Regeling studiefinanciering 2000

Toekomstige wijziging(en) voorzien met ingang van: 01-01-2026. Zie het wijzigingenoverzicht.
Geraadpleegd op 25-12-2025.
Geldend van 01-09-2025 t/m heden.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Drager: drager als bedoeld in artikel 4.1;

  • Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • Persoonlijk online account: persoonlijk account in de webomgeving van RSR, waarin een student met reisrecht zijn reisproduct kan koppelen aan een drager;

  • wet: Wet studiefinanciering 2000.

Hoofdstuk 2. Regeling omtrent aanvraag

Artikel 2.1. Formulieren

Gegevens die nodig zijn voor de toekenning van studiefinanciering, worden door de student, diens partner of diens ouders, verstrekt door invulling en inlevering of elektronische verzending van daartoe bestemde door de Minister te verstrekken formulieren.

Artikel 2.3. Aanvraagprocedure

  • 1 In de aanvraag om toekenning van studiefinanciering worden de basisbeurs, de aanvullende beurs, de basislening, de aanvullende lening, het collegegeldkrediet of het levenlanglerenkrediet aangevraagd.

  • 2 De aanvrager doet bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid opgave van zijn burgerservicenummer.

Artikel 2.4. Volledige opleiding buiten Nederland: aanvraag reisrecht

De student, bedoeld in artikel 3.24, tweede lid, van de wet, die als reisvoorziening een reisrecht wenst te ontvangen, dient daartoe een aanvraag in bij de Minister uiterlijk 8 weken voor de datum waarop het reisrecht moet ingaan.

Artikel 2.5. Deel opleiding buiten Nederland: aanvraag voorziening in geld

  • 1 De student, bedoeld in artikel 4.6, die een reisvoorziening in geld wenst te ontvangen, dient daartoe een aanvraag in bij de Minister.

  • 2 Op het aanvraagformulier wordt door de onderwijsinstelling waar de student blijft ingeschreven, verklaard:

    • a. in welke maanden de student een of meer onderdelen van de opleiding in het buitenland volgt,

    • b. dat deze onderdelen meetellen voor het Nederlands diploma, en

    • c. dat de student gedurende deze periode ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

  • 3 Met ingang van de eerste dag van de periode, waarover de aanvraag is toegekend, heeft de student geen reisrecht meer.

Artikel 2.6. Aanvraagprocedure gebruik overgangsregeling terugbetalingsregels mbo

De aanvrager die gebruik wil maken van de overgangsregeling, bedoeld in artikel 12.32, tweede lid, van de wet, kan dit kenbaar maken door invulling en inlevering of elektronische verzending van een daartoe bestemd door de Minister te verstrekken formulier.

Artikel 2.7. Aanvraagprocedure van een tegemoetkoming voor cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs

  • 1 Gegevens die nodig zijn voor de eenmalige toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 12.30 van de wet, worden door de aanvrager verstrekt door invulling en inlevering of elektronische verzending van een daartoe bestemd door de Minister te verstrekken formulier.

  • 2 De aanvrager voegt bij het aanvraagformulier een bewijs van inschrijving betreffende de studiejaren waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd en een afschrift van het diploma waaruit blijkt dat binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of, indien de aanvrager geen studiefinanciering heeft aangevraagd, binnen tien jaar nadat hij zich voor het eerst heeft ingeschreven voor het hoger onderwijs, met goed gevolg een opleiding als bedoeld in artikel 5.7 is afgerond.

  • 3 De aanvrager doet bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid opgave van zijn burgerservicenummer

    en het bankrekeningnummer waarop de tegemoetkoming kan worden uitbetaald.

Artikel 2.8. Aanvraagprocedure van een tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs

  • 1 Gegevens die nodig zijn voor de eenmalige toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 12.15 van de wet, worden door de aanvrager verstrekt door invulling en inlevering of elektronische verzending van een daartoe bestemd door de Minister te verstrekken formulier.

  • 2 De aanvrager voegt bij het aanvraagformulier een bewijs van inschrijving betreffende de studiejaren waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd en een afschrift van het diploma waaruit blijkt dat binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding is afgerond.

Hoofdstuk 2a. Toekenning en betaling levenlanglerenkrediet

Artikel 2a.1. Aanvraag, toekenning en betaling levenlanglerenkrediet

  • 1 Een aanvraag van het levenlanglerenkrediet heeft betrekking op één studiejaar.

  • 2 Toekenning van het levenlanglerenkrediet vindt plaats per studiejaar.

