A. Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten 2000
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het programma Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke
Aspecten is het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van energiebesparende
methoden en technieken in de woningbouw en in de utiliteitsbouw en het bevorderen
van de reductie van de vraag naar energie en reductie van de milieubelasting door
het optimaliseren van de energie infrastructuur, door samenwerking op bedrijventerreinen
en door reductie van de vraag naar mobiliteit en het bevorderen van de duurzame afwikkeling
van de mobiliteitsvraag.
Het programma omvat de volgende onderdelen:
-
A. Energiebesparing in de utiliteitsbouw;
-
B. Ontwikkeling en demonstratie van energiezuinige concepten voor woonwijken en utiliteitsbouw
(LTGO);
-
C. Ontwikkeling en beproeving van de Energie Prestatie Advies (EPA) methodiek voor de
bestaande bouw;
-
D. Gemeentelijk energiebeleid (Loreen);
-
E. Tender Gebruiksgedrag (ENTER);
-
F. Optimale Energie Infrastructuur (OEI);
-
G. Duurzame Bedrijventerreinen (DBT);
-
H. Energiebesparing in transport (EBIT).
Beoordelingsaspecten (niet van toepassing op het onderdeel E)
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het
programma, wordt bepaald door algemene aspecten en door onderdeelspecifieke aspecten.
De algemene aspecten zijn:
-
a. de slaagkans van het project;
-
b. de nieuwheid van het project;
-
c. de potentiële energieverdienste van het project;
-
d. de milieuverdienste van het project;
-
e. de projectkosten in relatie tot de potentiële bijdrage van het project aan de doelstelling
van het programma;
-
f. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid;
-
g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;
-
h. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;
-
i. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager
of van anderen;
-
j. de mate waarin wordt samengewerkt met andere (markt)partijen, bijvoorbeeld in technologieclusters
of in marktclusters;
-
k. indien van toepassing, de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstelling van een
Meerjaren Afspraak (MJA).
De onderdeelspecifieke aspecten worden voorzover van toepassing hierna per onderdeel
aangegeven.
Toelichting op de bovengenoemde algemene aspecten
Ad a. Indien de slaagkans van een project te gering wordt geacht, zal het verlenen
van subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een
project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid,
tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische, juridische en bestuurlijke
aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.
Ad b. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:
Ad d. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:
- -
de mate waarin CO2-emissies worden vermeden;
- -
de mate waarin emissies van andere milieubelastende stoffen worden gereduceerd;
- -
de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingen van milieueffecten van het ene milieucompartiment
naar het andere optreden.
Ad e. De projectkosten worden getoetst aan de mogelijke energieverdienste. Hiertoe
worden de projectkosten onder andere beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid
bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).
Ad h. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing
of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.
Ad i. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door
de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids-
en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.
Onderdeel A. Energiebesparing in de utiliteitsbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het onderdeel Energiebesparing in de utiliteitsbouw is het bijdragen
aan de realisatie van de energiebesparingsdoelstelling in de dienstensector, zoals
die is geformuleerd in het Actieprogramma energiebesparing 1999-2002.
Het onderdeel omvat vier subonderdelen.
A1. Nieuwbouw Utiliteit
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn:
- -
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn
op de ontwikkeling en toepassing van hulpmiddelen die gebruikt worden om tot een energie-efficiënt
gebouwontwerp te komen en een directe relatie hebben met de energie-prestatienormering
(EPN);
- -
haalbaarheidsprojecten, demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten die zich
richten op het verbeteren van de marktsituatie voor het bouwen op een aanzienlijk
lager energetisch niveau dan het energetisch niveau dat overeenkomt met de energieprestatie-eis
(EPC-waarden 2000) in het Bouwbesluit; projecten komen voor ondersteuning in aanmerking als het streven is minimaal 15%
onder de EPC-eisen van 2000 te gaan bouwen; het betreft hier bij voorkeur gebouwen
uit de sector onderwijsgebouwen, bijeenkomstgebouwen, gezondheidszorggebouwen, horecagebouwen,
logiesgebouwen, winkelgebouwen en sportgebouwen; kantoorgebouwen komen alleen in aanmerking
als deze onderdeel uitmaken van een groep utiliteitsgebouwen met een oppervlakte van
meer dan 20.000 m2 B.V.O. en er sprake is van een gemeenschappelijke warmte- en koudevoorziening; de
haalbaarheidsprojecten dienen de volgende informatie op te leveren: beschrijving van
het referentieontwerp dat voldoet aan de EPC-eis van 2000 en een beschrijving van
het definitief (energie-efficiënte) ontwerp alsmede een specificatie van de energiebesparingsmaatregelen
(incl. kosten) van deze ontwerpen, energiegebruiksprognose (jaarbasis) en temperatuursoverschrijdingsberekeningen
op basis van berekeningen met een gevalideerd (Besttest-TNO) gebouwsimulatieprogramma
van de ontwerpen, EPC-berekeningen op basis van NEN 2916 (versie december 1998) van
beide ontwerpen, deze EPC berekeningen zullen worden getoetst door een door Novem
aan te wijzen bureau, beschrijving van het ontwerpproces, beschrijving kosten/baten
van de maatregelen inclusief subsidies en fiscale regelingen waar gebruik gemaakt
van kan worden, verklaring van de opdrachtgever welke geadviseerde maatregelen uitgevoerd
gaan worden en medewerking aan gegevensver-strekking van het gerealiseerde gebouw;
de subsidie bedraagt maximaal 50% van de projectkosten; projecten kunnen alleen voor
subsidie als demonstratieproject of marktintroductieproject in aanmerking komen indien
ten tijde van de aanvraag reeds een haalbaarheidsstudie zoals hierboven bedoeld is
uitgevoerd;
- -
haalbaarheids- en demonstratieprojecten die zich richten op te renoveren gebouwen
met zodanige beperkende technische omstandigheden dat zij vrijstelling zouden kunnen
krijgen van de verplichting te voldoen aan de energieprestatiecoëfficiënt (EPC-eis)
in het Bouwbesluit; de projecten moeten als doel hebben het realiseren van een energetisch niveau dat
tenminste overeenkomt met de energieprestatie-eisen 2000 in het Bouwbesluit (EPC-eis);
- -
kennisoverdrachtprojecten m.b.t energieprestatienormering; voor deze projecten komen
in dit verband brancheorganisaties uit de bouwwereld in aanmerking voor subsidie.
