordt het inreisverbod opgeschort.

Artikel 66a, zevende lid, Vw is wel van toepassing als:

  • de vreemdeling eerder heeft voldaan aan zijn vertrekplicht;

  • Nederland opnieuw inreist; en

  • het zware inreisverbod nog steeds van kracht is.

De IND past in dat geval artikel 64 Vw niet toe, maar kan wel overgaan tot analoge toepassing van artikel 64 Vw. De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan bij analoge toepassing aanleiding zijn om tijdelijk de vreemdeling niet uit te zetten. Uitzetting blijft in dat geval achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf. Het zware inreisverbod behoudt onverminderd zijn werking. De IND maakt in deze situatie geen aantekening in het document voor grensoverschrijding.

7.4.2. Handelwijze aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij een overdracht op grond van de Verordening (EU) nr.604/2013

De IND past artikel 64 Vw niet toe als de vreemdeling op grond van de Verordening (EU) nr.604/2013 wordt overgedragen aan een bij de Verordening aangesloten lidstaat. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de vreemdeling met bewijsmiddelen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat.

De vreemdeling dient in dat geval een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw schriftelijk in bij de IND. Deze aanvraag moet onderbouwd worden met:

  • een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat; en

  • bewijs omtrent de medische situatie van de vreemdeling; en

  • medische stukken waaruit blijkt dat de vreemdeling niet in staat is om fysiek overgedragen te worden aan een bij de Verordening (EU) nr. 604/2013 aangesloten lidstaat.

Als de vreemdeling geen medische bewijsmiddelen ter onderbouwing van de aanvraag indient en/of een ingevulde toestemmingsverklaring ontbreekt, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid binnen een redelijke termijn van twee weken de aanvraag aan te vullen en dit verzuim te herstellen. Als de vreemdeling hier niet aan voldoet, wijst de IND de aanvraag af. De termijn van twee weken kan korter zijn als de uitzetting van de vreemdeling eerder is gepland.

Bij de beoordeling van een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, waarbij sprake is van een overdracht aan één van de bij de Verordening aangesloten lidstaten, kan de IND het BMA verzoeken om een advies uit te brengen.

7.4.3. Procedure in geval van vreemdelingenbewaring

Als de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vanuit vreemdelingenbewaring wordt ingediend, moet de DT&V of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen bij het doorzenden van de aanvraag naar de IND melding maken van het feit dat de vreemdeling de vrijheid is ontnomen. De IND behandelt deze aanvragen met voorrang. Als de aanvraag op grond van artikel 64 Vw wordt ingewilligd, wordt de bewaring op grond van artikel 59 Vw opgeheven.

Een vreemdeling die een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw indient terwijl hij in bewaring verblijft, komt niet in aanmerking voor toepassing van het beleid zoals neergelegd in paragraaf A3/7.3.2 Vc.

7.4.4. Verzoek toepassing artikel 64 Vw van een vreemdeling afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie

De IND past artikel 64 niet toe als de vreemdeling afkomstig is uit een lidstaat van de Europese Unie. In dat geval gaat de IND er vanuit dat de medische voorzieningen in de betrokken lidstaat beschikbaar en toegankelijk zijn. De vreemdeling kan dit weerleggen door met bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Die bewijsmiddelen moeten bij het indienen van de aanvraag worden overgelegd.

7.5. Rechtsmiddelen

De vreemdeling mag de behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel in Nederland afwachten. Een verzoek om een voorlopige voorziening moet binnen 24 uur na bekendmaking van het besluit zijn ingediend. Het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening levert geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vw op en betekent evenmin dat de vreemdeling aanspraak maakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva.

De vreemdeling mag de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland afwachten als sprake is van tenminste één van de volgende situaties:

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid verzetten zich daartegen;

  • het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan;

  • er is sprake van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren

  • de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen.

De vaststelling of er sprake is van het frustreren van de uitzetting moet plaatsvinden aan de hand van alle individuele omstandigheden van de vreemdeling. De DT&V beoordeelt of het de vreemdeling te doen is de geplande uitzetting te frustreren of dat de behandeling van het verzoek in Nederland mag worden afgewacht. De DT&V brengt hierover aan de IND een advies uit, waaraan door de IND bij de besluitvorming rekening mee wordt gehouden.

Als de IND oordeelt dat de behandeling van het eerste, tijdig ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht, wordt de vreemdeling of zijn raadsman direct schriftelijk of mondeling op de hoogte gebracht.

7.6. Overgangsrecht

De aanvraag van een vreemdeling om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, die is ingediend voor 1 september 2017 wordt getoetst aan het beleid zoals dat geldt vanaf 1 september 2017. Dit geldt ook als aan de vreemdeling eerder uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 Vw.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan de vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als:

  • er nog geen besluit is genomen op deze aanvraag;

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend vóór 1 september 2017; en

  • de IND heeft aangenomen dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen, conform het beleid zoals dat geldt vanaf 1 september 2017.

Indien de IND voor 1 september 2017 om medische redenen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van artikel 3 EVRM; en de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend om:

  • o verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • o verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

dan zal de IND bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

Indien de IND voor 1 september 2017 om medische redenen aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van artikel 3 EVRM; en de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend om:

  • o verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd; of

  • o verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

dan zal de IND bij een ongewijzigde medische gesteldheid de vergunninghouder niet tegenwerpen dat het BMA minder stellig is over de waarschijnlijkheid dat zich een medische noodsituatie op korte termijn zal voordoen.

8. Uitzetting via aanvoerende vervoersonderneming

De termijn van uitzetting via een aanvoerende vervoersonderneming, zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder b, Vw gaat in op het tijdstip van staande houden van de vreemdeling. De plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, mag na zes maanden plaatsvinden.

9. Verhaal van kosten van uitzetting

De Staat of andere openbare lichamen die kosten maken bij een uitzetting en deze kosten ten laste brengen van de vreemdeling, moeten, als de vreemdeling zelf niet in staat is de kosten te voldoen, zo veel mogelijk gebruik maken van tenminste één van de volgende mogelijkheden:

  • een ticket;

  • een garantiesom;

  • een waarborgsom dat is gedeponeerd;

  • een garantverklaring die is afgegeven.

Het ticket, de garantiesom of de waarborgsom wordt aangewend voor de betaling van de kosten van het vertrek. Een garantsteller mag door de Staat of een ander openbaar lichaam worden aangesproken om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Als de Staat of andere openbare lichamen kosten van de uitzetting wil verhalen moet aan alle volgende voorwaarden zijn voldaan:

  • de vreemdeling moet een verklaring ondertekenen waaruit blijkt dat de vreemdeling geen bezwaar heeft tegen invordering van de noodzakelijke kosten van uitzetting;

  • als de vreemdeling bezwaar heeft tegen het invorderen van de kosten van de uitzetting mag de Staat of andere openbare lichamen de verhaalsbevoegdheid juridisch afdwingen door middel van een civiele procedure. De Staat of andere openbare lichamen moeten voor het volgen van een civiele procedure contact opnemen met de IND;

  • het verhalen van kosten bij vreemdelingen op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel van toepassing is, moet in overleg met de IND gebeuren.

De Staat of andere openbare lichamen moeten van het geld dat ontvangen is voor de kosten van de uitzetting schriftelijke opgave doen aan de IND.

10. Vreemdelingen in de strafrechtketen

De KMar, politie, Openbaar Ministerie, DT&V, DJI en IND moeten ten aanzien van vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) de werkafspraken hanteren die zijn vastgelegd in de Ketenprocesbeschrijving Vreemdeling In de Strafrechtketen (VRIS).

Als een land een formeel uitleveringsverzoek indient, mogen er geen uitzettingshandelingen plaatsvinden totdat de uitleveringsprocedure is afgerond.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet bij het aantreffen van een vreemdeling die aan alle volgende kenmerken voldoet onmiddellijk Bureau SIRENE informeren:

  • een vreemdeling die gesignaleerd staat voor opsporing en aanhouding;

  • een vreemdeling van wie door een buitenlandse autoriteit uitlevering is gevraagd.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft Bureau SIRENE alle volgende informatie:

  • de personalia van de vreemdeling;

  • de autoriteit die het uitleveringsverzoek doet;

  • in welk systeem de vreemdeling gesignaleerd staat.

Bureau SIRENE moet onmiddellijk de buitenlandse autoriteit verzoeken per ommegaande te berichten of een uitleveringsverzoek wordt ingediend. Bureau SIRENE moet het antwoord van de buitenlandse autoriteit onmiddellijk bekend maken bij de Korpschef of de Commandant der KMar.

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangt het uitleveringsverzoek van de buitenlandse autoriteit en neemt dit in behandeling.

In de gevallen waarin het antwoord van de buitenlandse autoriteit over het al dan niet indienen van een uitleveringsverzoek nog niet is ontvangen, mag de buitenlandse autoriteit voorafgaand aan het formele uitleveringsverzoek, om voorlopige aanhouding van de vreemdeling vragen. De Korpschef of de Commandant der KMar neemt voor het verzoek om voorlopige aanhouding contact op met de bevoegde officier van justitie.

Een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld, moet door de Korpschef of de Commandant der KMar in strafrechtelijke bewaring worden geplaatst. De Korpschef of de Commandant der KMar informeert de DT&V over de overplaatsing van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen informeert de DT&V als de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling wordt opgeschort gedurende de afhandeling van een verzoek om voorlopige aanhouding of uitlevering en de vreemdeling niet meer op korte termijn kan worden uitgezet.

11. Internationale overeenkomsten over terug- en overname

De vreemdelingenketen moet contact opnemen met de DT&V voor informatie over:

  • internationale verdragen en overeenkomsten over terug- en overname van vreemdelingen;

  • de te volgen procedures bij terug- of overname van vreemdelingen.

A4. Het inreisverbod en de ongewenstverklaring

2. Het inreisverbod

2.1. Gronden voor het inreisverbod

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b tot en met e, Vw, is van overeenkomstige toepassing op het inreisverbod dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw, voor zover sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 onder b tot en met e Vc.

Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid neergelegd in artikel 66a, tweede lid, Vw om een inreisverbod uit te vaardigen aan een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 Vc.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt daarnaast een inreisverbod uit op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw tegen een vreemdeling die:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden en die Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.

  • op grond van artikel 3.3 Vb aanspraak kan maken op een vrije termijn, maar die onder meer in het toezicht is aangetroffen en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

  • de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zonder verschoonbare reden intrekt voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat is geplaatst op de lijst behorend bij artikel 3.37f, derde lid, Vv (bijlage 13, veilige landen van herkomst).

  • door intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning niet meer in het bezit is van de verblijfsvergunning; de IND vaardigt op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw geen inreisverbod uit tegen de vreemdeling na intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning vanwege het niet langer voldoen aan de verleningsgrond of beperking.

De IND heft een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw op en vaardigt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, 7 Vw uit als artikel 66a, zevende lid, Vw van toepassing is.

De IND maakt gebruik van de in artikel 6.5, vierde lid, Vb geboden mogelijkheid om af te wijken van het eerste tot en met het derde lid ingeval de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

2.2. Geen inreisverbod

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt geen inreisverbod uit als:

  • a. de IND een ander land dat partij is bij Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft verzocht de vreemdeling op grond van deze verordening terug te nemen of over te nemen;

  • b. de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning, verleend door een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland, tenzij de vreemdeling in aanmerking komt voor een zwaar inreisverbod;

  • c. het uitvaardigen van een inreisverbod aan de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.

Ad b.

De andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland die de verblijfsvergunning aan de vreemdeling heeft verleend, wordt geconsulteerd met de vraag of het betreffende land aanleiding ziet om het verblijfsrecht in te trekken.

In paragraaf A3/2 Vc wordt de consultatieprocedure met het oog op signalering beschreven in het geval de vreemdeling verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland.

Ad c.

Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

2.3. Duur van het inreisverbod

De IND, de politie, KMAR en ZHP bepalen de duur van een inreisverbod. Ingevolge artikel 66a, vierde lid, Vw wordt de duur van het inreisverbod berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling ‘Nederland’ daadwerkelijk heeft verlaten. Onder ‘Nederland’ wordt verstaan de lidstaten van de EU aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein (verder: de lidstaten). Met een inreisverbod wordt de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn verboden.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat

Als de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat en aan hem een inreisverbod is uitgevaardigd, begint de termijn voor de duur van het inreisverbod te lopen als de vreemdeling:

  • het grondgebied van de lidstaten verlaat, of

  • vertrekt naar en verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft.

Bepalen duur

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt een inreisverbod uit voor zover mogelijk voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a Vb is genoemd.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van één jaar, in de volgende gevallen:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, is met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen overschreden; of

  • de vreemdeling is onder meer in het toezicht aangetroffen en voldoet niet of niet langer aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit is te wijten aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar in geval de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan 90 dagen is overschreden.

De IND, de politie, KMAR en ZHP maken bij het bepalen van de duur van een inreisverbod geen gebruik van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb. Uit de jurisprudentie van de Raad van State volgt dat gezien de huidige formulering van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb als aanvullende eis wordt gesteld dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Als hier sprake van is, is tevens sprake van aanvullende omstandigheden en kan de duur van het inreisverbod onder meer aan de hand van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, worden bepaald.

De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.

Ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb vaardigt de IND een inreisverbod uit voor de duur van twintig jaar als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of als zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaar.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Als meerdere vrijheidsstraffen zijn opgelegd, worden deze bij elkaar opgeteld.

2.4. Procedurele aspecten

2.4.1. Voorbereiding van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod

Het beleid dat geldt voor het voorbereiden van het besluit tot ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op het voorbereiden van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.3 Vc.

2.4.2. Uitreiking van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod

Het beleid dat geldt voor het uitreiken van het besluit tot ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op het uitreiken van het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, Vw. Zie paragraaf A4/3.4 Vc.

De IND kan in de volgende gevallen het besluit tot het opleggen van een inreisverbod zowel uitreiken als toezenden:

In artikel 66a, vijfde lid, Vw wordt bepaald dat als een beschikking, waarbij het inreisverbod is uitgevaardigd, bekend wordt gemaakt door toezending, hiervan mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.

2.4.3. Opleggen inreisverbod met voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost

Het beleid dat geldt voor het opleggen van een inreisverbod is van overeenkomstige toepassing bij het opleggen van een inreisverbod aan de grensdoorlaatpost. Zie hiervoor Vc A4/2.

Procedurele aspecten

Algemeen

Indien het niet meer mogelijk is om voor het vertrek van de vreemdeling een inreisverbod uit te vaardigen, dan geldt in afwijking van A4/2.4.1 het volgende:

Wanneer de ambtenaar belast met de grensbewaking van oordeel is dat er gronden zijn voor het uitvaardigen van een inreisverbod, dan dient deze ambtenaar een voornemenprocedure te starten.

Voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit geeft deze ambtenaar uitvoering aan de hoorplicht, zoals bedoeld in artikel 4:8 Awb. De vreemdeling wordt erop gewezen dat een inreisverbod kan worden opgelegd, ook als de vreemdeling aan de vertrekverplichting gaat voldoen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking biedt de vreemdeling in het kader van het voornemen de gelegenheid zijn adresgegevens in het buitenland kenbaar te maken.

De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt in het voornemen kenbaar:

  • de grondslag voor het opleggen van een inreisverbod;

  • de duur van het inreisverbod; en

  • de mogelijkheid dat de vreemdeling een schriftelijke zienswijze in de Nederlandse taal naar voren kan brengen tegen het opleggen van een inreisverbod en de voorgenomen duur binnen vier weken na uitreiking van het voornemen.

Uitreiken van het voornemen

De ambtenaar belast met de grensbewaking handelt bij de uitreiking van het voornemen als volgt:

  • hij reikt het voornemen aan de vreemdeling in persoon uit;

  • hij verstrekt een brochure in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal met betrekking tot het uitvaardigen van een inreisverbod; en

  • hij verstrekt informatie op welke wijze de vreemdeling zijn zienswijze naar voren kan brengen.

De zienswijze, de beschikking en de wijze van bekendmaken

De hulpofficier van justitie betrekt alle feiten en omstandigheden die de vreemdeling in de zienswijze naar voren brengt.

De hulpofficier van justitie besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod binnen acht weken nadat de termijn van vier weken voor het naar voren brengen van een zienswijze is verstreken. De beschikking wordt naar het door de vreemdeling opgegeven adres in het buitenland gezonden en van de inhoud wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Als geen adres van de vreemdeling in het buitenland bekend is, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Staatscourant. Indien een gemachtigde bekend is, wordt tevens een kopie van het besluit naar de gemachtigde gezonden op dezelfde dag als die waarop het besluit naar het door de vreemdeling opgegeven adres is gezonden.

Signaleringen

Het beleid dat geldt voor opneming van signaleringen is van overeenkomstige toepassing. Zie hiervoor Vc A2/12.2.

2.5. Opheffing of tijdelijke opheffing van het inreisverbod

2.5.1. De vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de vorm van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de vorm van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.5 Vc.

De IND merkt een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod aan als (grond van het) bezwaar- of beroepschrift als tegen het besluit tot uitvaardiging van een inreisverbod nog rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.5.2. Beoordeling van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod

De IND gaat over tot opheffing van het inreisverbod indien dringende individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. De paragrafen A4/3.5 en A4/3.6 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.

De IND gaat niet over tot opheffing van het inreisverbod op grond van omstandigheden die reeds bij het opleggen van het inreisverbod zijn betrokken of betrokken hadden kunnen worden.

Overeenkomstig artikel 6.5, vierde lid, Vb heft de IND het inreisverbod – in afwijking van artikel 6.5, tweede en derde lid, Vb – niet op als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, eerste lid, Vb (inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw)

In paragraaf A4/2.1 staat opgesomd in welke vier situaties een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw wordt uitgevaardigd.

Artikel 6.5b, eerste lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd op basis van artikel 66a, tweede lid, Vw op te heffen, indien de vreemdeling aantoont de Europese Unie geheel in overeenstemming met de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet, uit eigen beweging en binnen de aan hem verleende vertrektermijn te hebben verlaten.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling aantoont sinds zijn vertrek uit de Europese Unie een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de EU te hebben verbleven, tenzij:

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen, of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

Opheffen op basis van artikel 6.5b, tweede lid, Vb

Het inreisverbod waarop artikel 6.5b, tweede lid, Vb betrekking heeft, betreft de situatie waarin:

  • de vreemdeling niet binnen de vertrektermijn aan zijn terugkeerverplichting uit hoofde van het terugkeerbesluit heeft voldaan, dan wel

  • de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden.

Artikel 6.5b, tweede lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, op te heffen, indien de vreemdeling aantoont:

  • dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na het inreisverbod een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven; en

  • dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.

Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling:

  • aantoont de Europese Unie uit eigen beweging en zelfstandig te hebben verlaten; en

  • aantoont dat hij sinds zijn vertrek uit de Europese Unie na het inreisverbod een ononderbroken periode van tenminste een jaar buiten de Europese Unie heeft verbleven;

tenzij,

  • de gegevens, bedoeld in artikel 6.5b, derde lid, Vb, niet zijn verstrekt;

  • hij aan strafvervolging is onderworpen;

  • er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4;

  • hij voorafgaand aan het opgelegde inreisverbod reeds eerder onderwerp was van een terugkeerprocedure die leidde tot zijn vertrek; of

  • een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.