  • 3 Betaling van het levenlanglerenkrediet vindt plaats overeenkomstig de wijze van betaling van de reguliere studiefinanciering.

Artikel 2a.2. Levenlanglerenkrediet voor experiment vraagfinanciering

[Vervallen per 01-09-2025]

Artikel 2a.3. Hoogte en berekening van het levenlanglerenkrediet voor ho-studenten aan een onderwijseenheid

  • 2 Bij de berekening van de hoogte van het levenlanglerenkrediet dat een ho-student per maand toegekend krijgt, is het aantal studiepunten van de onderwijseenheid waarvoor de ho-student het levenlanglerenkrediet aanvraagt bepalend.

  • 3 Het aantal studiepunten behorende bij de onderwijseenheid waarvoor de ho-student het levenlanglerenkrediet aanvraagt, wordt gedeeld door vijf. Het getal dat daaruit komt wordt naar boven afgerond op een geheel getal en vormt het aantal maanden waarover het levenlanglerenkrediet voor de desbetreffende onderwijseenheid wordt uitbetaald.

  • 4 De hoogte van het bedrag dat per maand wordt uitbetaald aan een ho-student wordt berekend door het aangevraagde bedrag aan levenlanglerenkrediet voor een onderwijseenheid te delen door het aantal maanden als berekend in het derde lid.

Artikel 2a.4. Berekening van het collegegeldkrediet of levenlanglerenkrediet voor een student educatieve module of premaster

Voor een ho-student die op grond van artikel 3.16f van de wet per maand een bedrag aan collegegeldkrediet of levenlanglerenkrediet ontvangt dat gelijkstaat aan de vergoeding die hij naar rato per 5 studiepunten betaalt voor het gebruikmaken van een educatieve module of premaster,

wordt het aantal maanden waarover het collegegeldkrediet of levenlanglerenkrediet wordt uitbetaald, berekend door het aantal studiepunten van de educatieve module of premaster te delen door vijf. Het getal dat daaruit komt, wordt naar boven afgerond op een geheel getal en vormt het aantal maanden waarover het collegegeldkrediet of levenlanglerenkrediet wordt uitbetaald.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing opleidingen in het buitenland

Artikel 3.1. Lening na Bachelor of Master-opleiding voor hoger onderwijs in EER-landen

[Vervallen per 01-09-2007]

Artikel 3.2. Studiefinanciering volledige opleiding in het buitenland: geharmoniseerde opleidingen

[Vervallen per 01-09-2007]

Artikel 3.3. Studiefinanciering volledige opleiding in het buitenland: beroepsonderwijs

  • 1 Voor studiefinanciering kan een mbo-student als bedoeld in artikel 2.13a van de wet in aanmerking komen die onderwijs volgt aan een opleiding die voldoet aan de volgende criteria:

    • a. de opleiding wordt verzorgd aan een instelling in het Gewest Brussel voorzover het betreft Nederlandstalige opleidingen, in Vlaanderen, de Bondsrepubliek Duitsland, Zweden, Frankrijk, Spanje of het Verenigd Koninkrijk en

    • b. de opleiding wordt voltijds verzorgd op een wijze die vergelijkbaar is met de beroepsopleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder a, van de WEB.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a kan een mbo-student voor studiefinanciering in aanmerking komen die onderwijs volgt aan een instelling in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte aan een opleiding die niet vergelijkbaar is met enige beroepsopleiding in de landelijke kwalificatiestructuur als bedoeld in artikel 7.2.4 van de WEB.

Artikel 3.4. Beroepsonderwijs in het buitenland: opleiding niveau 1 of 2 dan wel niveau 3 of 4

[Vervallen per 01-09-2007]

Hoofdstuk 4. Reisvoorziening

Artikel 4.1. Dragers reisproduct

  • 1 Het reisproduct kan aan een van de volgende dragers worden gekoppeld:

    • a. persoonlijke OV-chipkaart;

    • b. token op een mobiele telefoon; of

    • c. token op een fysieke kaart.

  • 2 RSR geeft aan aan welke dragers de student het reisproduct kan koppelen.

Artikel 4.2. Verkrijging reisrecht

  • 1 Om met het reisrecht te kunnen reizen moet het reisproduct door de student in zijn persoonlijke online account worden gekoppeld aan een van de dragers als bedoeld in artikel 4.1.

  • 2 Indien de student reist met een drager als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, moet de student om met het reisrecht te kunnen reizen, in aanvulling op het eerste lid, het reisproduct bij een daartoe bestemde automaat van de vervoerbedrijven op de drager laden na de koppeling in het persoonlijke online account.

