Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot verbetering
van de aansluiting van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend
beroepsonderwijs op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, door deze onderwijsvormen
meer het karakter te geven van voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs;
dat het in verband daarmee noodzakelijk is de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen door het invoeren van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, door het invoeren
van leerwegondersteunend onderwijs als voorziening voor leerlingen die met behulp
daarvan dit onderwijs met goed gevolg kunnen voltooien, door het invoeren van de verplichting
voor scholen om deel te nemen aan een samenwerkingsverband, alsmede door het in de
wet opnemen van scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs die tot taak hebben het
verzorgen van niet-diplomagericht onderwijs;
dat het mede in verband met de afloop van de geldigheidsduur van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs noodzakelijk is het voortgezet speciaal onderwijs aan leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden,
aan moeilijk lerende kinderen en aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen binnen het
voortgezet onderwijs te positioneren, ten einde te bevorderen dat zo veel mogelijk
van deze leerlingen de leerwegen van het voortgezet onderwijs met goed gevolg voltooien
en dat de in het voortgezet speciaal onderwijs aanwezige deskundigheid zo veel mogelijk
ten behoeve van het voortgezet onderwijs kan worden ingezet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
[Red: Wijzigt de Wet op het voortgezet onderwijs.]
Artikel II. Omzetting scholen en afdelingen individueel voorbereidend beroepsonderwijs
in scholen en afdelingen leerwegondersteunend onderwijs of afdelingen praktijkonderwijs
-
1 Met ingang van 1 augustus 1998 zijn de afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs
die op grond van de bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften zoals die luidden op 31 juli 1998, aan scholen voor voorbereidend
beroepsonderwijs of scholengemeenschappen waarvan ten minste een school voor voorbereidend
beroepsonderwijs deel uitmaakt, zijn verbonden, afdelingen voor leerwegondersteunend
onderwijs verbonden aan die scholen of scholengemeenschappen. Indien aan een in de
eerste volzin bedoelde school of scholengemeenschap twee of meer afdelingen voor individueel
voorbereidend beroepsonderwijs zijn verbonden, worden zij gezamenlijk één afdeling
voor leerwegondersteunend onderwijs. Onverminderd artikel IVa, verzorgen de afdelingen
voor leerwegondersteunend onderwijs, verbonden aan een in de eerste en tweede volzin
bedoelde scholengemeenschap, dat leerwegondersteunend onderwijs uitsluitend voor die
leerlingen van de scholengemeenschap die voorbereidend beroepsonderwijs volgen.
-
3 Op de in het eerste lid bedoelde afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs en
op de in het tweede lid bedoelde scholen voor leerwegondersteunend onderwijs blijven
tot 1 augustus 2002 van toepassing de voorschriften met betrekking tot het individueel
voorbereidend beroepsonderwijs, vastgesteld bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals die voorschriften luidden op 31 juli 1998. In afwijking van de eerste volzin
zijn op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen en scholen voor leerwegondersteunend
onderwijs ter zake van de inhoud van het onderwijs van toepassing de voorschriften
met betrekking tot het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.
-
4 Van de in het derde lid, eerste volzin, bedoelde voorschriften die bij wet of algemene
maatregel van bestuur zijn vastgesteld, kan in verband met nieuwe ontwikkelingen worden
afgeweken bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk ministeriële regeling.
-
5 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
of, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, in afwijking van het eerste en tweede lid, op aanvraag van het bevoegd
gezag van een in het eerste lid bedoelde school voor voorbereidend beroepsonderwijs
waaraan een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs is verbonden onderscheidenlijk
van een in het tweede lid bedoelde school voor leerwegondersteunend onderwijs een
of meer van de afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs die op grond
van het eerste lid zijn opgegaan in de aan die school verbonden afdeling voor leerwegondersteunend
onderwijs onderscheidenlijk die school voor leerwegondersteunend onderwijs in aanmerking
brengen voor bekostiging als afdeling voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk als
school voor praktijkonderwijs, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig
geheel van onderwijsvoorzieningen. Het bevoegd gezag overlegt bij zijn aanvraag het
advies van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd
gezag op grond van artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, deel uitmaakt, alsmede het advies van de gemeente waarin de afdeling voor praktijkonderwijs
onderscheidenlijk school voor praktijkonderwijs is gevestigd.
