Vreemdelingenbesluit 2000

Geraadpleegd op 09-12-2024.
Geldend van 01-04-2001 t/m 16-07-2002

Besluit van 23 november 2000 tot uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 18 augustus 2000, nr. 5077321/00/6;

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, onder b, vijfde en zesde lid, 3, eerste lid, onder d, en tweede lid, 4, derde lid, 8, onder f en g, 10, eerste lid, 11, eerste en derde lid, 12, eerste en tweede lid, 14, tweede en derde lid, 15, 16, tweede lid, 17, eerste lid, onder g, 18, tweede lid, 21, zesde lid, 22, tweede lid, 24, eerste lid, 28, tweede lid, 29, tweede lid, 31, derde lid, 32, tweede lid, 35, tweede lid, 37, 39, derde lid, 46, tweede lid , 48, vierde lid, 50, eerste en zesde lid, 51, derde lid, 52, eerste lid, 54, eerste lid, 56, eerste lid, 60, 66, 68, derde lid, 69, tweede lid, 71, tweede lid, 82, tweede lid, onder a, 97, 102, 103, 107, vierde lid, 109, eerste lid, 111 en 112, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 26 oktober 2000, nr. W03.00.0379/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 21 november 2000, nr. 5059940/00/DVB;

Hebben goedgevonden en verstaan;

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Definitiebepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Benelux-onderdanen: de onderdanen van de staten die partij zijn bij het op 3 februari 1958 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958, 18);

  • b. Beneluxgebied: het gezamenlijke grondgebied in Europa van het Koninkrijk België, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • c. cruiseschip: een zeeschip dat bestemd is voor het vervoer van passagiers bij wijze van vakantie;

  • d. luchtvaartuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Luchtvaartwet;

  • e. minderjarigheid: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

  • f. proces-uren: de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet in een Aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 niet meetellen;

  • g. Schengengebied: het grondgebied waarop de Schengen Uitvoeringsovereenkomst van toepassing is;

  • h. Schengen Informatiesysteem: het in titel IV van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst bedoelde gemeenschappelijke informatiesysteem;

  • i. Schengen Uitvoeringsovereenkomst: de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Trb. 1990, 145), alsmede de daarop gebaseerde Protocollen;

  • j. schip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;

  • k. staatloze: de persoon die voor de toepassing van het op 28 september 1954 te New York gesloten verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) als staatloze geldt;

  • l. vliegtuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Luchtvaartwet;

  • m. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder bd, van het Voertuigreglement;

  • n. de Wet: de Vreemdelingenwet 2000;

  • o. zeeschip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, tweede lid, onder c, van de Scheepvaartverkeerswet.

Artikel 1.2

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder reisvisum:

    • a. een visum, verleend door de bevoegde autoriteiten van één van de staten, die partij zijn bij een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, geldig voor het gehele of een gedeelte van het grondgebied van de bij dat verdrag aangesloten staten waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt, hetwelk krachtens dat verdrag kan worden afgegeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, en

    • b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald; een visumverklaring, afgegeven krachtens het onder a bedoelde verdrag.

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder doorreisvisum:

    • a. een visum, verleend door de bevoegde autoriteiten van één van de staten, die partij zijn bij een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, hetwelk overeenkomstig het bepaalde onder «reisvisum» kan worden afgegeven voor een doorreis al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen, en

    • b. voorzover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald: doorreisvisumverklaring, afgegeven krachtens het onder «reisvisum» bedoelde verdrag.

Artikel 1.3

Ter uitvoering van een verdrag waarbij de grenscontrole is verlegd naar buitengrenzen, wordt in artikel 2.8, hoofdstuk 4, afdeling 1, alsmede in artikel 4.24 onder «Nederland» mede verstaan het grondgebied van andere bij dat verdrag aangesloten landen waarover de werking van dat verdrag zich uitstrekt.

Artikel 1.4

  • 1 Onze Minister kan van zijn bevoegdheden mandaat verlenen aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee.

  • 2 De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee kunnen ondermandaat verlenen aan de onder hen ressorterende ambtenaren voorzover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de desbetreffende ambtenaar.

Afdeling 2. De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken

Paragraaf 1. Aanwijzing beschikkingen waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 1.5

  • 1 Onze Minister wint omtrent een te nemen beslissing op bezwaar of administratief beroep advies in van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 onderscheidenlijk artikel 7:19 van de Algemene wet bestuursrecht, indien bij de bestreden beschikking de toegang tot Nederland aan een gemeenschapsonderdaan wordt geweigerd, dan wel wordt vastgesteld dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet toekomt, dan wel dat dit is geëindigd, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid als bedoeld in richtlijn (EG) nr. 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (PbEG 1964, 056).

  • 2 De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken adviseert binnen acht weken, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt.

Paragraaf 2. Inrichting en werkwijze

Artikel 1.7

  • 1 De commissie adviseert schriftelijk en met redenen omkleed.

  • 2 De adviezen vermelden de namen van de personen die ter vergadering aanwezig zijn geweest. Zij vermelden tevens met welke stemmenverhouding zij zijn vastgesteld.

  • 3 Het advies wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

Artikel 1.8

Artikel 1.9

  • 1 In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 1.5 advies van de commissie wordt ingewonnen, deelt de commissie de vreemdeling mee dat de zaak aan haar is voorgelegd. Bij deze kennisgeving wordt vermeld dat de commissie de vreemdeling in de gelegenheid zal stellen zijn belangen bij haar te bepleiten en dat hij, indien hij van deze gelegenheid gebruik wil maken, dit binnen een in de kennisgeving te stellen termijn aan de commissie dient te berichten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kennisgeving vermeldt voorts dat de vreemdeling en, zo hij die heeft, zijn raadsman de commissie kunnen verzoeken, bepaalde personen uit te nodigen als getuige of deskundige verklaringen voor haar af te leggen dan wel als tolk op te treden.

  • 3 De commissie stelt een door Onze Minister als zijn vertegenwoordiger aangewezen ambtenaar tijdig in de gelegenheid kennis te nemen van op de zaak betrekking hebbende stukken.