A2. Techniekontwikkeling
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Ten behoeve van techniekontwikkeling en stimulering in zowel de nieuwbouw als bestaande
bouw komen in 2000 de volgende projecten voor subsidie in aanmerking: haalbaarheidsprojecten,
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie- en marktintroductieprojecten
en kennisoverdrachtprojecten die er op gericht zijn nieuwe technieken, methodieken
of systemen voor de gebouwschil, die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan
het realiseren van besparingen in de nieuw- en bestaande utiliteitsbouw, grootschalig
in de markt toegepast te krijgen.
Ten behoeve van techniekontwikkeling voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw van zwembaden
en kunstijsbanen komen in 2000 de volgende projecten voor subsidie in aanmerking:
haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie- en marktintroductieprojecten
en kennisoverdrachtprojecten die er op gericht zijn nieuwe technieken, methodieken
of systemen, op het gebied van waterbehandeling, ontvochtiging/klimatisering en ijsbereiding,
die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van besparingen, grootschalig
in de markt toegepast te krijgen.
A3. Bestaande bouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Met bedrijven, instellingen of branches uit de utiliteitsbouw, met name de zakelijke
dienstverlening, diverse onderwijssectoren en de zorgsector, worden door de overheid
meerjarenafspraken gemaakt waarin wordt vastgelegd op welke wijze er gewerkt zal gaan
worden aan de realisatie van besparingsdoelstellingen. Naast de meerjarenafspraken
wordt er met grote branches samengewerkt om op gestructureerde wijze kennisoverdracht
plaats te laten vinden naar de individuele instellingen en bedrijven die binnen de
branche vallen. In 2000 komen bij voorkeur projecten voor subsidie in aanmerking die
bijdragen aan de doelstelling van de meerjarenafspraken, brancheaanpakken of gemeentelijke
besparingsplannen gericht op gemeentelijke gebouwen en faciliteiten. Het kan daarbij
gaan om haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie-
en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtprojecten.
De projecten dienen bij voorkeur gericht te zijn op:
-
het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken voor een sector;
-
het opstellen van een op het bedrijf of instelling toegesneden implementatieplan
voor een energiezorgsysteem volgens het Novem-referentiekader;
-
het als haalbaarheids- of onderzoeks- of ontwikkelingsproject uitvoeren van energieonderzoeken
ten behoeve van het opstellen van bedrijfsenergieplannen en/of energiebesparingsplannen,
voorzover de betreffende aanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie in het kader
van de Subsidieregeling energie-efficiency- en milieuadviezen Schoner Produceren; het resultaat van het energieonderzoek dient duidelijk te maken welke verbeteringen
mogelijk zijn op energiegebied en welke maatregelen daarvoor genomen kunnen worden;
uitsluitend door de aanvrager aan een externe adviseur ten behoeve van het energieonderzoek
betaalde kosten kunnen als projectkosten in aanmerking worden genomen; de subsidie
bedraagt maximaal 50% van de projectkosten tot een maximum van f 7500,00 per object;
daarbij wordt onder object verstaan: een vaste installatie in de open lucht of een
niet voor permanente bewoning bestemd gebouw of gedeelte daarvan, waarvan het energiegebruik
afzonderlijk wordt gemeten.
A4. Energiebesparing in het railvervoer
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Projecten voor energiebesparing in het railvervoer die in aanmerking komen voor subsidie
betreffen bij voorkeur projecten gericht op energiezuinig rijden, energiezuinige dienstregeling
en projecten voor energiebesparing in het materieel.
Aan de doelstelling van het onderdeel Energiebesparing in de dienstensector kunnen
met name partijen bijdragen die een structurele relatie hebben met de eindverbruikers.
Hierbij gaat het vooral om energiedistributiebedrijven, adviesbureaus, installateurs,
branche- of koepelorganisaties en andere intermediaire groepen. Specifiek voor de
nieuwbouwkantoren kunnen ook beleggers of financiers, projectontwikkelaars en partijen
die verantwoordelijk zijn voor het bouwmanagement projecten indienen.
Onderdeel B. Ontwikkeling en demonstratie van energiezuinige concepten voor woonwijken
en utiliteitsbouw (LTGO)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van dit onderdeel is het op termijn bijdragen aan een betaalbare duurzame
samenleving door integratie van energiebesparingsvoorzieningen en duurzame energievoorziening
in de woning- en utiliteitsbouw.