-
6 Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de afdelingen onderscheidenlijk scholen
voor praktijkonderwijs, bedoeld in het vijfde lid, voorschriften vastgesteld met betrekking
tot de bekostiging en rechtspositionele voorschriften. De voorschriften zijn op de
in de eerste volzin bedoelde afdelingen onderscheidenlijk scholen van toepassing tot
1 augustus 2003.
-
7 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van
het vijfde lid uiterlijk 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar
waarop de aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
dan wel aan Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Onze Minister beslist
binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen drie maanden
kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt
hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
ARTIKEL III. (SO)VSO-LOM-SCHOLEN: SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS
-
1 Met ingang van 1 augustus 1998 worden scholen voor voortgezet speciaal onderwijs aan
kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs, aangeduid als scholen voor speciaal voortgezet onderwijs.
-
2 Met ingang van 1 augustus 1998 worden afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs
aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, verbonden aan speciale scholen
voor basisonderwijs als bedoeld in artikel XXXVII van de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228), aangeduid als afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs.
Artikel IV. (SO)VSO-LOM-scholen als afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs
-
1 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 brengt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel III bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling
in aanmerking voor bekostiging als afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, verbonden
aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs die staat onder het bestuur
van een bevoegd gezag dat tevens bevoegd gezag is van in ieder geval een school voor
voorbereidend beroepsonderwijs, aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
of aan een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaken,
tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.
Op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs
zijn ter zake van de inhoud van het onderwijs van toepassing de voorschriften met
betrekking tot het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.
-
2 Bij ministeriële regeling worden ten behoeve van de afdelingen, bedoeld in het eerste
lid, voorschriften vastgesteld met betrekking tot de bekostiging en rechtspositionele
voorschriften. De voorschriften zijn op de in de eerste volzin bedoelde afdelingen
van toepassing tot 1 augustus 2003.
-
3 Het bevoegd gezag van een in artikel III bedoelde school kan bij zijn aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en in overeenstemming
met het bevoegd gezag van de school of scholengemeenschap waaraan de afdeling voor
leerwegondersteunend onderwijs zal worden verbonden, tevens verzoeken om die afdeling
voor leerwegondersteunend onderwijs als nevenvestiging aan te merken, indien de in
artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk de in artikel III, tweede lid, bedoelde afdeling voor zover het betreft het voortgezet speciaal onderwijs, voorafgaand
aan de aanvraag, als een zelfstandige school functioneerde. Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen willigt de in de eerste volzin bedoelde aanvraag in, tenzij
dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.
-
5 Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste en derde lid uiterlijk
1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de aanvraag
betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze
Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen
drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in
kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan
worden gezien.
ARTIKEL IVA. VERZORGING LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS
-
1 Tot 1 augustus 2002 kan leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs, ten behoeve van leerlingen van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel II, eerste lid, slechts worden verzorgd voor zover die leerlingen onderwijs volgen in een van de
beroepsgerichte leerwegen, genoemd in artikel 10b van de Wet op het voortgezet onderwijs, met dien verstande dat vanaf het tijdstip waarop Onze Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen toepassing geeft aan artikel IV, eerste lid, leerwegondersteunend onderwijs in dat geval tevens kan worden verzorgd ten behoeve
van leerlingen die aan die scholengemeenschap onderwijs volgen in de theoretische
leerweg of de gemengde leerweg, bedoeld in artikel 10 onderscheidenlijk artikel 10d van de Wet op het voortgezet onderwijs.
ARTIKEL V. (SO)VSO-LOM-SCHOLEN ALS AFDELING VOOR PRAKTIJKONDERWIJS ONDER DE WVO
-
1 In afwijking van artikel IV, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op aanvraag van het bevoegd
gezag van een in artikel III, eerste lid, bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling
uiterlijk voor 1 augustus 2002 in aanmerking brengen voor bekostiging als school voor
praktijkonderwijs onderscheidenlijk als afdeling voor praktijkonderwijs, verbonden
aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of aan een scholengemeenschap waarvan
ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, tenzij dat
niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.
