Uitvoeringsregeling BSE 2000-II

[Regeling vervallen per 11-06-2005.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 16-12-2000 t/m 10-06-2005

Uitvoeringsregeling BSE 2000-II

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 3, tweede lid, 5, en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Als programma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s wordt vastgesteld het programma opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A.

  • 2 Voor de in bijlage 1, onder A opgenomen onderdelen van het programma worden de subsidieplafonds vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage 1, onder B.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in bijlage 1, onder C opgenomen perioden.

  • 4 De bedragen voor de onderdelen A. (Energiebesparing in utiliteitsbouw), B. (LTGO), C. (Ontwikkeling en beproeving van de Energie Prestatie Advies (EPA) methodiek voor de bestaande bouw), D. (Loreen), F. (OEI), G. (DBT) en H. (EBIT) van bijlage 1, onder A worden verdeeld op de wijze zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s. Het bedrag voor onderdeel E. (ENTER) van bijlage 1, onder A wordt verdeeld op de wijze zoals omschreven in artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Er is een Adviescommissie Tender Gebruiksgedrag die tot taak heeft Novem B.V. op haar verzoek te adviseren omtrent aanvragen in het kader van het in bijlage 1, onder A opgenomen onderdeel E. (ENTER) van het programma.

  • 2 De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier en ten hoogste acht andere leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden door de Minister van Economische Zaken voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

  • 4 De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 5 Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 6 De Minister van Economische Zaken kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

  • 7 De commissie verstrekt desgevraagd aan de Minister van Economische Zaken de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De Minister van Economische Zaken kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 8 De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de Minister van Economische Zaken, maar ten minste elk vierde jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en de doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de Minister van Economische Zaken toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 9 In het secretariaat van de commissie wordt door Novem B.V. voorzien.

  • 10 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij Novem B.V. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeslagen in het archief van Novem B.V.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling BSE 2000-II.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 10 mei 2000

De

Minister

van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten 2000

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten is het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van energiebesparende methoden en technieken in de woningbouw en in de utiliteitsbouw en het bevorderen van de reductie van de vraag naar energie en reductie van de milieubelasting door het optimaliseren van de energie infrastructuur, door samenwerking op bedrijventerreinen en door reductie van de vraag naar mobiliteit en het bevorderen van de duurzame afwikkeling van de mobiliteitsvraag.

Het programma omvat de volgende onderdelen:

  • A. Energiebesparing in de utiliteitsbouw;

  • B. Ontwikkeling en demonstratie van energiezuinige concepten voor woonwijken en utiliteitsbouw (LTGO);

  • C. Ontwikkeling en beproeving van de Energie Prestatie Advies (EPA) methodiek voor de bestaande bouw;

  • D. Gemeentelijk energiebeleid (Loreen);

  • E. Tender Gebruiksgedrag (ENTER);

  • F. Optimale Energie Infrastructuur (OEI);

  • G. Duurzame Bedrijventerreinen (DBT);

  • H. Energiebesparing in transport (EBIT).

Beoordelingsaspecten (niet van toepassing op het onderdeel E)

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma, wordt bepaald door algemene aspecten en door onderdeelspecifieke aspecten.

De algemene aspecten zijn:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de nieuwheid van het project;

  • c. de potentiële energieverdienste van het project;

  • d. de milieuverdienste van het project;

  • e. de projectkosten in relatie tot de potentiële bijdrage van het project aan de doelstelling van het programma;

  • f. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid;

  • g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • h. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • i. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • j. de mate waarin wordt samengewerkt met andere (markt)partijen, bijvoorbeeld in technologieclusters of in marktclusters;

  • k. indien van toepassing, de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstelling van een Meerjaren Afspraak (MJA).

De onderdeelspecifieke aspecten worden voorzover van toepassing hierna per onderdeel aangegeven.

Toelichting op de bovengenoemde algemene aspecten

Ad a. Indien de slaagkans van een project te gering wordt geacht, zal het verlenen van subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische, juridische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

Ad b. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Ad d. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissies worden vermeden;

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieubelastende stoffen worden gereduceerd;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingen van milieueffecten van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

Ad e. De projectkosten worden getoetst aan de mogelijke energieverdienste. Hiertoe worden de projectkosten onder andere beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

Ad h. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

Ad i. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.

Onderdeel A. Energiebesparing in de utiliteitsbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het onderdeel Energiebesparing in de utiliteitsbouw is het bijdragen aan de realisatie van de energiebesparingsdoelstelling in de dienstensector, zoals die is geformuleerd in het Actieprogramma energiebesparing 1999-2002.

Het onderdeel omvat vier subonderdelen.

A1. Nieuwbouw Utiliteit

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op de ontwikkeling en toepassing van hulpmiddelen die gebruikt worden om tot een energie-efficiënt gebouwontwerp te komen en een directe relatie hebben met de energie-prestatienormering (EPN);

