Besluit financiële verhouding 2001

Geraadpleegd op 27-12-2025.
Toekomstige tekst van 01-01-2026 t/m 31-12-2026.
Ga naar eerste onderdeel, gewijzigd per 01-01-2026.

Besluit van 2 februari 2001, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies en het Rijk en de gemeenten (Besluit financiële verhouding 2001)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2000, nr. FO2000/U89578, directoraat-generaal Openbaar Bestuur/BFO.

Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 december 2000, nr. WO4.00.0505/1)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 januari 2001 (FO2001/U50552), uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Financiële-verhoudingswet;

  • b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

  • c. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases, bedoeld in artikel 11 van de wet;

  • d. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;

  • e. woonkern: een verzameling rastervierkanten die ieder 25 adressen of meer omvatten, en een aaneengesloten gebied binnen een gemeente vormen. Indien de verzameling meer dan één rastervierkant bevat zijn de rastervierkanten tenminste met één zijde aan elkaar gesloten.

Hoofdstuk 2. Het provinciefonds en het gemeentefonds

Paragraaf 2.1. Algemene bepalingen inzake de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds

Artikel 2

Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers aan gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders kennis van:

  • a. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;

  • b. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;

  • c. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de vier jaren na het uitkeringsjaar.

Artikel 3

  • 1 Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de provincies beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de gemeenten beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 2 bij dit besluit.

  • 3 Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie of gemeente stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf vast. Voor zover in bijlage 1 en bijlage 2 bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

  • 4 De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie of gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in bijlage 1 of bijlage 2 een peildatum of andere tijdsaanduiding bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op de aangegeven datum of de gegeven tijdsaanduiding.

  • 5 Indien op grond van het vierde lid een peildatum of tijdsaanduiding moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van herindeling van de provincie of gemeente, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het aangegeven tijdstip zou zijn geweest als de herindeling op dat tijdstip reeds was ingegaan.

Artikel 4

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent de uitwerking van de in bijlage 1 en bijlage 2 en in de paragrafen 2.2 en 2.3 van dit besluit gehanteerde begrippen en omtrent de telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

Paragraaf 2.2. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven voor het provinciefonds

Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds

Artikel 11

  • 1 Onder slechte grond wordt verstaan: een minimaal 5 meter dik aaneengesloten pakket holocene klei- en/of veenlagen dat zich binnen 8 meter onder het maaiveld bevindt. Binnen deze definitie worden onderscheiden:

    • a. kleigebied: de cumulatieve veendikte bedraagt in dit gebied maximaal 50 cm;

    • b. klei/veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt tussen de 50 en 400 cm;

    • c. veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt minimaal 400 cm.

  • 2 Onder goede grond wordt verstaan grond die niet aan de omschrijvingen onder a, b en c in het eerste lid van dit artikel voldoet.

Artikel 12

De bodemfactor van een gemeente of van een deelgebied binnen een gemeente is het gewogen gemiddelde aandeel van de verschillende grondsoorten in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente of het deelgebied.

Artikel 17

Onze Ministers stellen de omvang van de maatstaven Historische kernen, Historische waterwegen, Bewoonde oorden 1930 en Woningen 1930 in historische kernen vast.

Paragraaf 2.4. De aanvullende uitkering

Artikel 19

  • 1 De gemeenteraad doet een aanvraag voor een aanvullende uitkering voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor zij wordt aangevraagd.

  • 2 De aanvraag bevat de vastgestelde begroting voor het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

  • 3 De aanvraag wordt ingediend bij Onze Ministers en gelijktijdig in afschrift gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 20

Gedeputeerde staten brengen voor 15 februari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering is aangevraagd dan wel verleend, aan Onze Ministers verslag uit over de financiële positie van de gemeente.

Artikel 21

Onze Ministers kunnen bepalen dat de artikelen 19 en 20 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven in verband met een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering voor meer dan een jaar.

Artikel 22

Onze Ministers besluiten omtrent de aanvraag vóór 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 23

[Wijziging per 01-01-2026. Ga naar volgende gewijzigde onderdeel.]