-
2 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag overlegt bij zijn aanvraag het advies
van de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan het bevoegd gezag
op grond van artikel XIII van deze wet deel uitmaakt, alsmede het advies van de gemeente
waarin de in artikel III, eerste lid, bedoelde school is gevestigd.
ARTIKEL VI. VOORZIENING VOOR (SO)VSO-LOM-SCHOLEN I.G.V. NIET-TOEPASSING ARTIKELEN IV EN V
-
1 Uiterlijk tot 1 augustus 2002 kan het bevoegd gezag van een in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van een in artikel III, tweede lid, bedoelde school ten behoeve van de daaraan verbonden afdeling voor speciaal voortgezet
onderwijs, in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband
waarvan het bevoegd gezag ten aanzien van die school onderscheidenlijk van de aan
die school verbonden afdeling deel uitmaakt, mededeling doen aan Onze Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dat, in afwijking van de artikelen IV en V:
-
a. de taken en bevoegdheden ten behoeve van de ondersteuning van het onderwijs voor leerlingen
voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, worden overgedragen
aan een door de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband gezamenlijk in
te stellen orgaan, en
-
b. de leerlingen van die school onderscheidenlijk van de aan die school verbonden afdeling
worden ingeschreven aan een of meer andere scholen in het samenwerkingsverband waaraan
een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs is verbonden.
De bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband kunnen gezamenlijk toestaan
dat ten behoeve van de in onderdeel b bedoelde leerlingen het onderwijs tijdelijk
niet wordt verzorgd door de in onderdeel b bedoelde scholen maar door het in onderdeel
a bedoelde orgaan.
-
2 De in het eerste lid bedoelde mededeling bevat in ieder geval een omschrijving van
de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde ondersteuning, en geeft in ieder geval
aan op welke wijze binnen het samenwerkingsverband de leerlingen van de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van de in artikel III, tweede lid, bedoelde afdeling worden opgevangen door de andere bevoegde gezagsorganen. De mededeling
geeft tevens aan dat ten behoeve van het personeel van de in artikel III, eerste lid, bedoelde school onderscheidenlijk van de in artikel III, tweede lid, bedoelde school voor zover werkzaam aan de aan die school verbonden afdeling adequate
voorzieningen zijn getroffen bij een of meer van de bevoegde gezagsorganen in het
samenwerkingsverband, dan wel bij het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde orgaan.
ARTIKEL VII. (SO)VSO-MLK-SCHOLEN: SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS
-
1 Met ingang van 1 augustus 1998 worden scholen voor voortgezet speciaal onderwijs aan
moeilijk lerende kinderen, bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs,
aangeduid als scholen voor speciaal voortgezet onderwijs.
-
2 Met ingang van 1 augustus 1998 worden afdelingen voor voortgezet speciaal onderwijs
aan moeilijk lerende kinderen, verbonden aan speciale scholen voor basisonderwijs
als bedoeld in artikel XXXVII van de Wet van 2 april 1998 (Stb. 228), aangeduid als afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs.
ARTIKEL VIII. (SO)VSO-MLK-SCHOLEN ONDER DE WVO
-
1 Uiterlijk voor 1 augustus 2002 brengt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
op aanvraag van het bevoegd gezag van een in artikel VII bedoelde school die school onderscheidenlijk de aan die school verbonden afdeling
in aanmerking voor bekostiging als school voor praktijkonderwijs onderscheidenlijk
als afdeling voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, verbonden aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
of aan een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
deel uitmaakt, tenzij dat niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van
onderwijsvoorzieningen.
-
2 In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
op aanvraag van het bevoegd gezag een in artikel VII, tweede lid, bedoelde afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs in aanmerking brengen voor
bekostiging als school voor praktijkonderwijs, tenzij dat niet in overeenstemming
is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. De eerste volzin is van
overeenkomstige toepassing op de afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs die
zijn verbonden aan twee of meer in artikel VII, tweede lid, bedoelde scholen, met dien verstande dat de aanvraag wordt ingediend door de bevoegde
gezagsorganen van die scholen gezamenlijk. Bij algemene maatregel van bestuur kan
het aantal leerlingen worden bepaald dat ten minste onderwijs volgt aan de afdelingen,
genoemd in dit lid, voordat Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
toepassing geeft aan het de eerste of tweede volzin.