De projecten moeten passen binnen de operationele doelstellingen van het onderdeel.
Voor nieuwbouw luidt deze: het realiseren van een energetisch neutrale stadswijk voor
het jaar 2010, waarvan de realisatiekosten 10% boven een traditionele bouw op het
moment van realiseren liggen, gericht op een substantiële vermindering van de energiebehoefte
en inzet van duurzame energie.
Voor renovatieprojecten geldt dat in het jaar 2010 met maximaal 30% extra realisatiekosten
het fossiele brandstofverbruik minimaal 70% lager moet zijn.
Het onderdeel is ingedeeld in twee subonderdelen.
B1. Haalbaarheid en ontwikkeling energiezuinige concepten
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel richt zich op de haalbaarheid en ontwikkeling van energiezuinige ontwerpen
voor woonwijken en utiliteitsbouw, waarbij zowel sprake is van bouwkundige, bouwfysische
als installatietechnische maatregelen om het fossiele energieverbruik te reduceren.
Naast genoemde besparingsmaatregelen moet tevens aandacht worden besteed aan de toepassing
van duurzame energie en besparing op het energieverbruik van apparaten en verlichting.
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:
- -
haalbaarheidsprojecten, gericht op het aantonen van de financiële en technische haalbaarheid
van mogelijke energiezuinige ontwerpen, het analyseren van knelpunten en het aangeven
van oplossingsrichtingen;
- -
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het in technische zin nader uitwerken
van veelbelovende (deel)oplossingen voor energiezuinige ontwerpen;
- -
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het oplossen van technische en niet-technische
knelpunten die de realisatie van energiezuinige ontwerpen belemmeren;
- -
het project moet een logisch en inpasbaar deel zijn van een compleet (fictief) ontwerp,
dat op middellange termijn leidt tot marktconforme oplossingen;
- -
haalbaarheidsprojecten gericht op implementatiemethoden met betrekking tot het op
termijn toepassen van in dit onderdeel passende conceptontwikkelingen;
- -
haalbaarheidsprojecten gericht op het aantonen en toetsen van mogelijkheden om in
energiezuinige woningen een gezond binnenmilieu te waarborgen; de projecten dienen
de relatie tussen het ventilatiesysteem, luchtdichtheid, het gedrag van de bewoners
en de kwaliteit van het binnenmilieu te analyseren.
De energiezuinige ontwerpen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
- -
het totale gemiddelde fossiele energieverbruik per gebouw per jaar dient lager te
zijn dan:
- *
45 GJ voor nieuwbouw woningen (inclusief energiegebruik van apparaten en verlichting);
of een energievraag van maximaal 55 GJ, waarvan minimaal 10 GJ duurzaam wordt geproduceerd;
- *
40 GJ voor renovaties woningbouw (alleen voor verwarming en warm tapwater);
- *
0,5 GJ per m2 bruto vloeroppervlak voor nieuwe kantoren;
- *
0,7 GJ per m2 bruto vloeroppervlak bij renovatie van kantoren;
de waarden voor woningen gelden voor een Novem-referentiewoning (tussenwoning); voor
andere typen/grootte woningen is een hoger verbruik toegestaan, indien dit procentueel
in verhouding staat met het maximale verbruik van de referentiegebouwen; projecten,
gericht op energiezuinige ontwerpen die niet geheel voldoen aan de hierboven genoemde
criteria met betrekking tot het energieverbruik, kunnen alleen in aanmerking komen
voor subsidie, indien zij betrekking hebben op innovatieve, niet eerder toegepaste
technieken of systemen en naar het oordeel van Novem op termijn kunnen bijdragen aan
een substantiële reductie van het energieverbruik in de gebouwde omgeving;
- -
de energieprestatie wordt gerealiseerd door optimale combinatie van besparingsmaatregelen
en/of duurzame energievoorziening en/of efficiënte inzet van fossiele energie, in
deze volgorde van belangrijkheid; optimaal betekent hier een zo laag mogelijke meerinvestering,
met als resultaat concepten die trendsettend zijn voor de ontwikkelingen van de bouwmarkt
op middellange termijn;
- -
onder besparingsmaatregelen worden tevens maatregelen verstaan die betrekking hebben
op energieverbruik voor apparatuur en verlichting;
- -
de energiezuinige concepten moeten betrekking hebben op projecten met een reëel uitzicht
op het realiseren daarvan;
- -
concepten dienen te worden ontwikkeld in relatie tot de autonome vervangings- en
onderhoudscycli en veranderende functionele eisen aan gebouwen en bouwdelen.
B2. Praktijkexperimenten energiezuinige concepten
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn
praktijkexperimenten gericht op het opdoen van praktische ervaring, respectievelijk
het aantonen van praktische werking van energiezuinige concepten zoals omschreven
in onderdeel B1., dan wel gericht op essentiële componenten van deze energiezuinige
concepten voorzover deze separaat te beproeven zijn.
Aan de doelstelling van het onderdeel kunnen met name bijdragen adviesbureaus, (toekomstige)
eigenaren en exploitanten van woningbouwcomplexen en utiliteitsgebouwen, fabrikanten,
energiedistributiebedrijven en instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk
onderwijs.
Bij projectvoorstellen moeten bij voorkeur zoveel mogelijk (onderdeel B1.) respectievelijk
alle (onderdeel B2.) bij ontwerp en bouw betrokken partijen worden betrokken.