  • 1 Een gemeente heeft een aanmerkelijk en structureel tekort als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet, indien:

    • a. het tekort van de gemeente groter of gelijk is aan 2% van de som van:

      • 1°. de belastingcapaciteit van de gemeente met betrekking tot de onroerendezaakbelastingen;

      • 2°. de algemene uitkering aan de gemeente;

      • 3°. de decentralisatie-uitkeringen aan de gemeente;

      • 4°. de integratie-uitkeringen aan de gemeente, en

    • b. de gemeente in het eerste jaar van aanvraag aannemelijk kan maken dat het tekort zich over het begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren uitstrekt.

  • 2 De belastingcapaciteit wordt bepaald op grond van maatstaf 1, 2 en 3 van bijlage 2 bij dit besluit en de daarbij behorende bedragen per eenheid.

  • 3 Bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarden wordt niet meegerekend de waarde van onroerende zaken of delen van onroerende zaken waarover het de gemeente verboden is, bij of krachtens wettelijk voorschrift, onroerende-zaakbelasting te heffen.

Artikel 24

  • 1 Van een redelijk peil van eigen inkomsten van een gemeente, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is sprake indien:

    • a. een door Onze Ministers bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de heffingsmaatstaf wordt geheven;

    • b. de door de gemeente gemaakte lasten inzake huisvuil en bedrijfsvuil volledig worden doorberekend in de reinigingsheffingen;

    • c. de door de gemeente gemaakte lasten inzake de riolering volledig worden doorberekend in de rioolheffingen.

  • 2 Een tekort op de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde onderdelen kan worden gecompenseerd door het tarief van de onroerendezaakbelastingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, met een met het tekort overeenkomend bedrag te verhogen.

Artikel 25

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent:

  • a. het verslag van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 20;

  • b. de procedure in verband met de voorbereiding van het besluit omtrent het verlenen van de aanvullende uitkering;

  • c. de uitwerking van de in paragraaf 2.4. van dit besluit gehanteerde begrippen.

Paragraaf 2.5. De betalingen

Artikel 26

  • 1 Onze Ministers doen de betalingen in verband met de uitkeringen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, over het lopende uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke wekelijkse delen gedurende de eerste vijftig volle weken van het jaar.

  • 2 Onze Ministers stellen voor ieder uitkeringsjaar een betalingsschema vast ten behoeve van de uitbetaling, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.

Hoofdstuk 3. Specifieke uitkeringen

Artikel 27

Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing op de verantwoordingsinformatie van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 28

Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers wie het aangaat aan gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders kennis van:

  • a. de verwachte specifieke uitkeringen voor het uitkeringsjaar;

  • b. de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen voor de vier jaren na het uitkeringsjaar.

Artikel 28a

  • 1 Het grensbedrag voor de verzameluitkering, bedoeld in artikel 15a, derde lid, van de wet, wordt vastgesteld op € 1 miljoen inclusief BTW voor de totale omvang van de beschikbare bijdrage.

  • 2 Indien de totale omvang van de beschikbare bijdrage lager is dan € 1 miljoen inclusief BTW, is het grensbedrag voor de verzameluitkering € 50.000,- inclusief BTW per ontvanger.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

  • 1 Indien de effecten van een nieuwe verdeelmethodiek ertoe leiden dat de uitkering per inwoner van een gemeente aanmerkelijk hoger of lager is, kan de algemene uitkering aan de desbetreffende gemeente worden verlaagd of verhoogd ten laste van het gemeentefonds. De uitkeringsfactor is op deze bedragen niet van toepassing.

  • 2 Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling vast wat de maximale verlaging per inwoner van de gemeente van de algemene uitkering voor de gemeenten mag bedragen.

  • 3 Onze Ministers maken vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan een uitkeringsjaar bekend op welke bedragen de gemeenten voorlopig kunnen rekenen.

  • 4 Bij beschikking wordt het definitieve bedrag van de verhoging of verlaging van de algemene uitkering vastgesteld.

Artikel 30

[Red: Wijzigt het Besluit integratie-uitkering WUW-middelen Gemeentefonds.]

Artikel 31

  • 1 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststelling kilometers gewogen weglengte provinciefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 2 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 3 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling belastingcapaciteit op de artikelen 4 en 7 van dit besluit.

  • 4 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds op artikel 12 van de wet en artikel 25 van dit besluit.

Artikel 32

[Red: Wijzigt het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen.]

Artikel 33

[Red: Wijzigt het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.]

Artikel 34

[Red: Wijzigt het Faciliteitenbesluit opvangcentra.]

Artikel 35

[Red: Wijzigt het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer.]