  • -

    haalbaarheidsprojecten, demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten die zich richten op het verbeteren van de marktsituatie voor het bouwen op een aanzienlijk lager energetisch niveau dan het energetisch niveau dat overeenkomt met de energieprestatie-eis (EPC-waarden 2000) in het Bouwbesluit; projecten komen voor ondersteuning in aanmerking als het streven is minimaal 15% onder de EPC-eisen van 2000 te gaan bouwen; het betreft hier bij voorkeur gebouwen uit de sector onderwijsgebouwen, bijeenkomstgebouwen, gezondheidszorggebouwen, horecagebouwen, logiesgebouwen, winkelgebouwen en sportgebouwen; kantoorgebouwen komen alleen in aanmerking als deze onderdeel uitmaken van een groep utiliteitsgebouwen met een oppervlakte van meer dan 20.000 m2 B.V.O. en er sprake is van een gemeenschappelijke warmte- en koudevoorziening; de haalbaarheidsprojecten dienen de volgende informatie op te leveren: beschrijving van het referentieontwerp dat voldoet aan de EPC-eis van 2000 en een beschrijving van het definitief (energie-efficiënte) ontwerp alsmede een specificatie van de energiebesparingsmaatregelen (incl. kosten) van deze ontwerpen, energiegebruiksprognose (jaarbasis) en temperatuursoverschrijdingsberekeningen op basis van berekeningen met een gevalideerd (Besttest-TNO) gebouwsimulatieprogramma van de ontwerpen, EPC-berekeningen op basis van NEN 2916 (versie december 1998) van beide ontwerpen, deze EPC berekeningen zullen worden getoetst door een door Novem aan te wijzen bureau, beschrijving van het ontwerpproces, beschrijving kosten/baten van de maatregelen inclusief subsidies en fiscale regelingen waar gebruik gemaakt van kan worden, verklaring van de opdrachtgever welke geadviseerde maatregelen uitgevoerd gaan worden en medewerking aan gegevensver-strekking van het gerealiseerde gebouw; de subsidie bedraagt maximaal 50% van de projectkosten; projecten kunnen alleen voor subsidie als demonstratieproject of marktintroductieproject in aanmerking komen indien ten tijde van de aanvraag reeds een haalbaarheidsstudie zoals hierboven bedoeld is uitgevoerd;

  • -

    haalbaarheids- en demonstratieprojecten die zich richten op te renoveren gebouwen met zodanige beperkende technische omstandigheden dat zij vrijstelling zouden kunnen krijgen van de verplichting te voldoen aan de energieprestatiecoëfficiënt (EPC-eis) in het Bouwbesluit; de projecten moeten als doel hebben het realiseren van een energetisch niveau dat tenminste overeenkomt met de energieprestatie-eisen 2000 in het Bouwbesluit (EPC-eis);

  • -

    kennisoverdrachtprojecten m.b.t energieprestatienormering; voor deze projecten komen in dit verband brancheorganisaties uit de bouwwereld in aanmerking voor subsidie.

A2. Techniekontwikkeling

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Ten behoeve van techniekontwikkeling en stimulering in zowel de nieuwbouw als bestaande bouw komen in 2000 de volgende projecten voor subsidie in aanmerking: haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtprojecten die er op gericht zijn nieuwe technieken, methodieken of systemen voor de gebouwschil, die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van besparingen in de nieuw- en bestaande utiliteitsbouw, grootschalig in de markt toegepast te krijgen.

Ten behoeve van techniekontwikkeling voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw van zwembaden en kunstijsbanen komen in 2000 de volgende projecten voor subsidie in aanmerking: haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtprojecten die er op gericht zijn nieuwe technieken, methodieken of systemen, op het gebied van waterbehandeling, ontvochtiging/klimatisering en ijsbereiding, die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van besparingen, grootschalig in de markt toegepast te krijgen.

A3. Bestaande bouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Met bedrijven, instellingen of branches uit de utiliteitsbouw, met name de zakelijke dienstverlening, diverse onderwijssectoren en de zorgsector, worden door de overheid meerjarenafspraken gemaakt waarin wordt vastgelegd op welke wijze er gewerkt zal gaan worden aan de realisatie van besparingsdoelstellingen. Naast de meerjarenafspraken wordt er met grote branches samengewerkt om op gestructureerde wijze kennisoverdracht plaats te laten vinden naar de individuele instellingen en bedrijven die binnen de branche vallen. In 2000 komen bij voorkeur projecten voor subsidie in aanmerking die bijdragen aan de doelstelling van de meerjarenafspraken, brancheaanpakken of gemeentelijke besparingsplannen gericht op gemeentelijke gebouwen en faciliteiten. Het kan daarbij gaan om haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratie- en marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtprojecten.

De projecten dienen bij voorkeur gericht te zijn op:

  • het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken voor een sector;

  • het opstellen van een op het bedrijf of instelling toegesneden implementatieplan voor een energiezorgsysteem volgens het Novem-referentiekader;

  • het als haalbaarheids- of onderzoeks- of ontwikkelingsproject uitvoeren van energieonderzoeken ten behoeve van het opstellen van bedrijfsenergieplannen en/of energiebesparingsplannen, voorzover de betreffende aanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie in het kader van de Subsidieregeling energie-efficiency- en milieuadviezen Schoner Produceren; het resultaat van het energieonderzoek dient duidelijk te maken welke verbeteringen mogelijk zijn op energiegebied en welke maatregelen daarvoor genomen kunnen worden; uitsluitend door de aanvrager aan een externe adviseur ten behoeve van het energieonderzoek betaalde kosten kunnen als projectkosten in aanmerking worden genomen; de subsidie bedraagt maximaal 50% van de projectkosten tot een maximum van f 7500,00 per object; daarbij wordt onder object verstaan: een vaste installatie in de open lucht of een niet voor permanente bewoning bestemd gebouw of gedeelte daarvan, waarvan het energiegebruik afzonderlijk wordt gemeten.

A4. Energiebesparing in het railvervoer

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Projecten voor energiebesparing in het railvervoer die in aanmerking komen voor subsidie betreffen bij voorkeur projecten gericht op energiezuinig rijden, energiezuinige dienstregeling en projecten voor energiebesparing in het materieel.