Artikel 1.10

  • 1 De commissie stelt subcommissies in die namens de commissie kunnen optreden bij de vervulling van haar taak, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet. Adviezen, bedoeld in artikel 1.5, worden door een zodanige subcommissie vastgesteld, tenzij de voorzitter van de commissie of de subcommissie beslist dat een advies wordt vastgesteld door de commissie.

  • 2 Een overeenkomstig het eerste lid ingestelde subcommissie bestaat uit drie leden. De commissie bepaalt welke leden der subcommissie als voorzitter onderscheidenlijk ondervoorzitter optreden en wijst uit haar midden voor elke subcommissie een aantal plaatsvervangende leden aan.

  • 4 Voor de geldigheid van een beslissing van een overeenkomstig het eerste lid ingestelde subcommissie is vereist, dat door de voltallige subcommissie aan de besluitvorming is deelgenomen.

Hoofdstuk 2. Toegang

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 2.1

  • 1 De toegang wordt geweigerd, indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.

Artikel 2.2

  • 1 De vervoerder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet neemt afschrift van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling rechtstreeks dan wel na transfer of transit naar Nederland vervoert vanaf een luchthaven die is aangewezen bij ministeriële regeling.

  • 2 De vervoerder neemt afschrift door het maken van een duidelijke en goed leesbare afbeelding van de pagina's met de relevante gegevens van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling die hij vervoert. De vervoerder overhandigt het afschrift desgevraagd aan een ambtenaar belast met de grensbewaking, indien bij inreis in Nederland geen geldig document voor grensoverschrijding door de vreemdeling kan worden overgelegd.

  • 3 Onder de relevante gegevens wordt in ieder geval verstaan:

    • a. naam en voornaam of voornamen van de vreemdeling;

    • b. geboortedatum van de vreemdeling;

    • c. geboorteplaats van de vreemdeling;

    • d. nationaliteit van de vreemdeling;

    • e. plaats en datum van afgifte van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, alsmede het nummer daarvan;

    • f. geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling;

    • g. plaats en datum van afgifte van het in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling aangebrachte visum voor Nederland of het Schengengebied dan wel het verblijfsdocument, alsmede de nummers daarvan;

    • h. geldigheidsduur van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte visa of verblijfsdocumenten, ook indien een visumverklaring is afgegeven, dan wel gebruik wordt gemaakt van niet in het document voor grensoverschrijding aangebrachte verblijfsdocumenten;

    • i. plaats en datum van afgifte van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte visa of verblijfsdocumenten voor derde landen, welke noodzakelijk zijn voor de reis naar Nederland, dan wel voor het uiteindelijke land van bestemming, ook indien die visa dan wel verblijfsdocumenten niet in het document voor grensoverschrijding zijn aangebracht, maar afzonderlijk aan de vreemdeling zijn verstrekt;

    • j. het meest recente uitreisstempel voorzover dit is aangebracht door de grensbewakingautoriteiten van het land waarin de luchthaven van vertrek gelegen is, en

    • k. de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte foto.

    De gegevens, bedoeld onder g, worden ook vastgelegd indien een visumverklaring is afgegeven of het verblijfsdocument als afzonderlijk document is verstrekt.

  • 4 De afbeelding van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte foto, bedoeld in het derde lid, onder k, dient van zodanige kwaliteit te zijn, dat deze goed tot de houder van het geldige document voor grensoverschrijding herleidbaar is.

  • 5 De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt de afbeelding definitief onbruikbaar, zodra de grensbewakingsbelangen dit toestaan.

Afdeling 2. Document voor grensoverschrijding

Artikel 2.3

  • 1 Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet, toegang tot Nederland niet geweigerd, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding dat is voorzien van:

    • a. een geldig doorreisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een doorreis, al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen;

    • b. een geldig reisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van ten hoogste drie maanden;

    • c. een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf aldaar van langer dan drie maanden, of

    • d. een door de korpschef afgegeven verklaring die aan hem recht geeft op terugkeer naar Nederland.

  • 2 Een afzonderlijke geldige machtiging tot voorlopig verblijf, een reisvisum of een doorreisvisum, wordt gelijkgesteld met een geldig document voor grensoverschrijding, indien de vreemdeling tevens in het bezit is van het in deze machtiging of in het visum vermelde document.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder c, wordt toegang niet geweigerd indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling:

    • a. de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, of

    • b. behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie.

  • 4 Bij ministeriële regeling kan, ter uitvoering van een verdrag, dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, van het eerste lid worden afgeweken ten gunste van vreemdelingen ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.

Artikel 2.4

  • 1 Aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend.

  • 2 Toegang wordt slechts verleend, indien:

    • a. de onderbreking plaats vindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden;

    • b. hij van één van de in het derde lid van dit artikel bedoelde vliegvelden zal vertrekken;

    • c. hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis naar en zijn toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

    • d. hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, van de Wet.

  • 3 De toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling een bij ministeriële regeling aangewezen vliegveld in Nederland aandoet, dan wel een daartoe aangewezen vliegveld in België of Luxemburg.

  • 4 De toegang wordt verleend voor de duur waarop de doorreis per eerstvolgende gelegenheid kan worden voortgezet.

  • 5 De vreemdeling die ten hoogste tweeënzeventig uren in het Beneluxgebied zal verblijven, kan toegang worden verleend indien hij voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onder b tot en met d, en het derde lid.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op:

    • a. onderdanen van bij ministeriële regeling aangewezen staten;

    • b. houders van reisdocumenten voor vreemdelingen of voor verdragsvluchtelingen;

    • c. de houder van een document voor grensoverschrijding dat is afgegeven door een regering of een staat welke niet door Nederland is erkend;

    • d. de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding door een buitenlandse autoriteit een aantekening is gesteld waaruit blijkt dat het document niet geldig is voor een of meer van de Beneluxlanden, maar uitsluitend voorzover het betreft de binnenkomst en het verblijf in het land of de landen waarvoor het geldig document voor grensoverschrijding niet geldig is verklaard.