Artikel 4.3. Tijdelijk reisproduct

  • 1 Op aanvraag bij RSR kan de student tijdelijk met het reisrecht reizen. In dat geval wordt het studentenreisproduct gekoppeld aan een andere aan de student toebehorende drager die is geverifieerd door de RSR.

  • 2 In afwijking van artikel 4.1 kan het tijdelijke reisproduct worden gekoppeld aan een anonieme OV-chipkaart. Indien een student het tijdelijk reisproduct koppelt aan een persoonlijke of anonieme OV-chipkaart, moet de student om met het reisrecht te kunnen reizen, in aanvulling op artikel 4.2, eerste lid, het reisproduct bij een daartoe bestemde automaat van de vervoerbedrijven op de drager laden na de koppeling in het persoonlijke online account.

Artikel 4.4. Beëindiging reisrecht

Het reisrecht wordt beëindigd door het reisproduct dat aan een drager is gekoppeld, stop te zetten op de wijze, bedoeld in artikel 4.5.

Artikel 4.5. Stopzetten

  • 2 Het reisproduct dat is gekoppeld aan de drager, bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b of c, kan door de Minister of student worden stopgezet door RSR te verzoeken de koppeling tussen het reisproduct en de drager te verbreken.

  • 3 Het reisproduct dat is geladen op de drager, bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, wordt door de student stopgezet bij een daartoe bestemde automaat van de vervoerbedrijven.

  • 4 De Minister kan, indien de met een reisproduct geladen drager technische gebreken heeft of indien de automaten van de vervoerbedrijven of het persoonlijke online account bij RSR niet functioneren, beslissen dat het reisproduct stopgezet kan worden door gebruik te maken van een aangetekende brief.

Artikel 4.6. Keuze in soorten reisrecht

  • 1 Een reisrecht wordt verstrekt in de vorm van:

    • a. een weekreisrecht als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de overeenkomst tussen de vervoerbedrijven en de Staat in verband met de uitvoering van het reisrecht; of

    • b. een weekendreisrecht als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van de overeenkomst tussen de vervoerbedrijven en de Staat in verband met de uitvoering van het reisrecht.

  • 2 Indien een student als gevolg van de keuzemogelijkheid voor een soort reisrecht als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, van de wet, een weekendreisrecht kiest, geeft hij dit via www.duo.nl aan de Minister door alvorens hij zijn reisproduct aan zijn drager koppelt zoals beschreven in artikel 4.2.

Artikel 4.7. Wisselen van soort reisrecht

  • 1 Een student die recht heeft op een reisvoorziening kan tweemaal per kalenderjaar wisselen van keuze voor een soort reisrecht, met dien verstande dat het nieuwe soort reisrecht niet kan aanvangen:

    • a. in de maanden mei tot en met augustus, en

    • b. binnen twee maanden na een eerdere wisseling van keuze voor een soort reisrecht.

  • 2 Op de aanvraag om te wisselen wordt besloten uiterlijk op de tiende werkdag nadat de aanvraag bij de Minister is ontvangen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt op de aanvraag om te wisselen met ingang van een periode die gelegen is na het ingaan van een eerder toegekend reisrecht besloten uiterlijk op de tiende werkdag nadat het eerder toegekende reisrecht is ingegaan.

  • 4 Indien bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in het tweede of derde lid, een nieuw soort reisrecht wordt toegekend, kan het bijbehorende reisproduct na die toekenning na vijf werkdagen aan een drager worden gekoppeld op een in artikel 4.2 bedoelde wijze.

  • 5 Het nieuwe reisproduct kan tot en met zes weken na de in het vierde lid bedoelde aanvraag aan een drager worden gekoppeld.

Artikel 4.8. Reisproduct strikt persoonlijk

De student die beschikking heeft over een reisproduct heeft uitsluitend voor zichzelf recht op kosteloos vervoer of korting op de vervoerprijs bij de vervoerbedrijven.

Artikel 4.9. Voorziening in geld

  • 1 Een student die een opleiding in Nederland volgt en gedurende die opleiding een onderdeel daarvan buiten Nederland gaat volgen, kan over de periode in het buitenland op aanvraag in plaats van een reisrecht in aanmerking komen voor een voorziening in geld.