Aan de doelstelling van het onderdeel Energiebesparing in de dienstensector kunnen met name partijen bijdragen die een structurele relatie hebben met de eindverbruikers. Hierbij gaat het vooral om energiedistributiebedrijven, adviesbureaus, installateurs, branche- of koepelorganisaties en andere intermediaire groepen. Specifiek voor de nieuwbouwkantoren kunnen ook beleggers of financiers, projectontwikkelaars en partijen die verantwoordelijk zijn voor het bouwmanagement projecten indienen.

Onderdeel B. Ontwikkeling en demonstratie van energiezuinige concepten voor woonwijken en utiliteitsbouw (LTGO)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van dit onderdeel is het op termijn bijdragen aan een betaalbare duurzame samenleving door integratie van energiebesparingsvoorzieningen en duurzame energievoorziening in de woning- en utiliteitsbouw.

De projecten moeten passen binnen de operationele doelstellingen van het onderdeel. Voor nieuwbouw luidt deze: het realiseren van een energetisch neutrale stadswijk voor het jaar 2010, waarvan de realisatiekosten 10% boven een traditionele bouw op het moment van realiseren liggen, gericht op een substantiële vermindering van de energiebehoefte en inzet van duurzame energie.

Voor renovatieprojecten geldt dat in het jaar 2010 met maximaal 30% extra realisatiekosten het fossiele brandstofverbruik minimaal 70% lager moet zijn.

Het onderdeel is ingedeeld in twee subonderdelen.

B1. Haalbaarheid en ontwikkeling energiezuinige concepten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de haalbaarheid en ontwikkeling van energiezuinige ontwerpen voor woonwijken en utiliteitsbouw, waarbij zowel sprake is van bouwkundige, bouwfysische als installatietechnische maatregelen om het fossiele energieverbruik te reduceren. Naast genoemde besparingsmaatregelen moet tevens aandacht worden besteed aan de toepassing van duurzame energie en besparing op het energieverbruik van apparaten en verlichting.

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    haalbaarheidsprojecten, gericht op het aantonen van de financiële en technische haalbaarheid van mogelijke energiezuinige ontwerpen, het analyseren van knelpunten en het aangeven van oplossingsrichtingen;

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het in technische zin nader uitwerken van veelbelovende (deel)oplossingen voor energiezuinige ontwerpen;

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het oplossen van technische en niet-technische knelpunten die de realisatie van energiezuinige ontwerpen belemmeren;

  • -

    het project moet een logisch en inpasbaar deel zijn van een compleet (fictief) ontwerp, dat op middellange termijn leidt tot marktconforme oplossingen;

  • -

    haalbaarheidsprojecten gericht op implementatiemethoden met betrekking tot het op termijn toepassen van in dit onderdeel passende conceptontwikkelingen;

  • -

    haalbaarheidsprojecten gericht op het aantonen en toetsen van mogelijkheden om in energiezuinige woningen een gezond binnenmilieu te waarborgen; de projecten dienen de relatie tussen het ventilatiesysteem, luchtdichtheid, het gedrag van de bewoners en de kwaliteit van het binnenmilieu te analyseren.

De energiezuinige ontwerpen moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • -

    het totale gemiddelde fossiele energieverbruik per gebouw per jaar dient lager te zijn dan:

    • *

      45 GJ voor nieuwbouw woningen (inclusief energiegebruik van apparaten en verlichting); of een energievraag van maximaal 55 GJ, waarvan minimaal 10 GJ duurzaam wordt geproduceerd;

    • *

      40 GJ voor renovaties woningbouw (alleen voor verwarming en warm tapwater);

    • *

      0,5 GJ per m2 bruto vloeroppervlak voor nieuwe kantoren;

    • *

      0,7 GJ per m2 bruto vloeroppervlak bij renovatie van kantoren;

    de waarden voor woningen gelden voor een Novem-referentiewoning (tussenwoning); voor andere typen/grootte woningen is een hoger verbruik toegestaan, indien dit procentueel in verhouding staat met het maximale verbruik van de referentiegebouwen; projecten, gericht op energiezuinige ontwerpen die niet geheel voldoen aan de hierboven genoemde criteria met betrekking tot het energieverbruik, kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie, indien zij betrekking hebben op innovatieve, niet eerder toegepaste technieken of systemen en naar het oordeel van Novem op termijn kunnen bijdragen aan een substantiële reductie van het energieverbruik in de gebouwde omgeving;

  • -

    de energieprestatie wordt gerealiseerd door optimale combinatie van besparingsmaatregelen en/of duurzame energievoorziening en/of efficiënte inzet van fossiele energie, in deze volgorde van belangrijkheid; optimaal betekent hier een zo laag mogelijke meerinvestering, met als resultaat concepten die trendsettend zijn voor de ontwikkelingen van de bouwmarkt op middellange termijn;

  • -

    onder besparingsmaatregelen worden tevens maatregelen verstaan die betrekking hebben op energieverbruik voor apparatuur en verlichting;

  • -

    de energiezuinige concepten moeten betrekking hebben op projecten met een reëel uitzicht op het realiseren daarvan;

  • -

    concepten dienen te worden ontwikkeld in relatie tot de autonome vervangings- en onderhoudscycli en veranderende functionele eisen aan gebouwen en bouwdelen.

B2. Praktijkexperimenten energiezuinige concepten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn praktijkexperimenten gericht op het opdoen van praktische ervaring, respectievelijk het aantonen van praktische werking van energiezuinige concepten zoals omschreven in onderdeel B1., dan wel gericht op essentiële componenten van deze energiezuinige concepten voorzover deze separaat te beproeven zijn.