  • 7 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening, dan wel verstrekt hij aan de vreemdeling een afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang blijkt.

  • 8 Het model van de aantekening en verklaring, bedoeld in het zevende lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.5

  • 1 Aan de vreemdeling die, als bemanningslid van een vliegtuig een in Nederland gelegen vliegveld aandoet en die niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding met het benodigde visum, kan op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toegang worden verleend.

  • 2 Toegang wordt slechts verleend indien de vreemdeling houder is van een «Crew Member Certificate», afgegeven op grond van de Overeenkomst van Chicago (7 december 1944) en de vreemdeling:

    • a. het vliegveld waar het vliegtuig een tussenlanding heeft gemaakt, niet zal verlaten;

    • b. het vliegveld waar het vliegtuig zijn vlucht heeft beëindigd, niet zal verlaten;

    • c. de in de nabijheid van het vliegveld gelegen gemeente niet zal verlaten, of

    • d. het vliegveld slechts zal verlaten om zich naar een op het grondgebied van een Schengenland gelegen vliegveld te begeven.

Artikel 2.6

  • 1 Aan de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding een voor toegang in het Beneluxgebied vereist reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang worden verleend, indien de vreemdeling als transitpassagier van een zeeschip één van de in artikel 4.2, tweede lid, bedoelde havens aandoet, dan wel een daartoe aangewezen haven in België.

  • 2 Toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling:

    • a. uit het Beneluxgebied zal vertrekken met het schip, waarmee hij is aangekomen, en

    • b. in het bezit is van een reisbiljet op grond waarvan de doorreis naar en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

  • 3 Toegang tot het Beneluxgebied wordt verleend voor de duur dat het schip in deze haven ligplaats heeft, maar ten hoogste voor tweeënzeventig uren.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

  • 5 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

  • 6 Het model van de aantekening, bedoeld in het vijfde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.7

  • 1 Aan de vreemdeling die als passagier van een cruiseschip één of meer havens in Nederland aandoet en in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend. Indien het cruiseschip meer havens in Nederland aandoet, kan de vreemdeling zich in een andere haven in Nederland weer aan boord van het cruise-schip begeven.

  • 2 Toegang tot het Beneluxgebied wordt voor ten hoogste tweeënzeventig uren verleend.

  • 3 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

  • 5 Het model van de aantekening, bedoeld in het derde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.8

  • 1 Aan de vreemdeling die als gezagvoerder of als lid van de bemanning met een zeeschip Nederland is binnengevaren, kan toegang worden verleend. Toegang wordt slechts verleend, indien de gezagvoerder of het lid van de bemanning voldoet aan de verplichtingen die in het belang van de grensbewaking zijn gesteld.

  • 2 Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de vreemdeling slechts toegang verleend tot de gemeente waarin het schip ligplaats heeft en de aangrenzende gemeenten.

Afdeling 3. Openbare orde

Artikel 2.9

  • 1 Toegang tot Nederland wordt in ieder geval geweigerd op grond van het feit dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet, indien:

    • a. er ten aanzien van de vreemdeling concrete aanwijzingen zijn dat deze een inbreuk op de openbare orde of nationale veiligheid heeft gepleegd of zal plegen, of

    • b. de vreemdeling in het opsporingsregister of het Schengen Informatiesysteem ter fine van weigering staat gesignaleerd.

  • 2 Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien Onze Minister op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen een afwijking noodzakelijk acht.

Afdeling 4. Middelen voor kosten van verblijf

Artikel 2.10

  • 1 Bij de vaststelling of de vreemdeling beschikt over de in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet bedoelde middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, kunnen middelen waarover de vreemdeling reeds beschikt en middelen waarover de vreemdeling kan beschikken uit wettelijk toegestane arbeid worden betrokken.

  • 2 Onder middelen worden in ieder geval verstaan geldelijke middelen alsmede vervoersbewijzen.

Artikel 2.11

  • 1 De toegang wordt geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.

  • 2 De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:

    • a. het deponeren van een retour-passagebiljet;

    • b. het deponeren van een garantiesom, of

    • c. een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt.

  • 3 Het model van de garantverklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Verblijf

Afdeling 1. Rechtmatig verblijf

Artikel 3.1

  • 1 Het indienen van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister een herhaalde aanvraag betreft.

  • 2 Uitzetting blijft niet achterwege, indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van de Wet, naar het voorlopig oordeel van Onze Minister, op grond van de Wet kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Artikel 3.3

  • 1 De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:

    • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

    • b. voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;

    • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;

    • d. voor gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zes maanden;

    • e. voor vreemdelingen aan wie op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2, toegang is verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren: ten hoogste tweeënzeventig uren;

    • f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.

  • 2 De in het eerste lid, onder d, bedoelde termijn eindigt, zodra de betrokken onderdaan ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

  • 3 De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.

Afdeling 2. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier

Paragraaf 1. Verlening onder beperking en voorschriften

Artikel 3.4

  • 1 De in artikel 14, tweede lid, van de Wet bedoelde beperkingen houden verband met:

    • a. gezinshereniging of gezinsvorming;

    • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind;

    • c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

    • d. familiebezoek;

    • e. het verrichten van arbeid als zelfstandige;

    • f. het verrichten van arbeid in loondienst;

    • g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar;

    • h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

    • i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

    • j. het doorbrengen van verlof in Nederland;

    • k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

    • l. verblijf als stagiaire of practicant;

    • m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

    • n. het volgen van studie;

    • o. de voorbereiding op studie;

    • p. verblijf als au pair;

    • q. verblijf in het kader van uitwisseling;

    • r. het ondergaan van medische behandeling;

    • s. de vervolging van mensenhandel;

    • t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

    • u. voortgezet verblijf;

    • v. wedertoelating;

    • w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

    • x. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of

    • y. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

  • 2 De beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning.

  • 3 Tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijveneen zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van Onze Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Wet noodzakelijk is, kan Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid.