Artikel 37

Het Besluit financiële verhouding wordt ingetrokken.

Artikel 38

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 1 van de Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds, worden met ingang van de uitkering uit het provinciefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 3 De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, en in de bijlagen bij het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, worden met ingang van de uitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

Artikel 39

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële verhouding 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 februari 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. De verdeelmaatstaven voor het provinciefonds (bijlage bij artikel 3, eerste lid)

Nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

1. Maatstaf opcenten motorrijtuigenbelasting

Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te delen door het door de provincie in dat kalenderjaar gehanteerde tarief.

Onze Minister van Financiën

31 december van het uitkeringsjaar

2. Maatstaf rendement eigen vermogen

Eén eenheid voor iedere provincie.

   

3. Maatstaf provinciespecifiek vast bedrag

Eén eenheid voor iedere provincie.

   

4. Maatstaf inwoners provincie

Het aantal inwoners van de provincie.

CBS

 

5. Maatstaf miljoenen inwoners

Het aantal inwoners van de provincie vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie in miljoenen.

CBS

 

6. Maatstaf aandeel binnenwater

Het aantal hectaren binnenwater in de provincie gedeeld door het totaal aantal hectaren in de provincie. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie.

CBS

 

7. Maatstaf oeverlengte

De totale lengte in hectometers van de oevers van het binnenwater in de provincie.

CBS

 

8. Maatstaf inwoners vervoerregio

Het aantal inwoners van de provincie dat woont in een vervoerregio die rechtstreeks door het Rijk wordt gefinancierd.

CBS

 

9. Maatstaf inwoners landelijk gebied

Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen landelijk gebied.

CBS

 

Bijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

[Wijziging per 01-01-2026.]

Nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

1. OZB; WOZ-waarde woningen eigenaren

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken. Het betreft de onroerende zaken die tot woning dienen waarover onroerende zaakbelasting (OZB) als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Alvorens het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet wordt vastgesteld, wordt het totaal van de vastgestelde waarden neerwaarts afgerond op een veelvoud van € 500.000.

CBS

1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

2. OZB; WOZ-waarde niet-woningen eigenaren

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelasting (OZB) als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Voor deze maatstaf wordt de waarde van de onroerende zaken niet hoger vastgesteld dan de grenswaarde.

Alvorens het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet wordt vastgesteld, wordt het totaal van de vastgestelde waarden neerwaarts afgerond op een veelvoud van € 500.000.

CBS

1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

3. OZB; WOZ-waarde niet-woningen gebruikers

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelasting (OZB) als bedoeld in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet, kan worden geheven van gebruikers. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Voor deze maatstaf wordt de waarde van de onroerende zaken niet hoger vastgesteld dan de grenswaarde.

Alvorens het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet wordt vastgesteld, wordt het totaal van de vastgestelde waarden neerwaarts afgerond op een veelvoud van € 500.000.

CBS

1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

4. Inwoners

Het aantal inwoners van de gemeente.

CBS

 

5. Inwoners 75+ met drempel

Het aantal inwoners in de gemeente van 75 jaar en ouder, voor zover dit aantal meer is dan de drempelwaarde.

CBS

 

6. Eenpersoonshuishoudens

Het aantal particuliere huishoudens in de gemeente bestaande uit één persoon.

CBS

 

7. Jongeren

Het aantal inwoners van de gemeente dat jonger is dan 18 jaar.

CBS

 

8. Inwoners Waddengemeenten (≤2.500)

Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente in het interval van 0 tot en met 2.500 inwoners.

CBS

 

9. Inwoners Waddengemeenten (2.501 tot en met 7.500)

Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente in het interval van 2.501 tot en met 7.500 inwoners.

CBS

 

10. Inwoners Waddengemeenten (≥7.501)

Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente vanaf 7.501 inwoners.

CBS

 

11. Huishoudens met een laag inkomen met drempel

Het driejarig gemiddelde van het aantal huishoudens in de gemeente met een laag inkomen, voor zover dit aantal meer is dan de drempelwaarde.

CBS

1 januari van het tweede, derde en vierde jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

12. Bijstandsontvangers

Het meerjarig gemiddelde van het totaal aantal huishoudens in de gemeente dat een bijstandsuitkering ontvangt.