Aan de doelstelling van het onderdeel kunnen met name bijdragen adviesbureaus, (toekomstige) eigenaren en exploitanten van woningbouwcomplexen en utiliteitsgebouwen, fabrikanten, energiedistributiebedrijven en instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs.

Bij projectvoorstellen moeten bij voorkeur zoveel mogelijk (onderdeel B1.) respectievelijk alle (onderdeel B2.) bij ontwerp en bouw betrokken partijen worden betrokken.

Onderdeel C. Ontwikkeling en beproeving van de Energie Prestatie Advies methodiek voor de bestaande bouw (EPA)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het onderdeel EPA is gericht op het EnergiePrestatieAdvies (EPA). Het doel van het programma is de ontwikkeling en beproeving van de EPA methodiek. Hiertoe wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding van projecten over de verschillende marktsegmenten, branches, gebouwtypen en partijen die EPA willen aanbieden. De resultaten van de projecten dienen voor de markt beschikbaar te komen.

Aan de doelstelling van het onderdeel EPA kunnen met name partijen bijdragen die een structurele relatie hebben met de eindgebruikers. Hierbij gaat het onder meer om energiedistributiebedrijven, (energie)adviseurs, installateurs, gemeenten en andere bedrijven uit de bouwwereld, hun branche- of koepelorganisaties en andere intermediaire groepen.

Aanvragers die zich baseren op een eigen exclusieve bepalingsmethode moeten in staat zijn om uiterlijk in 2000 zelf een brede marktdekking aan te bieden van hun EPA’s op basis van die methode of eraan mee te werken dat anderen deze marktdekking realiseren.

Het onderdeel EPA bestaat uit drie subonderdelen.

C1. Woningbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Voor de woningbouw is een Basismethode EPA beschikbaar die voldoet aan het Programma van Eisen dat is vastgelegd in de Regeling EnergiePrestatieAdvies (Stcrt. 2000, 67). Onder het EPA wordt verstaan: een integraal advies over de energetische kwaliteit van een bestaand gebouw ten behoeve van te nemen besparende maatregelen. Hierbij kan in principe gebruik gemaakt worden van verschillende onderzoeksmethoden, mits ze voldoen aan het Programma van Eisen. De methode moet primair een instrument zijn dat voor betrokkenen eenvoudig te begrijpen en te gebruiken is en geen grote weerstanden oproept.

Het subonderdeel EPA voor de woningbouw heeft als doel te bewerkstelligen dat de voor marktpartijen beschikbare Basismethode door middel van aanvullend flankerend instrumentarium verder wordt verbeterd. In dit kader worden marktpartijen gestimuleerd om met de combinatie van Basismethode en vernieuwend overig instrumentarium in de woningbouw projecten uit te voeren, teneinde deze te beproeven en zo mogelijk te vereenvoudigen.

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen zijn:

  • -

    onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, die gericht zijn op combinaties van de Basismethode met nieuwe instrumenten ter bevordering van realisatie van geadviseerde energiebesparingsmaatregelen als follow up van een uitgevoerde EPA; daarnaast projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe modules binnen het EPA; deze modules dienen tot een uitbreiding te leiden van de reikwijdte van het EPA en een duidelijke meerwaarde te hebben, zodat het EPA een breder bereik krijgt, zoals gedrag, bouwtechnische aspecten e.d.; projectkosten die gesubsidieerd worden in het kader van de Energiepremieregeling zijn niet subsidiabel;

  • -

    haalbaarheidsprojecten en praktijkexperimenten, die gericht zijn op verbeteren van de bestaande instrumenten voor energie prestatieadviezen (EPA’s) of die gericht zijn op de toepassing van nieuwe modules met betrekking tot het EPA die een uitbreiding betekenen van de reikwijdte van het EPA en een duidelijke meerwaarde hebben zodat het EPA een breder bereik krijgt, zoals gedrag, bouwtechnische aspecten e.d.; projecten die betrekking hebben op het subonderdeel ‘Beproeving van de methodiek voor de EPA-module Apparaten & gedrag’ komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van dit subonderdeel; in principe kunnen in verschillende projecten verschillende methodieken worden toegepast, waarbij geldt dat een methodiek gelijkwaardig dient te zijn aan meest recente beschikbare versie van de Basismethode EPA voor de woningbouwsector; de aanvrager dient deze gelijkwaardigheid bij de aanvraag ten behoeve van de beoordeling door Novem aannemelijk te maken; projectkosten die gesubsidieerd worden in het kader van de Energiepremieregeling en opleidingskosten voor adviseurs zijn niet subsidiabel;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten met betrekking tot aanvullende modules binnen het EPA, voorzover die nodig zijn voor verbetering van de kwaliteit van de uit te brengen EPA’s.

C2. Utiliteitsbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het onderdeel EPA voor de utiliteitsbouw heeft voor 2000 als doel te bewerkstelligen dat het instrumentarium dat noodzakelijk is voor de invoering van de EPA voor de utiliteitsbouw operationeel inzetbaar is voor marktpartijen.