-
5 Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste lid uiterlijk 1
december van het voorafgaande kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarop de
aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Onze Minister beslist binnen drie maanden op de aanvraag. Indien de beschikking niet
binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan
in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet
kan worden gezien.
ARTIKEL IX. LANDELIJKE GESCHILLENCOMMISSIE SAMENWERKINGSVERBANDEN
-
2 De geschillencommissie bestaat uit een voorzitter en vier leden, die allen door Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen worden benoemd. De vier leden worden
benoemd op voordracht van de gezamenlijke besturenorganisaties en de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten. De voorzitter is een jurist.
-
4 Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel III of artikel VII, kan voorziening vragen bij de landelijke geschillencommissie tegen de weigering
door het bevoegd gezag van de andere in die artikelen bedoelde school of scholen in
het samenwerkingsverband medewerking te verlenen aan onderscheidenlijk in te stemmen
met:
-
a. het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel IV, eerste of derde lid,
-
b. het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel IVa, tweede lid, onderdeel c,
-
c. het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel V, eerste lid, onderscheidenlijk het uitbrengen van het advies, bedoeld in artikel V, tweede lid,
-
d. het doen van de mededeling, bedoeld in artikel VI, eerste lid, of
-
e. het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel VIII, eerste of tweede lid, onderscheidenlijk het uitbrengen van het advies, bedoeld in artikel VIII, derde lid.
Het vragen van voorziening, bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld met het
instellen van administratief beroep.
-
6 Tegen de uitspraak van de geschillencommissie kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak, bedoeld in de eerste volzin,
wordt gelijkgesteld met een uitspraak in administratief beroep.
-
7 De bevoegde gezagsorganen in een samenwerkingsverband kunnen gezamenlijk besluiten
dat de in het vierde lid bedoelde geschillen worden voorgelegd aan een geschillencommissie
die door de bevoegde gezagsorganen, al dan niet te zamen met de bevoegde gezagsorganen
van een ander samenwerkingsverband, is ingesteld. In dat geval is het vierde lid niet
van toepassing, en zijn het vijfde en zesde lid van toepassing.
Artikel X
[Vervallen per 01-08-1998]
ARTIKEL XI. OPHEFFING DAN WEL BEËINDIGING BEKOSTIGING VAN SCHOLEN EN AFDELINGEN VOOR
LEERWEGONDERSTEUNEND ONDERWIJS
-
1 Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip worden de scholen voor
leerwegondersteunend onderwijs en de afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs,
bedoeld in artikel II, tweede lid, onderscheidenlijk in de artikelen II, eerste lid,
en IV, eerste lid, opgeheven voor zover het openbaar onderwijs betreft, dan wel gaat
de aanspraak op bekostiging ten behoeve van die scholen en afdelingen verloren voor
zover het bijzonder onderwijs betreft.
-
2 De leerlingen die op de dag voorafgaand aan het in het eerste lid bedoelde tijdstip
zijn ingeschreven aan de in het eerste lid bedoelde scholen en afdelingen, zijn met
ingang van dat tijdstip ten behoeve van het volgen van leerwegondersteunend onderwijs
als bedoeld in artikel 10e van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, ingeschreven aan de school waaraan die scholen
voor leerwegondersteunend worden verbonden onderscheidenlijk aan de school waaraan
die afdelingen op de dag voorafgaand aan dat tijdstip waren verbonden.
ARTIKEL XIII. AANSLUITING BIJ SAMENWERKINGSVERBAND DOOR SCHOLEN EN AFDELINGEN VOOR
SPECIAAL VOORTGEZET ONDERWIJS
-
1 In afwijking van artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, sluiten het bevoegd gezag van een school voor speciaal
voortgezet onderwijs, het bevoegd gezag van een school waaraan een afdeling voor speciaal
voortgezet onderwijs is verbonden en het bevoegd gezag van een school voor leerwegondersteunend
onderwijs, zich uiterlijk met ingang van 1 januari 1999 aan bij een samenwerkingsverband
als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
3 In de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 juli 2002 wordt een besluit van het
samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, slechts genomen met de instemming van het bevoegd gezag van elk van de aangesloten
scholen, bedoeld in het eerste lid.