2.5.3. Aanvraag tot opheffing van het inreisverbod bij gevaar nationale veiligheid

De IND willigt een aanvraag tot opheffing van een inreisverbod dat een vreemdeling is opgelegd omdat hij een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, als bedoeld in artikel 6.5a, zesde lid, Vb uitsluitend in als de vreemdeling sinds het uitvaardigen van het inreisverbod en het vertrek uit Nederland ten minste tien aaneengesloten jaren buiten Nederland heeft verbleven.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod nog steeds een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid vormt, verlengt de IND de duur van het inreisverbod.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

2.5.4. Tijdelijke opheffing van het inreisverbod

Het beleid dat geldt voor de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring is van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke opheffing van het inreisverbod. Zie paragraaf A4/3.7 Vc.

2.6. Rechtsgevolgen van het inreisverbod

Artikel 66a, zesde en zevende lid, Vw blijven buiten toepassing als de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten ná het opleggen van het inreisverbod nog niet heeft verlaten. Het inreisverbod heeft in die situatie geen invloed op de mogelijkheid tot het verkrijgen van rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8 Vw.

De hiervoor genoemde rechtsgevolgen van het inreisverbod treden pas in als de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten. In dat geval staat het inreisverbod wel in de weg aan het verkrijgen van rechtmatig verblijf, behoudens (opvolgende) aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en de uitzonderingen die voortvloeien uit artikel 66a, zesde en zevende lid, Vw.

3. Ongewenstverklaring

3.1. Gronden voor ongewenstverklaring

Bij het besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.

a. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

Als de vreemdeling tweemaal een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een voorstel tot ongewenstverklaring van deze vreemdeling bij de IND in.

De IND besluit uitsluitend tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als ten aanzien van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten die de vreemdeling heeft begaan, sprake is van:

  • een proces-verbaal;

  • een transactie; of

  • een uitgevaardigde strafbeschikking.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft bij het opmaken van een eerste proces-verbaal tegelijkertijd aan de vreemdeling de waarschuwing dat, als hij nogmaals een bij de Vw strafbaar gesteld feit begaat, de ambtenaar een voorstel tot ongewenstverklaring indient. Van deze waarschuwing maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een aantekening in de BVV.

b. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, Vw

De IND beoordeelt zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van een rechterlijk vonnis waarin de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr ten aanzien van een vreemdeling is verlengd, of wordt besloten tot ongewenstverklaring.

c. Ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beschouwt de vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van tenminste één van de onderstaande gevallen:

  • De vreemdeling vormt een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het beleid als neergelegd in paragraaf A3/3 Vc onder het kopje ‘daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde’ is van overeenkomstige toepassing.

  • De vreemdeling is wegens een misdrijf:

    • veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of heeft een taakstraf of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste één dag bedraagt; of

    • bij herhaling veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) of heeft bij herhaling een taakstraf, onvoorwaardelijke geldboete of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen, een transactieaanbod aanvaard of een strafbeschikking opgelegd gekregen.

  • De vreemdeling overeenkomstig paragraaf A2/12 Vc voor signalering in SIS in aanmerking komt wegens een gevaar voor de openbare orde.

De IND besluit tot ongewenstverklaring van een vreemdeling als deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De IND beschouwt een vreemdeling als een gevaar voor de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw als daarvoor concrete aanwijzingen zijn.

Voor de toepassing van het begrip 'gevaar voor de nationale veiligheid', zie paragraaf B1/4.4 Vc.

d. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder d, Vw

De IND kan een vreemdeling die in één van de lidstaten van de Benelux of Schengen ongewenst is verklaard, op een met redenen omkleed verzoek van één van lidstaten, ook voor de andere lidstaten ongewenst verklaren.

e. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw

De IND kan tot ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw besluiten als de vreemdeling buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, is in ieder geval een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Artikel 8 EVRM

De IND besluit niet tot ongewenstverklaring als de ongewenstverklaring een schending van artikel 8 EVRM betekent. Bij het besluit tot ongewenstverklaring weegt de IND artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

3.2. Procedurele aspecten

Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen van oordeel is dat er gronden zijn voor de ongewenstverklaring van een vreemdeling, dan dient deze ambtenaar onmiddellijk een voorstel tot ongewenstverklaring in bij de IND, door middel van toezending van model M63 of een ander gemotiveerd schrijven. Bij het model M63 of het gemotiveerde schrijven voegt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen alle gegevens en bewijsmiddelen die voor de beoordeling van het voorstel tot ongewenstverklaring relevant kunnen zijn. De IND beschouwt in ieder geval afschriften van processen-verbaal als relevant.

Als op andere wijze dan op aangeven van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, is gebleken dat er gronden zijn voor de ongewenstverklaring van een vreemdeling, besluit de IND ambtshalve tot ongewenstverklaring.

3.3. Voorbereiding van een besluit tot ongewenstverklaring

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft uitvoering aan de hoorplicht zoals neergelegd in artikel 4:7 en artikel 4:8 Awb in ieder geval in de volgende situaties:

  • de vreemdeling verblijft niet rechtmatig in Nederland;

  • de vreemdeling bevindt zich in een politiecel, een cel van de KMar of in een huis van bewaring;

  • de vreemdeling heeft een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.

De IND geeft uitvoering aan de hoorplicht zoals neergelegd in artikel 4:7 en artikel 4:8 Awb in andere dan de genoemde situaties.

3.4. Uitreiking van het besluit tot ongewenstverklaring

Bij de uitreiking van het besluit tot ongewenstverklaring handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen als volgt:

  • hij reikt het origineel van de beschikking aan de vreemdeling in persoon uit;

  • hij verstrekt een brochure in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal met betrekking tot de ongewenstverklaring;

  • hij maakt hiervan een proces-verbaal op;

  • hij zendt, in het geval een gemachtigde van de vreemdeling bekend is, een kopie van de beschikking aan de gemachtigde toe op dezelfde dag dat de beschikking en de brochure zijn uitgereikt.

Als de uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet mogelijk is, dan zendt de IND:

  • de beschikking – met de brochure – per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdeling; en

  • een kopie van de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling, als een gemachtigde bekend is.

Als bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, zendt de IND de beschikking – met de brochure – aan de gemachtigde van de vreemdeling, als een gemachtigde bekend is.

Als geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is of de gemachtigde stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Staatscourant.

3.5. Opheffing van de ongewenstverklaring

3.5.1. Inleiding

Bij de toepassing van artikel 6.6 lid 2 Vb weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse Staat.

Als een vreemdeling die ongewenst verklaard is vanwege gevaar voor de nationale veiligheid een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring heeft ingediend, willigt de IND deze aanvraag uitsluitend in als de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland tien jaren onafgebroken buiten Nederland heeft verbleven.

Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, wijst de IND de aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring af.

Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.

Er kunnen zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het belang van de vreemdeling moet prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. De IND laat het algemeen belang van de Nederlandse Staat uitsluitend laten wijken voor het belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden in het geval van de vreemdeling die bij de totstandkoming van de algemene regel over opheffing van de ongewenstverklaring niet zijn betrokken.

In ieder geval merkt de IND het enkele feit dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet aan als een bijzonder feit of bijzondere omstandigheid.

3.5.2. De vorm en inhoud van de aanvraag

De aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring moet de vreemdeling indienen bij de IND.

De vreemdeling hoeft geen verklaring als bedoeld in artikel 6.6 lid 4 onder d Vb over te leggen als het overleggen van deze verklaring niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege de algemene situatie of het ontbreken van een registratie van gepleegde misdrijven of strafvervolging in het in artikel 6.6 lid 4 onder d Vb bedoelde land.

3.6. Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. strijdigheid met het recht op familie- of gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. strijdigheid met artikel 3 EVRM is duurzaam en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

  • c. artikel 3.105c of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in de paragrafen B7/3.8 en B9/14 Vc, voor zover deze feiten en omstandigheden sinds de ongewenstverklaring zijn gewijzigd.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- of gezinsleven dan wel privéleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen de tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

Duurzaamheid

Voor een beschrijving van de term duurzaam onder 1. wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc.

Een vreemdeling moet in ieder geval voldoen aan een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als:

  • aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen; of

  • hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Disproportionaliteit

De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf. Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

Ad c.

Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op. De IND verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde als omschreven in artikel 3.105c Vb of artikel 3.105e Vb; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

3.7. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

3.7.1. Vorm van de aanvraag

Een aanvraag tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring moet schriftelijk bij de IND worden ingediend, door uitsluitend één van de hierna genoemden:

  • de vreemdeling;

  • de gemachtigde van de vreemdeling; of

  • een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van de vreemdeling naar Nederland.

De IND verstaat onder ‘instantie’ in ieder geval het OM of een internationaal straftribunaal. Als de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring wordt ingediend door het OM, moet een Hoofdofficier van Justitie deze ondertekenen. Als de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring wordt ingediend door een internationaal straftribunaal, moet een persoon van het niveau van een Hoofdofficier van Justitie, waaronder een rechter, deze ondertekenen.

3.7.2. Inhoud van de aanvraag

De aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring moet in ieder geval alle volgende gegevens bevatten:

  • volledige personalia van de vreemdeling, inclusief eventuele aliassen waarvan hij zich eerder heeft bediend;

  • datum en plaats van binnenkomst van de vreemdeling;

  • vluchtnummers van de heen- en terugvlucht van de vreemdeling;

  • reden en noodzaak van de komst van de vreemdeling;

  • het belang van de aanvragende instantie bij de komst van de vreemdeling naar Nederland, als de aanvrager niet de vreemdeling of zijn gemachtigde is;

  • het belang dat de vreemdeling heeft bij zijn komst naar Nederland, als de vreemdeling of zijn gemachtigde de aanvrager is;

  • garanties omtrent het verblijf en de kosten van het verblijf van de vreemdeling.

3.7.3. Beoordeling van de aanvraag

De IND willigt in ieder geval in de volgende situaties de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring in:

  • a. Er is sprake van zwaarwegende familieomstandigheden;

  • b. De komst van de vreemdeling naar Nederland is noodzakelijk in verband met een getuigenis in een rechtszaak;

  • c. De komst van de vreemdeling naar Nederland is noodzakelijk in verband met een eigen rechtszaak.