Onder EPA wordt voor de utiliteitsbouw verstaan een standaard(advies)rapportage over de energetische kwaliteit van een bestaand gebouw en de daarin plaatsvindende processen ten behoeve van te nemen energie besparende maatregelen. Dit rapport dient tevens bruikbaar te zijn in het kader van een eventuele energiezorgplicht ingevolge de Wet milieubeheer, indien van toepassing op de inrichting. De volgende aspecten dienen in het adviesrapport aan de orde te komen:

  • -

    het in kaart brengen van de energetische situatie in een gebouw;

  • -

    de uitsplitsing naar het gebouw en de processen in het gebouw;

  • -

    het geven van een lijst met mogelijke investeringen, met kosten en baten (met en zonder subsidies); bij voorkeur bevat het ook integrale pakketten van maatregelen met kosten en terugverdientijden (met en zonder subsidies);

  • -

    een lijst met organisatorische maatregelen;

  • -

    een lijst met gedragsmaatregelen;

  • -

    een lijst met subsidiemogelijkheden;

  • -

    het geven van gegevens ten behoeve van monitoring volgens een voorgeschreven format.

In dit onderdeel zal in 2000 het accent voorts sterk liggen op de verdere acceptatie in de markt en concretisering van het advies. Marktpartijen worden gestimuleerd om voor zoveel mogelijk verschillende gebouwtypen EPA’s uit te brengen en voor uiteenlopende branches, waarbij de eerste aandacht uit zal gaan naar de hore-ca-, de kantoor- en de sportgebouwen.

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen zijn:

  • a. onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, die gericht zijn op nieuwe activiteiten ter bevordering van realisatie van EPA’s en geadviseerde energiebesparingsmaatregelen; voor de utiliteitsbouw kunnen tevens projecten ingediend worden die gericht zijn op het inpassen van EPA’s binnen het bestaande beleidsinstrumentarium;

  • b. haalbaarheidsprojecten en praktijkexperimenten, die gericht te zijn op het toepassen en verbeteren van EPA’s voor bestaande utiliteitsgebouwen; in de projecten kunnen verschillende methodieken worden toegepast; een project dient minimaal 25 EPA’s te omvatten voorzover het te adviseren organisaties betreft die geen energiezorgplicht hebben ingevolgde de Wet milieubeheer; het maximum aantal EPA’s per subsidiabel project bedraagt 50 EPA’s; voor een project dat betrekking heeft op een organisatie of organisaties die wel een energiezorg plicht hebben ingevolge de Wet milieubeheer dienen de EPA of de EPA’s totaal minimaal 10.000 m2 bruto vloeroppervlak te beslaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking hiervan rechtvaardigen; opleidingskosten voor adviseurs zijn niet subsidiabel;

  • c. kennisoverdrachtprojecten over EPA’s in de bestaande Utiliteitsbouw; hieronder vallen projecten binnen aangesloten branches of binnen één als zodanig gedefinieerde communicatiedoelgroep die tot doel hebben:

    • -

      kennisvermeerdering en draagvlakvergroting (het vergroten van de naams- en/of productbekendheid);

    • -

      het creëren van een positieve attitude t.o.v. het EPA; kennisoverdracht over het EPA dient in het project centraal te staan; opleidingskosten voor adviseurs zijn niet subsidiabel.

C3. Beproeving van de methodiek voor de EPA-module Apparaten & gedrag

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

In 2000 wordt een extra module ontwikkeld voor het opnemen van een gedragsadvies over de aankoop en het gebruik van huishoudelijke apparaten, welke zowel gekoppeld kan worden aan het EPA-advies als autonoom toegepast kan worden. Vooruitlopend op de grootschalige introductie is het gewenst deze module op toepasbaarheid te onderzoeken. Dit dient te gebeuren in de vorm van praktijkexperimenten.

Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn: projecten die gericht zijn op het toepassen en verbeteren van bestaande instrumenten voor het geven van een energiegedragsadvies over de aankoop en het gebruik van huishoudelijke apparaten. Voor deze projecten geldt het volgende. In principe kunnen in verschillende projecten verschillende methodieken worden toegepast, waarbij geldt dat een methodiek gelijkwaardig dient te zijn aan de bij Novem beschikbare proefversie van de module ‘Apparaten & gedrag’. De aanvrager dient deze gelijkwaardigheid bij de aanvraag ten behoeve van de beoordeling door Novem aannemelijk te maken. Een project dient minimaal 10 adviezen over apparaten en gedrag te omvatten. Het maximaal aantal adviezen dat per project subsidiabel kan zijn bedraagt 40.

De subsidie bedraagt maximaal f 10.000,00 per project.

Zowel partijen die reeds ervaring hebben met het uitvoeren van EPA’s als overige partijen komen voor subsidie in aanmerking. De projecten in het kader van dit subonderdeel dienen binnen 2 maanden na de eventuele subsidieverlening afgerond te zijn.

Onderdeel D. Gemeentelijk energiebeleid (LOREEN)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Gemeenten hebben in de afgelopen jaren energiebeleids- en uitvoeringsplannen opgesteld. Het doel van het onderdeel Loreen is het intensiveren van de toekomstige beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering door het stimuleren en ondersteunen van energiebesparing bij de belangrijkste door de gemeente aangeduide doelgroepen van het gemeentelijk energiebeleid.

Uitvoering gemeentelijk energiebeleid

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn gericht op de uitvoering van het gemeentelijk energiebeleid. Hieronder vallen:

  • -

    demonstratieprojecten;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten.

Criteria waaraan deze projecten moeten voldoen zijn:

  • -

    het project moet aantoonbaar uitvoering geven aan het energiebesparingsbeleid van de gemeente en/of belemmerende factoren bij de uitvoering ervan wegnemen;

  • -

    het uitvoeringsplan voor dit energiebesparingsbeleid moet minstens één jaar voor het indienen van het voorstel door de gemeenteraad zijn vastgesteld;

  • -

    het project moet binnen de gemeente een voorbeeldfunctie kunnen vervullen;

  • -

    projecten gericht op de toepassing van techniek komen niet voor ondersteuning in aanmerking.

Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door de besturen van (deel-)gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden.

Het subsidiebedrag per project is gemaximeerd en is afhankelijk van de grootte van de gemeente. De maximale subsidie per project staat vermeld in onderstaande tabel.

Inwoneraantal (deel)gemeente

Maximum subsidie

< 10.000

f 10.000,00

10.000 — 50.000

f 15.000,00

50.000 — 100.000

f 25.000,00

100.000 — 400.000 f

45.000,00

> 400.000

f 75.000,00

Indien een project wordt ingediend door een gemeentelijk samenwerkingsverband is de maximale subsidie het totaal van de voor de afzonderlijke gemeenten geldende maxima, echter met een totaal maximum van f 250.000,00.

Per (deel)gemeente en per samenwerkingsverband kan één project worden ingediend, met dien verstande dat een project van een samenwerkingsverband wordt beschouwd als projecten van de afzonderlijke (deel)gemeenten uit het betreffende samenwerkingsverband.

Gemeenten waaraan subsidie is of wordt verleend op grond van onderdeel 1 van het programma Loreen 1997, van het programma Loreen 1998 of van het programma Loreen 1999 komen niet voor subsidie in het kader van dit onderdeel in aanmerking.

De planning moet erop gericht zijn dat het project vóór januari 2002 is afgerond.

Onderdeel E. Tender Gebruiksgedrag (ENTER)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstelling van dit onderdeel is om, door middel van het stimuleren van praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten, nieuwe methoden voor het beïnvloeden van energiegerelateerd gedrag van huishoudens in woningen te ontwikkelen en daarmee een extra impuls te geven aan blijvende energiebesparing bij huishoudens.

Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke energiebesparing in relatie tot de projectkosten en naar een zo groot mogelijke voorbeeldwerking. Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender).

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de projecten minimaal aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a. de beoogde besparing door gedragsverandering dient minimaal 5% te zijn van het gemiddelde elektriciteitsverbruik en/of gasverbruik van de huishoudens in het experiment; het voorstel moet voorzien zijn van een onderbouwing van dit besparingsgetal, door middel van een vergelijking van het energieverbruik van het bestaande en het beoogde gedrag;

  • b. het project dient zich te richten op het beïnvloeden van actief handelen van huishoudens, waarbij de te realiseren gedragsverandering blijvend dient te zijn;

  • c. projecten die zich bijvoorbeeld uitsluitend bedienen van technische gedragsturing, waarbij bepaald gedrag via techniek onmogelijk gemaakt wordt, of uitsluitend gericht zijn op aankoopgedrag of eenmalig instelgedrag komen niet voor subsidie in aanmerking;

  • d. de beoogde gedragsverandering dient concreet beschreven te zijn in termen van handelingen en de daarmee te behalen energiebesparing dient aangegeven te zijn;

  • e. projecten dienen uit te gaan van een uitgewerkte en beschreven methodiek, die een verklaring geeft hoe de beoogde gedragsverandering en energiebesparing bereikt kan worden; in de beschrijving van de gekozen methodiek dienen de volgende elementen behandeld te worden: de beschrijving van het gedrag in handelingen, de determinanten van deze handelingen, de gebruikte aangrijpingspunten voor gedragsbeïnvloeding en de in te zetten interventies op deze aangrijpingspunten;

  • f. het projectvoorstel dient voorzien te zijn van een opzet voor monitoring, effectmeting en evaluatie;

  • g. de gebruikte methodiek dient opschaalbaar te zijn naar een substantieel deel van de Nederlandse huishoudens; het project dient deze opschaalbaarheid verder te onderzoeken, waarbij inzicht gegeven dient te worden in de slaag- en faalfactoren bij opschaling;

  • h. minimaal een van de deelnemers in het project dient een marktpartij te zijn die de mogelijkheid en capaciteit heeft om de methodiek in de praktijk te implementeren;

  • i. het project dient gericht te zijn op minimaal 100 huishoudens;

  • j. het project dient uiterlijk 31 juli 2002 afgerond te zijn.

Aanvragen voor praktijkexperimenten of kennisoverdrachtprojecten die aan de wettelijke voorschriften en aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen, worden beoordeeld en gerangschikt door de adviescommissie Tender Gebruiks-gedrag. Artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

De rangschikking vindt plaats op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de projecten om bij te dragen aan de doelstelling van dit onderdeel van het programma aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. de mate van effectiviteit van de interventie gericht op de actieve beïnvloeding van handelingen van huishoudens inzake energiegerelateerd gedrag;

  • 2. de kwaliteit van de methodiek waarop het onderhavige voorstel zich baseert om de gewenste gedragsverandering te realiseren;

  • 3. de kwaliteit van de uitgewerkte systematiek voor monitoring, evaluatie en effectmeting; hierbij wordt met name gelet op de aandacht die besteed wordt aan het meten van de mate waarin de gedragsverandering blijvend is en de energiebesparingseffecten op langere termijn;

  • 4. de mate waarin de gekozen methodiek kansen biedt voor opschaling en de voorbeeldwerking die ervan uitgaat;

  • 5. de mate waarin een marktpartij die de mogelijkheid en capaciteit heeft om de methodiek in de praktijk te implementeren betrokken is bij het project en hier financieel in participeert;

  • 6. de mate waarin het project waarborgt dat de toegang tot de doelgroep huishoudens verkregen wordt;

  • 7. de mate waarin de projectvoorbereiding (instrumentontwikkeling, communicatiestrategie, interventiestrategie, doelgroepkeuze, evaluatieaanpak) is uitgewerkt en onderbouwd.