ARTIKEL XIV. VOORZIENING T.A.V. SAMENWERKINGSVERBANDEN; TOELATING TOT LEERWEGONDERSTEUNEND
ONDERWIJS
-
1 Uiterlijk met ingang van 1 januari 1999 voldoet het bevoegd gezag van een school voor
middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs,
een scholengemeenschap waarvan ten minste deel uitmaakt een school voor middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs en
een school voor praktijkonderwijs aan artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.
-
2 Indien het bevoegd gezag op 31 juli 1998 is aangesloten bij een samenwerkingsverband
als bedoeld in de Regeling regionale samenwerkingsverbanden vo-vso 1997–1998 (Uitleg
OCenW-Regelingen 1997, nr. 2 en 3), voldoet hij met ingang van 1 augustus 1998 aan
artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet. De op basis van de genoemde regeling tot stand
gekomen samenwerkingsverbanden waarvan ten minste deel uitmaken een in artikel III, eerste lid, of artikel VII, eerste lid, bedoelde school, en drie scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of
voor voorbereidend beroepsonderwijs waaronder in ieder geval een school voor middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, zijn
met ingang van 1 augustus 1998 samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.
-
3 Onverminderd het eerste lid en in afwijking van het daargenoemde artikel 10h van de Wet op het voortgezet onderwijs, zijn tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met betrekking tot de toelating
van leerlingen tot de scholen voor leerwegondersteunend onderwijs en de afdelingen
voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in de artikelen II en IV van deze wet, van overeenkomstige toepassing de voorschriften omtrent de toelating
tot het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet zoals
luidend ingevolge deze wet. Een regionale verwijzingscommissie neemt een besluit op
grond van de eerste volzin telkens voor een periode van ten hoogste twee jaar. De
ouders van de desbetreffende leerling kunnen een beschikking van de regionale verwijzingscommissie
voorleggen aan een andere regionale verwijzingscommissie met het verzoek daarover
een deskundigheidsadvies uit te brengen. Indien toepassing wordt gegeven aan de derde
volzin, worden de termijnen van bezwaar en beroep opgeschort.
-
4 Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van leerlingen die overeenkomstig
de op 31 juli 1998 geldende voorschriften reeds met ingang van 1 augustus 1998 waren
toegelaten tot de in artikel II, eerste lid, bedoelde afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs, en de in artikel III, eerste lid, bedoelde scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel XV. Tijdelijke regeling nieuwe bevoegdheidseisen
ARTIKEL XVI. SALARISGARANTIE; NADERE VOORSCHRIFTEN BIJ MINISTERIËLE REGELING
-
1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten behoeve van het personeel
dat op de dag voorafgaand aan het tijdstip met ingang waarvan aan de artikelen II, IV, V en VIII toepassing wordt gegeven, was verbonden aan
-
a. een in artikel II, eerste en tweede lid, V, eerste lid, of VIII, eerste lid, bedoelde school voor voorbereidend beroepsonderwijs
of scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs
deel uitmaakt,
-
b. een in artikel III, eerste lid, of VII, eerste lid, bedoelde school voor speciaal voortgezet onderwijs of afdeling
voor speciaal voortgezet onderwijs, of
-
c. een in artikel IV, eerste lid, bedoelde school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of scholengemeenschap
waarvan ten minste een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een
school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaken, voorschriften vastgesteld
met betrekking tot het behoud van de aanspraak op salariëring conform de schaal die
gold voor de functie ten tijde van het in de aanhef bedoelde tijdstip.