  • 4 Een beroep op de publieke middelen kan in ieder geval gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, indien de verblijfsvergunning is verleend onder één van de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met r, en het derde lid. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over deze beperkingen.

Artikel 3.5

  • 1 Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdelijk of niet-tijdelijk.

  • 2 Het verblijfsrecht is tijdelijk, indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking, verband houdend met:

    • a. gezinsvorming of gezinshereniging met, of verblijf ter adoptie of als pleegkind bij, een persoon met tijdelijk verblijfsrecht of een houder van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Wet;

    • b. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

    • c. familiebezoek;

    • d. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

    • e. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

    • f. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

    • g. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

    • h. verblijf als stagiaire of als practicant;

    • i. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

    • j. het volgen van studie;

    • k. de voorbereiding op studie;

    • l. verblijf als au pair;

    • m. verblijf in het kader van uitwisseling;

    • n. het ondergaan van medische behandeling;

    • o. de vervolging van mensenhandel;

    • p. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

    • q. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

    • r. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

  • 3 Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.

Artikel 3.6

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:

  • a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of

  • c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

Artikel 3.7

  • 1 Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

    • a. het deponeren van een waarborgsom ter dekking van de kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd;

    • b. de schriftelijke garantstelling door een solvabele derde voor de kosten die voor de Staat en andere openbare lichamen uit het verblijf van de houder van de verblijfsvergunning kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van diens reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, en

    • c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

  • 2 In plaats van een waarborgsom kan een passagebiljet worden gedeponeerd.

  • 3 In plaats van zekerheid, gesteld overeenkomstig het eerste lid, onder a of b, kan zakelijke zekerheid worden gesteld.

  • 4 Het voorschrift, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt niet aan de verblijfsvergunning verbonden dan op aanwijzing van Onze Minister.

Artikel 3.8

De waarborgsom, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a, wordt gedeponeerd bij de korpschef, dan wel bij een bij ministeriële regeling aangewezen instantie.

Artikel 3.9

  • 1 De waarborgsom, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a, wordt in ieder geval door Onze Minister aan de rechthebbende teruggegeven:

    • a. zodra de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, of het desbetreffende voorschrift, is ingetrokken, dan wel de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken;

    • b. zodra aan de vreemdeling de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, is verleend;

    • c. zodra de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;

    • d. bij overlijden van de vreemdeling, dan wel

    • e. uiterlijk vijf jaar nadat de waarborgsom is gestort.

  • 2 Indien een waarborgsom wordt teruggegeven wegens het intrekken of het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt de teruggave plaats met aftrek van de door de overheid gemaakte of te maken kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.

Artikel 3.10

  • 2 De rente wordt berekend vanaf het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de waarborgsom is gestort. Over het kalenderjaar waarin de waarborgsom is gedeponeerd, wordt geen rente vergoed. Bij de berekening van de termijn waarover rente wordt vergoed, wordt het kalenderjaar waarin de waarborgsom wordt terugbetaald als vol jaar meegeteld.

Artikel 3.11

De waarborgsom wordt teruggegeven en de rente wordt uitbetaald zo spoedig mogelijk nadat één van de in artikel 3.9, eerste lid, genoemde gronden zich voordoet.

Artikel 3.12

  • 2 Onze Minister kan bepalen dat de in het eerste lid genoemde termijn korter is dan vijf jaren, indien:

    • a. op andere wijze voldoende zekerheid is gesteld;

    • b. de vreemdeling Nederland definitief heeft verlaten;

    • c. aan de vreemdeling een verblijfsvergunning onder een andere beperking of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend; of

    • d. de vreemdeling de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

  • 3 Het model van de garantstelling wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.13

  • 2 In de overige gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.

Artikel 3.14

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:

  • a. de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan;

  • b. de vreemdeling van achttien jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners:

    • 1°. niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen, en

    • 2°. ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden; of

  • c. het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.

Artikel 3.15

  • 2 Indien de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid in Nederland wil verblijven, zelf als minderjarig kind houder is geweest van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, wordt de verblijfsvergunning eerst verleend, nadat deze hoofdpersoon drie jaren rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander.

Artikel 3.16

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.

Artikel 3.17

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien:

  • a. de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en

  • b. het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Artikel 3.18

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën.

Artikel 3.19

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel 3.20

  • 1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 zijn van toepassing.

  • 2 Indien de vreemdeling als gezinslid van een Nederlander of van een houder van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 28 en 33 van de Wet, in Nederland wil verblijven, kan de aanvraag slechts met toepassing van artikel 3.77, eerste lid, onder c, worden afgewezen, indien de vreemdeling:

    • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

    • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, of

    • c. bij herhaling wegens misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Artikel 3.21

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, dan wel de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Artikel 3.22

  • 1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon:

    • a. duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, en

    • b. een garantstelling heeft ondertekend, voorzover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven.

  • 2 De verblijfsvergunning wordt eveneens verleend, indien de hoofdpersoon:

    • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is; of

    • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

    • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar, dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan wel Nederlander is.

Artikel 3.23

  • 1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan de in Nederland geboren vreemdeling, die het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en die naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder, die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en die sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

  • 2 Indien de aanvraag is ontvangen voordat de vreemdeling de leeftijd van negen maanden heeft bereikt, wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend aan de buiten Nederland geboren vreemdeling, die naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouders, die sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, hebben en het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst.

  • 3 Indien de vader van de in het tweede lid bedoelde vreemdeling onbekend is, wordt de verblijfsvergunning verleend, indien de moeder sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft en het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

  • 4 De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling:

    • a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën;

    • b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

    • c. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

    • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

  • 5 Bij de toepassing van het vierde lid, onder d, zijn de artikelen 3.77 en 3.78 van toepassing.

Artikel 3.24

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien:

  • a. de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en

  • b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.

Artikel 3.25

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan de vreemdeling, die vijfenzestig jaar of ouder is, die in het land van herkomst alleenstaand is en die in Nederland wil verblijven bij zijn kinderen, indien:

    • a. vrijwel alle kinderen rechtmatig als bedoeld in artikel 8, onder b, c en d, van de Wet, of als Nederlander in Nederland verblijven, en

    • b. er in het land van herkomst geen kind van de vreemdeling woont dat naar het oordeel van Onze Minister geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien.