De subsidie bedraagt ten hoogste f 600.000,00 per project.

Ten behoeve van de bovenstaande procedure dient naast de BSE-aanvraag aanvullende informatie te worden verstrekt. Gegevens daarover zijn beschikbaar in het bij Novem verkrijgbare informatiepakket.

Onderdeel F. Optimale Energie Infrastructuur (OEI)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstelling van dit onderdeel is de ontwikkeling en de realisatie van een energie-infrastructuur in woningbouw uitbreidingsgebieden (nieuwbouw), in woningbouw herstructureringsgebieden en/of bij grootschalige renovatie van woningen (bestaande bouw), waarbij voor het functioneren van de betreffende locatie een minimale inzet van fossiele brandstoffen en zo laag mogelijke uitstoot van CO2 bereikt zal worden. Daarbij dient de energievraag van de bouwlocatie in samenhang met voorzieningsmogelijkheden en/of energieverbruikers in de omgeving beschouwd te worden. Daartoe dienen lokaal de technische en economische mogelijkheden ten volle te worden benut teneinde te komen tot een optimale energie-infrastructuur binnen de lokaal, c.q. regionaal haalbare besluitvorming.

Het onderdeel is verdeeld in twee subonderdelen.

F1. Nieuwbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • haalbaarheidsprojecten naar de mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur voor grote uitbreidingsgebieden (meer dan ca. 350 woningen/woningequivalenten, o.a. Vinex-locaties); voor deze projecten bedraagt de subsidie maximaal f 25.000,00 per project;

  • haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, gericht op oplossing van problemen of uitwerking van opties ten aanzien van de implementatie van een optimale energie infrastructuur, op basis van in eerdere haalbaarheidsstudies aangetoonde concepten met gebruikmaking van het hulpmiddel EPL, of een hiermee te vergelijken instrument; de subsidie bedraagt maximaal f 25.000,00 per project.

F2 . Bestaande bouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • haalbaarheidsprojecten naar de mogelijke opties voor de optimale energie-infrastructuur voor te reno-veren wijken; de subsidie bedraagt maximaal f 30.000,00 per project;

  • haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, gericht op oplossing van problemen of uitwerking van opties ten aanzien van de implementatie van een optimale energie-infrastructuur; de subsidie bedraagt maximaal f 25.000,00 per project.

Een project in de bestaande bouw komt alleen voor subsidie in aanmerking indien het een bestaande wijk betreft met 250 of meer woningen/woonequivalenten en die eigendom zijn van in totaal niet meer dan vijf eigenaren en het een wijk betreft waar (gedeeltelijke) herziening van de bestaande energievoorziening aan de orde is in het kader van een renovatie (in één traject of in meerdere trajecten te renoveren).

Specifieke beoordelingsaspecten

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van dit onderdeel van het programma wordt in aanvulling op de genoemde algemene aspecten van het programma, tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. het toe te passen rekenmodel (bij nieuwbouwprojecten);

  • b. de planning met betrekking tot de besluitvorming ten aanzien van de ontwikkeling en de realisatie van de locatie;

  • c. de mate waarin in het project combinatiemogelijkheden tussen nieuwbouw en bestaande bouw (hybride bouw) bestaan.

Toelichting op de bovengenoemde aspecten

Ad a. Nieuwbouwprojecten dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd met gebruikmaking van een bij Novem verkrijgbaar rekenmodel voor het berekenen van de optimale energie-infrastructuur.

Ad b. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de planning van de realisatie van de verschillende locaties. Aanvragen die betrekking hebben op besluiten die spoedig genomen zullen worden hebben prioriteit boven aanvragen waarbij de besluitvorming op een later tijdstip zal plaatsvinden.

Ad c. Als ondergrens bij een hybride wijk geldt eveneens ten minste 250 woningen/woonequivalenten voor de totale, onderhavige wijk.

Aanvragen kunnen worden ingediend door gemeenten, provincies, woningcorporaties, institutionele verhuurders, energiebedrijven, projectontwikkelaars, stedenbouwkundige adviesbureaus of consortia waarin een gemeente participeert. Indien de aanvrager geen gemeente is dient hij aannemelijk te maken dat de aanvraag past binnen het terzake, door de gemeente gevoerde, stedenbouwkundig beleid.

Onderdeel G. Duurzame Bedrijventerreinen (DBT)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De doelstelling van het onderdeel Duurzame Bedrijventerreinen is de realisatie van duurzame bedrijventerreinen door het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven op deze terreinen en overheden, gericht op de vermindering van het gebruik van fossiele energie in combinatie met vermindering van de milieubelasting, een efficiënter of meervoudig gebruik van de ruimte en het verbeteren van het (bedrijfs)economisch resultaat.

Daarbij dienen optimalisatie van energie- en watervraag, grondstofverbruik, afvalstromen en personen- en goederenvervoer op de locatie in samenhang beschouwd te worden.

Dit onderdeel heeft betrekking op bestaande terreinen, uitbreidingen van bestaande terreinen en nieuwe terreinen. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet de omvang van een bedrijventerrein minimaal 15 ha zijn.

Onder bedrijventerreinen worden ook verstaan glastuinbouwgebieden.

Dit onderdeel omvat drie aandachtsgebieden.

1. Stimuleren van samenwerking

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit aandachtsgebied is gericht op het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bovengenoemde bedrijventerreinen. De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten en kennisoverdrachtprojecten, gericht op totstandkoming en begeleiding van het samenwerkingsproces ten behoeve van het initiëren van duurzame projecten.