-
2 Ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste lid door de bevoegde gezagsorganen
van de in het eerste lid bedoelde scholen en scholengemeenschappen, wordt volgens
bij ministeriële regeling vast te stellen voorschriften de omvang van de normatieve
personele bekostiging, vastgesteld op basis van de ministeriële regeling, bedoeld
in de artikelen II, zesde lid, IV, tweede lid, V, derde lid, en VIII, vierde lid, normatief verhoogd dan wel verlaagd. De ministeriële regeling bevat tevens voorschriften
met betrekking tot:
-
a. de periode en de mate waarin de in de eerste volzin bedoelde verhoging dan wel verlaging
van de omvang van de bekostiging wordt toegepast, en
-
b. de afrekening van de personeelskosten die betrekking hebben op de periode voor het
in het eerste lid bedoelde tijdstip ten aanzien van de scholen en afdelingen, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b.
ARTIKEL XVII. INVOERING LEERWEGEN; VOORZIENING I.V.M. VERLENGING VERBLIJFSDUUR
-
1 Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of
van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs verzorgt met ingang van het schooljaar
1999–2000 het onderwijs met het oog op de bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, gegeven voorschriften vanaf het eerste leerjaar.
-
2 Gedurende het schooljaar 1998–1999, alsmede in de leerjaren waarin geen toepassing
wordt gegeven aan het eerste lid, blijven de voorschriften bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals die wet luidde op 31 juli 1998, van toepassing.
-
3 In afwijking van artikel 27, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, kunnen leerlingen die:
-
a. uiterlijk met ingang van het schooljaar 1998–1999 zijn aangevangen met middelbaar
algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs,
-
b. het onderwijs in het eerste, tweede of derde leerjaar voor de tweede maal volgen of
hebben gevolgd, en
-
c. het onderwijs na afloop van het vierde leerjaar niet met succes hebben afgerond,
alsnog en uiterlijk in het schooljaar 2003–2004 het onderwijs in het vierde leerjaar
volgen en een volledig eindexamen afleggen.
ARTIKEL XVIII. VOORZIENING T.A.V. ONDERWIJS IN DE LEERWEGEN
-
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan voor de invoering van de andere vakken in de
onderscheiden leerwegen respectievelijk sectoren verschillende tijdstippen vaststellen.
Indien dat noodzakelijk is in verband met de toepassing van de eerste volzin, kan
de desbetreffende algemene maatregel van bestuur voorzien in herformulering van artikel 10b, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet.
-
3 De algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken
en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te
kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend. Het
bepaalde in de drie vorige volzinnen is niet van toepassing indien het ontwerp van
de algemene maatregel van bestuur voordien aan de beide kamers is overgelegd en door
of namens de kamers te kennen is gegeven dat van de procedure, bedoeld in vorige drie
volzinnen, kan worden afgeweken.
ARTIKEL XIX. AFBOUW EXAMENS EN STAATSEXAMENS OUDE STIJL
-
A
-
1. In het jaar 2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van
het eindexamen of het staatsexamen middelbaar algemeen voortgezet onderwijs volgens
de op 31 juli 1998 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat jaar dit eindexamen of staatsexamen
hebben afgelegd en zijn afgewezen, worden in het jaar 2003 voor de laatste maal in
de gelegenheid gesteld dit eindexamen of staatsexamen af te leggen.
-
2. In het schooljaar 2001–2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het
afleggen van het eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs volgens de op 31 juli 1998
geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat schooljaar dit eindexamen hebben afgelegd
en zijn afgewezen, worden in het schooljaar 2002–2003 voor de laatste maal in de gelegenheid
gesteld dit eindexamen af te leggen.
-
3. In het studiejaar 2001–2002 wordt voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het
afleggen van het examen van een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover gericht op het behalen van het diploma middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs, volgens de op 31 juli 1998 geldende bij en krachtens de Wet educatie en
beroepsonderwijs vastgestelde voorschriften. Degenen die in dat studiejaar dit examen
hebben afgelegd en zijn afgewezen, worden in het studiejaar 2002–2003 voor de laatste
maal in de gelegenheid gesteld dit examen af te leggen.
-
4. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, worden
degenen ten aanzien van wie de inspectie artikel 27, vijfde tot en met zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft toegepast, in het jaar 2004 onderscheidenlijk in het schooljaar 2003–2004 voor
de laatste maal in de gelegenheid gesteld het in het eerste of tweede lid bedoelde
eindexamen of staatsexamen af te leggen.