Ad a.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring altijd de omstandigheden af tegen de ernst en actualiteit van de feiten die aan de ongewenstverklaring ten grondslag hebben gelegen.

Ad b.

De IND neemt uitsluitend aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat als sprake is van een officiële oproep van het OM of een rechterlijke instantie aan de vreemdeling om te getuigen.

Ad c.

De IND neemt niet aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat bij:

  • een civiele zaak; of

  • vreemdelingrechtelijke zaak.

Bij de behandeling door de rechtbank van een civiele of vreemdelingrechtelijke zaak kan worden volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling.

In andere zaken dan civiele of vreemdelingrechtelijke neemt de IND uitsluitend aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat als:

  • de rechtbank kenbaar maakt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn; of

  • als een gemachtigde niet kan volstaan.

De vreemdeling moet aannemelijk maken dat sprake is van één van de situaties genoemd onder a, b of c.

3.7.4. Voorwaarden aan de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

Aan de komst van de vreemdeling naar Nederland en de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring stelt de IND alle volgende voorwaarden:

  • De komst en de duur van de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring worden beperkt tot de tijd die nodig is voor het doel waarvoor de vreemdeling naar Nederland komt;

  • Binnenkomst in en vertrek uit Nederland moeten geschieden via een buitengrens;

  • De tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat in op het moment van binnenkomst van de vreemdeling in Nederland.

3.7.5. Binnenkomst, toezicht en vertrek

De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert de binnenkomst in en het vertrek uit Nederland van de vreemdeling van wie de ongewenstverklaring tijdelijk is opgeheven. De IND stelt de ambtenaren belast met de grensbewaking op de hoogte van de komst van de vreemdeling naar Nederland. Bij vertrek van de vreemdeling uit Nederland stellen de ambtenaren belast met de grensbewaking de IND van het moment van het vertrek op de hoogte. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat gepaard met tijdelijke toegangsverlening aan een met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerde vreemdeling, op grond van artikel 6, vijfde lid, onder c, SGC. De ambtenaar belast met de grensbewaking hanteert de handelwijze zoals beschreven in paragraaf A2/12 Vc.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen houdt tijdens het verblijf van de vreemdeling in Nederland toezicht op hem. Welke vorm van toezicht geïndiceerd is, beziet de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen per vreemdeling. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen stemt de toe te passen vorm van toezicht af met de instantie die om het verblijf van de vreemdeling in Nederland heeft verzocht.

3.8. EU-/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en familieleden

Voor de ongewenstverklaring van:

  • Onderdanen van de EU;

  • Onderdanen van Zwitserland;

  • Onderdanen van de EER;

  • Familieleden van onderdanen van de EU/EER en Zwitserland; of

  • Turkse werknemers en hun gezinsleden die een verblijfsrecht ontlenen aan Besluit 1/80, gelden aanvullende beleidsregels.

In aanvulling op artikel 67 Vw, artikel 8.18, onder b, Vb en artikel 8.22 Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als bedoeld in deze paragraaf van wie het verblijf is ontzegd of beëindigt op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in hoofdstuk B10/2.3 Vc.

In aanvulling op artikel 8.22 Vb geldt bij de beoordeling door de IND van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring als deugdelijk bewijsmiddel:

  • een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken;

  • een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

  • gegevens en bescheiden ten bewijze van het feit dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigden om tegen de vreemdeling een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen en;

  • Een schriftelijke verklaring van de vreemdeling en van de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven waaruit blijkt dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.

A5. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen waarvan de vrijheid beperkt wordt of waarvan de vrijheid ontnomen wordt.

Toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel dient beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke en dient achterwege te blijven indien een ander middel effectief kan worden toegepast. Steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel volstaan kan worden. Anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, zal een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces. De uitvoering van deze maatregelen is met alle volgende waarborgen omkleed:

  • Vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming zijn alleen geoorloofd op basis van een wettelijke bepaling;

  • De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moeten voortdurend in acht worden genomen;

  • Tegen een besluit tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel kan de vreemdeling beroep instellen bij de rechtbank.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:

2. Algemeen

2.1. Mededeling van vrijheidsontnemende maatregelen

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel (bewaring) op grond van artikel 6 Vw, artikel 6a Vw, artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw oplegt, moet de IND door middel van model M19 of door middel van M109, M109-A of M109-B op de eerste dag van het opleggen van bewaring op de hoogte brengen. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet de IND door middel van model M113 op de hoogte brengen als de bewaring is opgeheven.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet in verband met de kennisgeving van de IND aan de rechtbank of een beroep van de vreemdeling tegen de bewaring bij de rechtbank, alle volgende modellen aan de IND verzenden:

De bevoegde ambtenaar moet de vreemdeling erop wijzen dat hij contact mag (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, en dat geen mededeling over zijn vrijheidsontneming gedaan zal worden, als hij geen contact met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging verlangt.

2.2. Aanmelding vreemdeling

Bij de uitzetting van een vreemdeling wordt gebruik gemaakt van Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld. Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld wordt ingevuld door of namens de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen in Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een justitiële inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de ambtenaren van de DT&V en DJI die in die inrichting werkzaam zijn.

Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld wordt bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 6a, artikel 59, artikel 59a of artikel 59b Vw van het moment van aanvang van de vrijheidsontnemende maatregel tot aan het moment van uitzetting of invrijheidstelling van de vreemdeling. Bij elke wijziging en aanvulling moet Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld worden bijgewerkt.

2.3. Het lichten van vreemdelingen

Voor het lichten van vreemdelingen op grond van artikel 5.5 Vb, moeten alle volgende voorwaarden in acht worden genomen door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV:

  • de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet twee werkdagen voor de datum van lichten een verzoek indienen bij de directeur van de justitiële inrichting waar de vreemdeling verblijft;

  • het lichten van de vreemdeling geschiedt zoveel mogelijk tijdens de normale werktijden van de inrichting, en duurt maximaal 48 uur;

  • de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling tijdens het lichten berust bij de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die het verzoek heeft ingediend. Deze draagt ook zorg voor de veiligheid en het toezicht gedurende het lichten.

De op grond van artikel 6, artikel 6a, artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw opgelegde maatregel blijft op het moment dat de vreemdeling gelicht is van kracht.

2.4. Minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Algemeen

Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.

Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.

Alleenstaande minderjarigen

Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:

  • a. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld voor een misdrijf;

  • b. De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • c. Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen twee weken gerealiseerd worden. Indien de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, geldt een termijn van vier weken waarbinnen het vertrek gerealiseerd moetworden.

Ad a en b

In deze gevallen geldt niet de beperking dat uitzetting of overdracht van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uiterlijk binnen twee of vier weken moet worden gerealiseerd. Voor de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gelden de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor een volwassen vreemdeling gelden.

Ad c

Bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling, door een ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is in de onder c bedoelde gevallen alleen mogelijk als redelijkerwijs mag worden verwacht dat de uitzetting of overdracht uiterlijk binnen respectievelijk twee of vier weken kan worden gerealiseerd. De bewaring duurt in deze gevallen in beginsel niet langer dan deze twee of vier weken.

De bewaring van een alleenstaande minderjarige vreemdeling mag in deze gevallen uitsluitend langer dan twee of vier weken duren als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet; of

  • het feit dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Als een van deze situaties zich voordoet, is de duur van de bewaring van de alleenstaande minderjarige vreemdeling gebonden aan de wettelijke termijnen van de artikelen 59, 59a en 59b Vw zoals die ook voor volwassen vreemdelingen gelden. Als de alleenstaande minderjarige vreemdeling in bewaring wordt gehouden op grond van artikel 59 Vw en er is sprake van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de alleenstaande minderjarige vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd. In dat geval gelden de wettelijke termijnen genoemd in dat artikel. De alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt aansluitend opnieuw op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld op het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling opnieuw verwijderbaar is geworden. De onder c bedoelde termijn vangt op dat moment opnieuw aan.

Toezicht omvat alle mogelijke vormen van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en de toezichthouders als bedoeld in de artikelen 46 en 47 van de Vreemdelingenwet in het kader van de uitoefening van hun taken. Een alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt voor het eerst in het toezicht aangetroffen als er niet eerder sprake is geweest van contact tussen de alleenstaande minderjarige vreemdeling en een toezichthouder in de hiervoor bedoelde zin. Er is in ieder geval sprake van een situatie waarin de alleenstaande minderjarige vreemdeling voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen als er bij de toezichthouders geen gegevens van de vreemdeling bekend zijn. Omdat van de alleenstaande minderjarige vreemdeling die voor het eerst in het toezicht wordt aangetroffen vaak weinig gegevens bekend zijn waardoor vertrek in veel gevallen niet binnen twee weken kan worden gerealiseerd, geldt voor hen dat bewaring mogelijk is indien vertrek binnen vier weken kan worden gerealiseerd. Voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die al wel eerder in het toezicht is aangetroffen of die bijvoorbeeld in de opvang verblijft, geldt dat bewaring slechts mogelijk is indien het vertrek binnen een termijn van twee weken kan worden gerealiseerd, tenzij sprake is van de onder a of b bedoelde situatie.

Zie voor het beleid omtrent het uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.

Bewaring op grond van artikel 59 en 59a Vw van gezinnen met minderjarigen

Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid Vwartikel 59a Vw kan slechts dan worden opgelegd indien sprake is van de volgende omstandigheden:

Bij alle familieleden moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b Vb. In aanvulling daarop moet uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor die vertrekprocedure is vermeden of belemmerd dan wel een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.

Termijn

Bewaring wordt alleen proportioneel geacht indien verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • (fysiek) verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.

Indien sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Indien er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen

Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Indien bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.

3. Vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

3.1. Gronden voor vrijheidsontneming op grond van artikel 6 Vw

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat een gezin met één of meer minderjarigen binnen twee weken wordt uitgezet, mag aan een gezin met één of meer minderjarigen dat de toegang is geweigerd vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met of artikel 6a Vw, worden opgelegd.

Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat het vertrek niet binnen twee weken wordt gerealiseerd wordt in beginsel volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND legt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw op bij beschikking model M19. De ambtenaar belast met grensbewaking moet een afschrift van de beschikking model M19 uitreiken aan de vreemdeling. De inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank moet in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats moet een nieuwe beschikking model M19 worden gemaakt waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld.

Zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor een overdracht op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 en er een significant risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is, wordt een (nieuwe) de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6a Vw opgelegd. De vreemdeling wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht. Indien er geen sprake is van een significant risico op onttrekken aan toezicht, wordt de maatregel niet opgelegd dan wel opgeheven.

De ambtenaar belast met grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND hoeft geen nieuwe beschikking model M19 te maken als tijdelijke overplaatsing van de vreemdeling nodig is om redenen die voortvloeien uit toepassing van de Vw. Ook het vervoer naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder beschikking model M19.

Als er redenen zijn om de vrijheidsontnemende maatregel met maximaal twaalf maanden te verlengen, moet de vreemdeling voor het verstrijken van de maximale bewaringsduur van zes maanden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van dit besluit. De DT&V maakt het verlengingsbesluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit.

Voor het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw of artikel 6a Vw, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking of de bevoegde ambtenaar van de IND, gebruik maken van model M113. Van model M113 moet altijd:

  • het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw of artikel 6a Vw geldt geen regime.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw

Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, zolang hij wordt aangemerkt als verzoeker in de zin van artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn. Deze grondslag voor vrijheidsontneming wordt toegepast zolang het de vreemdeling wordt toegestaan als verzoeker op het grondgebied te verblijven. Dat betreft de volgende situaties:

  • a. de vreemdeling is in afwachting van een beslissing op zijn asielaanvraag;

  • b. na afwijzing van de asielaanvraag totdat de beroepstermijn is verstreken, tenzij het de vreemdeling ingevolge artikel 7.3, tweede lid juncto artikel 3.1, tweede lid onder a of e, Vb niet is toegestaan de uitspraak op een ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hier te lande af te wachten;

  • c. na het tijdig instellen van beroep, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het beroep;

  • d. na het tijdig instellen van beroep, waarbij tevens wordt gevraagd om een voorlopige voorziening, terwijl uitzetting bij of krachtens de Vw achterwege dient te blijven totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening;

  • e. tot de beslissing op het beroepschrift indien het onder d. bedoelde verzoek is toegewezen.

Ad c.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, eerste lid, van de Vw schorsende werking heeft.

Ad d.

Deze situatie is aan de orde indien het beroep op grond van artikel 82, tweede lid, van de Vw geen schorsende werking heeft, maar de behandeling van een (gelijktijdig) ingediend verzoek om een voorlopige voorziening wel mag worden afgewacht op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vb.

De gevallen waarin de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht zijn omschreven in artikel 7.3, tweede lid, van het Vb, gelezen in samenhang met artikel 3.1, tweede lid, onder a en e, van het Vb. Die situaties kunnen zich enkel voordoen bij opvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning asiel.

Voor toepassing van artikel 6, derde lid, Vw op Dublinclaimanten dient tevens sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb.

Wanneer de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 SGC middels het model M17A. Verder wordt een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid Vw. Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden nadat de hierboven genoemde situaties niet langer aan de orde zijn.

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw

Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw kan aan een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en op wie voorafgaand aan de toegangsweigering het derde lid van toepassing was, een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd met uitzondering van de situatie dat de asielaanvraag voor het nemen van een besluit wordt ingetrokken (in dat laatste geval is het zesde lid niet van toepassing). Het nemen van een besluit omtrent de weigering van toegang en het opleggen van een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee dagen, plaats te vinden binnen twee dagen nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19 (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Vrijheidsontneming op grond van artikel 6a Vw in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013

Op grond van artikel 6a, eerste lid Vw kan de maatregel worden opgelegd of voortgezet met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013.

Wanneer er sprake is geweest van een voorafgaande vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw, geldt het volgende. Nadat het besluit omtrent de weigering van toegang is genomen, wordt krachtens artikel 6a, eerste lid, Vw een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Het nemen van een besluit omtrent de toegangsweigering en het opleggen van een nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de onder het kopje Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De nieuwe vrijheidsontnemende maatregel wordt door de bevoegde ambtenaar van de IND opgelegd met gebruikmaking van het model M19A (zie ook paragraaf C1/2.5 Vc).

Voor toepassing van artikel 6a Vw dient sprake te zijn van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’. Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb. Daarnaast dient de maatregel proportioneel en noodzakelijk te zijn met het oog op de overdracht. Bij Dublinclaimanten is de maatregel, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.

3.2. Gezinnen met minderjarigen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Uit paragraaf A1/7.3 Vc volgt dat gezinnen met minderjarigen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw krijgen opgelegd. Dit geldt ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen. De ambtenaar belast met de grensbewaking legt uitsluitend een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw op indien er getwijfeld wordt aan de minderjarigheid van de vreemdeling en de minderjarigheid nog niet is vastgesteld door de IND. In paragraaf A1/7.3 Vc staat beschreven in welke overige gevallen de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw mogelijk is.

Duur van de vrijheidsontnemende maatregel bij gezinnen met minderjarige kinderen

Indien geen sprake is van één van de in paragraaf A1/7.3 Vc bedoelde redenen om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel te beëindigen of te wijzigen, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.

In afwijking van het voorgaande gelden de volgende voorwaarden bij de weigering en aansluitende detentie van gezinnen met minderjarigen die geen asiel aanvragen. Gezinnen met minderjarigen die landen op luchthaven Schiphol en geen asiel aanvragen worden in de lounge geplaatst in afwachting van de effectuering van de claim op de luchtvaartmaatschappij. Indien het op de luchthaven Schiphol niet mogelijk blijkt het gezin onmiddellijk aansluitend aan de weigering terug te vervoeren en het naar verwachting langer dan 24 uur zal duren voordat terugvervoer mogelijk is zal het gezin geplaatst worden op de Gesloten Gezinsvoorziening met oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid Vw. Aan gezinnen die landen op luchthaven Eindhoven en geen asiel aanvragen wordt een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, nu op deze luchthaven geen lounge of vergelijkbare voorziening aanwezig is, met plaatsing in de Gesloten Gezinsvoorziening in afwachting van de effectuering van de claim op de luchtvaartmaatschappij.

4. Beschikbaar houden op grond van artikel 55, eerste lid, Vw

Als een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvangvoorziening zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet verblijven. De Korpschef doet de aanwijzing zowel mondeling als schriftelijk. Voor de aanwijzing wordt het model M117-A gebruikt.

Vreemdelingen moeten zich beschikbaar houden op grond van artikel 55 Vw in een AC of opvanglocatie. Voor vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend kan dat de woon- of verblijfplaats zijn.

Als een vreemdeling ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken, moet de Korpschef dit melden aan de IND, DT&V en het COA door middel van model M100 met een kopie van het model M117-A. Het ‘met onbekende bestemming vertrokken zijn’ moet vastgesteld zijn door de Korpschef.

5. Vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.2 VV legt de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, eerste lid, Vw – op, op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, dan wel aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, Vw. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van artikel 56 Vw wordt de vreemdeling hierover gehoord, dit wordt vastgelegd in het model M108B. De maatregel van artikel 56 Vw wordt opgelegd met het model M108A. De vreemdeling kan bij de DT&V verzoeken om tijdelijke ontheffing in bijzondere situaties. Van een bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij bezoek aan een medisch specialist, aanwezigheid bij een zitting bij de rechtbank, of bezoek aan de advocaat die de vreemdeling vertegenwoordigt.

  • In het geval van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf:

    • wordt de vrijheidsbeperkende maatregel in beginsel voor de duur van twaalf weken opgelegd op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie. De vreemdeling moet werken aan zijn vertrek uit Nederland waarbij de DT&V de regie heeft over het vertrektraject en kan;

    • de vrijheidsbeperkende maatregel blijven voortduren, indien na ommekomst van de twaalf weken nog immer voldoende grondslag bestaat.

  • In het geval van een vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw:

    • kan de maatregel op grond van artikel 56 Vw voortduren voor zolang dat gezien de omstandigheden van het geval met het oog op de openbare orde redelijk is. De maatregel kan ieder deel van Nederland aanwijzen en is niet beperkt tot locaties waar opvang wordt geboden door het COA. Bij de bepaling van de plaats komt groot gewicht toe aan de mate waarin ter plaatse toezicht kan worden gehouden op de naleving van de maatregel.

    • komt de maatregel op grond van artikel 56 Vw niet van rechtswege te vervallen, maar kan deze worden voortgezet met het oog op vertrek uit Nederland, na een afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De redenen die aanleiding waren gedurende het rechtmatig verblijf om een maatregel op te leggen, rechtvaardigen het voorduren van de vrijheidsbeperkende maatregel gedurende het terugkeerproces. Dat geldt ook voor de vreemdeling die in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.

Er wordt een nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd middels model M108A, zodra de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats ten uitvoer wordt gelegd dan waar de vreemdeling verbleef.

Voor zowel de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf als de vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, met uitzondering van onderdelen b, d en e, Vw geldt dat indien de vreemdeling gedurende of na de asielprocedure overlast veroorzaakt op de (opvang)locatie waar de vreemdeling verblijft een maatregel op grond van artikel 56 Vw kan worden opgelegd. De vreemdeling wordt opgedragen te verblijven op en in een gebied rondom de handhavings- en toezichtlocatie (HTL). Een dergelijke maatregel kan ook worden opgelegd aan amv’s vanaf de leeftijd van 16 jaar. Voor deze amv’s geldt dat de afstemming die tussen COA en de jeugdbeschermer heeft plaatsgevonden, alsmede de belangen en de specifieke situatie van de minderjarige kenbaar dienen te worden meegewogen in deze maatregel.