  • 2 In afwijking van artikel 3.74 zijn middelen van bestaan voldoende, indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde kinderen gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Algemene bijstandswet, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

Artikel 3.26

Artikel 3.27

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die door de aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, is opgenomen en door hen aldaar is verzorgd en opgevoed, tezamen met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd, indien:

    • a. de aspirant-adoptiefouders Nederlanders zijn of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en

    • b. de ouders van de vreemdeling, of indien deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben de autoriteiten van het land van verblijf voor de komst naar Nederland, hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling naar het land van verblijf vóór de komst van het gezin naar Nederland en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing indien de vreemdeling op het tijdstip van de inreis sinds meer dan een jaar bij de aspirant-adoptiefouders verblijft en door hen is verzorgd en opgevoed of indien het kind is geadopteerd in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de centrale autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden.

Artikel 3.28

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als pleegkind worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:

    • a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet; en

    • b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

  • 2 De aspirant-pleegouders dienen in staat te zijn de vreemdeling een goede opvoeding en verzorging te geven.

  • 3 Bij de aanvraag wordt een medische verklaring overgelegd en een garantverklaring ondertekend.

  • 4 De aanvraag wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven:

    • a. de leeftijd van zevenenvijftigeneenhalf jaar heeft bereikt;

    • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

    • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind beneden de leeftijd van vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan wel Nederlander is.

Artikel 3.29

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met familiebezoek worden verleend aan de vreemdeling:

    • a. die zes maanden of korter in Nederland wil verblijven bij een in Nederland verblijvend familielid dat rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, of Nederlander is, en

    • b. wiens terugkeer naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

  • 2 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling beschikbaar zijn.

  • 3 Indien het verblijf van de vreemdeling wordt bekostigd door een in Nederland gevestigd familielid of andere relatie, wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Algemene bijstandswet, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder. Het familielid ondertekent een garantstelling. Het model van de garantstelling wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.30

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:

    • a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;

    • b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en

    • c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.

  • 3 De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een wezenlijk Nederlands belang, indien de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen een ononderbroken arbeidsverleden heeft van ten minste zeven jaar:

    • a. aan boord van een Nederlands zeeschip;

    • b. op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

    • c. in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen, of

    • d. in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voorzover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid worden niet als onderbrekingen aangemerkt tussentijdse perioden van onvrijwillige werkloosheid, voorzover die in Nederland zijn doorgebracht en elk zes maanden of korter duurden, en die perioden in totaal niet langer dan twaalf maanden bedragen.

Artikel 3.31

  • 1 Met inachtneming van het tweede lid en de artikelen 3.33 en 3.99 tot en met 3.104, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten en waarvoor na toetsing aan proriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Wet arbeid vreemdelingen is afgegeven.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling:

    • a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën;

    • b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

    • c. met de arbeid in loondienst duurzaam en zelfstandig een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, verwerft;

    • d. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

    • e. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78.

  • 3 Indien de tewerkstellingsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur korter dan één jaar, zijn de middelen van bestaan in afwijking van artikel 3.75 duurzaam, indien de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning zelfstandig zal beschikken over voldoende middelen van bestaan uit die arbeid.

  • 4 In andere gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.

Artikel 3.32

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige of in loondienst, indien die arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden.

Artikel 3.33

  • 1 Onverminderd artikel 3.31 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar slechts worden verleend, indien de vreemdeling tevens schriftelijk verklaart ermee bekend te zijn dat:

    • a. slechts verblijf wordt toegestaan voor het verrichten van werkzaamheden als geestelijk voorganger of godsdienstleraar ten behoeve van de met name te noemen groepering;

    • b. het verblijf slechts kan worden toegestaan voor de duur van de werkzaamheden;

    • c. hij na beëindiging daarvan Nederland dient te verlaten, en

    • d. het hem niet is toegestaan om gedurende zijn verblijf in Nederland werkzaamheden van andere aard te verrichten.

  • 2 Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.34

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, aan de vreemdeling die:

    • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar;

    • b. tijdens het arbeidsverleden, voorzover opgebouwd aan boord van een Nederlands zeeschip, frequent Nederlandse havens heeft aangedaan, en

    • c. gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waarmee hij duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft.

  • 2 Het arbeidsverleden, bedoeld in het eerste lid, onder a, is niet onderbroken ingeval van:

    • a. tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden, of

    • b. tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, tezamen genomen, ten hoogste twaalf maanden.

Artikel 3.35

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend aan de vreemdeling:

    • a. met een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

    • b. die uit hoofde van zijn dienstbetrekking ingevolge een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen, en

    • c. die als uitvloeisel daarvan recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

  • 2 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking, verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland, indien het arbeidsverleden ten minste zeven jaar bedraagt. Het arbeidsverleden is niet onderbroken ingeval van:

    • a. tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden, en

    • b. tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, tezamen genomen, ten hoogste twaalf maanden.

  • 3 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, indien het arbeidsverleden korter is dan zeven jaar.

Artikel 3.36

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland worden verleend aan de vreemdeling met een arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, die in Nederland arbeid binnen de werkingssfeer van de Wet arbeid vreemdelingen wil verrichten.

Artikel 3.37

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het doorbrengen van verlof in Nederland aan de vreemdeling, die:

  • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen niet langer is dan achttien maanden;

  • b. tijdens dat arbeidsverleden zijn verlofperioden nagenoeg geheel in Nederland heeft doorgebracht, en

  • c. gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waarmee hij duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft.

Artikel 3.38

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan voor de duur van de uitkering krachtens de Ziektewet worden verleend onder een beperking verband houdend met het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat aan de vreemdeling die:

  • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft;

  • b. uit hoofde van zijn dienstbetrekking ingevolge een door Nederland gesloten sociaal-zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen, en

  • c. als uitvloeisel daarvan recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Artikel 3.39

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als stagiaire of als practicant worden verleend aan de vreemdeling die als stagiaire onderscheidenlijk als practicant arbeid in loondienst wil verrichten, indien ten behoeve van die arbeid een tewerkstellingvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen is afgegeven.