Artikel XX. Omzetting afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs
[Vervallen per 01-08-2016]
ARTIKEL XXI. OMZETTING EXPERIMENTEN TRANSPORT EN LOGISTIEK IN AFDELINGEN TRANSPORT
EN LOGISTIEK
[Vervallen per 01-08-2016]
ARTIKEL XXII. TIJDELIJKE AFWIJKING I.V.M. GOEDE INVOERING
-
1 Voor zover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het
bij en krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling voor bepaalde
tijd regels worden vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van de door deze
wet gewijzigde of toegevoegde bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs. Ten behoeve van de goede invoering van de in de eerste volzin bedoelde gewijzigde
of toegevoegde bepalingen kan bij ministeriële regeling voor bepaalde tijd eveneens
worden afgeweken van het overigens bepaalde bij en krachtens de in die volzin genoemde
wetten.
ARTIKEL XXIII. TUSSENTIJDSE RAPPORTAGE INVOERINGSPROCES
-
1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met
Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 augustus 2000 een verslag
aan de beide Kamers der Staten-Generaal over de voortgang van het in de artikelen II tot en met VIII, en XI tot en met XXI geregelde proces, alsmede over de stand van zaken met betrekking tot
de uitvoering van artikel 77, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend ingevolge deze wet. Indien uit dat verslag onvoldoende voortgang blijkt,
geeft het verslag de oorzaken daarvan aan, en vermeldt het de ter oplossing daarvan
te treffen maatregelen ten aanzien van het genoemde proces, onderscheidenlijk doet
het voorstellen voor het vaststellen van een later tijdstip van inwerkingtreding van
genoemd artikel 77, vierde lid, dan genoemd in artikel XXVIII, onderdeel a.
-
2 Indien daartoe door een of beide kamers der Staten-Generaal de wens wordt te kennen
gegeven, wordt, in afwijking van het bepaalde in deze wet, bij koninklijk besluit
een latere datum vastgesteld dan de datum, genoemd in de artikelen II, vijfde lid, IV, eerste lid, IVa, eerste lid, V, eerste lid, VI, eerste lid, VIII, eerste lid, en XXVIII, onderdeel
a, wat artikel 77, vierde lid, betreft. Het koninklijk besluit kan voor de verschillende genoemde artikelen verschillende
data vaststellen.
[Red: Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]
[Red: Wijzigt de Wet op het primair onderwijs. ]
[Red: Wijzigt de Wet op de expertisecentra.]
ARTIKEL XXVII. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN DE
WVO, WHW EN WEB I.V.M. VERBETERING VAN DE AANSLUITING VAN HET VWO EN HET HAVO OP HET
HOGER ONDERWIJS (PROFIELEN VOORTGEZET ONDERWIJS)
[Red: Wijzigt deze wet.]
ARTIKEL XXVIIA. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN
ENKELE ONDERWIJSWETTEN IN VERBAND MET HET TOTSTANDBRENGEN VAN EEN WET OP HET PRIMAIR
ONDERWIJS EN EEN WET OP DE EXPERTISECENTRA
[Red: Wijzigt deze wet.]
ARTIKEL XXVIIB. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET HET VOORSTEL VAN WET TOT WIJZIGING VAN
EEN AANTAL ONDERWIJSWETTEN IN VERBAND MET DE INVOERING VAN HET SCHOOLPLAN, DE SCHOOLGIDS
EN HET KLACHTRECHT
[Red: Wijzigt deze wet.]
Artikel XXVIII. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1998, met uitzondering van:
-
a.
artikel I, onderdelen JJ, onder 3, tot en met VV, EEE en FFF, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus
2002,
-
b.
artikel I, onderdeel H, en artikel XXIV, onderdelen F, G en H, die in werking treden met ingang van 1 augustus
2003.
-
c.
artikel I, onderdelen CCC en DDD, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 januari
1996,
-
d. artikel XXI, dat in werking treedt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, en
-
e. de artikelen XVII, derde lid, XXV en XXVI, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.