Onderdeel C. Ontwikkeling en beproeving van de Energie Prestatie Advies methodiek
voor de bestaande bouw (EPA)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het onderdeel EPA is gericht op het EnergiePrestatieAdvies (EPA). Het doel van het
programma is de ontwikkeling en beproeving van de EPA methodiek. Hiertoe wordt gestreefd
naar een evenwichtige spreiding van projecten over de verschillende marktsegmenten,
branches, gebouwtypen en partijen die EPA willen aanbieden. De resultaten van de projecten
dienen voor de markt beschikbaar te komen.
Aan de doelstelling van het onderdeel EPA kunnen met name partijen bijdragen die een
structurele relatie hebben met de eindgebruikers. Hierbij gaat het onder meer om energiedistributiebedrijven,
(energie)adviseurs, installateurs, gemeenten en andere bedrijven uit de bouwwereld,
hun branche- of koepelorganisaties en andere intermediaire groepen.
Aanvragers die zich baseren op een eigen exclusieve bepalingsmethode moeten in staat
zijn om uiterlijk in 2000 zelf een brede marktdekking aan te bieden van hun EPA’s
op basis van die methode of eraan mee te werken dat anderen deze marktdekking realiseren.
Het onderdeel EPA bestaat uit drie subonderdelen.
C1. Woningbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Voor de woningbouw is een Basismethode EPA beschikbaar die voldoet aan het Programma
van Eisen dat is vastgelegd in de Regeling EnergiePrestatieAdvies (Stcrt. 2000, 67).
Onder het EPA wordt verstaan: een integraal advies over de energetische kwaliteit
van een bestaand gebouw ten behoeve van te nemen besparende maatregelen. Hierbij kan
in principe gebruik gemaakt worden van verschillende onderzoeksmethoden, mits ze voldoen
aan het Programma van Eisen. De methode moet primair een instrument zijn dat voor
betrokkenen eenvoudig te begrijpen en te gebruiken is en geen grote weerstanden oproept.
Het subonderdeel EPA voor de woningbouw heeft als doel te bewerkstelligen dat de voor
marktpartijen beschikbare Basismethode door middel van aanvullend flankerend instrumentarium
verder wordt verbeterd. In dit kader worden marktpartijen gestimuleerd om met de combinatie
van Basismethode en vernieuwend overig instrumentarium in de woningbouw projecten
uit te voeren, teneinde deze te beproeven en zo mogelijk te vereenvoudigen.
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen
zijn:
- -
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, die gericht zijn op combinaties van de Basismethode
met nieuwe instrumenten ter bevordering van realisatie van geadviseerde energiebesparingsmaatregelen
als follow up van een uitgevoerde EPA; daarnaast projecten die gericht zijn op de
ontwikkeling van nieuwe modules binnen het EPA; deze modules dienen tot een uitbreiding
te leiden van de reikwijdte van het EPA en een duidelijke meerwaarde te hebben, zodat
het EPA een breder bereik krijgt, zoals gedrag, bouwtechnische aspecten e.d.; projectkosten
die gesubsidieerd worden in het kader van de Energiepremieregeling zijn niet subsidiabel;
- -
haalbaarheidsprojecten en praktijkexperimenten, die gericht zijn op verbeteren van
de bestaande instrumenten voor energie prestatieadviezen (EPA’s) of die gericht zijn
op de toepassing van nieuwe modules met betrekking tot het EPA die een uitbreiding
betekenen van de reikwijdte van het EPA en een duidelijke meerwaarde hebben zodat
het EPA een breder bereik krijgt, zoals gedrag, bouwtechnische aspecten e.d.; projecten
die betrekking hebben op het subonderdeel ‘Beproeving van de methodiek voor de EPA-module
Apparaten & gedrag’ komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van dit subonderdeel;
in principe kunnen in verschillende projecten verschillende methodieken worden toegepast,
waarbij geldt dat een methodiek gelijkwaardig dient te zijn aan meest recente beschikbare
versie van de Basismethode EPA voor de woningbouwsector; de aanvrager dient deze gelijkwaardigheid
bij de aanvraag ten behoeve van de beoordeling door Novem aannemelijk te maken; projectkosten
die gesubsidieerd worden in het kader van de Energiepremieregeling en opleidingskosten
voor adviseurs zijn niet subsidiabel;
- -
kennisoverdrachtprojecten met betrekking tot aanvullende modules binnen het EPA,
voorzover die nodig zijn voor verbetering van de kwaliteit van de uit te brengen EPA’s.
C2. Utiliteitsbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het onderdeel EPA voor de utiliteitsbouw heeft voor 2000 als doel te bewerkstelligen
dat het instrumentarium dat noodzakelijk is voor de invoering van de EPA voor de utiliteitsbouw
operationeel inzetbaar is voor marktpartijen.