  • 2 De student komt in aanmerking voor een voorziening in geld, als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. het onderdeel dat buiten Nederland wordt gevolgd, meetelt voor het Nederlandse diploma, en

    • b. de student ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

  • 4 Toekenning van de reisvoorziening in geld vindt plaats per kalendermaand voor de periode waarin de student voor de betreffende opleiding in het buitenland studeert. Na deze periode wordt dezelfde soort reisrecht toegekend zonder dat dat opnieuw behoeft te worden aangevraagd. Indien de student eerder dan aangegeven terugkeert in Nederland, kan opnieuw een reisrecht worden aangevraagd. Na toekenning daarvan kan het reisproduct na vijf werkdagen aan een drager worden gekoppeld op een in artikel 4,2 bedoelde wijze.

Hoofdstuk 4a. Verwerking en beveiliging gegevens over uitreizigers

Artikel 4a.1. Wijze van en waarborgen voor verwerking van een melding van de diensten over een uitreiziger

  • 1 Indien de Minister heeft besloten dat een student een uitreiziger is als bedoeld in artikel 2.17a, tweede lid, van de wet, krijgt de betreffende persoon in het studiefinancieringssysteem een markering.

  • 2 Bij een aanvraag of wijziging in de studiefinanciering van een uitreiziger, controleert de Minister aan de hand van de gegevens uit de melding, bedoeld in artikel 2.17a, tweede lid, van de wet, of de markering, bedoeld in het eerste lid, van toepassing is.

  • 4 De Minister bewaart gegevens met betrekking tot de melding, bedoeld in artikel 2.17a, tweede lid, van de wet, en de markering, bedoeld in het eerste lid, niet langer dan noodzakelijk voor de toepassing van artikel 2.17a van de wet.

Artikel 4a.2. Gegevensuitwisseling met Nederlandse Arbeidsinspectie

  • 2 In het verzoek, bedoeld in het eerste lid, duidt de Nederlandse Arbeidsinspectie de persoon waarop het verzoek betrekking heeft aan met het burgerservicenummer.

  • 3 De Minister verstrekt de benodigde gegevens via een beveiligde verbinding.

  • 4 De Minister bewaart het informatieverzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie niet.

Artikel 4a.3. Technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van beveiliging tegen verlies of onrechtmatige verwerking en hoe daarop wordt toegezien

  • 1 De gegevensuitwisseling, benodigd voor de toepassing van artikel 2.17a van de wet, vindt plaats via een beveiligde verbinding tussen de Minister en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Tot deze verbinding hebben uitsluitend die medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs toegang die het juiste veiligheidsonderzoek hebben ondergaan.

  • 2 De functionaris voor gegevensbescherming van de Dienst Uitvoering Onderwijs ziet toe op naleving van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Terugbetaling studieschuld

Artikel 5.1. Wijze van terugbetaling

De betaling van de maandelijkse termijnen voor de rente en aflossing van de lening, bedoeld in artikel 6.9 van de wet, geschiedt door middel van een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een bankrekening van de debiteur.

Artikel 5.2. Aflosvrije periode

  • 2 Een aflosvrije periode beslaat minimaal één kalendermaand.

  • 3 De debiteur dient een aanvraag als bedoeld in het eerste lid in uiterlijk 1 maand voor de datum waarop de aflosvrije periode in moet gaan.

  • 4 Voor elke aflosvrije periode wordt een nieuwe aanvraag ingediend bij de Minister.

Artikel 5.3. Schorsing reguliere studieschuld bij aangaan levenlanglerenkredietschuld

De terugbetalingsperiode van de lening hoger onderwijs en de lening beroepsonderwijs wordt op aanvraag geschorst indien de debiteur opnieuw studerende is en levenlanglerenkrediet geniet.

Artikel 5.4. Schorsing levenlanglerenkredietschuld bij aangaan reguliere studieschuld of levenlanglerenkredietschuld

  • 1 De terugbetalingsperiode van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet wordt van rechtswege geschorst indien:

    • a. de debiteur opnieuw studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid van de wet, geniet, of

    • b. de debiteur opnieuw levenlanglerenkrediet aangaat en geen lening beroepsonderwijs of lening hoger onderwijs heeft.

  • 2 De terugbetalingsperiode van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet wordt op aanvraag geschorst indien:

    • a. de debiteur opnieuw studerende is en onderwijs volgt als bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.4 van de wet, met uitzondering van het onderwijs, bedoeld in artikel 2.12 van de wet, en geen studiefinanciering geniet; of

    • b. de debiteur opnieuw levenlanglerenkrediet aangaat en een lening beroepsonderwijs of lening hoger onderwijs heeft.

