Onderwijsbevoegdheid culturele en kunstzinnige vorming 1 (CKV1)

Geraadpleegd op 03-05-2025.
Geldend van 17-02-1999 t/m heden

Onderwijsbevoegdheid culturele en kunstzinnige vorming 1 (CKV1)

Toelichting bij de regeling van de onderwijsbevoegdheid voor CKV1

  • 1. Het is gebleken dat er bij scholen en leraren nog veel vragen zijn over de onderwijsbevoegdheid voor het vak culturele en kunstzinnige vorming 1 en in verband daarmee over de manier waarop aan CKV1 vorm kan worden gegeven door de daarbij betrokken leraren. In het volgende wordt daarom een nadere toelichting bij deze bevoegdheidsregeling gegeven. De regeling is te vinden in Uitleg Gele katern, nr. 31, van 10 december 1997.

  • 2. Uitgangspunt is dat enerzijds culturele en kunstzinnige vorming één vak is, maar dat anderzijds gezien de breedte van kunstzinnige activiteiten en disciplines waaraan binnen CKV1 aandacht wordt besteed het in de rede ligt dat bij de concrete invulling een beroep wordt gedaan op de verschillende deskundigheden die in de school (en buiten de school) aanwezig zijn. De formele bevoegdheidsregeling sluit aan op het karakter van het vak, dat kan worden samengevat als: verscheidenheid en integratie.

  • 3. De formele bevoegdheidsregeling is verder gebaseerd op het uitgangspunt dat scholen wat betreft de invulling van het vastgestelde examenprogramma CKV1 zeer kunnen verschillen. Er moet ruimte zijn voor eigen inhoudelijke keuzen, ook in verband met regionaal en locaal zeer verschillende praktische mogelijkheden. Ook de personele en organisatorische mogelijkheden van scholen zullen zeer verschillen. De bevoegdheidsregeling houdt daarmee rekening, en maakt een zeer verschillende invulling en organisatie, ook wat betreft het personele aspect daarvan, mogelijk. Het is een misverstand dat de bevoegdheidsregeling zeer gedetailleerde voorschriften zou inhouden over de personele inzet bij de invulling en organisatie van CKV1. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling. De functies van kunstcoördinator en kunstmentor die in de toelichting bij de regeling zijn genoemd behoren niet tot de regelgeving. De functies zijn genoemd omdat ze een rol spelen in het inhoudelijke model voor het vak zoals dat is ontwikkeld in het desbetreffende (SLO-)-netwerk. Een school is niet verplicht de afzonderlijke functies van kunstcoördinator en kunstmentor (en ’vakleraar’) te onderscheiden, maar de bevoegdheidsregeling maakt zo’n model mogelijk. De functies en de taken die daarbij horen (zie o.a. PMVO-Journaal23 van 22 april 1998) maken niet deel uit van de wettelijke voorschriften. Het wettelijke voorschrift is de bevoegdheidsregeling, die zeer verschillende modellen mogelijk maakt. Er wordt met andere woorden aangesloten bij het algemene uitgangspunt bij de nieuwe tweede fase: de school maakt eigen keuzen,er bestaat niet één voorgeschreven model van het studiehuis.

  • 4. Om de gedachten te bepalen zijn er theoretisch twee extreme modellen denkbaar, uitgaande van het karakter van CKV1, waarin enerzijds sprake is van verscheidenheid van activiteiten en disciplines en anderzijds van integratie daarvan.

    • -

      Het ene uiterste is dat één leraar belast is met het verzorgen/begeleiden van alle activiteiten/ disciplines binnen CKV1, voor alle leerlingen. Het onderscheiden van de functies van kunstcoördinator, kunstmentor en ’vakleraar’ heeft dan dus geen zin. Dat model zal in de werkelijkheid zelden voorkomen, doordat zowel gezien de vereiste deskundigheden als de organisatorische mogelijkheden het meestal praktisch onuitvoerbaar zal zijn. Het is ook niet in overeenstemming met de geest van het examenprogramma: er wordt in dit model meestal waarschijnlijk niet voldoende recht gedaan aan de verscheidenheid van activiteiten en disciplines. Dit model kan het volledig centrale model worden genoemd.

    • -

      Daar tegenover is, even theoretisch, het volledig decentrale model denkbaar: aan de verscheidenheid van activiteiten en disciplines wordt vormgegeven door een (grote) groep van leraren uit alle disciplines zonder dat er sprake is van coördinatie. Ook dit model zal in de praktijk vrijwel onuitvoerbaar zijn, en ook dit is niet in overeenstemming met de geest van het examenprogramma, omdat er in dit model geen aandacht is voor de samenhang, de integratie.

  • 5. De bevoegdheidsregeling sluit aan bij het CKV1-karakter van verscheidenheid en integratie.

    • -

      Enerzijds is er de bevoegdheid ’in den brede’: de bevoegdheid van de leraar die in het bezit is van het getuigschrift van de omscholingscursus CKV1 (en die bovendien een eerstegraads onderwijsbevoegdheid heeft voor een van de kunstvakken, incl. taal en letterkunde). In het theoretische volledig centrale model zou deze leraar het geheel van CKV1 voor zijn rekening kunnen nemen. De formele bevoegdheid maakt dat mogelijk. Het zou feitelijk ook nog wel denkbaar – maar niet ideaal – zijn dat één leraar bijna alle onderdelen van CKV1 zou verzorgen, maar het onderdeel Praktische activiteiten (domein C in het examenprogramma) zou in het algemeen alleen door de leraar kunnen worden verzorgd als de praktische activiteit betrekking heeft op de ’eigen discipline’ van de leraar.

    • -

      Anderzijds is er de beperkte bevoegdheid: de leraar die een eerstegraads onderwijsbevoegdheid heeft voor een van de kunstvakken is bevoegd voor die onderdelen binnen CKV1 die aansluiten bij het eigen bewijs van bekwaamheid. De leraarmet een bevoegdheid muziek kan dus de begeleiding verzorgen van concertbezoek (domein A, Culturele activiteiten) en de Praktische activiteiten (domein C) muziek, etc. Dit onderdeel van de regeling laat een bepaalde mate van interpretatievrijheid op schoolniveau toe. Dat hangt o.a. samen met het feit dat niet precies is te omschrijven welke onderdelen van CKV1 aansluiten bij het bewijs van bekwaamheid dat de leraar heeft.

    Mede tenslotte gezien het feit dat elke leraar met een bevoegdheid voor een bepaald vak tevens activiteiten mag verrichten die niet direct vakgebonden zijn maar eerder algemeen zijn of juist gebonden aan individuele leerlingen is daarmee een formele regeling vastgelegd die op schoolniveau een soepele organisatie van allerlei modellen van CKV1 mogelijk maakt. In de praktijk zal elk model aspecten hebben van de centrale en decentrale benadering, in een verschillende verhouding.

    Geregeld is in elk geval – door middel van de omscholingsfaciliteiten – dat elke school kan beschikken over tenminste één leraar met de formele bevoegdheid ’in den brede’ (op grond van de omscholingscursus), om vorm te kunnen geven aan het aspect van de samenhang en integratie, in de meeste gevallen met inschakeling van een groep van leraren met deskundigheid op het gebied van verschillende disciplines, en met verschillende taken, een en ander door de school zelf te bepalen.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
namens deze,

dr. L.S.J.M. Henkens

directeur voortgezet onderwijs