Onder EPA wordt voor de utiliteitsbouw verstaan een standaard(advies)rapportage over
de energetische kwaliteit van een bestaand gebouw en de daarin plaatsvindende processen
ten behoeve van te nemen energie besparende maatregelen. Dit rapport dient tevens
bruikbaar te zijn in het kader van een eventuele energiezorgplicht ingevolge de Wet milieubeheer, indien van toepassing op de inrichting. De volgende aspecten dienen in het adviesrapport
aan de orde te komen:
- -
het in kaart brengen van de energetische situatie in een gebouw;
- -
de uitsplitsing naar het gebouw en de processen in het gebouw;
- -
het geven van een lijst met mogelijke investeringen, met kosten en baten (met en
zonder subsidies); bij voorkeur bevat het ook integrale pakketten van maatregelen
met kosten en terugverdientijden (met en zonder subsidies);
- -
een lijst met organisatorische maatregelen;
- -
een lijst met gedragsmaatregelen;
- -
een lijst met subsidiemogelijkheden;
- -
het geven van gegevens ten behoeve van monitoring volgens een voorgeschreven format.
In dit onderdeel zal in 2000 het accent voorts sterk liggen op de verdere acceptatie
in de markt en concretisering van het advies. Marktpartijen worden gestimuleerd om
voor zoveel mogelijk verschillende gebouwtypen EPA’s uit te brengen en voor uiteenlopende
branches, waarbij de eerste aandacht uit zal gaan naar de hore-ca-, de kantoor- en
de sportgebouwen.
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen
zijn:
-
a. onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, die gericht zijn op nieuwe activiteiten ter
bevordering van realisatie van EPA’s en geadviseerde energiebesparingsmaatregelen;
voor de utiliteitsbouw kunnen tevens projecten ingediend worden die gericht zijn op
het inpassen van EPA’s binnen het bestaande beleidsinstrumentarium;
-
b. haalbaarheidsprojecten en praktijkexperimenten, die gericht te zijn op het toepassen
en verbeteren van EPA’s voor bestaande utiliteitsgebouwen; in de projecten kunnen
verschillende methodieken worden toegepast; een project dient minimaal 25 EPA’s te
omvatten voorzover het te adviseren organisaties betreft die geen energiezorgplicht
hebben ingevolgde de Wet milieubeheer; het maximum aantal EPA’s per subsidiabel project bedraagt 50 EPA’s; voor een project
dat betrekking heeft op een organisatie of organisaties die wel een energiezorg plicht
hebben ingevolge de Wet milieubeheer dienen de EPA of de EPA’s totaal minimaal 10.000 m2 bruto vloeroppervlak te beslaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een
afwijking hiervan rechtvaardigen; opleidingskosten voor adviseurs zijn niet subsidiabel;
-
c. kennisoverdrachtprojecten over EPA’s in de bestaande Utiliteitsbouw; hieronder vallen
projecten binnen aangesloten branches of binnen één als zodanig gedefinieerde communicatiedoelgroep
die tot doel hebben:
- -
kennisvermeerdering en draagvlakvergroting (het vergroten van de naams- en/of productbekendheid);
- -
het creëren van een positieve attitude t.o.v. het EPA; kennisoverdracht over het
EPA dient in het project centraal te staan; opleidingskosten voor adviseurs zijn niet
subsidiabel.
C3. Beproeving van de methodiek voor de EPA-module Apparaten & gedrag
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
In 2000 wordt een extra module ontwikkeld voor het opnemen van een gedragsadvies over
de aankoop en het gebruik van huishoudelijke apparaten, welke zowel gekoppeld kan
worden aan het EPA-advies als autonoom toegepast kan worden. Vooruitlopend op de grootschalige
introductie is het gewenst deze module op toepasbaarheid te onderzoeken. Dit dient
te gebeuren in de vorm van praktijkexperimenten.
Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn: projecten die gericht
zijn op het toepassen en verbeteren van bestaande instrumenten voor het geven van
een energiegedragsadvies over de aankoop en het gebruik van huishoudelijke apparaten.
Voor deze projecten geldt het volgende. In principe kunnen in verschillende projecten
verschillende methodieken worden toegepast, waarbij geldt dat een methodiek gelijkwaardig
dient te zijn aan de bij Novem beschikbare proefversie van de module ‘Apparaten &
gedrag’. De aanvrager dient deze gelijkwaardigheid bij de aanvraag ten behoeve van
de beoordeling door Novem aannemelijk te maken. Een project dient minimaal 10 adviezen
over apparaten en gedrag te omvatten. Het maximaal aantal adviezen dat per project
subsidiabel kan zijn bedraagt 40.
De subsidie bedraagt maximaal f 10.000,00 per project.
Zowel partijen die reeds ervaring hebben met het uitvoeren van EPA’s als overige partijen
komen voor subsidie in aanmerking. De projecten in het kader van dit subonderdeel
dienen binnen 2 maanden na de eventuele subsidieverlening afgerond te zijn.
Onderdeel D. Gemeentelijk energiebeleid (LOREEN)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Gemeenten hebben in de afgelopen jaren energiebeleids- en uitvoeringsplannen opgesteld.
Het doel van het onderdeel Loreen is het intensiveren van de toekomstige beleidsontwikkeling
en beleidsuitvoering door het stimuleren en ondersteunen van energiebesparing bij
de belangrijkste door de gemeente aangeduide doelgroepen van het gemeentelijk energiebeleid.
Uitvoering gemeentelijk energiebeleid
De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn gericht
op de uitvoering van het gemeentelijk energiebeleid. Hieronder vallen:
Criteria waaraan deze projecten moeten voldoen zijn:
- -
het project moet aantoonbaar uitvoering geven aan het energiebesparingsbeleid van
de gemeente en/of belemmerende factoren bij de uitvoering ervan wegnemen;
- -
het uitvoeringsplan voor dit energiebesparingsbeleid moet minstens één jaar voor
het indienen van het voorstel door de gemeenteraad zijn vastgesteld;
- -
het project moet binnen de gemeente een voorbeeldfunctie kunnen vervullen;
- -
projecten gericht op de toepassing van techniek komen niet voor ondersteuning in
aanmerking.
Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door de besturen van (deel-)gemeenten
en gemeentelijke samenwerkingsverbanden.
Het subsidiebedrag per project is gemaximeerd en is afhankelijk van de grootte van
de gemeente. De maximale subsidie per project staat vermeld in onderstaande tabel.
Inwoneraantal (deel)gemeente
|
Maximum subsidie
|
< 10.000
|
f 10.000,00
|
10.000 — 50.000
|
f 15.000,00
|
50.000 — 100.000
|
f 25.000,00
|
100.000 — 400.000 f
|
45.000,00
|
> 400.000
|
f 75.000,00
|
Indien een project wordt ingediend door een gemeentelijk samenwerkingsverband is de
maximale subsidie het totaal van de voor de afzonderlijke gemeenten geldende maxima,
echter met een totaal maximum van f 250.000,00.
Per (deel)gemeente en per samenwerkingsverband kan één project worden ingediend, met
dien verstande dat een project van een samenwerkingsverband wordt beschouwd als projecten
van de afzonderlijke (deel)gemeenten uit het betreffende samenwerkingsverband.
Gemeenten waaraan subsidie is of wordt verleend op grond van onderdeel 1 van het programma
Loreen 1997, van het programma Loreen 1998 of van het programma Loreen 1999 komen
niet voor subsidie in het kader van dit onderdeel in aanmerking.
De planning moet erop gericht zijn dat het project vóór januari 2002 is afgerond.
Onderdeel E. Tender Gebruiksgedrag (ENTER)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De doelstelling van dit onderdeel is om, door middel van het stimuleren van praktijkexperimenten
en kennisoverdrachtprojecten, nieuwe methoden voor het beïnvloeden van energiegerelateerd
gedrag van huishoudens in woningen te ontwikkelen en daarmee een extra impuls te geven
aan blijvende energiebesparing bij huishoudens.
Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke energiebesparing in relatie tot
de projectkosten en naar een zo groot mogelijke voorbeeldwerking. Dit onderdeel wordt
uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender).
Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de projecten minimaal aan de volgende
voorwaarden te voldoen:
-
a. de beoogde besparing door gedragsverandering dient minimaal 5% te zijn van het gemiddelde
elektriciteitsverbruik en/of gasverbruik van de huishoudens in het experiment; het
voorstel moet voorzien zijn van een onderbouwing van dit besparingsgetal, door middel
van een vergelijking van het energieverbruik van het bestaande en het beoogde gedrag;
-
b. het project dient zich te richten op het beïnvloeden van actief handelen van huishoudens,
waarbij de te realiseren gedragsverandering blijvend dient te zijn;
-
c. projecten die zich bijvoorbeeld uitsluitend bedienen van technische gedragsturing,
waarbij bepaald gedrag via techniek onmogelijk gemaakt wordt, of uitsluitend gericht
zijn op aankoopgedrag of eenmalig instelgedrag komen niet voor subsidie in aanmerking;
-
d. de beoogde gedragsverandering dient concreet beschreven te zijn in termen van handelingen
en de daarmee te behalen energiebesparing dient aangegeven te zijn;
-
e. projecten dienen uit te gaan van een uitgewerkte en beschreven methodiek, die een
verklaring geeft hoe de beoogde gedragsverandering en energiebesparing bereikt kan
worden; in de beschrijving van de gekozen methodiek dienen de volgende elementen behandeld
te worden: de beschrijving van het gedrag in handelingen, de determinanten van deze
handelingen, de gebruikte aangrijpingspunten voor gedragsbeïnvloeding en de in te
zetten interventies op deze aangrijpingspunten;
-
f. het projectvoorstel dient voorzien te zijn van een opzet voor monitoring, effectmeting
en evaluatie;
-
g. de gebruikte methodiek dient opschaalbaar te zijn naar een substantieel deel van
de Nederlandse huishoudens; het project dient deze opschaalbaarheid verder te onderzoeken,
waarbij inzicht gegeven dient te worden in de slaag- en faalfactoren bij opschaling;
-
h. minimaal een van de deelnemers in het project dient een marktpartij te zijn die de
mogelijkheid en capaciteit heeft om de methodiek in de praktijk te implementeren;
-
i. het project dient gericht te zijn op minimaal 100 huishoudens;
-
j. het project dient uiterlijk 31 juli 2002 afgerond te zijn.
Aanvragen voor praktijkexperimenten of kennisoverdrachtprojecten die aan de wettelijke
voorschriften en aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen, worden beoordeeld
en gerangschikt door de adviescommissie Tender Gebruiks-gedrag. Artikel 9, tweede
lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.