Onder overlast wordt onder meer begrepen (herhaaldelijk) agressief verbaal en non-verbaal gedrag richting medebewoners of personeel op de (opvang)locatie of daarbuiten, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Het COA besluit, tenzij het gedrag van de vreemdeling hier eerder aanleiding voor geeft en zich geen gronden voor inbewaringstelling voordoen, uiterlijk na een periode van twaalf weken tot voortzetting van de handhaving en het toezicht op de HTL (in welk geval de vrijheidsbeperkende maatregel voortduurt), terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie of een andere maatregel op grond van de RvA.

Bij het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 Vw wordt in beginsel als plek van verblijf een gemeente aangewezen of een kleiner deel dan de gemeente. Dringende redenen van openbare orde rechtvaardigen dat gedurende de kortst mogelijke periode, maar niet langer dan vijf dagen aaneen, de locatie waar de vreemdeling verblijft wordt aangewezen als plaats van uitvoering van de vrijheidsbeperking. Bij dringende redenen van openbare orde kan met name gedacht worden aan het voorkomen van ordeverstoringen waaronder begrepen de situatie dat er indicaties aanwezig zijn dat de vreemdeling op wie deze maatregel wordt toegepast mogelijk bij ordeverstoringen betrokken zal raken. In voorkomende gevallen wordt aan het advies van de burgemeester, Korpschef dan wel het Openbaar Ministerie een zwaarwegend belang toegekend.

Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een gezinslocatie.

Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid - ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan;

  • het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd;

  • het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven;

  • het gezin is in de illegaliteit aangetroffen.

Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel op grond van artikel 56 Vw te voldoen, biedt de DT&V de vreemdeling vervoer naar de VBL aan en het COA vervoer naar de HTL. Als de vreemdeling weigert om gebruik te maken van het aangeboden vervoer wordt daarmee geconcludeerd dat de vreemdeling geen gebruik wenst te maken van het aangeboden onderdak. De Korpschef houdt de vreemdeling vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 50 Vw staande en brengt hem naar een plaats bestemd voor verhoor. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgelegd. Als vrijheidsontneming niet mogelijk is, krijgt de vreemdeling van de Korpschef een aanzegging Nederland te verlaten.

6. Algemene voorwaarden voor bewaring

Een vreemdeling wordt uitsluitend in bewaring gesteld op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw, tenzij minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Inbewaringstelling vindt slechts plaats als er geen lichter middel voorhanden is, dat even effectief is. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV maakt een belangenafweging over de toepassing van de maatregel van bewaring.

Ten aanzien van de gronden voor inbewaringstelling, als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb, is paragraaf A3/3 Vc van overeenkomstige toepassing.

De bewaring wordt met onmiddellijke ingang opgeheven wanneer het doel voor de inbewaringstelling niet langer bestaat (zie artikel 59c, tweede lid, Vw).

6.1. Bewaring op grond van artikel 59 Vw

Een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft kan, met het oog op uitzetting, in bewaring worden gesteld (zie artikel 59, eerste lid, onderdeel a, Vw). Artikel 59, eerste lid, onder b Vw wordt alleen toegepast bij een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in verband met een procedure aangaande:

  • een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd;

  • een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd; of

  • een aanvraag tot verlenging of wijziging hiervan.

Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59 Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model 109. In Model M109 dient in ieder geval omschreven te worden dat:

  • er ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb aanwezig zijn,

  • er geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, en

  • er voldoende zicht op uitzetting bestaat.

6.2. Bewaring van Dublinclaimanten op grond van artikel 59a Vw

Dublinclaimanten kunnen in bewaring worden gesteld op grond van artikel 59a Vw. Bij Dublinclaimanten is de bewaring, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening (EU) nr. 604/2013 is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.

Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model M109-A. In Model M109-A dient in ieder geval omschreven te worden dat:

  • er ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb aanwezig zijn, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid;

  • er geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast; en

  • er voldoende zicht op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat bestaat.

(zie ook de paragrafen A3/6.9 en C1/2.6 Vc)

Indien de Dublinclaimant in bewaring is gesteld omdat onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (artikel 5.1b, derde lid, onder m, Vb), duurt de bewaring niet langer dan veertien dagen. Deze termijn is niet van toepassing indien de overdracht niet binnen die veertien dagen kan plaatsvinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:

  • fysiek verzet van de vreemdeling of in geval van een gezin fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;

  • het feit dat de vreemdeling of in geval van een gezin (één van) de gezinsleden na de inbewaringstelling één of meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te voorkomen.

Indien sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel van bewaring voortduren tot maximaal twee weken nadat de vreemdeling of het gezin verwijderbaar is geworden.

6.3. Bewaring in verband met aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 59b Vw

Bewaring op grond van artikel 59b Vw is mogelijk voor de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient of wenst in te dienen. Voor bewaring op grond van artikel 59b Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model 109-B. Model M109-B bevat in ieder geval:

  • een kenbare belangenafweging, en

  • één of meerdere gronden, als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, Vw.

Belangenafweging

De bewaring van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, of wenst in te dienen, dient zo beperkt mogelijk te geschieden. Bewaring op grond van artikel 59b Vw mag uitsluitend plaatsvinden en voortduren op grond van een daartoe strekkende belangenafweging. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV neemt over de belangenafweging contact op met de IND. Als overleg met de IND niet mogelijk is, wordt dit vermeld. In model M109-B wordt gemotiveerd aangegeven waarom de vreemdeling in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b Vw, ondanks de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Gronden voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw

Vreemdelingen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw in bewaring worden gesteld, indien:

  • a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;

  • b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;

  • c. de vreemdeling:

    • 1. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van richtlijn 2008/115;

    • 2. al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en

    • 3. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van richtlijn 2013/33.

Het is mogelijk dat een vreemdeling vanwege meerdere gronden in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw.

Ad a en b

Hierbij gaat het vooral om situaties waarin een vreemdeling niet in bewaring kan worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw, maar waarbij wel één of meerdere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1c, derde lid, Vb van toepassing zijn. Deze situaties kunnen zich met name voordoen, indien:

  • de vreemdeling gedurende zijn strafrechtelijke detentie een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;

  • de vreemdeling gedurende de periode van overbrenging en ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • de vreemdeling is overgedragen aan Nederland krachtens Verordening (EU) nr. 604/2013.

Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a of b, Vw is slechts mogelijk als ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen.

Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, Vw is slechts mogelijk indien er sprake is van onduidelijkheid over de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. Dat de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling onbekend is, is op zichzelf onvoldoende om een inbewaringstelling te rechtvaardigen.

Ad c

Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw is slechts mogelijk als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 Vw.

Bij bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw moeten vooral de volgende omstandigheden worden betrokken:

  • of de vreemdeling eerder een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in relatie tot zijn verklaringen hierover;

  • de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen of zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt;

  • of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem voor een inreisverbod gesignaleerd staat;

  • de gestelde nationaliteit in relatie tot de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw,

  • de onderbouwing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Wanneer er zich meer van de hierboven genoemde omstandigheden voordoen, wordt sneller aangenomen dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze opsomming is niet limitatief.

Ad d

Het is mogelijk om een vreemdeling in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw, indien deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Voor bewaring op deze grond is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een risico op onderduiken. Bij het bepalen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde kunnen de volgende omstandigheden worden betrokken:

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan mogelijk worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • er is sprake van een individuele aanwijzing als bedoeld in artikel 48, tweede lid, Vw, waaruit blijkt dat de vreemdeling dat er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde;

  • er is sprake van een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • de verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc en er sprake is van een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. Bij de beoordeling is paragraaf A3/3 Vc onder het kopje daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.

Opheffing van bewaring op grond van artikel 59b Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Indien in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep niet in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven. De vreemdeling wordt vervolgens op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV. De vreemdeling dient voordat hij (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.

Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw niet opgeheven. De bewaring wordt in dat geval op grond van artikel 59b, derde lid, Vw verlengd met ten hoogste drie maanden. De bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen wordt echter niet verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw (zie paragraaf A5/2.4 Vc). Indien de bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd wordt, motiveert de IND dit in de afwijzende beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vraagt de IND de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.

In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep niet in Nederland mag afwachten, kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw. Het is dan mogelijk om de vreemdeling voor ten hoogste drie maanden opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, derde lid, Vw. De IND vraagt de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.

Voor zover niet langer sprake is van een situatie dat de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland mag afwachten, wordt de (verlengde) bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven, en wordt de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld. Hiervan is in ieder geval sprake indien:

  • er na afloop van de beroepstermijn geen beroep is ingesteld; of

  • het beroep door de rechtbank ongegrond wordt verklaard.

De vreemdeling dient voordat hij op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.

Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw

De bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw duurt niet langer dan zes maanden. Deze bewaring kan op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw verlengd worden met ten hoogste negen maanden. De verlenging van de bewaring vindt, na afweging van alle omstandigheden van het geval, plaats door de IND. Hierbij gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen waarin er sprake is van complexe feiten en juridische omstandigheden die betrekking hebben op het asielverzoek. Daarnaast dient er een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid aanwezig te zijn dat in de weg staat aan het verder behandelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terwijl de vreemdeling in vrijheid is gesteld. Een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid kan niet gelegen zijn in de enkele verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.

6.4. Gehoor

Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring wordt gesteld, gehoord wordt. Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV.

De vreemdeling wordt niet gehoord voordat hij in bewaring wordt gesteld, indien:

  • de bewaring van de vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw wordt voorgezet op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw, of andersom; of

  • het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Uit de vreemdelingenadministratie moet blijken waarom het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft.

6.5. Bijstand van een advocaat

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst, worden de piketcentrale of de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. In geval van hernieuwde inbewaringstelling als bedoeld in paragraaf A5/6.7 Vc kan dit bericht verzonden worden naar de advocaat die de vreemdeling in de eerdere bewaringsprocedure al bijstond.

Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:

  • indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;

  • indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of

  • indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.