CBS

31 december van de voorafgaande jaren op grond waarvan het meerjarig gemiddelde wordt berekend

13. Inwoners met loonkostensubsidie

Het aantal door de gemeente op grond van de Participatiewet verstrekte loonkostensubsidies aan werkgevers. Indien de persoon op wie de loonkostensubsidie betrekking heeft reeds een bijstandsuitkering als bedoeld in maatstaf 12 ontvangt, wordt die loonkostensubsidie niet meegeteld.

CBS

22 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

14. Inwoners in het gemeentelijke doelgroepenregister

Het aantal inwoners van de gemeente dat met een lopende grondslag «arbeidsbeperktheid» in het doelgroepenregister is opgenomen en waarvoor de gemeente verantwoordelijkheid draagt.

CBS

30 juni van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15. Inwoners met een laag opleidingsniveau met drempel

Het aantal inwoners in de gemeente van 23 jaar en ouder met een laag opleidingsniveau, voor zover dit aantal meer is dan de drempelwaarde.

CBS

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

16. Inwoners met een migratieachtergrond

Het aantal inwoners in de gemeente met een migratieachtergrond.

CBS

 

17. Landelijke centrumfunctie

Het aantal potentiële landelijke klanten van alle woonkernen in de gemeente.

CBS

 

18. Regionale centrumfunctie

Het aantal potentiële regionale klanten van alle woonkernen in de gemeente.

CBS

 

19. Lokale centrumfunctie

Het aantal potentiële lokale klanten van alle woonkernen in de gemeente.

CBS

 

20. Leerlingen voortgezet onderwijs

Het gecorrigeerde aantal leerlingen in een gemeente dat voortgezet onderwijs volgt.

OCW

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

21. Leerlingen (voortgezet) speciaal onderwijs

Het gecorrigeerde aantal leerlingen in de gemeente dat één van de volgende vormen van onderwijs volgt:

1a. onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs;

1b. praktijkonderwijs;

2. speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.

OCW

Voor het onderwijs, bedoeld onder 1a: 1 februari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar.

Voor het onderwijs, bedoeld onder 1b:

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar.

Voor het onderwijs, bedoeld onder 2:

1 februari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar.

22. Extra groei leerlingen voortgezet onderwijs

Het aantal leerlingen voortgezet onderwijs, bedoeld in maatstaf 20, verminderd met het gecorrigeerd aantal leerlingen van tien jaar eerder.

Indien de uitkomst van de maatstaf negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.

OCW

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

23. Extra groei jongeren

Het aantal jongeren, bedoeld in maatstaf 7, verminderd met het gecorrigeerd aantal jongeren, bedoeld in maatstaf 7, van tien jaar eerder.

Indien de uitkomst van de maatstaf negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.

CBS

 

24. Onderwijsachterstand met drempel

De onderwijsachterstand per gemeente, uitgedrukt in een achterstandsscore met drempel. Indien de achterstandsscore van een gemeente negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.

CBS

1 februari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

25. Oppervlakte land

Het aantal hectaren land in de gemeente.

CBS

 

26. Oppervlakte land * bodemfactor gemeente

De uitkomst van maatstaf 25 vermenigvuldigd met de bodemfactor, bedoeld in artikel 12.

CBS

 

27. Oppervlakte binnenwater

Het aantal hectaren binnenwater in de gemeente.

CBS

 

28. Oppervlakte buitenwater

Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente, voor zover het aantal hectaren niet meer dan de maximumoppervlakte bedraagt.

CBS

 

29. Oppervlakte bebouwing woonkernen

De oppervlakte van de bebouwing in hectaren binnen de woonkernen die in de gemeente zijn gelegen.

CBS

 

30. Oppervlakte bebouwing woonkernen * bodemfactor woonkernen

De uitkomst van maatstaf 29 vermenigvuldigd met de bodemfactor van de woonkernen die in de gemeente zijn gelegen.

CBS

 

31. Oppervlakte bebouwing buitengebied

De oppervlakte in hectaren van de bebouwing buiten de woonkernen van de gemeente.

CBS

 

32. Oppervlakte bebouwing buitengebied * bodemfactor buitengebied

De uitkomst van maatstaf 31 vermenigvuldigd met de bodemfactor van de gebieden die buiten de woonkernen van de gemeente zijn gelegen.

CBS

 

33. Woonruimten

Het aantal woonruimten in de gemeente.