De rangschikking vindt plaats op basis van een vergelijking van de geschiktheid van
de projecten om bij te dragen aan de doelstelling van dit onderdeel van het programma
aan de hand van de volgende criteria:
-
1. de mate van effectiviteit van de interventie gericht op de actieve beïnvloeding van
handelingen van huishoudens inzake energiegerelateerd gedrag;
-
2. de kwaliteit van de methodiek waarop het onderhavige voorstel zich baseert om de
gewenste gedragsverandering te realiseren;
-
3. de kwaliteit van de uitgewerkte systematiek voor monitoring, evaluatie en effectmeting;
hierbij wordt met name gelet op de aandacht die besteed wordt aan het meten van de
mate waarin de gedragsverandering blijvend is en de energiebesparingseffecten op langere
termijn;
-
4. de mate waarin de gekozen methodiek kansen biedt voor opschaling en de voorbeeldwerking
die ervan uitgaat;
-
5. de mate waarin een marktpartij die de mogelijkheid en capaciteit heeft om de methodiek
in de praktijk te implementeren betrokken is bij het project en hier financieel in
participeert;
-
6. de mate waarin het project waarborgt dat de toegang tot de doelgroep huishoudens
verkregen wordt;
-
7. de mate waarin de projectvoorbereiding (instrumentontwikkeling, communicatiestrategie,
interventiestrategie, doelgroepkeuze, evaluatieaanpak) is uitgewerkt en onderbouwd.
De subsidie bedraagt ten hoogste f 600.000,00 per project.
Ten behoeve van de bovenstaande procedure dient naast de BSE-aanvraag aanvullende
informatie te worden verstrekt. Gegevens daarover zijn beschikbaar in het bij Novem
verkrijgbare informatiepakket.
Onderdeel F. Optimale Energie Infrastructuur (OEI)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De doelstelling van dit onderdeel is de ontwikkeling en de realisatie van een energie-infrastructuur
in woningbouw uitbreidingsgebieden (nieuwbouw), in woningbouw herstructureringsgebieden
en/of bij grootschalige renovatie van woningen (bestaande bouw), waarbij voor het
functioneren van de betreffende locatie een minimale inzet van fossiele brandstoffen
en zo laag mogelijke uitstoot van CO2 bereikt zal worden. Daarbij dient de energievraag van de bouwlocatie in samenhang
met voorzieningsmogelijkheden en/of energieverbruikers in de omgeving beschouwd te
worden. Daartoe dienen lokaal de technische en economische mogelijkheden ten volle
te worden benut teneinde te komen tot een optimale energie-infrastructuur binnen de
lokaal, c.q. regionaal haalbare besluitvorming.
Het onderdeel is verdeeld in twee subonderdelen.
F1. Nieuwbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:
-
haalbaarheidsprojecten naar de mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur
voor grote uitbreidingsgebieden (meer dan ca. 350 woningen/woningequivalenten, o.a.
Vinex-locaties); voor deze projecten bedraagt de subsidie maximaal f 25.000,00 per
project;
-
haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, gericht op oplossing van
problemen of uitwerking van opties ten aanzien van de implementatie van een optimale
energie infrastructuur, op basis van in eerdere haalbaarheidsstudies aangetoonde concepten
met gebruikmaking van het hulpmiddel EPL, of een hiermee te vergelijken instrument;
de subsidie bedraagt maximaal f 25.000,00 per project.
F2 . Bestaande bouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:
-
haalbaarheidsprojecten naar de mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur
voor te reno-veren wijken; de subsidie bedraagt maximaal f 30.000,00 per project;
-
haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, gericht op oplossing van
problemen of uitwerking van opties ten aanzien van de implementatie van een optimale
energie-infrastructuur; de subsidie bedraagt maximaal f 25.000,00 per project.
Een project in de bestaande bouw komt alleen voor subsidie in aanmerking indien het
een bestaande wijk betreft met 250 of meer woningen/woonequivalenten en die eigendom
zijn van in totaal niet meer dan vijf eigenaren en het een wijk betreft waar (gedeeltelijke)
herziening van de bestaande energievoorziening aan de orde is in het kader van een
renovatie (in één traject of in meerdere trajecten te renoveren).
Specifieke beoordelingsaspecten
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van
dit onderdeel van het programma wordt in aanvulling op de genoemde algemene aspecten
van het programma, tevens bepaald door de volgende aspecten:
-
a. het toe te passen rekenmodel (bij nieuwbouwprojecten);
-
b. de planning met betrekking tot de besluitvorming ten aanzien van de ontwikkeling
en de realisatie van de locatie;
-
c. de mate waarin in het project combinatiemogelijkheden tussen nieuwbouw en bestaande
bouw (hybride bouw) bestaan.
Toelichting op de bovengenoemde aspecten
Ad a. Nieuwbouwprojecten dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd met gebruikmaking
van een bij Novem verkrijgbaar rekenmodel voor het berekenen van de optimale energie-infrastructuur.
Ad b. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de planning van
de realisatie van de verschillende locaties. Aanvragen die betrekking hebben op besluiten
die spoedig genomen zullen worden hebben prioriteit boven aanvragen waarbij de besluitvorming
op een later tijdstip zal plaatsvinden.
Ad c. Als ondergrens bij een hybride wijk geldt eveneens ten minste 250 woningen/woonequivalenten
voor de totale, onderhavige wijk.
Aanvragen kunnen worden ingediend door gemeenten, provincies, woningcorporaties, institutionele
verhuurders, energiebedrijven, projectontwikkelaars, stedenbouwkundige adviesbureaus
of consortia waarin een gemeente participeert. Indien de aanvrager geen gemeente is
dient hij aannemelijk te maken dat de aanvraag past binnen het terzake, door de gemeente
gevoerde, stedenbouwkundig beleid.