Artikel 3.40

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel aan:

    • a. de militair die in Nederland woonachtig is en die niet behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en evenmin verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier en niet geprivilegieerd is;

    • b. de vreemdeling die behoort tot het burgerpersoneel, die in Nederland woont en die in dienst is van een krijgsmacht of van een internationaal militair hoofdkwartier, of

    • c. de vreemdeling die gezinslid of familielid is van de vreemdeling, bedoeld onder a of b.

  • 2 Onder gezinslid of familielid wordt verstaan:

    • a. de echtgenoot of echtgenote;

    • b. het kind beneden de leeftijd van 21 jaar, en

    • c. de bloedverwant of aanverwant van de vreemdeling of zijn echtgenoot, in opgaande en neerdalende lijn, voorzover die te zijnen laste komt.

Artikel 3.41

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het volgen van studie worden verleend aan de vreemdeling:

    • a. die voltijds hoger, voortgezet of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling;

    • b. die met een door de bevoegde autoriteiten van de onder a bedoelde onderwijsinstelling afgegeven schriftelijke verklaring aantoont dat hij als student is of zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs, en

    • c. wiens vertrek uit Nederland na voltooiing of tussentijdse beëindiging van de studie naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

  • 2 Indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor het volgen van voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs, kan de verblijfsvergunning slechts worden verleend, indien het een dagopleiding betreft waarvoor Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van het land van herkomst.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder b, kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die in Nederland wil verblijven ter voorbereiding op hoger onderwijs in Nederland, indien uit een door de bevoegde autoriteiten afgegeven schriftelijke verklaring blijkt dat de vreemdeling als student zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs.

Artikel 3.42

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3.41 wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan:

    • a. indien de vreemdeling of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74 onder b, of

    • b. indien een in Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf van de vreemdeling bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, aangevuld met het in onderdeel a bedoelde bedrag; de in Nederland gevestigde persoon ondertekent een garantstelling.

  • 2 Indien de studie en het verblijf middels periodieke betalingen worden bekostigd, zijn middelen van bestaan in afwijking van artikel 3.75 slechts duurzaam, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.

  • 3 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als de voorgenomen studie in Nederland zal duren, beschikbaar zijn.

  • 4 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan eveneens duurzaam, indien op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland een bedrag beschikbaar is, gelijk aan het maandelijkse normbedrag, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met twaalf of zoveel minder als het aantal maanden dat de voorgenomen studie in Nederland zal duren.

Artikel 3.43

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend aan de vreemdeling:

    • a. die achttien jaar of ouder, maar jonger dan zesentwintig jaar is;

    • b. die ongehuwd is en niet de zorg heeft voor kinderen;

    • c. die niet eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, heeft gehad;

    • d. die als au pair verblijft in een gastgezin, bestaande uit twee of meer personen, voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht;

    • e. die als tegenprestatie voor het verblijf in het gastgezin niet meer dan dertig uur per week lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht, en

    • f. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

  • 2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien het gastgezin duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan en een garantverklaring heeft ondertekend. Middelen van bestaan zijn voldoende, indien het gastgezin beschikt over een inkomen gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Algemene bijstandswet, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van eenentwintig jaar en ouder. In afwijking van artikel 3.75, zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor ten minste één jaar beschikbaar zijn.

  • 3 Bij de aanvraag wordt door de vreemdeling en het gastgezin een schriftelijke verklaring ondertekend, waarin zij onder meer verklaren dat de vreemdeling als au pair tijdelijk in het gastgezin verblijft.

  • 4 Het model van de verklaringen wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.44

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling aan de vreemdeling:

    • a. die vijftien jaar of ouder, maar jonger dan zesentwintig jaar is;

    • b. die ongehuwd is en niet de zorg heeft voor kinderen;

    • c. die op grond van een door Onze Minister goedgekeurd uitwisselingsprogramma tijdelijk in Nederland wil verblijven in een gastgezin, bestaande uit twee of meer personen voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht;

    • d. die niet eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, heeft gehad, en

    • e. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

  • 2 Bij de aanvraag wordt door de uitwisselingsorganisatie een garantverklaring ondertekend. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.45

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met uitwisseling aan de vreemdeling van achttien jaar of ouder met de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit:

    • a. die voldoet aan de nader door Onze Minister te stellen vereisten ten aanzien van leeftijd en burgerlijke staat;

    • b. die niet de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, en

    • c. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

  • 2 Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder b. In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor een periode van zes weken beschikbaar zijn.

Artikel 3.46

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.

  • 2 Bij de aanvraag ondertekent de vreemdeling een medische verklaring, ertoe strekkende dat hij toestemming verleent voor medisch onderzoek, voor zover dat onderzoek noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3.47

  • 1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.46, kan worden verleend aan de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na zijn inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.

  • 2 Bij de aanvraag ondertekent de vreemdeling een medische verklaring, ertoe strekkende dat hij toestemming verleent voor medisch onderzoek, voor zover dat onderzoek noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3.48

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend aan de vreemdeling die:

    • a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan, of

    • b. getuige-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.

Artikel 3.49

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend methet afwachten van een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap aan de in Nederland verblijvende vreemdeling die bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap, indien dat verzoek naar het oordeel van Onze Minister niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot.

Artikel 3.50

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf verleend aan de vreemdeling die:

    • a. als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, verblijf ter adoptie of verblijf als pleegkind, bij een Nederlander of een vreemdeling met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5, en

    • b. langer dan een jaar houder is geweest van de in onderdeel a bedoelde verblijfsvergunning, dan wel in Nederland is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet.