Indien de vreemdeling wordt gehoord in het bijzijn van een advocaat, wordt de advocaat op diens verzoek in de gelegenheid gesteld om na afloop van het gehoor een zienswijze te geven over de voorgenomen inbewaringstelling.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet op verzoek van de advocaat van de vreemdeling een kopie van de beschikking tot bewaring (model M109, M109-A of M109-B) en van het proces-verbaal van gehoor (model M110) geven.

6.6. De vorm waarin de maatregel wordt opgelegd

Wanneer aan de in bewaring te stellen vreemdeling ook een terugkeerbesluit, eventueel in combinatie met een inreisverbod (zie paragraaf A4/2 Vc), wordt uitgereikt, vindt uitreiking daarvan plaats voorafgaand aan of gelijktijdig met de maatregel van bewaring. Voor het opleggen van de maatregel van bewaring moet gebruik worden gemaakt van model M109, M109-A of M109-B.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet afschriften maken van de beschikking waarbij de bewaring, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod opgelegd is. De afschriften zijn uitsluitend bedoeld voor de volgende belanghebbenden:

  • de vreemdeling;

  • de Korpschef of de KMar die de originele exemplaren in het archief moeten bewaren;

  • afschriften van de maatregel, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod moeten aan de gemachtigde worden verstrekt;

  • bij plaatsing van een vreemdeling in een justitiële inrichting moet een afschrift van een maatregel van bewaring worden verstrekt aan de directeur van de justitiële inrichting;

  • de IND als de beroepsprocedure op grond van artikel 94 en artikel 96 Vw wordt gevolgd.

6.7. Hernieuwde vrijheidsontneming op een andere bewaringsgrond

Als de bewaring wordt opgeheven door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is het mogelijk om de vreemdeling onmiddellijk aansluitend aan de opheffing opnieuw in bewaring te stellen. Voor het opnieuw opleggen van een maatregel van bewaring moet sprake zijn van gewijzigde omstandigheden, op grond waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Van gewijzigde omstandigheden is onder andere sprake als de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn of op korte termijn voorhanden zullen zijn, terwijl die er ten tijde van de eerste inbewaringstelling niet waren.

Bij hernieuwde inbewaringstelling op een andere bewaringsgrond moet de vreemdeling in beginsel ook opnieuw gehoord worden (zie paragraaf A5/6.4 Vc). Daarnaast geldt ook voor de nieuwe maatregel van bewaring dat de rechtbank hiervan uiterlijk op de achtentwintigste dag in kennis gesteld moet worden. Kennisgeving blijft achterwege indien de nieuwe maatregel binnen achtentwintig dagen is opgeheven of de vreemdeling eerder zelf beroep tegen de nieuwe bewaringsmaatregel heeft ingesteld. Bij hernieuwde inbewaringstelling dient de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV altijd een afschrift van model M109, M109-A of M109-B te verzenden naar de IND, zodat de rechtbank tijdig in kennis gesteld kan worden.

6.8. De duur

De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of 59 Vw duurt niet langer dan zes maanden, met een mogelijkheid deze te verlengen met twaalf maanden. De DT&V ziet toe op naleving van deze termijnen en past daarbij artikel 88 van het WvSr analoog toe. Een maand geldt daarbij als 30 dagen. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw wordt de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet uitzetting als doel heeft. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw wordt wel betrokken bij de kenbare belangenafweging, die door DT&V in het model M120 gemaakt wordt na zes maanden inbewaringstelling.

De DT&V stelt de gemachtigde van de vreemdeling bij het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, 6a, 59, 59a en 59b Vw iedere drie maanden na het opleggen van een eerste maatregel van bewaring op de hoogte van de mogelijkheid tot het instellen van een beroep als bedoeld in artikel 96 Vw, en verzoekt de gemachtigde om kenbaar te maken, als hij of zij niet meer de gemachtigde van de vreemdeling is.

De mededeling wordt achterwege gelaten, als:

  • De IND in het tijdvak van drie maanden op grond van artikel 94 Vw gehouden is de rechtbank ambtshalve op de hoogte te stellen van het opleggen of voortduren van een vrijheid ontnemende maatregel; of

  • door de vreemdeling al een beroep is ingesteld op basis van artikel 96 Vw.

Als er redenen zijn om de bewaring of vrijheidsontnemende maatregel met een termijn van maximaal twaalf maanden te verlengen moet de DT&V de vreemdeling voor het verstrijken van de zes maanden bewaring van de verlenging met een verlengingsbesluit op de hoogte stellen.

De DT&V stelt dit besluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit. In het verlengingsbesluit wordt nagegaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat.

De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6a of 59a Vw kan na aanvaarding van het terug- of overnameverzoek (conform artikel 28, Verordening (EU) nr. 604/2013) door de verantwoordelijke lidstaat afhankelijk van de vraag of beroep is ingesteld en of dat beroep opschortende werking heeft nog maximaal 6 weken voortduren.

Zie paragraaf A5/6.2 Vc voor de duur van de bewaring van een Dublinclaimant die in bewaring is gesteld omdat onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.

6.9. Voorlopige voorziening

Als een vreemdeling tijdens de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 6a, 59 of 59a Vw een verzoek om een voorlopige voorziening indient met als doel het opschorten van de uitzetting of overdracht, moet de DT&V in overleg met de IND nagaan of de behandeling van dit verzoek in Nederland afgewacht mag worden. Als de behandeling van het verzoek afgewacht mag worden en de bewaring voortduurt, vraagt de IND de rechtbank om het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig als mogelijk te behandelen.

6.10. Tenuitvoerlegging

Als een redelijk vermoeden bestaat dat de in bewaring gestelde vreemdeling misbruik maakt van een van de volgende rechten:

  • het ontvangen van bezoek;

  • telefoneren;

  • het wisselen van brieven;

om zijn verwijdering uit Nederland te belemmeren, of om zich aan de verdere bewaring te onttrekken, wordt de uitoefening van deze rechten beperkt door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen doet direct schriftelijk gemotiveerd mededeling van de opgelegde beperking van de rechten van de vreemdeling aan alle volgende belanghebbenden:

  • de DT&V;

  • de vreemdeling;

  • zijn gemachtigde.

De bewaring van een vreemdeling op een politiebureau of in een cel van de KMar voor een termijn van meer dan vijf dagen moet worden voorkomen. Bij de berekening van deze termijn worden in beginsel alle volgende situaties niet meegeteld:

  • de duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van ophouding ter vaststelling van identiteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 50 Vw);

  • de duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van strafrechtelijke detentie;

  • de dag waarop de bewaring is bevolen.

De termijn van vijf dagen mag uitsluitend overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen van de vreemdeling. In welke mate de termijn van vijf dagen kan worden overschreden, is afhankelijk van de aard van de bijzondere omstandigheden en/ of de zwaarte van de belangen en zal daarom ook per vreemdeling moeten worden beoordeeld. In het geval de bewaring op een politiebureau of in een cel van de KMar langer duurt dan vijf dagen, moet uit het dossier van de vreemdeling blijken welke bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen tot de bewaring hebben geleid.

6.11. Plaatsing in een justitiële inrichting

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet zo spoedig mogelijk na inbewaringstelling een verzoek tot plaatsing indienen bij DJI. Tegelijkertijd met het verzoek tot plaatsing wordt Sigma, het digitale vreemdelingenbeeld bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling. Als de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een verzoek om plaatsing van de vreemdeling wil annuleren, licht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen DJI direct in. Zodra van DJI bericht ontvangen is in welke justitiële inrichting de vreemdeling gaat verblijven, zendt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen schriftelijk het dossier van de vreemdeling betreffende de inbewaringstelling aan de directeur van die justitiële inrichting.

6.12. Het overbrengen en ophouden na strafrechtelijke detentie

Het moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. Als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, deelt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mee dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet een afschrift van model M122 worden gestuurd. De ambtenaar moet ook van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (zie model M105-A) opmaken.

6.13. Tenuitvoerlegging strafrechtelijk vonnis tijdens de vrijheidsontneming

Als tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis of arrest moet ondergaan, wordt voor zover de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijk vonnis of arrest is toegelaten, een vonnis of arrest zo snel mogelijk ten uitvoer gelegd. In verband hiermee moet de Korpschef, de Commandant der KMar of de directeur van de justitiële inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact opnemen met het OM over de executie van het vonnis.

6.14. Beëindiging vrijheidsontneming

Als er geen grond voor bewaring meer is, moet de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV de bewaring opheffen. Hij maakt daarvoor gebruik van het model M113.

Van model M113 moet altijd:

  • het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V;

  • samen met het verzoek om ontslag uit de justitiële inrichting (model M114) een kopie van het model M113 gezonden aan de directeur van de justitiële inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.

Als de bewaring op grond van artikel 59, eerste of tweede lid, Vw of artikel 59a Vw van een gezin met één of meer minderjarige kinderen langer duurt dan de maximaal gestelde termijn van twee weken, moet de bewaring worden opgeheven door uitsluitend de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV.

Als de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet heeft verlaten kan de bewaring voortgezet worden op de bestaande maatregel van bewaring. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet dan een nieuw (spoed)verzoek tot plaatsing aan DJI doen.

Heeft de vreemdeling Nederland verlaten en keert hij terug, dan moet de vreemdeling opnieuw in bewaring worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland wordt niet geweigerd, ook al voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor toegang. De toegang tot Nederland wordt wel geweigerd als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling toegang heeft verkregen tot zijn eigen land of een derde land.

7. De behandeling van het beroep

De DT&V faxt uiterlijk op dag drie na indiening van het beroep model M120 naar de IND.

Als uit de uitspraak van de rechtbank op het beroep blijkt dat de bewaring moet worden opgeheven, informeert de IND direct de DT&V. Hierbij overlegt de IND zo nodig met de DT&V in verband met het in te dienen hoger beroep of het verzoek om een voorlopige voorziening.