CBS

 

34. Woonruimten * bodemfactor woonkernen

De uitkomst van maatstaf 33 vermenigvuldigd met de bodemfactor van de woonkernen die in de gemeente zijn gelegen.

CBS

 

35. Oppervlakte historische kern (5 tot en met 40 hectare)

De totale oppervlakte in hectaren van historische kernen in de gemeente met een grondoppervlakte van ten minste 5 hectaren en ten hoogste 40 hectaren.

CBS

Niet van toepassing

36. Oppervlakte historische kern (>40 tot 65 hectare)

De totale oppervlakte in hectaren van historische kernen in de gemeente met een grondoppervlakte van meer dan 40 hectaren, maar minder dan 65 hectaren.

CBS

Niet van toepassing

37. Oppervlakte historische kern (≥65 hectare)

De totale oppervlakte in hectaren van historische kernen in de gemeente met een grondoppervlakte van 65 hectaren of meer.

CBS

Niet van toepassing

38. Bewoonde oorden 1930

Het aantal woningen in de bewoonde oorden van de gemeente, zoals vastgesteld bij de volkstelling van 1930. Een bewoond oord is een oord dat bij diezelfde volkstelling is geregistreerd als een bewoond oord met 500 inwoners of meer.

CBS

Niet van toepassing

39. Bewoonde oorden 1930 met historische kernen

Het aantal bij de volkstelling van 1930 vastgestelde woningen in de bewoonde oorden van de gemeente die tevens een historische kern zijn.

CBS

Niet van toepassing

40. Maatstaf ISV

Een tegemoetkoming in de kosten die de gemeente maakt als gevolg van de eigen bijdrage die van haar wordt verwacht voor investeringen die mede bekostigd worden uit het Investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de verdeling van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Niet van toepassing

41. Omgevingsadressendichtheid

Het gemiddelde van de omgevingsadressendichtheid van de rastervierkanten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, die in de gemeente gelegen zijn.

CBS

 

42. Oeverlengte * bodemfactor gemeente

Voor een gemeente waarin binnenwater als bedoeld in maatstaf 27 is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor van de gemeente.

CBS

 

43. (Oeverlengte + 2 * oeverlengte in veen/kleiveengebied) * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactor

Voor een gemeente waarin binnenwater als bedoeld in maatstaf 27 is gelegen: de uitkomst van de volgende berekening:

(oeverlengte + 2 x oeverlengte in veen/kleiveengebied) * bodemfactor gemeente * de dichtheidsfactor. De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het aantal inwoners volgens maatstaf 4 en de som van de oppervlakten land en binnenwater volgens de maatstaven 25 en 27.

CBS

 

44. Meerkernigheid (kernen)

Het aantal woonkernen dat in de gemeente is gelegen.

CBS

 

45. Grote woonkernen

Het aantal woonkernen in de gemeente die 500 of meer adressen bevatten.

CBS

 

46. Bedrijven

Het aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente.

CBS

 

47. Vast bedrag gemeente

Eén eenheid voor de gemeente.

 

Niet van toepassing

48. Vast bedrag Amsterdam

Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam.

 

Niet van toepassing

49. Vast bedrag Rotterdam

Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam.

 

Niet van toepassing

50. Verkiezingen Den Haag

Eén eenheid voor de gemeente Den Haag.

 

Niet van toepassing

51. Vast bedrag Utrecht

Eén eenheid voor de gemeente Utrecht.

 

Niet van toepassing

52. Vast bedrag Waddengemeenten

Eén eenheid voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog.

 

Niet van toepassing

53. Herindelingsmaatstaf bij samenvoeging van gemeenten

Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) onderdeel kunnen gaan uitmaken van een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi waarbij het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag dat berekend wordt aan de hand van de herindelingsformule.

CBS

Niet van toepassing

54. Herindelingsmaatstaf bij splitsing van een gemeente

Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi) onderdeel kunnen gaan uitmaken van een wijziging van de gemeentelijke indeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi waarbij delen van een op te heffen gemeente overgaan naar verschillende andere bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten (splitsing) en het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag dat berekend wordt aan de hand van de splitsingsformule.

CBS

Niet van toepassing

Bijlage 3. De historische kernen (bijlage bij artikel 16)

[Vervallen per 13-01-2006]

Bijlage 4. Overgangsregeling 2001–2004 (bijlage bij artikel 27)

[Vervallen per 13-01-2006]