  • 3 De verblijfsvergunning wordt verleend, tenzij:

    • a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid;

    • b. de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt;

    • c. de aanvraag met toepassing van de artikelen 3.86 of 3.87 kan worden afgewezen, of

    • d. de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

  • 4 Indien een van de ouders in Nederland is gevestigd en de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt de verblijfsvergunning aan de minderjarige vreemdeling verleend, tenzij de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid, of de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

Artikel 3.51

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

    • a. gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht;

    • b. het ondergaan van medische behandeling, voorzover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;

    • c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

    • d. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

  • 2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

  • 3 De verblijfsvergunning kan eveneens worden verleend, indien de relatie tussen de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, of verblijf ter adoptie of als pleegkind is verleend en de persoon met het niet-tijdelijke verblijfsrecht door het overlijden van die persoon is verbroken.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, en het derde lid, wordt onder persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet.

Artikel 3.52

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wetheeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Artikel 3.53

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend aan de oud-Nederlander die in Nederland is geboren en getogen.

  • 2 De verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, kan eveneens worden verleend:

    • a. aan de meerderjarige oud-Nederlander die buiten Nederland is geboren, indien deze in een ander land woont dan dat waarvan hij onderdaan is en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere banden heeft met Nederland, of

    • b. aan andere oud-Nederlanders.

Artikel 3.54

  • 2 Het eerste lid, onder b, is alleen van toepassing voorzover Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor de vreemdeling.

Artikel 3.55

Artikel 3.56

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling:

    • a. wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Wet;

    • b. die zich naar het oordeel van Onze Minister niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en

    • c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.

Paragraaf 2. Geldigheidsduur

Artikel 3.57

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

Artikel 3.58

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige of verblijf ter adoptie of als pleegkind, voor de duur van het verblijfsrecht op grond van artikel 8, onder a, c, e, of l, van de Wet, van de ouder, adoptiefouder of pleegouder, dan wel, indien deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet of als Nederlander voor vijf jaren.

Artikel 3.59

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend.

Artikel 3.60

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van Onze Minister blijvend aan Nederland is gebonden.

Artikel 3.61

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren.

Artikel 3.62

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend voor vijf jaren.

Artikel 3.63

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel worden verleend voor drie jaren, maar niet langer dan de duur van de tewerkstelling van de vreemdeling of het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf als gezinslid is toegestaan.

Artikel 3.64

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend voor de duur van vijf jaren.

Artikel 3.65

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.66

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.67

  • 1 In afwijking van artikel 3.57, kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:

  • 2 In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.

Artikel 3.68

In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

Artikel 3.69

In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, verblijf als au pair of verblijf in het kader van uitwisseling ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur ervan na één jaar niet verlengd.

Artikel 3.70

In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met familiebezoek, verleend voor ten hoogste zes maanden en wordt de geldigheidsduur ervan na zes maanden niet verlengd.

Paragraaf 3. De afwijzing van de aanvraag

Artikel 3.71

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

  • 2 Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:

    • a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;

    • b. die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, op grond van het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag;

    • c. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die

    • d. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21 van de Wet;

    • e. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

    • f. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

    • g. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, of

    • h. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van Onze Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op de vreemdeling die als geestelijk voorganger of godsdienstleraar wil verblijven.

  • 4 Onze Minister kan het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3.72

Een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel 3.73

  • 1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:

    • a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

    • b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

    • c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of

    • d. eigen vermogen, voorzover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 3.74

De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is, of

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen.

Artikel 3.75

  • 1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

  • 2 Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, zijn middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige.

Artikel 3.76

Indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur is aangegaan, legt de vreemdeling bij zijn aanvraag daartoe strekkende bewijsmiddelen over.

Artikel 3.77

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien:

    • a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

    • b. de vreemdeling de echtgenoot of echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, onder e en f, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, of

    • c. de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij terzake van misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde inbreuk op de openbare orde, voorzover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste en tweede lid komt aan gratieverlening geen betekenis toe.

  • 4 Bij de indiening van de aanvraag ondertekent de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 5 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, volstaat een verdenking, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag.

Artikel 3.78

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.77, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Artikel 3.79

  • 1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

Paragraaf 4. Verlenging

Artikel 3.80

  • 1 De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.

  • 2 De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.

Artikel 3.81

Een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.

Artikel 3.82

  • 2 Het eerste is niet van toepassing, indien de vreemdeling:

    • a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

    • b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of

    • c. in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Artikel 3.83

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel 3.84

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen om reden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien er sedert de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning een periode van twaalf jaren is verstreken.

Artikel 3.85

  • 2 De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft:

    • a. de leeftijd van zevenenvijftigeneenhalf jaar heeft bereikt;

    • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

    • c. als ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan wel Nederlander is.

Artikel 3.86

  • 1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet wegens gevaar voor de openbare orde, indien:

    • a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

    • b. de vreemdeling de echtgenoot of de echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, onder e of f, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, of

    • c. de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm.

  • 2 De in het eerste lid, onder c, bedoelde norm bedraagt bij een verblijfsduur van:

    ten minste een dag maar minder dan 3 jaar:

    meer dan 9 maanden;

    ten minste 3 jaar maar minder dan 4 jaar:

    meer dan 18 maanden;

    ten minste 4 jaar maar minder dan 5 jaar:

    meer dan 21 maanden;

    ten minste 5 jaar maar minder dan 6 jaar:

    meer dan 24 maanden;

    ten minste 6 jaar maar minder dan 7 jaar:

    meer dan 30 maanden;

    ten minste 7 jaar maar minder dan 8 jaar:

    meer dan 36 maanden;

    ten minste 8 jaar maar minder dan 9 jaar:

    meer dan 45 maanden;

    ten minste 9 jaar maar minder dan 10 jaar:

    meer dan 54 maanden;

    ten minste 10 jaar maar minder dan 15 jaar:

    meer dan 60 maanden;

    ten minste 15 jaar maar minder dan 20 jaar:

    meer dan 96 maanden.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde of bestrafte inbreuk op de openbare orde, voorzover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd en waarbij de strafmaat vergelijkbaar is met de strafmaat die in Nederland zou zijn opgelegd wanneer het feit in Nederland zou zijn gepleegd.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.