Hoofdstuk 6. Herziening

Artikel 6.1. Verrekening en terugbetaling

[Toekomstige wijziging(en) voorzien met ingang van: 01-01-2026. Zie het wijzigingenoverzicht.]

  • 1 Indien uit een beschikking tot herziening als bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, van de wet blijkt dat te veel studiefinanciering is uitbetaald, wordt dit op de voet van het tweede en derde lid verrekend met nog te verrichten betalingen op grond van de wet.

  • 2 Eerst wordt zoveel mogelijk verrekend met de nabetalingen die vanaf het tijdstip van afgifte van de in het eerste lid bedoelde beschikking aan de student zouden moeten worden gedaan.

  • 3 Vervolgens wordt zolang het te veel uitbetaalde bedrag nog niet volledig is verrekend met de in het tweede lid bedoelde nabetalingen, verrekend met de maandbetalingen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000. Wanneer die maandbetalingen met ingang van 1 januari 2025 hoger zijn dan € 208,65, geschiedt de verrekening met dat bedrag.

  • 4 Onder nabetalingen, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan de betaling van bedragen die op grond van enige herzieningsbeschikking over reeds op het tijdstip van afgifte van die beschikking verstreken maanden zonder de verrekening, bedoeld in het tweede lid, aan de student betaalbaar zouden worden gesteld.

  • 5 Indien er niet langer betalingen op grond van de wet zijn, wordt de debiteur verzocht om het bedrag aan studiefinanciering dat te veel is uitbetaald voor zover dat bedrag nog niet is verrekend, binnen 30 dagen geheel terug te betalen.

  • 6 Indien het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, binnen 30 dagen niet geheel is terugbetaald, wordt het openstaande bedrag van rechtswege omgezet in een lening als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op de eerste dag van de maand na de laatst mogelijke verrekening, bedoeld in het eerste lid. Deze lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van die omzetting. Artikel 6.4, derde lid, van de wet is bij de berekening van de rente van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6b. Cohortgarantie studievoorschot hoger onderwijs

Artikel 6b.1. Aanspraken op grond van voormalig artikel 5.6 WSF 2000

Voor de toepassing van artikel 12.14, eerste lid, van de wet wordt ten aanzien van de student, bedoeld in artikel 5.6, vijfde tot en met achtste en tiende lid, van de wet, zoals dat luidde op 31 augustus 2015, onder ‘nominale duur van die opleiding’ verstaan de nominale duur die voor de betreffende student van toepassing is, inclusief de verlenging met een jaar op grond van artikel 5.6 van de wet, zoals dat luidde op 31 augustus 2015.

Artikel 6b.2. Omzettingsmoment terugbetalingsvoorwaarden studieschuld

  • 2 Indien de debiteur geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid doet, wordt de volledige lening met ingang van de datum waarop de aflosfase begint aangemerkt als lening beroepsonderwijs.

Artikel 6b.3. Toepassing nieuwe terugbetalingsregels op studieschuld waarop reeds is afgelost

Voor de debiteur, bedoeld in artikel 10a.2, eerste lid, onderdeel b, of 12.14, vierde lid, van de wet, voor wie reeds een aflosfase is aangevangen voordat artikel 12.14, vijfde lid, van de wet op hem van toepassing wordt, geldt het verzoek om de lening aan te merken als een lening hoger onderwijs voor beide leningen, met dien verstande dat:

  • a. de aanvraag wordt ingediend vóór aanvang van de aflosfase van de lening waarop artikel 12.14, vijfde lid, van de wet van toepassing is, maar na 31 december 2016;

  • b. beide leningen worden aangemerkt als een lening hoger onderwijs met ingang van de datum waarop de aflosfase van de lening waarop artikel 12.14, vijfde lid, van de wet van toepassing is begint; en

  • c. de totale duur van de aflosfase voor de lening waarvoor reeds een aflosfase was aangevangen, wordt verminderd met het aantal maanden dat die aflosfase reeds had geduurd.

Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen

Artikel 7.4. Afwijking van artikel 5.1

  • 1 In afwijking van artikel 5.1, kan de betaling, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, voor debiteuren op wie hoofdstuk 10a van de wet van toepassing is, ook geschieden door een aan de debiteur gezonden betalingsverzoek.

  • 2 Indien de in het tweede lid bedoelde debiteur betaalt volgens de in artikel 5.1, eerste lid, bedoelde wijze, wordt de te betalen maandelijkse termijn telkens verminderd met € 0,77.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2000.

Artikel 8.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling studiefinanciering 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en bij de IB-Groep.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L.M.L.H.A. Hermans