2. Ontwikkelen van een integraal plan

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit aandachtsgebied is gericht op het ontwikkelen van integrale plannen voor een duurzaam bedrijventerrein (masterplan). De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het in kaart brengen van de optimalisatiemogelijkheden voor een bedrijventerrein.

3. Uitwerking van onderdelen van het integrale plan

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit aandachtsgebied is gericht op het uitwerken van in eerdere studies aangegeven optimalisatiemogelijkheden en oplossingen ten aanzien van de implementatie van DBT. De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op deze onderwerpen.

Aanvragen kunnen worden ingediend door (samenwerkende) bedrijven, gemeenten, provincies of projectontwikkelaars. Bij bestaande bedrijventerreinen dienen (samenwerkende) bedrijven in ieder geval bij het project betrokken te zijn. Betrokken bedrijven, gemeenten of provincies kunnen ook een vertegenwoordiger aanwijzen die de aanvraag indient. Uit de aanvraag moet betrokkenheid van de bedrijven op het terrein, voorzover reeds bekend, duidelijk blijken.

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van dit onderdeel van het programma wordt in aanvulling op de in de aanhef genoemde algemene aspecten van het programma, tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de mate waarin wordt gestreefd naar samenwerking tussen bedrijven op een terrein of de mate waarin wordt gestreefd naar continuïteit en/of uitbreiding van deze samenwerking;

  • b. de mate waarin bij de direct betrokkenen draagvlak bestaat voor het concept Duurzame Bedrijventerreinen;

  • c. de mate waarin wordt samengewerkt aan verschillende thema’s of de mate waarin wordt gestreefd naar de uitbreiding van het aantal van deze thema’s;

  • d. de planning met betrekking tot de besluitvorming over de ontwikkeling en de realisatie van de locatie (alleen relevant voor nieuwe terreinen en uitbreidingen).

Toelichting op de bovengenoemde beoordelingsaspecten

Ad a. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt bezien of er reeds een samenwerkingsverband is of dat er gestreefd wordt naar het vormen van een samenwerkingsverband waarin een relevant deel van de bedrijven op het terrein vertegenwoordigd zal zijn. Indien er al sprake is van een samenwerkingsverband wordt bezien in hoeverre de samenwerking geformaliseerd is door bijvoorbeeld een intentieverklaring.

Ad b. Onder direct betrokkenen worden in ieder geval de betreffende bedrijven (voorzover bekend) begrepen en de betrokken overheden. Bij bestaande bedrijventerreinen dienen (samenwerkende) bedrijven in ieder geval bij het project betrokken te zijn, zo mogelijk als indiener van de aanvraag. Betrokkenheid wordt onder meer aangegeven door de mate waarin de op het terrein gevestigde bedrijven het project trekken en/of de mate waarin de bedrijven bereid zijn tot het inbrengen van operationele deskundigheid.

Ad c. De mate waarin potentiële energiebesparing een rol speelt bij de diverse thema’s zal hierbij worden meegewogen.

Ad d. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de planning van de realisatie van de verschillende locaties. Aanvragen die betrekking hebben op besluiten die spoedig genomen zullen worden hebben prioriteit boven aanvragen waarbij de besluitvorming op een later tijdstip zal plaatsvinden.

Onderdeel H. Energiebesparing in Transport (EBIT)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het onderdeel Energiebesparing in Transport is het bereiken van energiebesparing, CO2- en vraagreductie in het personen- en goederenvervoer door op een duurzame wijze de mobiliteitsvraag af te wikkelen.

Het onderdeel EBIT richt zich op de verkenning en ontwikkeling van nieuwe beleidsrichtingen en de daarbij behorende instrumenten.

Aanvragen kunnen worden ingediend door:

  • a. organisaties op het gebied van verkeer en vervoer;

  • b. vervoerbedrijven, verladers;

  • c. instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • d. gemeentelijke en regionale overheden;

  • e. nieuwe ketenregisseurs.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 2000 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten bedraagt:

  • 1. voor onderdeel A. f 5.200.000,00, als volgt verdeeld over de subonderdelen:

    • -

      A1 t/m A3: f 4.700.000,00;

    • -

      A4: f 500.000,00;

  • 2. voor onderdeel B. f 5.650.000,00, als volgt verdeeld over de subonderdelen:

    • -

      B1: f 2.400.000,00;

    • -

      B2: f 3.250.000,00;

  • 3. voor onderdeel C. f 2.850.000,00, als volgt verdeeld over de subonderdelen:

    • -

      C1: f 750.000,00;

    • -

      C2: f 2.000.000,00;

    • -

      C3: f 100.000,00;

  • 4. voor onderdeel D. f 1.000.000,00;

  • 5. voor onderdeel E. f 2.500.000,00;

  • 6. voor onderdeel F. f 1.000.000,00, als volgt verdeeld over de subonderdelen:

    • -

      F1: f 550.000,00;

    • -

      F2: f 450.000,00;

  • 7. voor onderdeel G. f 6.400.000,00;

  • 8. voor onderdeel H. f 1.500.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het subonderdeel C3 en het onderdeel E moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 15 mei 2000 t/m 31 juli 2000.

Aanvragen met betrekking tot het de overige onderdelen van het programma Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten moeten door Novem zijn ontvangen in de periode 15 mei 2000 tot en met 1 december 2000.

Nadere informatie is te verkrijgen bij:

Novem B.V.

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030-239 34 93

Novem B.V.

Postbus 17

6130 AA Sittard

tel. 046-420 22 02

Naar boven