  • 5 Bij de berekening van de in het tweede lid bedoelde norm wordt betrokken:

    • a. ingeval van een verblijfsduur vijf jaren of minder, de totale duur van alle onvoorwaardelijk opgelegde gedeelten van de straffen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c, en

    • b. ingeval van een veroordeling tot een taakstraf: de duur van de vervangende hechtenis die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

  • 6 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag niet afgewezen, indien de vreemdeling minderjarig is en één van zijn ouders met de Nederlandse nationaliteit in Nederland is gevestigd.

  • 7 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag niet afgewezen:

    • a. bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen;

    • b. bij een verblijfsduur van vijftien jaren, tenzij er sprake is van handel in verdovende middelen, of

    • c. bij een verblijfsduur van twintig jaren.

  • 8 Indien de vreemdeling in Nederland is geboren of voor zijn tiende jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Wet, heeft gekregen, wordt de aanvraag in afwijking van het eerste lid niet afgewezen:

    • a. bij een verblijfsduur van tien jaar, tenzij er sprake is van handel in verdovende middelen, of

    • b. bij een verblijfsduur van vijftien jaar.

  • 9 Bij de indiening van de aanvraag ondertekent de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 3.87

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.86, kan de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts op grond van artikel artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Artikel 3.88

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen, indien de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof en op dat beklag nog niet is beslist.

Artikel 3.89

  • 1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen op de grond dat de vreemdeling voor een periode van korter dan één jaar beschikt over arbeid in loondienst waarmee voldoende zelfstandige middelen van bestaan worden verworven. In dat geval wordt de geldigheidsduur verlengd met een periode gelijk aan de periode waarin de vreemdeling beschikt over de arbeid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt evenmin afgewezen op de grond dat niet wordt voldaan aan de beperking of de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, indien de vreemdeling:

    • a. volledig arbeidsongeschikt is en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, of

    • b. arbeid verricht ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening en aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Paragraaf 5. Intrekking

Artikel 3.90

  • 1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, die is verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, wordt niet ingetrokken op de enkele grond dat de samenwoning tijdelijk is verbroken, indien de vreemdeling de persoon bij wie verblijf is toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien er sedert de verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.

Artikel 3.91

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt niet ingetrokken op de enkele grond dat de vreemdeling werkloos is, tenzij:

  • a. de verblijfsvergunning is verleend voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 3.5;

  • b. de werkloosheid is ingetreden na beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of uitzendwerk;

  • c. de vreemdeling van de werkloosheid een verwijt kan worden gemaakt, of

  • d. de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning, die op grond van artikel 8, tweede lid, onder 3°, van de Wet arbeid vreemdelingen in samenhang met paragraaf 23 van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, is verleend zonder toetsing aan prioriteitgenietend aanbod voor de desbetreffende functie op de arbeidsmarkt.

Afdeling 3. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Paragraaf 1. Verlening

Artikel 3.92

Artikel 3.93

  • 1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

    • a. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;

    • b. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post, of

    • c. als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling, bedoeld onder a of b. 2. In afwijking van artikel 3.94, zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Paragraaf 2. Afwijzen van de aanvraag

Artikel 3.94

Artikel 3.95

Artikel 3.96

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet afgewezen op de in artikel 21, eerste lid, onder e, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Paragraaf 3. Intrekking

Artikel 3.97

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet ingetrokken op de in artikel 22, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Artikel 3.98

Afdeling 4. Procedurele bepalingen

Artikel 3.99

  • 1 De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, wordt gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

  • 2 De door een vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan mede betrekking hebben op diens inwonende kinderen jonger dan twaalf jaar.

Artikel 3.100

Indien de vreemdeling, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, dient hij een nieuwe aanvraag in.

Artikel 3.101

  • 1 De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, wordt ingediend bij de korpschef van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag:

    • a. door een niet-geprivilegieerd militair of lid van het niet-geprivilegieerd burgerpersoneel ingediend bij de korpschef van de politieregio waarbinnen het NAVO-hoofdkwartier is gevestigd, of

    • b. door een voormalig geprivilegieerde vreemdeling als bedoeld in artikel 3.93 en diens afhankelijke gezinsleden ingediend bij de korpschef van de regiopolitie Haaglanden.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Wet, tevens worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Australië, Nieuw Zeeland of Canada, indien de vreemdeling de Australische, Nieuw Zeelandse of Canadese nationaliteit bezit en in Nederland wil verblijven in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en die landen.

Artikel 3.102

  • 1 De vreemdeling legt bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voorzover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.

  • 2 Bij de niet in persoon ingediende aanvraag legt de vreemdeling afschriften over van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en overlegt hij op verzoek van de korpschef de originelen.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, legt de vreemdeling die niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voorzover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval overlegt hij tevens aanvullende gegevens of bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Artikel 3.103

De aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit deWet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.

Artikel 3.104

  • 2 Indien de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, in aanmerking komt voor meer dan één verblijfsdocument wordt één document uitgereikt en worden de overige beschikkingen bekendgemaakt door het stellen van een aantekening op dat document.

  • 3 De beschikking ten aanzien van een zich in het buitenland bevindende vreemdeling, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt bekendgemaakt na zijn aankomst in Nederland. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing.

  • 4 De beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt bekendgemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Afdeling 5. De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Artikel 3.105

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt verleend voor drie jaar, tenzij bij dit besluit gevallen zijn aangewezen waarin de verblijfsvergunning wordt verleend voor minder dan drie achtereenvolgende jaren.

Artikel 3.106

De indicatoren die in ieder geval zullen worden betrokken in de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, van de Wet zijn:

  • a. de aard van het geweld in het land van herkomst, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding van het geweld;

  • b. de activiteiten van internationale organisaties ten aanzien van het land van herkomst indien en voorzover deze een graadmeter vormen voor de positie van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in het land van herkomst, en

  • c. het beleid in andere landen van de Europese Unie.

Artikel 3.107

  • 1 Indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet in de weg staat, wordt aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Wet.

Paragraaf 2. Procedurele bepalingen

Artikel 3.108

  • 1 Het model van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.