Onderdeel G. Duurzame Bedrijventerreinen (DBT)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De doelstelling van het onderdeel Duurzame Bedrijventerreinen is de realisatie van
duurzame bedrijventerreinen door het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven
onderling en tussen bedrijven op deze terreinen en overheden, gericht op de vermindering
van het gebruik van fossiele energie in combinatie met vermindering van de milieubelasting,
een efficiënter of meervoudig gebruik van de ruimte en het verbeteren van het (bedrijfs)economisch
resultaat.
Daarbij dienen optimalisatie van energie- en watervraag, grondstofverbruik, afvalstromen
en personen- en goederenvervoer op de locatie in samenhang beschouwd te worden.
Dit onderdeel heeft betrekking op bestaande terreinen, uitbreidingen van bestaande
terreinen en nieuwe terreinen. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet de
omvang van een bedrijventerrein minimaal 15 ha zijn.
Onder bedrijventerreinen worden ook verstaan glastuinbouwgebieden.
Dit onderdeel omvat drie aandachtsgebieden.
1. Stimuleren van samenwerking
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit aandachtsgebied is gericht op het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven
onderling en met overheden op bovengenoemde bedrijventerreinen. De voornaamste soorten
projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten,
onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten, gericht op totstandkoming
en begeleiding van het samenwerkingsproces ten behoeve van het initiëren van duurzame
projecten.
2. Ontwikkelen van een integraal plan
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit aandachtsgebied is gericht op het ontwikkelen van integrale plannen voor een duurzaam
bedrijventerrein (masterplan). De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie
in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het in kaart
brengen van de optimalisatiemogelijkheden voor een bedrijventerrein.
3. Uitwerking van onderdelen van het integrale plan
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit aandachtsgebied is gericht op het uitwerken van in eerdere studies aangegeven
optimalisatiemogelijkheden en oplossingen ten aanzien van de implementatie van DBT.
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn
haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op deze onderwerpen.
Aanvragen kunnen worden ingediend door (samenwerkende) bedrijven, gemeenten, provincies
of projectontwikkelaars. Bij bestaande bedrijventerreinen dienen (samenwerkende) bedrijven
in ieder geval bij het project betrokken te zijn. Betrokken bedrijven, gemeenten of
provincies kunnen ook een vertegenwoordiger aanwijzen die de aanvraag indient. Uit
de aanvraag moet betrokkenheid van de bedrijven op het terrein, voorzover reeds bekend,
duidelijk blijken.
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van
dit onderdeel van het programma wordt in aanvulling op de in de aanhef genoemde algemene aspecten van het programma, tevens bepaald door de volgende aspecten:
-
a. de mate waarin wordt gestreefd naar samenwerking tussen bedrijven op een terrein
of de mate waarin wordt gestreefd naar continuïteit en/of uitbreiding van deze samenwerking;
-
b. de mate waarin bij de direct betrokkenen draagvlak bestaat voor het concept Duurzame
Bedrijventerreinen;
-
c. de mate waarin wordt samengewerkt aan verschillende thema’s of de mate waarin wordt
gestreefd naar de uitbreiding van het aantal van deze thema’s;
-
d. de planning met betrekking tot de besluitvorming over de ontwikkeling en de realisatie
van de locatie (alleen relevant voor nieuwe terreinen en uitbreidingen).
Toelichting op de bovengenoemde beoordelingsaspecten
Ad a. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt bezien of er reeds een samenwerkingsverband
is of dat er gestreefd wordt naar het vormen van een samenwerkingsverband waarin een
relevant deel van de bedrijven op het terrein vertegenwoordigd zal zijn. Indien er
al sprake is van een samenwerkingsverband wordt bezien in hoeverre de samenwerking
geformaliseerd is door bijvoorbeeld een intentieverklaring.
Ad b. Onder direct betrokkenen worden in ieder geval de betreffende bedrijven (voorzover
bekend) begrepen en de betrokken overheden. Bij bestaande bedrijventerreinen dienen
(samenwerkende) bedrijven in ieder geval bij het project betrokken te zijn, zo mogelijk
als indiener van de aanvraag. Betrokkenheid wordt onder meer aangegeven door de mate
waarin de op het terrein gevestigde bedrijven het project trekken en/of de mate waarin
de bedrijven bereid zijn tot het inbrengen van operationele deskundigheid.
Ad c. De mate waarin potentiële energiebesparing een rol speelt bij de diverse thema’s
zal hierbij worden meegewogen.
Ad d. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de planning van
de realisatie van de verschillende locaties. Aanvragen die betrekking hebben op besluiten
die spoedig genomen zullen worden hebben prioriteit boven aanvragen waarbij de besluitvorming
op een later tijdstip zal plaatsvinden.
Onderdeel H. Energiebesparing in Transport (EBIT)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het onderdeel Energiebesparing in Transport is het bereiken van energiebesparing,
CO2- en vraagreductie in het personen- en goederenvervoer door op een duurzame wijze
de mobiliteitsvraag af te wikkelen.
Het onderdeel EBIT richt zich op de verkenning en ontwikkeling van nieuwe beleidsrichtingen
en de daarbij behorende instrumenten.
Aanvragen kunnen worden ingediend door:
-
a. organisaties op het gebied van verkeer en vervoer;
-
b. vervoerbedrijven, verladers;
-
c. instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;
-
d. gemeentelijke en regionale overheden;
-
e. nieuwe ketenregisseurs.