De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring op met gebruikmaking van het model M113. Hiertoe richt deze ambtenaar een schriftelijk verzoek om invrijheidstelling aan de directeur van de justitiële inrichting, vergezeld van een model M113. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV zendt een afschrift van model M113 naar de DT&V.

A6. Registratie en identificatie

6.1. Het Protocol Identificatie en Labeling

De identificatie en registratie van de vreemdeling met behulp van biometrische gegevens (de afname van vingerafdrukken en een gezichtsopname) geschiedt door de ketenpartners, die belast zijn met de uitvoering van het vreemdelingenbeleid en de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving, op de wijze als voorgeschreven in het Protocol Identificatie en Labeling.

Model M5-A. Aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een visum dan wel om omzetting van een enkelvoudig visum in een meervoudig visum

Bijlage 249362.png

Model M5-B. Aanvraag om verlening van een terugkeervisum

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M5-C. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een visum dan wel om wijziging van een visum

Bijlage 251781.png
Bijlage 251782.png
Bijlage 251783.png

Model M5-D. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen die in Nederland zijn toeglaten voor langer dan drie maanden

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M5-E. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen aan wie is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M8. Standaardformulier voor kennisgeving en motivering van annulering of intrekking van een nationaal visum

Bijlage 260124.png
Bijlage 260126.png

Model M13. Modelbeschikking ontheffing artikel 4.11 Vreemdelingenbesluit 2000

[Vervallen per 01-04-2013]

Model M17. Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen

Bijlage 262681.png
Bijlage 262682.png

Model M17A. Formulier voor het weigeren van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen na afhandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure

Bijlage 264016.png
Bijlage 264019.png

Model 21-A. Verklaring ex. art. 6, vijfde lid en onder c Schengengrenscode

Koninklijke Marechaussee

 

District [[DistrictNaam]]

Brigade [[BrigOmschrijving]]

 

Postbus [[BrigPostbusNummer]] Telefoon [[BrigTelefoonNummer]] [[BrigAdres]]

 

[[BrigPostbusPostCode]][[BrigPostbusPlaats]] Telefax [[BrigFaxNummer]]

 

[[BrigPostCode]] [[BrigPlaats]]

 

Nummer Rapport

: [[ProcId]]

Datum: [[Systeem datum]]

Onderwerp

: Clausule (Permit to leave the airport)

 

Clausule

 

Aan de onderstaande vreemdeling wordt toegang tot Nederland verleend op grond van artikel 6, vijfde lid en onder c Schengengrenscode.

 

V-nummer

: [[VreemdelingVreemdelingNr]]

Naam

: [[VreemdelingGeslachtsNaam]]

Voorletters

: [[VreemdelingVoorLetters]]

Geboortedatum

: [[VreemdelingGeboorteDatum]]

Geboorteplaats

: [[VreemdelingGeboortePlaats]]

Nationaliteit

: [[VreemdelingNationaliteit]]

Paspoortnummer

: [[VreemdelingDocumentNr]]

Burgerlijke staat

: [[A1]]

   
 

Bestemming

: [[VliegtuigUit1AankomstLuchtHaven]]

Vluchtnummer

: [[VliegtuigUit1VertrekVluchtNr2]]

Datum vertrek

: [[VliegtuigUit1VertrekDatumZonderTijd]]

Tijdstip vertrek

: [[VliegtuigUit1VertrekTijd]]

 
 

Naam doorlaatpost

: [[ProcFiatteerderNaam]]

(Stempel)

Hoofd van de doorlaatpost

Voor deze: [[StellerNaam]]

 
 
 

WAARSCHUWING

 

1.

De vreemdeling dient dit document in zijn/haar bezit te houden en op het moment van uitreis uit Nederland te overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. Indien dit niet gebeurt kan dit in de toekomst een reden zijn toegang tot Nederland te weigeren.

 

2.

Het zich niet houden aan de hierboven gestelde voorwaarde voor toegang leidt tot illegaal verblijf.

   

Model M23. Standaard fax-bericht t.b.v. regeling transiterende visumplichtige zeelieden

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M24-B. Rapport van overnemen van personen uit België of Duitsland

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M27. Guiding Letter: attest inzake vreemdelingen zonder reisdocumenten

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M28. Covering Letter: attest inzake vreemdelingen met valse of vervalste reisdocumenten

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M29. Aanwijzing terugvoerverplichting luchtvaartmaatschappij

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M31. Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens

[Vervallen per 16-11-2006]

Model M35-A. Aanvraag verblijfsvergunning of wijziging beperking zonder Mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-C. Aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-D. Aanvraag verblijfsvergunning onbepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-E. Aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-F. Aanvraag van wettelijk vertegenwoordiger tot het verlenen, wijzigen danwel verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-G. Aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet tevens geldig te verklaren voor inwonende kinderen beneden 12 jaar

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-H. Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Bijlage 264238.png

Model M35-I. Aanvraag Verlenging verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd; of Verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd; of EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Bijlage 253408.png
Bijlage 253409.png
Bijlage 253410.png

Model M35-J. Verklaring om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 tevens geldig te verklaren voor een (de) hier te lande geboren kind(eren)

Bijlage 260132.png

Model M35-J-1. Aanvraag verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd of verlenging bepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M39-A. Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens

[Vervallen per 01-01-2011]

Model M39-C. Verzoek om een leeftijdsonderzoek in het aanmeldcentrum

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-D. Verzoek om een leeftijdsonderzoek opvanglocatie

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-E. Toestemmingsverklaring herhaald leeftijdsonderzoek

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-F. Verklaring omtrent medische situatie vreemdeling

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M45. Bewustverklaring geestelijk voorganger / godsdienstleraar

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M45-A. Bewustverklaring overgangsregeling verblijf op religieuze of levensbeschouwelijke gronden

Bijlage 243030.png

Model M46-A. Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid, onder k Boek I Burgerlijk Wetboek en artikel 36a Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoongegevens

[Vervallen per 01-06-2013]

Model M46-B. Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid, onder k Boek I Burgerlijk Wetboek en artikel 36a Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens

[Vervallen per 01-06-2013]

Model M46-C. Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid, onder k Boek I Burgerlijk Wetboek en artikel 36a Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens

[Vervallen per 01-06-2013]

Model M46-D. Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid, onder k Boek I Burgerlijk Wetboek en artikel 36a Wet Gemeentlijke Basisadministratie persoonsgegevens

[Vervallen per 01-06-2013]

Model M47-A. Garantverklaring verkorte mvv-procedure (bedrijven en onderwijsinstelingen)

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M48-B. Bewust en garantverklaring verblijf bij religieuze en levensbeschouwelijke organisaties

Bijlage 243031.png

Model M53. Verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning

Bijlage 242085.png

Model M55. Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op regeling B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000

Bijlage 262876.png
Bijlage 262877.png
Bijlage 262878.png
Bijlage 262879.png
Bijlage 262880.png

Model M55-A. Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel gedurende asielprocedure

[Vervallen per 01-04-2012]

Model M56. Voorblad aanvraag verblijfsvergunning door een in bewaring gestelde vreemdeling

Bijlage 260140.png

Model M58. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M59. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M63. Voorstel intrekking verblijfsvergunning en/ of ongewenstverklaring en/of uitvaardiging inreisverbod

Bijlage 249789.png
Bijlage 249790.png
Bijlage 249791.png
Bijlage 249792.png

Model M64. Beschikking tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag verblijfsvergunning (on)bepaalde tijd (art. 4:5 Awb)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-A. Beschikking aanvraag (on)bepaalde tijd afwijzen

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-B. Beschikking afwijzen aanvraag verlengen bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-C. Beschikking afwijzen aanvraag wijziging verblijfsvergunning

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M77-B. Sticker verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M77-C. Sticker verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-A. Rappelbrief omtrent tijdige aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-B. Rappelbrief omtrent tijdige verlenging / wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M80. Europees reisdocument voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

Bijlage 258521.png

Model M83. Aanvraag vervanging, vernieuwing of eerste aanvraag vreemdelingendocument

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M90-A. Vordering van de vreemdeling om in persoon te verschijnen en medewerking te verlenen aan een interview met een diplomatieke vertegenwoordiging

Bijlage 242688.png

Model M94-A. Verklaring ex artikel 25 lid 1 Uitvoeringsovereenkomst Schengen

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M94-B. Verklaring ex artikel 25 lid 2 Uitvoeringsovereenkomst Schengen

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M101. Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/ of identiteitspapieren

Bijlage 255297.png

Model M102-A. Transit request for the purposes of removal by air

[Vervallen per 01-01-2007]

(in accordance with Article 4 of Council Directive 2003/110/EC of 25 november 2003 on assistance incases of transit for the purposes of removal by air (O) L 321, 6.12.2003, p.26)

M015A. Proces-verbaal staandehouding ter uitvoering van een overdrachtsbesluit

[Vervallen per 01-04-2018]

Model M106b. Proces-verbaal van gehoor zich onmiddelijk te begeven naar lidstaat van verblijf (artikel 62a Vw)

Bijlage 265312.png
Bijlage 265313.png

M106-C. Intrekking van het bevel zich onmiddellijk te begeven naar lidstaat van verblijf

Bijlage 260163.png

Model M111-A. Proces-verbaal staandehouding/ overbrenging/ ophouding

[Vervallen per 01-01-2016]

Model M111-B. Proces-verbaal toepassing art. 50, tweede of derde lid, van de Vw

[Vervallen per 25-11-2005]

Model M112. Verzoek opneming van een inbewaringgestelde vreemdeling in een huis van bewaring

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M117-B. Vervolgaanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet (asielzoekers)

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M131-A. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Diplomatenverdrag

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M131-B. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Consulaire Verdrag

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M132. Verzoek om inlichtingen aan de Regionale Directie Arbeidsvoorziening

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M133-A. Inlichtingenformulier voor het vragen van inlichtingen conform art. 8.1 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-C. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-D. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M138. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M139. Verzoek om afgifte van een Machtiging tot voorlopig verblijf

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M141. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf kennismigrant

[Vervallen per 01-01-2007]